• No results found

Nederland en de atoombewapening

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nederland en de atoombewapening "

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SOCIAlISM

IN DEMOCRATIE

n

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

505

Foto van de maand 506 Dolf Toussaint

Democratisch-socialisme 507 Max van der Stoel

Nederland en de atoombewapening

Het aantal atoommogendheden groeit, evenals het aantal mo- gendheden dat in staat moet worden geacht binnen afzienbare termijn kernbommen te kunnen maken. Een beangstigend vooruit- zicht. Als reactie hierop gaan in Nederland stemmen op om alle atoomtaken af te stoten. Het PvdA-bestuur wil echter invloed kun- nen uitoefenen op de beslissingen van de NAVO. Het pleit daar- om voor het behoud gedurende maximaal vier jaar van één à twee atoomtaken. Een emotionele discussie.

Buitenland 513 Michael Harrington

De toekomst van de Amerikaanse politiek

De Amerikaanse politiek verkeert in een crisis. De campagnes rond de Amerikaanse presidentsverkiezingen bevestigen dit. Voor democratisch-socialisten is er weinig eer aan te behalen. Toch steunen zij, als van ouds, de Democraten, dus Carter. De verkie- zingen in een historische context.

Democratisch-socialisme 523 Stan Poppe

Een goede verhouding tussen PvdA en vakbeweging is gewenst Sociaal-democratie en vakbeweging hebben aan elkaars wieg ge- staan. Sindsdien hebben ze nauwe betrekkingen met elkaar on- derhouden. De laatste jaren zijn de banden echter verslapt. De PvdA moet ervoor waken dat de relatie stand houdt; zowel in haar eigen belang als in dat van de vakbeweging.

Cultuur

531 Joh. S. Wijhë/Bram Hijmans

CUltuur,-kunst en democratisch-socialisme

Een voortzetting van het cultuurdebat, zoals dat eerder plaatsvond in het juli/augustusnummer van SenD.

Essay

539 . Wouter Gortzak

Kanttekeningen bij gebeurtenissen Overdenkingen bij een partijraad.

Signalementen

543 Raakt Amerika onderontwikkeld?

Boeken

545 Johanna Fortuin over Meer over Minder

(2)

Dodewaard moet dicht

506

dE

(3)

democratIsch- socialIsme

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

507

Max van der Stoel

Nederland en de atoombewapening

'Helpt de kernwapens de wereld uit, te beginnen met Nederland', is de leus van het IKV, een zo langzamerhand geduchte actiegroep. De woordvoer- ders van deze stroming laten geen mogelijkheid ongebruikt om hun ziens- wijze ingang te doen vinden in de grote politieke partijen. Zou het aan het IKV liggen dat het PvdA-bestuur deze visie onderschreven heeft? Helemaal zeker is dat niet, want het kernwapen is in de grootste democratisch-socia- listische partij van Nederland al geruime tijd impopulair. Het lijdt echter geen twijfel dat het zichtbare succes van de IKV-acties mogelijke aanhan- gers van het kernwapen als 'de grote afschrikker' in het bestuur van de PvdA van mening heeft doen veranderen. Het bestuur van de PvdA onder- schrijft tenminste de opvatting van het IKV.

Niettemin is er tussen PvdA-bestuur en kern wapen tegenstanders een ver- schil van mening gebleken. Dat betreft de vraag o(het doel 'de kernwa- pens de wereld uW, het best wordt gediend door, in de eerstkomende re- geerperiode (aangenomen althans dat de PvdA deel uitmaakt van een te

vormen kabinet), alle 'eigen' Nederlandse atoomtaken af te stoten. Het PvdA-bestuur heeft zich weliswaar uitgesproken voor 'eenzijdige stappen', maar meent dat het uiteindelijke doel ('de kernwapens de wereld uW) daar- mee niet wordt gediend. Wie in de NA

va

invloed wil uitoefenen, aldus het bestuur, maakt meer kans door gesprekspartner te blijven dan door zich geheel terug te trekken. Vandaar dat in het ontwerp-verkiezingsprogramma wordt voorgesteld het aantal kerntaken tot een à twee te beperken. Daar- mee deelt het PvdA-bestuur de zienswijze van Joop den Uyl, die heeft aan- gekondigd als PvdA-lijsttrekker bij de komende verkiezingen terug te zullen treden als zijn partij zou pleiten voor het eenzijdig afstoten van alle kernta- ken. De emoties in de PvdA over deze kwestie lopen hoog op. Dat is alles- zins begrijpelijk, want het gaat om een uiterst belangrijk vraagstuk. Hoe be- langrijk emoties in de politiek ook zijn, een goede oordeelsvorming is uit- sluitend mogelijk als de problemen waarom het gaat rationeel onder ogen worden gezien. In onderstaande beschouwing doet Tweede Kamerlid Max van der Stoel, minister van buitenlandse zaken in het (eerste) kabinet-Den Uyl daartoe een poging. Een belangwekkende bijdrage in een hartstochte- lijk debat.

De nucleaire gevaren lijken eerder te groeien dan te verminderen. In de eerste plaats dreigt het aantal atoommogendheden verder te groeien. Het non-proliferatieverdrag dat ten doel had dit te voorkomen, lijkt daarin niet te slagen. Een aantal landen, dat potentieel in staat lijkt te zijn zich een eigen atoombewapening aan te schaffen, blijft weigeren tot het non-proliferatie- verdrag toe te treden. India, Pakistan, Israël, Zuid-Afrika, Argentinië en Bra- zilië zijn de belangrijkste daarvan. India heeft enkele jaren geleden al een 'vreedzame' proefexplosie ondernomen; voor Pakistan, Israël en Zuid-Afrika geldt dat zij zonder verdere hulp van buiten in staat moeten worden geacht om atoomwapens te ontwikkelen of dat wellicht al hebben gedaan.

(4)

democratlsch- Een zeer groot aantal landen is wel tot het non-proliferatieverdrag toegetre- socialisme den. Maar de spreiding van civiele nucleaire technologie, door het verdrag

uitdrukkelijk toegestaan, geeft een aantal van hen eveneens de mogelijk- heid om atoomwapens tot ontwikkeling te brengen. ' ... every form of every fissionable material in every nuclear fuel cycle can be used to make military bombs, either on its own or in combination with other ingredients made wi- dely available by nuclear power', is de conclusie in een recent artikel in het tijdschrift Foreign Affairs.1 Ook wie deze stelling overdreven zou vinden, moet wel erkennen dat het internationale systeem van waarborgen om te voorkomen dat nucleair materiaal, bij vreedzaam gebruik van kernenergie vrijgekomen, voor militaire doeleinden wordt gebruikt, een aantal belangrij- ke lacunes vertoont. Het agentschap, dat zich met de controle belast heeft - het Internationale Atoomenergie Agentschap, IAEA te Wenen - heeft bovendien te weinig inspecteurs; de effectiviteit van het systeem wordt ver- der verzwakt door het feit dat ze hun komst lang van te voren moeten aan-

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

kondigen. . .

Tegen deze achtergrond lijkt het steeds moeilijker te worden om de groei van het aantal atoommogendheden te stuiten, en zeker dreigt een groei van het aantal bijna-atoom mogendheden - landen, die op het moment dat ze dit nodig achten tot de produktie van eigen atoomwapens kunnen over- gaan.

Beangstigend beeld

Dit beeld is beangstigend om tweeërlei reden. In de eerste plaats omdat elke uitbreiding van de atoomclub een verdere uitbreiding in de hand werkt.

Pakistan heeft zich (en we kunnen alleen maar met het schaamrood op de kaken denken aan de affaire-Kahn) de mogelijkheid verschaft om een atoombewapening op te bouwen, nadat de potentiële vijand India daarin was voorgegaan. Nigeria, hoewel toegetreden tot het non-proliferatiever- drag, heeft kortgeleden aangekondigd de optie van een eigen atoommacht open te willen houden, indien Zuid-Afrika inderdaad over een eigen militair nucleair potentieel beschikt of gaat beschikken.

In de tweede plaats moet worden gevreesd dat met de uitbreiding van het aantal atoommogendheden het risico van een eventuele inzet van atoom- wapens meer dan evenredig toeneemt. Met elk nieuw lid van de atoomclub groeit het gevaar dat een land meent van de eigen atoomwapenen tegen een vijandig buurland te kunnen gebruik maken zonder zelf de rampzalige consequenties van een tegenaanval te hoeven vrezen. Het is uitermate on- waarschijnlijk dat in gebieden met potentiële conflicthaarden steeds een stabiel nucleair evenwicht zal bestaan zodanig dat men over en weer ervan zal terugschrikken om tot inzet van atoomwapens over te gaan. Wat zou bijv. zijn gebeurd als in een conflict Iran/Irak één van beide landen over een nucleair potentieel zou hebben beschikt dan wel zich duidelijk nucleair sterker zou voelen dan de wederpartij?

Maar niet alleen deze horizontale proliferatie baart grote zorg, de verticale doet het al evenzeer. De wedloop in strategische nucleaire bewapening tussen vooral de grote twee, Amerika en de Sowjet-Unie, gaat steeds ver- der. Het SALT-proces heeft tot dusverre wel grenzen aan de groei van de wederzijdse bewapening gesteld, maar heeft deze niet teruggeschroefd.

Bovendien is het lot van SALT-I I nog steeds onzeker, gezien de weerstan- den in de Amerikaanse Senaat.

Jarenlang berustte het nucleaire evenwicht op de 'balance of terror', in feite op het wederzijdse besef dat een strategische aanval op de tegenpartij de uitroeiing van de bevolkingscentra in eigen land tot gevolg zou hebben.

Beide partijen werden dus ervan weerhouden elkaar aan te vallen omdat

(5)

democratIsch- socialIsme

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

de bevolkingscentra van het eigen land als 'gijzelaars' fungeerden voor het andere land. Tegen deze achtergrond werd over een 'counter-city doctrine' voor strategische wapens gesproken, die beide landen zouden hanteren.

Maar nu is in Amerika twijfel ontstaan over de vraag of de Sowjet-Unie nog wel de counter-city doctrine volgt. Perfectionering van het Sowjet strate- gisch nucleaire potentieel zal, zo wordt in Amerika algemeen aangenomen, Moskou weldra in staat stellen om een belangrijk deel van de Amerikaanse strategische raketten op het Amerikaanse vasteland (de Minuteman-raket- ten) uit te schakelen. En dit leidde op zijn beurt weer tot de vraag: wat doet Washington als de Sowjet-Unie een dergelijk plan uitvoert? Berusten, en dus een nederlaag incasseren, of Sowjet-bevolkingscentra aanvallen, met als haast onvermijdelijke consequentie een Sowjet-tegenaanval op Ameri- kaanse steden, die wellicht honderdmiljoen doden zou kosten?

Nieuwe nucleaire strategie

Tegen deze achtergrond is de gedachte opgekomen van een aanpassing van de Amerikaanse nucleaire strategie, en wel in deze zin dat een groter aantal opties ter beschikking zou staan dan uitsluitend de vernietiging van de bevolkingscentra in de Sowjet-Unie, indien een Sowjet-aanval niet Ame- rikaanse steden, maar Amerikaanse raketbases tot doelwit zou kiezen. De vergelding zou moeten kunnen bestaan in een aanval op Russische strate- gische doelen, en in het bijzonder op de zenuwcentra van het politiek- maatschappelijk systeem van de Sowjet-Unie. Dit schijnt in feite de kern te zijn van Presidential Directive 59, overigens door de Amerikaanse admini- stratie tegenover de NATO-bondgenoten uitdrukkelijk verklaard als een 'evolutie' van de bestaande strategie en niet als een volkomen nieuwe. Een evolutie die, zo wordt door vele Amerikaanse deskundigen betoogd, eigen- lijk niets anders is dan een spiegelbeeld van de wijziging van de Russische strategie, die zich eveneens van de 'counter-city'-lijn zou afwenden. De Sowjet-Unie zou zelfs volgens sommigen bezig zijn zich een nucleair po- tentieel te verschaffen, dat een overwinning in een nucleair conflict binnen het bereik zou brengen.

Dat de Sowjet-Unie zich niet onbetuigd laat in de strategische nucleaire ra- ce, is onbetwistbaar. En misschien schuilt er veel waars in de opvatting dat de Amerikaan~e nieuwe aanpak de Russische weerspiegelt. Maar niettemin lijkt er alle reden voor kritiek op de nieuwe Amerikaanse benadering. Dat de Minuteman-raketten kwetsbaar worden, is juist; maar Amerika heeft al besloten tot vervanging door MX-raketten, waarvan de kwetsbaarheid veel geringer zal zijn. Bovendien is een belangrijk deel van de Amerikaanse nu- cleaire strategische slagkracht op nauwelijks door een verrassingsaanval uit te schakelen onderzeeboten geconcentreerd.

Dat de Sowjet-Unie een zodanige nucleaire superioriteit zou opbouwen, dat het daaruit de moed zou putten een 'first strike' tegen het Amerikaanse nu- cleaire potentieel te ondernemen, klinkt bovendien wat wonderlijk als argu- ment van een Amerikaanse administratie, die keer op keer het vertrouwen uit dat het SAL T-II verdrag uiteindelijk door de Amerikaanse Senaat zal worden aanvaard en bovendien betoogt dat dit verdrag nu juist bijdraagt tot het tot stand brengen van een stabiel evenwicht en tot het voorkomen van Russische strategische nucleaire superioriteit in de toekomst.

Weinig geloofwaardig lijkt het ook dat het verkrijgen van een grotere flexibi- liteit in de reactie op een Sowjet-aanval op Amerikaanse nucleaire doelen wellicht een totale nucleaire vernietigingsoorlog zou kunnen worden voorko- men. Zal een beperkte aanval op politiek-maatschappelijke zenuwcentra in de Sowjet-Unie stedelijke agglomeraties kunnen sparen? De Amerikaanse minister van Defensie, Brown, heeft bovendien duidelijke twijfel laten blijken

(6)

democratlsch- over de mogelijkheden om een beperkt strategisch-nucleair conflict beperkt socialisme te houden.

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

Nieuwe stimulans voor wapenwedloop

Presidential Directive 59 dreigt daarentegen wel een nieuwe stimulans voor de bewapeningsrace te worden. Meer flexibiliteit in de toepassing van stra- tegische nucleaire middelen betekent haast onvermijdelijk nieuwe wapen- systemen. Bovendien moet worden gevreesd dat in de Sowjet-perceptie, ondanks ontkenningen van Washington, de nieuwe Amerikaanse strategie als een keuze voor een 'first strike' wordt gezien; dit zou ertoe kunnen lei- den dat de Sowjet-Unie op haar beurt de nucleaire race weer verder op- voert. En zo gaat de heilloze verticale proliferatie steeds verder voort. Het betekent ook een verdere ondermijning van de toch al zo sterk geslonken kansen, om de horizontale proliferatie te stuiten. Het feit dat de tweede toetsingsconferentie over het non-proliferatieverdrag deze zomer juist mis- lukte wegens onvrede over het voortduren van de nucleaire race tussen de grote twee, is een teken aan de wand.

Het is bedroevend dat de Nederlandse regering niets beter wist te doen dan in een notitie voor de kamercommissie Buitenlandse Zaken en Defen- sie kritiekloze ondersteuning te geven aan Presidential Directive 59, waar- op in Amerika zelf wel de nodige kritiek is losgekomen.

Ook de beide andere westelijke mogendheden, die over een atoom macht beschikken, Engeland en Frankrijk, zijn gekomen met nieuwe nucleaire plannen. President Giscard maakt zich op om, als hij in 1981 wordt herko- zen, het groene licht te geven voor een Franse neutronenbom. En de rege- ring van mevrouw Thatcher besloot niet alleen tot voortzetting van de Britse atoom macht, maar koos bovendien voor de duurste oplossing die daarvoor te vinden was. Het enige lichtpunt temidden van dit sombere nieuws is dat afspraken zijn gemaakt over voorbereidende onderhandelingen in Genève over wederzijdse beperking van nucleaire middenafstandswapens in Euro- pa. De vrees, dat het NATO-besluit van december 1979 de weg naar on- derhandelingen zou blokkeren, blijkt ongerechtvaardigd te zijn geweest.

Wel rijst de vraag of dit overleg tot stand zou zijn gekomen als bondskan- selier Schmidt bij zijn bezoek aan Moskou deze zomer daarvoor niet de weg had bereid. En natuurlijk moet nog worden afgewacht of de onderhan- delingen ook resultaat zullen hebben. Ook Nederland heeft hierbij een ver- antwoordelijkheid. Weliswaar worden de onderhandelingen door de Ver- enigde Staten en de Sowjet-Unie gevoerd, maar Nederland is lid van de zgn. consultative group die aan westelijke zijde de onderhandelingen bege- leidt.

De Nederlandse verantwoordelijkheid in een kritieke situatie

Wat moet tegen de achtergrond van de steeds zorgwekkender nucleaire si- tuatie de Nederlandse rol zijn? Velen, ook in onze partij, voelen zich aan- getrokken door de IKV-leuze: 'De kernwapens de wereld uit, te beginnen uit Nederland', en door de argumentatie van het IKV dat groepen buiten onze grenzen, die zich inzetten tegen de gevaren van de atoombewape- ning, hun strijd met meer succes zouden kunnen voeren als Nederland tot algehele denuclearisatie zou overgaan.

Zal het zo uitpakken? In de strijd tegen de proliferatie zal een dergelijk Ne- derlands besluit ons misschien een enkel schouderklopje opleveren, maar het lijkt nauwelijks aannemelijk dat enigerlei drempelmogendheid daardoor zal worden weerhouden eigen nucleaire ambities na te streven. Dat in de landen van het Oostblok vredesgroepen, geruggesteund door het Neder- landse voorbeeld, een gehele of gedeeltelijke denuclearisatie van het land

del

(7)

democratIsch- socialIsme

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

zouden kunnen afdwingen lijkt wel uitgesloten. Een land als Polen heeft al veel moeite om het bestaan van vrije vakbonden te rechtvaardigen tegen- over een achterdochtig Moskou; het kan zich niet veroorloven de Sowjet- Unie op het militaire vlak nog verder te prikkelen. De greep van de Sowjet- Unie op heel Oost-Europa is te sterk.

In West-Europa zou het effect van de door het IKV in Nederland voorge- stelde stap vermoedelijk in België het sterkst zijn. Er lijkt een redelijke kans dat het Nederlandse voorbeeld na korter of langer tijd door dit land zou worden gevolgd. Maar de grote landen in West-Europa? Is het niet teke- nend dat de verkiezingsstrijd in de Bondsrepubliek zich afspeelde tussen enerzijds Schmidt en Genscher, die ontspanning nastreven, maar ander- zijds bijv. protagonisten waren van het NATO-moderniseringsbesluit, en an- derzijds Strauss, die de regeringscoalitie verweet té tegemoetkomend te- genover de Sowjet-Unie te zijn en het liefst een Europese atoommacht zou vormen? Zelfs als de hele SPD voor denuclearisatie van de Bondsrepubliek zou worden gewonnen - iets waarop voorshands weinig uitzicht bestaat - dan nog lijkt het onaannemelijk dat dit tot regeringsbeleid zou worden. De SPD heeft nog nimmer de absolute meerderheid in de Bondsdag gehaald;

de bij onze oosterburen veel sterker dan bij ons levende vrees voor het communisme maakt hen ook eerder geneigd de blijvende stationering van nucleaire wapens op Duits gebied te aanvaarden.

In Frankrijk lijkt van de linkse oppositie, zelfs als deze de regering zou gaan vormen, geen afschaffing van de forse de frappe te verwachten. Als rechts de macht behoudt, zal deze nog worden uitgebreid en versterkt. Van een massaal verzet tegen kernbewapening is in Frankrijk tot dusverre wei- nig gebleken.

In Engeland heeft het jongste congres van de Labour Party gekozen voor denuclearisatie, in het kader van een algehele radicale koerswending van de partij, die, als deze lijn wordt bestendigd, een breuk binnen deze partij haast onvermijdelijk lijkt te maken. En dan kan het aan de macht komen van een progressieve regering, die denuclearisatie in haar vaandel voert, voor vele jaren worden vergeten. De kansen lijken dan groot dat conserva- tieven en wellicht ook liberalen van de breuk binnen de arbeiderspartij zui- len kunnen profiteren om hun machtsposities te versterken.

Met dit beeld voor ogen, lijkt het mij nagenoeg uitgesloten dat een Neder- lands besluit tot denuclearisatie inderdaad tot de door het IKV gehoopte beslissende ommekeer in West-Europa zal leiden. Wel lijkt het waarschijn- lijk dat een denuclearisatie van het Benelux-gebied een verdere opstape- ling van nucleaire wapens in de Bondsrepubliek te weeg zou brengen, het- geen enerzijds tot een ongewenst verzwaren van de toch al grote Duitse rol in het Bondgenootschap zou leiden en anderzijds een belasting zou be- tekenen voor de toch al zo gevoelige betrekkingen tussen de Bondsrepu- bliek en de Sowjet-Unie. En bovendien lijkt het wel zeker dat Nederland na een besluit tot denuclearisatie nauwelijks of geen invloed meer zal kunnen uitoefenen op de nucleaire besluitvorming binnen het Bondgenootschap.

Wie zojuist de club de rug heeft toegekeerd, kan moeilijk verwachten da' de overblijvende leden veel belangstelling tonen voor de argumenten v:

de uitgetredene voor een ingrijpende wijziging van de clubregels.

De invloed van Nederland

Nu wordt vaak gesteld dat de Nederlandse invloed op de NATO-be ming toch praktisch verwaarloosbaar is. Onder het huidige kabinet is alL

getwijfeld het geval. Van Nederlandse zijde worden nauwelijks ideeën ter tafel gebracht, of als eens initiatieven worden ondernomen, dan is dit vaak een schoorvoetende uitvoering van ideeën die in de Kamer meerderheids-

(8)

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

steun .bleken te hebben. En wie herinnert zich niet de rondreis van Van Agt aan de vooravond van het NATO-moderniseringsbesluit op een moment dat in alle hoofdsteden de beleidsbeslissingen al waren genomen? Maar zo hoeft het niet te zijn. Ik zou dat willen illustreren aan de hand van een en- kel voorbeeld. In de kring van deskundigen groeit de twijfel over de zgn.

battlefield nuclear weapons in Europa. Tegelijkertijd neemt het aantal stem- men toe ten gunste van een overschakeling van nucleaire naar conventio- nele verdedigingsvormen, mogelijk gemaakt door nieuwe technologische ontwikkelingen. Nederland zou hier het voortouw kunnen nemen. Er is reeds een ambtelijke NATO-werkgroep die nagaat of er mogelijkheden zijn om het aantal nucleaire wapens met korte dracht te beperken. Maar of de verantwoordelijke ministers in de NATO-landen daaraan de nodige impul- sen geven, valt te betwijfelen. Vermoedelijk zou dat alleen kunnen gebeu- ren, als bij hen het besef doorbreekt dat de bestaande situatie niet langer kan worden gehandhaafd en dat een aantal van deze wapens niet langer een plaats mag hebben in een verantwoord nucleair beleid. Dat vergt méér dan een ambtelijke studiegroep; dat vergt de persoonlijke inzet van Neder- landse ministers, die hun NATO-collega's moeten proberen voor hun stand- punt te winnen. Zij zouden wat los kunnen maken, juist omdat nauwelijks kan worden ontkend dat een duidelijke conceptie inzake de rol van deze wapens ontbreekt. Het succes van dergelijke pogingen is niet verzekerd - maar zij lijken in elk geval aanzienlijk kansrijker dan wanneer Nederland via algehele denuclearisatie zich zou ontdoen van elke verantwoordelijkheid op nucleair vlak en daarmee door de partners nauwelijks meer als gespreks- partner over dit onderwerp zal worden aanvaard.

Een dergelijke aanpak vergt dat men met een duidelijke alternatieve con- ceptie op stap gaat. Er is voldoende deskundigheid en bekwaamheid in Ne- derland aanwezig om deze uit te werken. Maar voor vele ambtelijke des- kundigen geldt dat zij zozeer in beslag worden genomen door de proble- men van de dag, dat zij onvoldoende tijd hebben om zich te verdiepen in een zo fundamenteel probleem als de herziening van het nucleaire beleid van het Bondgenootschap in Europa. Nodig is dat de bekwaamsten onder hen worden vrijgemaakt voor een speciaal team dat tot taak krijgt de nood- zakelijke concepties voor een alternatief nucleair beleid uit te werken.

Denuclearisatie van Nederland betekent een Nederlands isolement in het Bondgenootschap. Maar anderzijds kan Nederland, als het enige medever- antwoordelijkheid blijft dragen, de stoot geven tot de fundamentele herbe- zinning over de vraagstukken van de nucleaire verdediging in Europa.

Noot

1. A. B. Lovins, L. Hunter Lovins, Leonard Ross, Nuclear Power and Nuclear Bombs, Foreign Affairs, zomer 1980.

'Iedere soort splijtbaar materiaal in iedere nucleaire brandstofcyclus kan worden ge- bruikt om kernbommen te maken, ofwel op zichzelf dan wel in combinatie met an- dere ingrediënten die door kernenergie op grote schaal verkrijgbaar worden ge- maakt'.

(9)

buitenland

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

Mlchael Harrington

De toekomst van de Amerikaanse

politiek

Amerika ligt steeds verder van ons bed,

zo

lijkt het. De tijd dat de Verenig- de Staten sterk tot de Nederlandse verbeelding spraken, in menig opzicht ook tot die van de sociaal-democratie, ligt al weer geruime tijd achter ons.

AI zeker een decennium. A. de Swaan - in zijn Amerika in Termijnen - dateert het barsten van de spiegel der betovering op die novemberdag in

1963 dat John F. Kennedy in Dallas werd doodgeschoten. Daarmee kwam het andere, lelijke Amerika plotseling in ons gezichtsveld. Voor anderen be- gon de ontluistering eerst goed met de Amerikaanse verwording in Viet- nam. Godfried van Benthem van den Berghs Vietnam en de Ideologie van het Westen en Matthieu Smedts' De grote Kater getuigen op verschillende wijze van diezelfde bewustwording. En voor menige Nederlander, vooral bij de jongere generatie, was de Amerikaanse oorlogvoering in Zuidoost-Azië een belangrijke aanleiding om weer te gaan denken in termen van kapita- listisch imperialisme - lang wat in vergetelheid geraakt - en van de nood- zaak zich daartegen te verzetten. Deze ontwikkeling heeft ook de Partij van de Arbeid niet ongemoeid gelaten. In de eerste vijfentwintig jaar na de oor- log in sterke mate pro-Amerikaans, is de PvdA zich in de jaren zeventig im- mer genuanceerder en kritischer tegenover de grote bondgenoot gaan op- stellen. De steeds grotere prioriteit voor solidariteit met de Derde Wereld en de steeds fellere discussie over het NA VO-lidmaatschap en vrede en veilig- heid zijn slechts te verstaan in het licht van de wijziging in het sociaal-de- mocratisch denken over Amerika. En ook bij de opkomst van Nieuw Links én de afsplitsing van DS'70 speelde dit ideologisch verschil van inzicht op de achtergrond een belangrijke rol. De visie van de oorlogsgeneratie werd in sterke mate bepaald door de Amerikaanse bijdrage aan de bevrijding van de Duitse bezetter en de Koude Oorlog.

Die verwijdering van Amerika is overigens niet specifiek Nederlands. Presi- dent De GaulIe maakte hem in de jaren zestig reeds tot het kernstuk van zijn buitenlandse politiek, en de laatste jaren stellen ook andere Europese landen zich gereserveerd op jegens de VS. De onverkwikkelijke taferelen rond het Watergateschandaal en het zwakke, wisselvallige beleid van ach- tereenvolgens president Ford en president Carter hebben de Amerikaanse goodwill in Europa aangetast. En mocht bij de verkiezingen van november onverhoopt Ronaid Reagan tot president zijn verkozen dan is een duurza- me verstoring van de 'West-West relatie' zeker niet denkbeeldig. De ooit

zo

ideologisch geladen 'Atlantische Samenwerking' loopt dan kans tot weinig meer dan een verstandshuwelijk of zelfs een 'motje' te worden geredu- ceerd.

Bij al dit gespeculeer over een groeiende afstand van Nederland en Europa tot Amerika moet overigens niet uit het oog worden verloren dat de VS geen statische maatschappij zijn. Ook daar zijn krachten aanwezig die wer- ken aan de totstandkoming van een andere, rechtvaardiger Amerikaanse samenleving en van een progressieve buitenlandse politiek. De Amerikaan- se federatie berust op een diep gewortelde democratische traditie en het land omvat voldoende voor emancipatie vechtende groepen om gevoelig te

(10)

buitenland kunnen zijn voor de nationale en sociale aspiraties van andere volken. Dat de economische crisis die ook Amerika in de komende jaren in een stevige greep zal houden de roep om een andere samenleving en een andere poli- tiek zal versterken, is zeker te verwachten. Per slot van rekening kwam het 'progressieve' Amerika, het Amerika van Roosevelts New Deal tot en met Kennedy's New Frontier, ook aan de macht in het diepst van de Grote De- pressie van de jaren dertig.

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

Anti-Amerikanisme moet ons, met andere woorden, niet blind maken voor de ontwikkelingen binnen de Amerikaanse samenleving. Daarvoor is ons lot toch te veel met dat land verbonden.

In het navolgende stuk gaat Michael Harrington in op de achtergronden van de huidige crisis in de Amerikaanse politiek en samenleving en schetst hij de (vooralsnog beperkte) mogelijkheden voor een links alternatief, temid- den van alle verhalen van de opkomst van nieuw-rechts in de VS een wen- kend perspectief. Michael Harrington is een Amerikaans sociaal-weten- schapper die grote bekendheid heeft verworven door zijn baanbrekende publikatie over armoede in de VS, The Other America (1961). Ook schreef hij over het socialisme. Daarnaast is hij voorzitter van het Democratic So- cialist Organizing Committee (DSOC), een kleine maar groeiende bewe- ging binnen de Democratische Partij die strijdt voor een socialistische poli- tiek. Het DSOC is lid van de Socialistische Internationale.

De Amerikaanse politiek bevindt zich duidelijk op een keerpunt. De be- staande samenwerkingsverbanden die in grote lijnen nog stammen uit de jaren dertig, zijn bezig uit elkaar te vallen. Een nieuwe constellatie - zo er al iets vergelijkbaars tot ontwikkeling zal komen - tekent zich nog niet dui- delijk af. De verkiezingen van 1980 vinden dan ook plaats in een soort va- cuüm en zullen waarschijnlijk niet veel duidelijkheid scheppen. De Ameri- kaanse natie die binnenslands voor de ernstigste crisis sinds 1932 staat en wier buitenlandse politiek sinds 1947-'48 niet sterker aan verschuivingen onderhevig is geweest dan. op dit moment, zal voor een langere periode politiek nogal onbepaald en vormloos zijn en daardoor onvoorspelbaar.

Dit is mijn centrale stelling. Toegegeven, hij is onbewijsbaar, maar ik zal hem hieronder nader uitwerken. Eerst echter een korte uitwijding over en- kele bijzondere kanten aan het Amerikaanse politieke systeem, die door veel buitenlanders niet worden begrepen. Als afsluiting waag ik me aan en- kele bespiegelingen van Amerikaans democratisch-socialistische aard over de mogelijke uitwegen uit de huidige frustrerende situatie.

Ten eerste, Amerika is een afwijkend land. De Verenigde Staten vormen een heel werelddeel op zichzelf, na India in bevolkingsaantal het grootste.

Het gevolg daarvan is, dat een verbijsterende hoeveelheid regionale belan- gen en culturen in één democratie moet worden geïntegreerd, waarmee een verklaringsgrond wordt geboden voor het gebrek aan ideologische sa- menhang van de Amerikaanse politieke partijen. Met enige overdrijving is de situatie te vergelijken met een verenigd Europa, dat politiek één geheel vormt, met één parlement, één overkoepelende regering en Europese poli- tieke partijen, maar waarin alle nationale verschillen behouden zouden blij- ven. Amerika is tevens een presidentiële democratie. Dat houdt in dat het politieke stelsel gedomineerd wordt door de elke vier jaar ,terugkerende po- ging duidelijke meerderheden te vinden. Een land als Canada, dat in heel wat opzichten erg goed met de VS is te vergelijken, heeft een parlementair stelsel. Dat is één van de redenen dat Canada een socialistische partij kent, die ongeveer twintig procent van de zetels in het parlement bezet, ter-

wijl er in de VS in feite geen socialistische partij bestaat. Een presidentieel nl

(11)

buitenland stelsel tendèert, zoals Charles de GaulIe heel goed begreep toen hij de .grondwet van de Vijfde Republiek formuleerde, naar een tweepartijenstelsel.

.1 Bovendien is Amerika de enige ontwikkelde industriële natie waar ae arbei- dersklasse niet socialistisch is, maar progressief-liberaal. De belangrijkste verklaringsgronden van dit feit zijn de volgende. De heterogeniteit van de Amerikaanse arbeidersklasse gedurende de opkomst van het kapitalisme (blank-zwart, Westeuropees-Oosteuropees, katholiek, protestants en joods) heeft de overheersing van één bepaalde klassenideologie temidden van zo- veel bewust-beleefd etnische, religieuze en raciale achtergronden bemoei- lijkt. Ten tweede, de VS kenden reeds het algemeen kiesrecht voor (blan- ke) mannen, voordat het kapitalisme tot ontwikkeling kwam. De arbeiders- beweging heeft hiervoor geen strijd behoeven te leveren. Dat heeft ertoe bijgedragen dat de Amerikaanse arbeiders zichzelf nooit zijn gaan be- schouwen als een vervreemde, uitgebuite klasse met een gemeenscbappe- lijke solidariteit. Ten derde benadrukte de Amerikaanse burgerlijke ideolo- gie, die met recht de 'socialistische versie van het kapitalisme' wordt ge- noemd, gelijkheid voor iedereen en bood de bevolking in theorie een waar- dige positie, al werd die dan in het algemeen in de praktijk genegeerd. Om deze redenen, er zijn er overigens meer te noemen, bestaat er in de VS geen socialistische arbeidersklasse en dus ook geen socialistische massa- partij.

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

Lage opkomst bij de verkiezingen

Het verschijnsel van een lage verkiezingsopkomst die nu al met ups en downs driekwart eeuw aan de gang is (Roosevelt en Kennedy waren de ups), hangt hier ook mee samen. Onder de enorme aantallen niet-stem- mers in Amerika - bij de presidentsverkiezingen in 1976 45 pmcent van de kiesgerechtigden - zijn bepaalde bevolkingsgroepen oververtegenwoor- digd: negers en kleurlingen, arbeiders en armen in het algemeen. Het zijn juist dit soort 'minder bedeelde' groepen in de samenleving die in Europa het belangrijkste kiezerspotentieel vormen voor socialistische en arbeiders- partijen.

Een ander typisch Amerikaans verschijnsel is de 'primary'. De kandidaten van partijen worden niet verkozen door de leden van die partijen - het par- tij lidmaatschap zelf is vaak slecht gedefinieerd en bestaat soms zelfs hele- maal niet - maar door elke kiezer die zich bij het stembureau laat registre- ren als aanhanger van een bepaalde partij. Het is dus in bepaalde staten mogelijk voor kiezers die op de Republikeinse Partij stemmen, deel te ne- men aan een primary van de Democraten en daarin de doorslag te geven en omgekeerd. Dit primary-systeem versterkt alle andere ontwikkelingen in de VS die tenderen in de richting van een onverantwoordelijk partijensys- teem.

Tenslotte heeft de opkomst van de 'welfare state' in de jaren dertig, die in de VS later to! stand kwam dan in enige andere industriële natie, een zeer grote invloed gehad op het politieke stelsel. In de periode die voorafging aan Roosevelt en de New Deal, oefenden de partijen en met name de De- mocratische Partij essentiële verzorgende taken uit. Ze verschaften banen, verleenden bescherming in rechtszaken en zorgden zelfs voor voedsel en kleding met kerstmis. Er was dus een bijzonder praktische en niet-ideologi- sche reden om je met een partij te identificeren en het kwam vaker wel dan niet voor, dat partijen etnisch gekleurd waren. Zo werd de Democratische Partij in Massachusetts al vroeg overgenomen door de leren, terwijl de Ita- lianen deel uitmaakten van de Republikeinse Partij, hoewel ze arm waren en behoorden tot de arbeidersklasse. Maar de laatste veertig jaar heeft de welfare state de verzorgende functies die eens zo belangrijk waren in het

(12)

buitenland functioneren van de partij, tot bureaucratische routine gemaakt. Dat is een van de redenen dat de partij-identificatie in het dagelijks leven steeds meer is afgenomen. Zo zijn er momenteel meer onafhankelijke kiezers dan gere- gistreerde Republikeinen - deze zijn tot circa twintig procent van het elec- toraat teruggevallen - en slaagt de Democratische Partij er vaak niet in de eigen aanhangers te mobiliseren, hoewel ze nog steeds de grootste partij is.

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980 .

De meeste van de genoemde factoren spelen, met uitzondering van de laatste, al gedurende de hele twintigste eeuw een rol in het Amerikaanse politieke stelsel. De afgelopen jaren treden ze echter op in unieke omstan- digheden: het ineenstorten van de politieke constellatie die als gevolg van de New Deal is ontstaan.

De stabiliteit van het kiezersvolk

Gangbare wetenschappelijke theorieën over het Amerikaanse politieke sys- teem beschouwen de aanhang van de politieke partijen als zeer stabiel.

Daarom blijven de Democraten verkiezing na verkiezing de grootste partij.

Zo nu en dan zijn er verkiezingen waarbij de minderheidspartij wint als ge- volg van bijzondere omstandigheden, zoals een scheuring in de meerder- heidspartij. Dit was bij voorbeeld van beslissende betekenis voor de over- winning van Woodrow Wilson in 1912. Een andere 'bijzondere omstandig- heid' is het optreden van een charismatisch leider als Eisenhower in 1952 die op elk willekeurig programma verkozen zou zijn. Maar dergelijke om- standigheden tasten het grondpatroon niet aan. Zo eens in de veertig of vijftig jaar is er echter sprake van verkiezingen waarbij de stabiele politieke verhoudingen in beweging komen en er een nieuwe meerderheidspartij ont- staat. Zo markeerden de verkiezingen van 1896 het begin van een Republi- keinse periode die tot 1932 duurde; Roosevelts Democraten werden in 1932 de grootste partij en zijn dat nu nog steeds. Volgens deze theorie wordt een dergelijke politieke aardverschuiving veroorzaakt doordat zich in de politiek een onderwerp voordoet waarover geen compromis mogelijk is.

Voorbeelden zijn de slavernij in 1860, de ontwikkeling van het monopolie- kapitaal in 1896 en de depressie in 1932. Vaak gaat dit ook gepaard met de deelname van een nieuwe sociale laag aan de verkiezingen. Zo stond het politieke systeem in de jaren dertig in het teken van de opkomst van de klasse der ongeschoolde arbeiders.

Deze analyse stamt uit de jaren vijftig. Een van de onbewezen vooronder- stellingen ervan was de optimistische aanname, dat elke crisis zou leiden tot een werkbare nieuwe situatie en dat het ineenstorten van de oude sa- menwerkingsverbanden gepaard zou gaan met het ontstaan van nieuwe.

Maar in 1980 is de oude ordening duidelijk aan het desintegreren, terwijl volstrekt onduidelijk is wat ervoor in de plaats zal komen, en zelfs of er wel een nieuwe ordening zal komen.

De 'Rooseveltcoalitie' - die ook in 1976 nog Jimmy Carter tot president koos - bevatte de partijorganisaties in de grote steden, het solide (racisti- sche) Zuiden, de arbeidersklasse, recent gearriveerde immigrantengroepen en de liberalen uit de middenklasse. Maar tegenwoordig zijn de partijorga- nisaties op sterven na dood, is het Zuiden meer op de rest van de VS gaan lijken door bij Federale - niet bij lokale - verkiezingen op de Republikei- nen te stemmen; vormt de arbeidersklasse een geringer.bestanddeel van de gehele werkende bevolking en tendeert zij naar sociaal conservatisme (op het gebied van rassengelijkheid, gelijke rechten voor vrouwen en ver- dovende middelen) hoewel met een aanhoudende voorkeur voor overheids- interventie in de economie; en is de traditionele middenklasse uit de jaren

dertig zeer sterk gegroeid, ofwel, vanuit een andere optiek, aangevuld door no

(13)

r

;-

t- Ii-

Ie

~I

n

I s-

buitenland

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

een 'nieuwe klasse' van hooggeschoolde, relatief goed betaalde werkne- mers.

Een Ingewikkelde klassenstructuur

Algemener gesproken is de klassenstructuur van de Amerikaanse samenle- ving ingewikkelder geworden, sterker onderverdeeld en gekenmerkt door de groei van 'ambivalente klassenposities': steeds meer beroepen liggen in een moeilijk traceerbaar gebied tussen de arbeidersklasse en de midden- klasse, of tussen de middenklasse, de leidinggevende klasse en de 'haute bourgeoisie' .

De economische basis van de macht van de upper class is nog steeds het kapitalisme, zij het in een wat veranderde vorm; de politieke leiders van de upper class zijn niet meer zo zeer kapitalisten als wel de gebureaucrati- seerde toplaag van de grote ondernemingen. Het is geen toeval dat zoveel Amerikaanse ondernemingen namen hebben aangenomen die uit initialen zijn samengesteld, zoals Exxon in de plaats van Standard Oil. Dit is een weerspiegeling van het proces van bureaucratisering en depersonalisering van kapitalistische macht door het instituut van de grote naamloze vennoot- schap.

In de jaren zestig stond het beleid van grote ondernemingen in het teken van de toen heersende linksige trend. Het beleid werd gebaseerd op een soort 'ondernemingsprogressiviteit', d.w.z. de idee dat de particuliere sector op aanwijzing van en met financiering door de overheid sociale behoeften zou kunnen bevredigen. David RockefelIer van·Chase Manhattan Bank sprak toendertijd over het bouwen van nieuwe steden; Time Inc. begon computerprogramma's te ontwikkelen voor een nieuw, gemechaniseerd soort onderwijs; en bij de verkiezingen van 1964 gaven de meeste topfunc- tionarissen van grote ondernemingen onder leiding van Henry Ford de voorkeur aan Lyndon Johnson boven de ideoloog van de 'free enterprise' Barry Go/dwater. Tijdens de Vietnamoorlog waren er zelfs topfunctionaris- sen en progressief-liberale miljonairs - zoals Stuart Mott, de erfgenaam van het General Motors-fortuin; de directeur van één van de grootste be- leggingsmaatschappijen in Wall St reet, en anderen - die een vooraan- staande rol speelden in de anti-oorlogbeweging.

In de jaren zeventig en nu de jaren tachtig is de politieke opstelling van grote ondernemingen, evenals die van een behoorlijk gedeelte van de me- dia en miljoenen mensen naar rechts opgeschoven, zij het dat de trend voor de laatste categorie niet ondubbelzinnig is. In 1972-'73 ontdekten con- servatieve politici als William Simon, Nixons minister van Financiën, dat er een tekort was aan kapitaal dat slechts kon worden opgelost door op de sociale uitkeringen te korten, de lonen niet te laten stijgen en door wettelij- ke maatregelen te treffen die een winstverhoging ten gevolge zouden heb- ben door middel van belasting-subsidies op kapitaalsvorming. Kort geleden is naar aanleiding van de acute crisis in de auto- en staalindustrie op grond van een wat ander argument dezelfde conclusie getrokken. Amerika, zo zegt men, moet 'herindustrialiseren'. De regering wil dat bereiken door be- lastingsubsidies te verschaffen aan het kapitaal die dan geïnvesteerd zou- den moeten worden in nieuwe banen en nieuwe produktielijnen.

Deze theorieën over de rol van ondernemingen zijn tamelijk aanvechtbaar.

In de eerste plaats zal het kapitaal die subsidies alleen in werk en nieuwe produktielijnen investeren als daarvan een hoge winst te verwachten is. Het Bureau voor Technology Assessment van het Congres heeft gemeld dat de staalondernemingen dit jaar hun beschikbare geld hebben geïnvesteerd in beleggingen die een hoge rente opleveren en in de chemische industrie, niet in de eigen geheel verouderde fabrieken, die de concurrentie interna-

(14)

buitenland

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

tionaal niet aankunnen. Maar de staalondernemingen hebben niet alleen de eis gesteld dat ze belastingsubsidies krijgen, daarnaast willen ze ook be- schermde prijzen om hoge winsten te garanderen, en dat alles natuurlijk in het belang van de modernisering. In de tweede plaats is de vakbeweging zich bewust van het overduidelijke feit, dat in de verschillende 'herindustria- liseringsscenario's' de ondernemingen aanzienlijke subsidies 'ineens' krij- gen, terwijl de arbeiders dan maar moeten geloven dat de ondernemingen die subsidies ook zullen investeren in het sr.heppen van banen in plaats van ermee te speculeren of een kapitaalsintensieve modernisering tot stand te brengen, waarmee de arbeiders nog slechter af zijn.

De economische plannen van Carter en Anderson

Het economische beleid van president Carter volgt een min of meer Repu- blikeins patroon. Zijn programma's beloven weliswaar altijd een paar dollar meer te besteden aan het direct scheppen van arbeidsplaatsen dan een Republikeins programma zou doen, maar dat zijn detailverschillen. Carters nieuwe programma dat hij aan het begin van de campagne voor het presi- dentschap, in september, bekend maakte, voorziet in belastingverlagingen, waarvan zestig procent naar de ondernemingen toe moet vloeien en veertig procent naar individuele burgers. Kort tevoren had ik een topman uit de in- dustrie horen zeggen dat hij genoegen zou nemen met een vijftig/vijftig ver·

deling. Het Witte Huis nam dus een positie in rechts van de verlichte bour- geoisie. Daar komt nog bij dat Carters anti-inflatiebeleid in essentie geba- seerd is op de ideeën van Milton Friedman: pas een monetair restrictief be- leid toe om de vraag terug te dringen, een recessie te forceren en beheers op die manier de prijzen. En dat is niet alleen politiek en moreel laakbaar, maar ook is er op grond van recente voorbeelden geen reden om aan te nemen dat op langer termijn deze strategie de inflatie ook werkelijk terug zal dringen, terwijl het wel aantoonbaar is en reeds is aangetoond, dat de werkende bevolking er schade van lijdt.

Naar mijn idee vormen de standpunten van John Anderson de meest nega- tieve weerspiegeling van de 'nieuwe middenklasse' die maar mogelijk is. Hij is progressief liberaal op onderwerpen als vrouwenkwesties, controle op het wapenbezit en ontwapening en op economisch gebied is hij conserva- tief.

RonaId Reagan heeft echter een economisch program waarvan de kern een contradictie bevat. Hij begon een dramatische belastingverlaging te be- pleiten (dertig procent in drie jaar) die enorme voordelen zou bieden voor de upper class, op grond van de redenering dat er op die manier hogere belastingopbrengsten zouden ontstaan als gevolg van een zeer sterke stij- ging van het nationaal inkomen, analoog aan het effect van de belasting- verlaging die John Kennedy in het begin van de jaren zestig doorvoerde.

Maar terwijl hij deze geradicaliseerde vorm van het liberalisme van de jaren zestig verdedigde, beloofde hij tegelijkertijd de overheidsuitgaven in even- wicht te brengen met de inkomsten (waarmee hij de opvattingen steunde van de doodsvijanden van Kennedy's liberalisme) en de defensie-uitgaven te verhogen. Sinds de campagne zich verder heeft ontwikkeld (ik schrijf dit stuk in september), heeft Reagan de omvang van de voorgestelde belas- tingverlaging verminderd en toegegeven dat zijn begroting mogelijk zo nu en dan tekorten zou vertonen.

Het is niet mijn bedoeling hier het door de drie kandidaten voorgestane be- leid uitgebreid te bediscussiëren of zelfs maar te omschrijven. Ik wil alleen maar aangeven dat elk van hen een in essentie conservatief programma heeft. In de primaries van de Democratische Partij nam senator Edward Kennedy een traditioneel progressief liberale positie in met een zware na-

(15)

e

. -

d

g

'.

l-

lij

n

buitenland druk op volledige werkgelegenheid. Verkiezingsonderzoek wees uit, dat de Democratische kiezers Kennedy's ideeën steunden, maar niet de persoon

Kennedy. Dat vestigt de aandacht op een buitengewoon belangrijk punt met betrekking tot de verschuiving naar rechts onder de bevolking .

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

Ideologisch conservatisme en praktische progressiviteit

In 1964, ten tijde van het hoogtepunt van Lyndon Johnsons populariteit en in het jaar dat de kiezers met een overweldigende meerderheid Barry Gold- water afwezen, onderzochten twee politicologen, Had/ey Cantril en Lloyd Free, de Amerikaanse bevolking en hun conclusie was dat de meest gelief- de ideologische stellingname een conservatieve was. Maar terwijl mensen verklaarden dat ze in het algemeen conservatief waren, waren ze 'in de praktijk' progressief-liberaal: ze steunden een nieuw programma ter verbe- tering van de bejaardenzorg, de strijd tegen de armoede, federale hulp bij het onderwijs en dergelijke. Deze tweeslachtigheid bestaat tot op de dag van vandaag. Everett C. Ladd, een neo-conservatieve wetenschapper, heeft uiteengezet dat aan het einde van de jaren zeventig het merendeel van de Amerikanen in het algemeen een vermindering van de overheidsta- ken wenst, maar tegelijkertijd meer specifieke ingrepen wenst ten behoeve van gezondheid, milieubescherming, volledige werkgelegenheid en dergelij- ke, met als uitzondering de uitgaven voor sociale uitkeringen voor de ar- men, die verminderd zouden moeten worden. Het is daarom waar dat de Amerikanen op dit moment rechts georiënteerd zijn, maar op bepaalde ter- reinen zijn ze met evenveel recht links te noemen. Niet de houdingen van mensen zijn verschoven, maar de elementen van die houding die de poli- tieke keuze bepalen. In de jaren zestig deed Johnson een beroep op de progressief-liberale opvattingen die de mensen in de praktijk hadden en hij negeerde hun filosofisch conservatisme; aan het eind van de jaren zeventig en in 1980 reageren de meeste pOlitici, waaronder heel wat progressief-li- beralen, op hun filosofisch conservatisme en negeren het progressief-libe- ralisme inzake praktische problemen. Er zijn dus wel mogelijkheden voor een links georiënteerd beleid, maar alleen wanneer links erin slaagt haar analyse van de centrale problemen ingang te doen vinden bij het Ameri- kaanse volk. Als dat lukt, dan zijn er wel progressief-liberale oplossingen beschikbaar. Maar nu domineert rechts en bepaalt het welke problemen er aan de orde zijn.

Na de nederlaag van Kennedy was er voor links geen andere sterke kandi- daat in de verkiezingen van 1980. Enkele socialisten, waaronder het me- rendeel van hen die actief zijn in de arbeidersbeweging, steunen Carter als de minste van twee kwaden. Ze hebben Carter bestreden en Kennedy ge- steund, maar zien nu geen andere mogelijke kandidaat dan Carter. Ande- ren zijn zo gekant tegen Carters conservatisme dat ze kandidaten van klei- ne partijen steunen, waarvan de belangrijkste Barry Commoner van de 'Ci- tizen's Party' is. Commoners partij is niet socialistisch, maar omvat ook so- cialisten, en legt een zware nadruk op het bereiken van volledige werkgele- genheid door het ontwikkelen van een geplande zonneënergie-industrie in de Verenigde Staten. De partij heeft zich officieel ten doel gesteld vijf pro- cent van de stemmen te behalen, maar naar mijn mening is het al heel wat als ze één procent krijgt. Er zijn nog veel meer kandidaten, waaronder de sociaal-democraat David McReyno/ds, een trotskist en een communist, maar zij zullen nog minder steun krijgen van de kiezers dan Commoner.

Om kort te gaan, de aanhangers van links die hun principes serieus ne- men, begrijpen dat ze geen kans hebben de wedren naar het Witte Huis te winnen, niet met Commoner als kandidaat, maar net zo min met iemand anders; en degenen die de nadruk leggen op de praktische noodzaak de

(16)

buitenland

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

520

aartsconservatief Reagan te verslaan, zijn zich er terdege van bewust dat dat alleen kan lukken door steun te verlenen aan een gematigd conserva- tieve kandidaat, Carter.

De kansen van links

Zo is dus de situatie. In een tijd van een bijzonder ernstige binnenlandse crisis in de VS - het gelijktijdig optreden van een hoge inflatie en grote werkloosheid ondermijnt de traditionele Amerikaanse denk- en zienswijze van de afgelopen halve eeuw, en van grote veranderingen in de internatio- nale verhoudingen - breekt het bewustzijn door dat de Amerikaanse macht momenteel niet meer zo wereldomvattend is als in de periode 1945-'65, en verkeert het Amerikaanse partijensysteem in groter wanorde dan in deze eeuw ooit het geval is geweest. Het land heeft wanhopig behoefte aan dis- cussie, aan een nieuwe start en aan partijen met voldoende discipline om nieuwe voorstellen in wetgeving om te zetten. Maar in plaats daarvan is er een campagne om het presidentschap gevoerd waarin de drie voornaamste kandidaten zich sterk maken voor verschillende versies van dezelfde in dis- krediet geraakte economische filosofie. Maar wat moet links doen?

In de omstandigheden van 1980 presteert links in de VS al heel wat wan- neer het de verliezen beperkt weet te houden. De hoofdinzet van links voor het presidentschap, de campagne van Kennedy, is al mislukt. Rechts is sterk in opkomst, heeft grote financiële hulpbronnen en heeft zich ten doel gesteld een groot aantal leidende progressief-liberale kandidaten voor het Congres te verslaan en het neemt daarbij z'n toevlucht tot religieus funda- mentalisme als nieuwe krachtbron. George McGovern, John Cu/ver van 10- wa en Frank Church behoren tot de progressief-liberalen in de Senaat die in gevaar verkeren. Er zijn een paar lichtpuntjes zoals New Vork, waar het heel goed mogelijk is dat een progressief-liberaal vrouwelijk lid van het Congres, E/isabeth Ho/tzman, voor de Senaat zal worden verkozen (waar- mee het percentage vrouwen in het hoogste college van één op twee pro- cent zal komen). Maar over de gehele linie bekeken is links duidelijk in het defensief.

Is er een nieuw politiek samenwerkingsverband mogelijk dat een democra- tisch-links programma zou kunnen verwezenlijken? Voordat ik die vraag beantwoord iets over één van de voorwaarden daarvoor. Aan zo'n demo- cratisch-links alternatief kan alleen gewerkt worden, wanneer de Democrati- sche Partij als beginpunt ervan wordt gekozen. Het 'Democratic Socialist Organizing Committee' (DSOC) kwam in 1973 tot stand als gevolg van een scheuring van de oude 'Socialist Party' over de oorlog in Vietnam. Eén vleugel van de partij steunde de Amerikaanse interventie in Vietnam op grond van een versimpeld anti-communisme en een identificatie van de Amerikaanse arbeidersklasse met de opvattingen van George Meany. Die groep is de 'Social Democrats, USA' geworden, een kleine, relatief inactie- ve groep, die tot de haviken moet worden gerekend. Degenen onder ons die tegenstander waren van de gewetenloze interventie in Vietnam vorm- den het DSOC. Vanaf het allereerste moment hebben we daarbij onze energie gericht op het werken binnen de Democratische Partij. En daar gaan we mee door.

Die strategie komt niet voort uit enige illusie omtrent de aard van de Demo- cratische Partij. Die partij is een tamelijk principeloze instelling vol interne tegenstrijdigheden, die slechts eens in de vier jaar gedurende de campag- ne voor de presidentsverkiezingen als een nationale partij functioneert. Zo bevat zij de overgrote meerderheid van de politiek bewuste arbeiders, maar tevens een behoorlijk deel van de hogere echelons van het bedrijfsleven, verder de meerderheid van de politiek actieve negers, maar ook een groot

(17)

,-

:ht n

;-

r ,te s-

Jr

,-

. -

ti-

n

)-

buitenland

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

aantal racisten, daarnaast de meerderheid van de militante feministes, maar ook bepaalde uiterst traditionalistische krachten in de maatschappij, enz. Zij is niettemin het tehuis van zeker meer dan negentig procent van de progressieve krachten in de maatschappij, al voelen die zich er vaak niet gelukkig. Daarom zal elk nieuw begin zijn start moeten krijgen in de Demo- cratische Partij en die ofwel van binnenuit hervormen, waarbij een duidelijk progressief-liberale, welhaast sociaal-democratische partij tot stand komt, ofwel de Democratische Partij wordt gebruikt als uitgangspunt voor de vor- ming van een geheel nieuwe massapartij van democratisch links.

Het zijn ook dergelijke overwegingen die ertoe leidden, dat William Winipi- singer, de voorzitter van de grote vakbond van machinisten lAM en vice- voorzitter van het DSOC, toen hij op de Democratische Conventie openlijk brak met Carter en zijn steun gaf aan Barry Commoner, daar tegelijk aan toevoegde dat hij en zijn bond zouden doorgaan Democraten voor het Con- gres te steunen. 'Wij zijn niet uit de Democratische Partij gelopen', zo zei Winipisinger, 'Carter heeft dat gedaan'. Een enkeling gelooft dat een van de bestaande kleine partijen ooit de kern kan vormen voor een toekomstige massapartij, maar dat lijkt me geen serieus perspectief.

Hoop op verandering

Maar waarin bestaat dan de hoop op verandering? In de eerste plaats moet democratisch links zich serieuzer gaan bezig houden met haar eigen programma en organisatie. Het zou een minimumprogramma moeten ma- ken, met daaraan gekoppeld specifieke wetsvoorstellen, en moeten aan- kondigen dat het bezig is de Democratische Partij daarvoor te winnen. En die aankondiging zou gewicht moeten krijgen doordat daarbij gesteld wordt dat links in de Democratische Partij vanaf dat moment weigert Democraten te steunen die het programma niet onderschrijven. In de tweede plaats moet links van 1982 een belangrijk jaar in deze lange-termijnstrategie ma- ken. Dat jaar zijn er congresverkiezingen en een Conventie van de Demo- cratische Partij in het midden van de presidentiële ambtsperiode (dat is overigens een hervorming die door de campagne van McGovern in 1972 is bewerkstelligd). Als links een van de belangrijkste stromingen wil zijn in de verkiezingen in 1984, dan zal het in 1982 moeten laten zien dat het een samenhangende beweging is, dat het een inhoudelijk ander programma heeft, een beleid voor de 'herindustrialisering' van Amerika dat de lasten en lusten daarvan sociaal verdeelt, en dat een internationale stellingname heeft waarin de tweede Koude Oorlog en de dreigende derde wereldoorlog worden bestreden.

Willen we dit tot stand kunnen brengen, dan zullen de vakbonden een meer politieke koers moeten varen. De campagne van Kennedy in 1980 zorgde voor een groter aantal vakbondsgesteunde afgevaardigden op een Democratische Conventie dan ooit tevoren, al moet daar eerlijkheidshalve bij gezegd worden dat daar ook mensen bij zaten die zich op Carter had- den vastgelegd. Maar de vakbeweging zal zijn inspanningen moeten ver- dubbelen öm het hier geschilderde perspectief ook werkelijk te realiseren.

De campagne van Anderson laat zien dat de 'nieuwe middenklasse' in Amerika, het universitair geschoolde, op een bepaald onderwerp georiën- teerde deel van de bevolking die de massabasis vormde voor de anti-oor- logsbeweging, aan het weifelen is te brengen en zelfs de voorkeur kan ge- ven aan een conservatieve kandidaat met progressieve standpunten op het terrein van de gelijke rechten van vrouwen, de buitenlandse politiek en de controle op het wapenbezit. Het is duidelijk dat er geen nieuwe meerder- heid mogelijk is zonder enerzijds de vakbeweging die goed is toegerust voor politieke acties en anderzijds de beweging van de nieuwe middenklas-

(18)

buitenland se die wat trendgevoeliger en minder geïnstitutionaliseerd is. Verder vor- del

socialisme en democratie, nummer"11, november 1980

522

men de negers en de Spaanssprekende bevolkingsgroep (de meest recen- te immigrantengroepering) een essentieel onderdeel van de nieuwe coalitie evenals de feministen, de milieubeweging en andere bewegingen die socia- le veranderingen willen bewerkstelligen.

Ten slotte nog iets over het Amerikaanse socialisme. In dit land is het so- cialisme sinds de Tweede Wereldoorlog geen politieke hoofdstroming meer.

Als DSOC zagen we het in 1973 als onze taak het socialisme weer in ere te herstellen, ten minste tot op het niveau van een serieuze aanwezigheid in de vakbonden, de Democratische Partij en de verschillende 'doel'-bewe- gingen, zoals tegen racisme, seksisme, milieuvervuiling, e.d. In 1980 heb- ben we een deel van dat doel bereikt. We hadden bijvoorbeeld op de De- mocratische Conventie in augustus een bijeenkomst van een Socialistisch Verkiezingscomité die werd bezocht door vijftig afgevaardigden en plaats- vervangers uit zeventien staten. Dat was minder dan één procent van de afgevaardigden, maar tevens de eerste keer in de geschiedenis dat een dergelijke openbare vergadering van socialisten heeft plaats gevonden op een Democratische Conventie. We hebben geen enkele illusie dat wij de drijvende kracht zijn achter de toekomst van Amerika, althans zeker niet op de korte en middellange termijn. Maar ons optreden begint effect te sorte- ren. In een land dat, of het dat nu leuk vindt of niet, zich geconfronteerd ziet met ernstige structurele problemen die grotendeels het gevolg zijn van de overheersing van de economie door grote ondernemingen, is dat een reden tot hoop.

nc

(19)

n- tie :ia-

j

e-

,

op . n

democratIsch- socialIsme

socialisme en democratie, nummer 11, november 1980

523

Stan Poppe

Een goede verhouding tussen

PvdA en vakbeweging is gewenst

Deze zomer hebben zich in Polen adembenemende gebeurtenissen voor- gedaan. Massale stakingen, die vrijwel het hele land omvatten, liepen uit op de oprichting van vrije vakbonden die, zij het voorlopig en halfhartig, door de communistische gezagsdragers worden getolereerd. De Sowjet-lei- ders moeten deze ontwikkelingen met verbijstering hebben gadegeslagen, DDR-politici lijken erdoor in paniek geraakt. Wat zit er niet allemaal achter die nieuwe, vrije vakbonden? ZC9nder twijfel anti-socialistische krachten in Polen zelf, maar voorts Amerikaanse imperialisten en Westduitse revan- chisten, gesteund door hun handlangers de Westeuropese sociaal-demo-- craten. Onafhankelijke vakbonden passen niet in het communistische we- reldbeeld. In de arbeidersstaten behoeven de arbeidersrechten niet verde- digd te worden, want de partij belichaamt de belangen van de arbeiders- klasse en heeft daar niemands hulp bij nodig. Vakbonden zijn de transmis- sieriemen tussen partij en arbeiders, zij vertalen de partij-ideeën op be- drijfsniveau en stimuleren het opvoeren van de produktie. Daarnaast mo- gen zij zich bezighouden met de organisatie van vakantiekolonies en wat er nog verder aan divertissement te bedenken valt. Dan is de koek op. Deze communistische zienswijze is al tientallen jaren in strijd met de werkelijk- heid. De aanvaarding door de communistische leiders van vrije vakbewe- gingen is de erkenning door het gezag van het failliet van de eigen ziens- wijzen.

Communisten, waar ook ter wereld, hebben vakbonden altijd beschouwd als 'van minder betekenis, zij het niet zonder waarde' dan de partijen. Ze- ker waar communisten niet aan de macht zijn wordt de vakbeweging als di- recte belangenbehartiger gewaardeerd, terwijl zij een recruteringsbasis is voor nieuwe leden van de communistische partijen. Maar de partijen bevin- den zich op een hoger niveau van klassenbewustzijn en hebben daarom, ook in de richting van de vakbonden, een leidende rol. Is de verhouding tussen communistische partijen en (door haar gedomineerde) vakbonden dus traditioneel ondubbelzinnig, geheel anders ligt het met de relatie tussen socialistische en sociaal-democratische partijen en de vakbeweging. In de meeste Westeuropese industrielanden hebben er vanaf het begin nauwe betrekkingen bestaan tussen sociaal-democratische partijen (bij ons de SOAP) en de vakbeweging (in Nederland het NVV), maar daarbij was eer- der sprake van een rolverdeling dan van een hiërarchische verhouding (welke ook de onderlinge verschillen zijn: soms is het initiatief tot de oprich- ting van vakorganisaties uitgegaan van de sociaal-democratische partijen, soms namen vakorganisaties het initiatief tot oprichting van een partij).

Zelfs als buitengewoon nauw werd samengewerkt deden zich nog, met eni- ge regelmaat, onderlinge spanningen voor, als gevolg van de specifieke positie die partij en vakbeweging innemen, als consequentie van al dan niet tijdelijke verschillen van inzicht. De invloed van de communisten in de meeste Westeuropese vakorganisaties bleef gering (uitzonderingen zijn Ita- lië en Frankrijk waar de communisten overheersend zijn in CGIL en CGT).

De laatste jaren doen zich, in bijna alle Westeuropese landen, veranderin-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Haal uit het verhaal van Dinh Binh drie uitspraken waar John Curry het niet mee eens zal zijn en geef zijn kritiek weer.. B Rond 1964

Wij doen het voorstel: laat je zoon voor onze rekening naar de ambachtsschool gaan. En je dochters zullen we een nieuw stel kleren geven, laat ze

• welk gevolg voor de productie de technische vernieuwing heeft, die tussen bron 1 en bron 2 plaatsvindt;.. • welk gevolg deze vernieuwing heeft voor de inkomsten van de werkers in

Het verhaal wordt in gang gezet door de wrok van de sterkste Griekse held, Achilles, omdat de opperbevelhebber hem zijn bedgenote heeft ontnomen, en door de wil van de oppergod Zeus

1 Leiden University Medical Centre, Medical Microbiology, Leiden, 2 Centre of Infectious Diseases, LUMC, Leiden, 3 Centre for Infectious Disease Control, National

Fourthly, since we now isolated many more Shigella, we could clearly show the enormous percentage of TMP-SMZ resistance in these strains (90%), indicating that on this issue

Its relevance becomes even more clear when discussing the main prob- lems of post-socialist Muslim societies, in- cluding the impact of the socialist and pre- socialist

The Vienna-based East European office of the World Assembly of Muslim Youth (WAMY) was perhaps the main re- gional source of inspiration, printed propa- ganda material in