• No results found

Ik weet ik ben geen nederlands docent en dit is twitter maar mensen kom op " DIE meisje ? -_-'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ik weet ik ben geen nederlands docent en dit is twitter maar mensen kom op " DIE meisje ? -_-'"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Ik weet ik ben geen nederlands

docent en dit is twitter maar mensen

kom op " DIE meisje ? -_-'

Een onderzoek naar het foutieve gebruik van woordgeslacht in tweets.

Naam: Kim Veldthuis Studentnummer: S3168905

Scriptie Nederlandse Taal en Cultuur Taalkunde

Begeleider: Prof. dr. J. Hoeksema 31 mei 2020

(2)

2

Dankwoord

Bij dezen wil ik een aantal mensen bedanken zonder wie deze scriptie niet tot stand was gekomen. Ten eerste mijn scriptiebegeleider, professor Hoeksema. Ondanks de maatregelen rondom COVID-19 hebben wij onze besprekingen voort kunnen zetten. Ik wil hem bedanken voor zijn ideeën en suggesties, de hulp bij het statistische gedeelte en zijn bereidwilligheid om besprekingen te organiseren via Google Hangout. Daarnaast wil ik David bedanken voor de hulp in de zoektocht naar een bruikbaar corpus. Tot slot wil ik David en Chawila bedanken voor de tips, ideeën en morele steun gedurende het hele schrijfproces.

(3)

3

Samenvatting

Voorgaand onderzoek wijst uit dat er in het Nederlands veel fouten worden gemaakt met woordgeslacht. In de bestaande literatuur over het foutieve gebruik van woordgeslacht wordt voornamelijk gekeken naar kindertaalverwerving en meertaligheid, terwijl taalverandering veelal begint bij de jongerentaal. Dit maakt jongerentaal een interessant onderzoeksgebied. In deze bachelorscriptie is onderzoek gedaan naar het foutieve gebruik lidwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, betrekkelijke voornaamwoorden en adjectiefinflectie in het schriftelijk taalgebruik van jongeren op Twitter, om zicht te krijgen op de toepassing van de Nederlandse grammatica in een ongedwongen, sociale omgeving.

Om dit te onderzoeken, is gebruikt gemaakt van twee Twitter-corpora. Met behulp van deze corpora is ten eerste onderzocht hoe vaak lidwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, betrekkelijke voornaamwoorden en adjectiefinflectie foutief worden gebruikt. Ten tweede is bekeken of het foutieve gebruik van woordgeslacht toeneemt. Ten derde is onderzocht of foutief gebruik van woordgeslacht in verband kan worden gebracht met fouten in het gebruik van het aanwijzend voornaamwoord, het betrekkelijk voornaamwoord en de adjectiefinflectie. Tot slot is geanalyseerd of foutief gebruik van woordgeslacht vaker voorkomt in verband met levende wezens dan in verband met objecten.

De resultaten tonen aan dat bij alle woordsoorten fouten voorkomen en dat combinaties van woordsoorten fouten opleveren. Tot slot zijn twee groepen gevormd: zelfstandige

naamwoorden die levende wezens aanduiden en zelfstandige naamwoorden die objecten aanduiden. De resultaten van deze twee groepen zijn met elkaar vergeleken en tonen aan dat voor beide groepen fouten worden gemaakt bij de toepassing van de onderzochte woordsoorten.

(4)

4

Inhoudsopgave

1. Inleiding blz. 5

1.1 Het naamvalssysteem van het Nederlands blz. 5 1.1.1. Middelnederlands blz. 5 1.1.2. Vroegnieuwnederlands blz. 6 1.2 Het naamvalssysteem van andere talen blz. 8 1.3 Taalverwerving blz. 9 1.3.1 Overgeneralisatie blz. 9 1.3.2 Meertalige taalverwerving blz. 11 1.4 Woordsoorten blz. 12 1.4.1 Lidwoord blz. 12 1.4.2 Betrekkelijk voornaamwoord blz. 14 1.4.3 Aanwijzend voornaamwoord blz. 14 1.4.4 Adjectiefinflectie blz. 14 2. Huidig onderzoek blz. 16 2.1 Hypotheses blz. 17 3. Onderzoeksmethode blz. 18 3.1 Ontwerp blz. 18 3.2 Data blz. 18 4. Resultaten blz. 20 4.1 Per woordsoort blz. 20 4.1.1 Lidwoorden blz. 20 4.1.2 Aanwijzende voornaamwoorden blz. 21 4.1.3 Betrekkelijke voornaamwoorden blz. 23 4.1.4 Adjectiefinflectie blz. 24 4.2 Overige resultaten blz. 24 5. Discussie blz. 25 6. Conclusie blz. 26 7. Bibliografie blz. 28 8. Appendix blz. 32

(5)

5

1. Inleiding

1.1 Het naamvalssysteem van het Nederlands

Een genussysteem is een systeem waarin de grammaticale eigenschappen van een zelfstandig naamwoord de vorm bepalen van omringende woorden (Van Berkum, 1996). Het woordgeslacht van een zelfstandig naamwoord is hierdoor terug te zien aan het lidwoord dat voorafgaat aan het zelfstandig naamwoord. In het Nederlands worden bij het beschrijven van het

naamvalssysteem traditioneel drie woordgeslachten onderscheiden: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Het woordgeslacht (genus) valt niet per se samen met het natuurlijke geslacht (sekse); het woord wijf heeft het genus onzijdig (vgl. het wijf), maar is in ander opzicht vrouwelijk. Dit driedelige systeem gaat terug op het Indogermaans en kwam via het Oergermaans in het Oudnederlands terecht (Bloemhoff, Streekstra., Keulen, & Versloot, 2015). In werken als Twe-spraack van de Nederduitsche letterkunst (1584) wordt gesuggereerd dat het Nederlands de Latijnse traditie volgde en dus zes naamvallen en drie geslachten had (Audring, 2009).

1.1.1 Middelnederlands

In het Middelnederlands raakt het naamvalssysteem in verval, wat ertoe leidt dat de

casusonderscheidingen in de gewone omgangstaal beginnen te verdwijnen. Veranderingen in de attributieve modificeerders en het relatief pronomen leiden ertoe dat het niet meer duidelijk is welk geslacht een bepaald zelfstandig naamwoord heeft en hoeveel woordgeslachten het Nederlands heeft (Audring, 2009).

In het Middelnederlands was het onderscheid tussen de woordgeslachten nog zichtbaar op de adjectieven en lidwoorden, en via verbuiging op de zelfstandige naamwoorden. In het Middelnederlands is het zogenaamde onderscheid tussen het drie- en

twee-generasysteem niet erg duidelijk meer, zo is het bepaalde lidwoord voor mannelijke en vrouwelijke woorden in de nominatief hetzelfde, (aanvankelijk is dit die, later is het de gereduceerde vorm de) en hebben de adjectieven maar vier mogelijke vormen. De meeste markeerders op de lidwoorden, adjectieven en zelfstandige naamwoorden bevatten of bestonden enkel uit /n/ of /ə/. Deze twee uitgangen zijn vatbaar voor apocope, waardoor ze door fonologische processen in sommige taalvariëteiten verdwenen. Hierdoor verdwenen de markeerders van gender in deze taalvariëteiten. De /n/ werd in andere taalvariëteiten wel aangehouden, maar werd dan enkel gebruikt voor bepaalde klinkers of medeklinkers (Weerman, van Gestel, Nijen Twilhaar, & Rinkel, 1992; van der Sijs, 2004), waardoor /n/ een

onbetrouwbare indicator van naamval en gender werd. De aanwezigheid of afwezigheid van /ə/ gaf sterke of zwakke verbuiging aan; zwakke verbuigingen eindigden met een /ə/ en sterke verbuigingen eindigden met een medeklinker. Het genitief enkelvoud verdween en daarmee het

(6)

6 onderscheid in sterke en zwakke verbuigingen. In het meervoud verdween de variatie tussen /ə/ en /en/, alle uitgangen eindigden voortaan op /en/. Alle pluralisuitgangen waren hetzelfde geworden.

Verbuiging hing echter maar in kleine mate samen met woordgeslacht, want een woord met een zwakke verbuiging kon alsnog mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn (van der Sijs, 2004). De uitgang /ə/ werd steeds minder gebruikt. Woorden die nog wel met deze uitgang eindigden, waren voornamelijk vrouwelijk. Hierdoor werd de /ə/ gezien als markeerder voor het vrouwelijke geslacht, wat ertoe leidde dat sommige vrouwelijke woorden een /ə/ als uitgang kregen en mannelijke en onzijdige woorden die eindigden op /ə/ vrouwelijk werden.

1.1.2 Vroegnieuwnederlands

In het Vroegnieuwnederlands bestaat er nog steeds onzekerheid over het afbakenen van mannelijke substantieven tegenover vrouwelijke substantieven. Het verval van het naamvalssysteem zet verder door. Door deflexie neemt de morfologische markering van zelfstandig naamwoorden af, wat ertoe leidt dat het mannelijke en vrouwelijke geslacht qua vorm hetzelfde worden. Dit leidt tot onzekerheid over welk zelfstandig naamwoord welk geslacht krijgt (Audring, 2009). Om een voorbeeld te geven:

nominatief: de man de vrouw het kind genitief: des mans der vrouw des kinds datief: den man der vrouw den kind accusatief: den man die vrouw het kind

Man en vrouw verschillen in drie van de vier naamvallen, man en kind in twee van de vier naamvallen, en vrouw en kind in vier van de vier naamvallen. Hier zou samenval van mannelijk en onzijdig verwacht worden, maar omdat drie van de vier naamvallen uiteindelijk verdwijnen en alleen de nominatiefvormen overblijven, vallen vrouwelijk en mannelijk samen. Dit voorbeeld laat zien dat er bij de definiete lidwoorden geen onderscheid meer bestaat.

Bij de indefiniete lidwoorden is nog wel onderscheid zichtbaar: vergelijk eene vrouw en een man, waarbij het gebruik van eene voor vrouw door de eeuwen heen veranderde. In de zeventiende eeuw werd vooral een gebruikt voor vrouw. In de achttiende en negentiende eeuw veranderde dit in eene vrouw. Eind achttiende eeuw was de schrijftaal sterk normatief, maar het was wel een kunstmatige schrijftaal. Schrijftaalconventies werden strakker aangehaald, vanuit school wist men dat eene feitelijk de correcte vorm was. Eind negentiende eeuw veranderde eene weer in een, waardoor ook het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk in de

(7)

7 indefiniete lidwoorden was verdwenen. De volgende afbeelding, die afkomstig is van de ngram-viewer van DBNL, laat deze ontwikkelingsgang zien.

Afbeelding: Het gebruik van ‘’eene vrouw’’ en ‘’een vrouw’’ door de eeuwen heen.

Tijdens de periode van het Vroegnieuwnederlands raakten steeds meer mensen het gevoel voor het onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke woorden kwijt. Dit kwam doordat

markeerders niet frequent werden gebruikt. De elite probeerde deze verandering tegen te gaan door woordenlijsten te maken die aangaven of een zelfstandig naamwoord mannelijk of

vrouwelijk was. Deze woordenlijsten toonden echter enkel aan dat de sprekers van het Nederlands inderdaad het onderscheid niet langer konden maken. Alleen het onderscheid tussen het onzijdige dat of het en de onzijdige tegenhanger d(i)e wordt nu nog gehanteerd. Bij deze vormen is sprake van suppletie, waardoor erosie minder snel optreedt bij deze vormen.

Door het verval van het naamvalssysteem ontstond het twee-generasysteem naast het drie-generasysteem. Enerzijds bestaat het drie-generasysteem, waarbij men uitgaat van een systeem waarin lidwoorden, adjectieven en substantieven hun vorm verkrijgen naar gelang de drie mogelijkheden voor het woordgeslacht van het substantief: mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Anderzijds bestaat het twee-generasysteem, waarin de mannelijke en vrouwelijke vormen in gebruik één groep vormen. Dit systeem maakt enkel onderscheid tussen zijdige en onzijdige woorden. In geschreven Vroegnieuwnederlands in het ‘hogere’ register werd het drie-generasysteem gehanteerd, terwijl het twee-drie-generasysteem veelal werd gebruikt in het ‘lagere’ register en in de gesproken variant. Langzaam maar zeker gingen de Nederlandse autoriteiten het twee-generasysteem van de gesproken taal overnemen, waardoor er niet langer onderscheid werd gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke woorden.

(8)

8 Dit in tegenstelling tot het zuidelijke dialect en het Vlaams, waar nog steeds actief

gebruik wordt gemaakt van een het drie-generasysteem doordat het onderscheid in geslacht tussen zelfstandige naamwoorden nog steeds zichtbaar is in de persoonlijke voornaamwoorden. In deze dialecten worden veel zelfstandige naamwoorden tot het vrouwelijke geslacht gerekend. Vrouwelijke naamwoorden zijn dan ook een kenmerk van de zuidelijke dialecten, terwijl de noordelijke dialecten dezelfde zelfstandige naamwoorden tot het mannelijke geslacht rekenen (Audring, 2009).

Volgens Audring wordt verwacht dat het onderscheid in geslacht, dat nu enkel nog zichtbaar is op de persoonlijke voornaamwoorden, ervoor zal zorgen dat het traditionele onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk blijft bestaan. Dit onderscheid in persoonlijk voornaamwoord bestaat nog in het Nieuwnederlands, maar in het Nieuwnederlands wordt voor de rest van de woordsoorten enkel onderscheid gemaakt tussen common gender, zijdige

woorden en neuter gender, onzijdige woorden. Alle zelfstandige naamwoorden zijn verdeeld over deze twee genera (Verhoeven, 1990; van Beurden & Nijen-Twilhaar, 1990). Woordgeslacht is nog wel zichtbaar in woordenboeken, maar niet meer in de spreektaal van het

Nieuwnederlands (Van Berkum, 1996).

1.2 Het naamvalssysteem van andere talen

Het naamvalsysteem valt nog wel waar te nemen in zogenaamde gendertalen als het Duits, Frans, Latijn, Italiaans en Russisch. Dit zijn talen waarin de nomina in twee of drie genera geclassificeerd kunnen worden (Hellinger & Buβmann, 2003). In gendertalen is sprake van een grote overeenkomst tussen grammaticaal en natuurlijk gender in substantieven die verwijzen naar levende wezens. Zo zijn woorden als moeder en dochter biologisch vrouw en vaak ook grammaticaal feminien, waar woorden als vader en zoon biologisch en grammaticaal man zijn (Eckert, & McConnell-Ginet, 2003).

In de Romaanse talen is het neutrum verdwenen waardoor deze talen een binair systeem hebben gekregen. Ook het Nederlands heeft dit binaire systeem als gevolg van neutralisatie. Neutralisatie houdt in dat de linguïstische expressie van gender(markering) in relatie tot menselijke referenties wordt geneutraliseerd. In het Nederlands is het onderscheid

mannelijk/vrouwelijk verdwenen. Het binaire systeem van het Nederlands wordt gekenmerkt door het onderscheid zijdig en onzijdig. Er kan ook gesproken worden van de-woorden en het-woorden. In het meervoud bestaat het onderscheid tussen de geslachten niet meer, alle meervouden eindigen op /en/. In het Engels is sprake van nog verdergaande neutralisatie: Oudengels had drie geslachten waar in Modern-Engels nog maar één geslacht van over is, waarbij ook de flexie van het adjectief in zijn geheel verdwenen is (Cornips & de Rooij, 2003). Geslacht manifesteert zich in het Engels pronominaal en lexicaal, maar er is geen

(9)

9 geslachtsonderscheid meer zichtbaar op substantieven en lidwoorden (Stahlberg, Braun, Irmen, & Sczesny, 2011).

Het Nederlands zou ook te maken kunnen krijgen met deze verregaande neutralisatie. Volgens deskundigen zou het onderscheid tussen woordgeslachten in het enkelvoud de komende eeuw kunnen verdwijnen. (Kolkman, 2011). Cornips en De Rooij hebben onderzoek gedaan naar het verdwijnen van woordgeslacht in jongerentaalvariëteiten. Zij stellen op basis van hun data uit verschillende jongerentaalvariëteiten dat bepaalde kenmerken van deze

taalvariëteiten binnen een of twee generaties algemeen geaccepteerd zullen worden onder grote

delen van de Nederlandse bevolking.

1.3 Taalverwerving

1.3.1 Overgeneralisatie

Het verdwijnen van het onderscheid tussen lidwoorden is onderzocht aan de hand van de taalverwerving van kinderen. In de bestaande literatuur is onderzoek gedaan naar de verwerving van de Nederlandse grammatica door eentalige en tweetalige kinderen en door tweetalige Nederlanders. Dit onderzoek wijst uit dat jonge kinderen niet kijken naar

woordgeslacht bij het verwerven van grammatica (Keij, Cornips, Van Hout, Hulk, & Emmerik, 2012). Kinderen leren de mogelijke vormen van een woordgeslacht, ze leren niet zozeer systematisch onderscheid tussen de woordgeslachten (Corbett, 1991).

Daarnaast overgeneraliseren zowel kinderen die Nederlands als eerste taal leren als kinderen die Nederlands als tweede taal leren [+neuter] naar [-neuter] (Blom, Polišenská, & Weerman, 2008). De is de [-neuter] vorm en het de [+neuter] vorm. Bij overgeneralisatie wordt [-neuter] gebruikt in [+neuter] contexten. Er is sprake van overgeneralisatie omdat kinderen moeite hebben met de verwerving van neuter gender en het bijbehorende lidwoord het. Dit word veroorzaakt door de manier waarop kinderen de lidwoorden leren. Voordat kinderen lidwoorden leren, is er een periode waarin ze een sjwa (een /ə/) of andere ‘vulklank’ aan naamwoorden vooraf laten gaan (Wijnen, Krikhaar en Den Os, 1994). Bijvoorbeeld:

‘ik ook ə koek’ (Josse, 2;7.6) ‘ik wil jou op ə schoot’ (Sarah, 2;4.30)

Kinderen lijken al te begrijpen dat een naamwoordgroep vooraf wordt gegaan door een lidwoord, maar ze stellen het onderscheid tussen indefiniete en definiete naamwoorden nog even uit (Gillis & Schaerlaekens, 2000). Later wordt deze /ə/ een of de. In het Duits doen kinderen dit ook, ondanks dat het Duits alleen maar lidwoorden met volle klinkers heeft (ein, der) (Penner, 1993). Zo vond Penner “für ə Michael” = “für den Michael”.

(10)

10 Tussen de leeftijd 1;6 en 2;0 beginnen kinderen met het gebruik van de eerste

lidwoorden. (Gillis & Schaerlaekens, 2000). Hierbij moeten ze twee leertaken onder de knie krijgen:

1. Ze moeten begrijpen dat voor elk naamwoord een lidwoord geselecteerd moet worden, en dat ze kunnen kiezen tussen definiet (bepaald): de of het, of indefiniet (onbepaald): een.

2. Bij de keuze voor definiet kan gekozen worden tussen de en het. Deze keuze hangt af van de eigenschappen van het zelfstandig naamwoord.

De meeste kinderen leren eerst het onbepaalde lidwoord een, daarna het bepaalde lidwoord de en als laatste het bepaalde lidwoord het. (Deutsch en Wijnen, 1985). Het precieze onderscheid tussen de en het, dat gebaseerd is op grammaticaal geslacht, is dan nog niet verworven

(Schaerlaekens en Gillis, 1987). Er is dus sprake van een asymmetrisch verwervingsproces (Extra, 1978; van Beurden & Nijen Twilhaar, 1990; Zonneveld, 1992). Kinderen doorlopen hierdoor eerst een stadium waarin ze de selecteren voor het-woorden (Cornips & de Rooij, 2003; Schaerlaekens, 1977; De Houwer, 1987; Zonneveld, 1992). Oftewel, ze overgeneraliseren het common gender lidwoord de voor neuter gender woorden (Blom et al., 2008). Gillis en Schaerlaekens (2000) geven enkele voorbeelden:

‘zit de vogeltje nou op’ (Sarah, 2;5.4) ‘de gekke huis’ (Thomas, 2;5.21) ‘jij wilt niet die boekje lezen?’ (Laura, 3;0.28)

Daarnaast gebruiken jonge kinderen het aanwijzend voornaamwoord die voor woorden die normaliter dat selecteren, en gebruiken ze de uitgang /e/ achter het adjectief bij een onbepaald het-woord (Cornips & de Rooij, 2003):

‘(als) strakjes jij op heb, mag ik die ding van jij’ (Sarah, 3;5.22) ‘een grote jongetje’ (Laura, 3;3)

‘een gevaarlijke mes, een scherpe mes’ (Sarah, 2;10.4) Aanwijzende voornaamwoorden, onbepaalde voornaamwoorden en bezittelijke

voornaamwoorden verschijnen tussen de leeftijd 2;6 en 3;0 (Schlichting, 1996). In dezelfde periode beginnen kinderen ook met lidwoord-adjectief-naamwoordcombinaties (Gillis & Schaerlaekens, 2000). Deze combinaties bevatten op jonge leeftijd fouten. Jonge kinderen hebben moeite met het verwerven van de lidwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden en onbepaalde voornaamwoorden, en ze plakken lange tijd een

(11)

11 uitgangs /e/ achter alle adjectieven.

Het overgeneraliseren van lidwoorden naar [+neuter] kan verklaard worden aan de hand van twee processen die een rol spelen bij de verwerving van woordgeslacht: lexicale kennis en grammaticale kennis (Westen, van der, 2017). Deze twee processen spelen een rol bij respectievelijk semantische en syntactische overeenstemming binnen een zin. Semantische overeenstemming hangt samen met het woordgeslacht dat wordt toegewezen door semantische regels. Lexicaal gender is terug te zien op woorden die geslacht als semantische eigenschap hebben. Syntactische overeenstemming hangt samen met vorm, oftewel met het woordgeslacht dat wordt toegewezen door morfologische of fonologische regels (Corbett, 1991). Deze twee processen spelen ook een rol bij het verwerven van het gebruik van adjectiefinflectie (Blom et al., 2008). Soms zijn deze twee processen met elkaar in conflict, wat erin resulteert dat de ene regel de ander overstemt. Dit komt door de zogenaamde Agreement Hierarchy: bijvoeglijk naamwoord < het gezegde < betrekkelijk voornaamwoord < persoonlijk voornaamwoord. Hoe verder naar rechts in de hiërarchie, hoe waarschijnlijker het is dat semantische

overeenstemming wordt bereikt. Bij persoonlijke voornaamwoorden is de kans op semantische overeenstemming het grootst (Corbett, 1991). Vergelijk de volgende voorbeelden:

i. Het Nederlands heeft het meisje. Meisje is vrouwelijk en dus zou hier de verwacht kunnen worden, zoals bij de tante het geval is. Tegelijkertijd is het meisje een jong wezen en voor jonge wezens geldt dat ze vaak als onzijdig worden gezien, waardoor ze het krijgen. De onzijdigheid van het woordgeslacht wordt gesteund door de morfologie: met het suffix -je wordt het verkleinwoord meisje gevormd en verkleinwoorden selecteren altijd het. Dit conflict tussen de semantische en syntactische overeenstemming is ook zichtbaar bij het Duitse Mädchen (Corbett, 1991).

ii. Als er persoonlijke voornaamwoorden bij betrokken zijn, is de kans groter dat semantische overeenstemming wordt bereikt. Jongetje en vrouwtje hebben het onzijdige woordgeslacht, behalve bij persoonlijke voornaamwoorden doordat bij persoonlijke voornaamwoorden de semantische regel gehanteerd wordt. Hierdoor wordt hij gehanteerd bij jongetje en zij bij vrouwtje (Corbett, 1991).

1.3.2 Meertalige taalverwerving

Daarnaast blijkt uit onderzoek dat het spreken en leren van een tweede taal geen invloed heeft op de verwerving van de grammatica van het Nederlands (Cornips & de Rooij, 2003). Cornips en De Rooij stellen dat hoe beter jongeren de Nederlandse taal kennen, hoe meer lidwoorden ze foutief gebruiken. Ze zouden dit volgens de onderzoekers doen uit behoefte aan creativiteit en uit behoefte aan iets nieuws, ze ontwikkelen straattaal. Jongeren zouden daardoor lidwoorden

(12)

12 en adjectiefinflectie foutief gebruiken, waardoor ze zinnen vormen als ‘Ik leg de boek op tafel. Het is een mooie boek.’ Dit zijn vormen van vereenvoudigde flexie. Deze veranderingen zijn volgens Cornips en De Rooij te wijten aan een meertalige contactsituatie, waarin een

ondoorzichtige grammaticale regel vereenvoudigd wordt. Ze tonen tevens aan dat jongeren het niet altijd vervangen door de.

Tegelijkertijd stellen Cornips en De Rooij dat wanneer er geen onderscheid meer wordt gemaakt, in dit geval tussen de-woorden en het-woorden, het onderscheid op den duur zal verdwijnen. Het verdwijnen van het onderscheid tussen de lidwoorden kan worden versneld als de overdracht van de taal van de ene op de andere generatie aan minder strikte normen en tradities onderhevig is. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer iemand voorheen straattaal sprak en uit zijn straattaalsprekende groep stapt, maar dingen als vereenvoudigde flexie behoudt doordat dit onbewuste grammaticale kennis betreft. Daarnaast zullen kinderen in omgevingen waarin Nederlands een van de talen is die wordt gesproken, of waarin het Nederlands niet de taal is waarmee de oudere generatie is opgegroeid, niet genoeg talige informatie krijgen over woorden, waardoor zij bijvoorbeeld niet weten dat ijs een onzijdig woord is en dit selecteert als

aanwijzend voornaamwoord.

1.4 Woordsoorten

Het onderwerp van deze scriptie is het foutieve gebruik van lidwoorden, aanwijzende

voornaamwoorden, betrekkelijke voornaamwoorden en adjectiefinflectie door Twitteraars. Om dit te kunnen onderzoeken, worden de woordsoorten die onderzocht worden hieronder

gedefinieerd.

1.4.1 Lidwoord

Het lidwoord is een prenominaal morfeem. De meeste Nederlandse zelfstandige naamwoorden kunnen gecategoriseerd worden als de-woorden of het-woorden. Er zijn ongeveer drie keer zo veel de-woorden als het-woorden, waardoor informatie voor het-woorden beperkender werkt (Van Berkum, 1996). De en het geven te kennen dat het door de nominale constituent genoemde bekend wordt verondersteld (Kraak & Klooster, 1968). Kraak en Klooster stellen dat het

lidwoord van onbepaaldheid, een, aangeeft dat het door de nominale constituent genoemde niet bekend wordt verondersteld. Aan de-woorden kan een suffix toegevoegd worden, waardoor een verkleinvorm wordt gevormd. Wanneer dit gebeurt, verandert het lidwoord van de in het. Bijvoorbeeld: ‘De vrouw loopt voorbij.’ Als het suffix –(t)je aan het zelfstandig naamwoord wordt toegevoegd, wordt het: ‘Het vrouwtje loopt voorbij.’

Een heeft als gevolg van neutralisatie geen tegenhanger. Wanneer aan een onzijdig woord een suffix wordt toegevoegd, blijft het lidwoord voor de gevormde verkleinvorm

(13)

13 hetzelfde. Vergelijk: ‘Een vrouw loopt voorbij.’ en ‘Een vrouwtje loopt voorbij.’ Wanneer een bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord wordt gezet, verandert een ook niet. Vergelijk: ‘Een vrouw loopt voorbij.’ en ‘Een kleine vrouw loopt voorbij.’

Er bestaan echter ook zelfstandige naamwoorden die niet gecategoriseerd kunnen worden als de-woorden of het-woorden. Deze zelfstandige naamwoorden kunnen worden onderverdeeld in drie categorieën:

1. Zelfstandige naamwoorden die beide lidwoorden kunnen selecteren. Van Berkum noemt dit ‘double-gender nouns’. De betekenis van het zelfstandig naamwoord verandert niet met het lidwoord. Een voorbeeld van zo’n zelfstandig naamwoord is zout: de zout en het zout zijn beide toegestaan.

2. De volgens Van Berkum zogenaamde ‘different gender homonyms’. Zelfstandige naamwoorden in deze categorie kunnen beide lidwoorden selecteren, maar de semantische betekenis zorgt ervoor dat het twee aparte zelfstandige naamwoorden worden met elk een eigen betekenis en woordgeslacht. Zelfstandige naamwoorden waar het geslacht van wisselt door semantische verschillen zijn onderhevig aan the Elsewhere Principle. Volgens dit principe wordt de toepassing van een algemene grammaticale regel geblokkeerd door een meer specifieke grammaticale regel (Arregi & Nevins, 2013). Een voorbeeld hiervan is het gebruik van woordgeslacht bij het zelfstandig naamwoord voetbal: de voetbal verwijst naar de bal die wordt gebruikt om te voetballen, maar het voetbal verwijst naar de sport. De algemene regel is dat het geslacht van een

samenstelling bepaald wordt door het tweede lid. Dus de voetbal. De specifieke regel is dat namen van sporten onzijdig zijn: het tennis, het hockey, het gewichtheffen en het voetbal. Het gekozen lidwoord en de gebruikte grammaticale regel hangen af van de beoogde betekenis. Andere voorbeelden van ambigue woorden die beide lidwoorden kunnen selecteren, zijn de jacht tegenover het jacht, de blik tegenover het blik, de bos tegenover het bos en de pad tegenover het pad (Van Berkum, 1996).

3. Zelfstandige naamwoorden die geen lidwoord selecteren. Dit is het zogenaamde nul-lidwoord, dit is een lidwoord zonder fonologische vorm (Kraak & Klooster, 1968). In deze categorie vallen meervouden die geen lidwoord selecteren, niet-telbare

substantieven als vissen en water, en lidwoordloze predikaatsnomina als boekhouder (Schermer, 2009).

Over het bestaan van het nul-lidwoord bestaat onenigheid. Zo stelt Schemer-Vermeer (2000) dat de categorie ‘onbepaald lidwoord’ geen uitbreiding verdient met een categorie als het nul-lidwoord. Voor het nul-lidwoord geldt dat dit lidwoord verantwoordelijk wordt gehouden voor de onbepaaldheid van onbepaalde nominale constituenten zonder lidwoord (Kraak & Klooster, 1968). Den Besten, H., Elffers, E., &

(14)

14 Luif, J. (2000) halen Mattens aan. Mattens stelt dat deze stelling niet vol te houden is en toont aan dat een substantief “in zichzelf onbepaald is tot het moment waarop het op een of andere manier bepaald wordt” (p. 151). Indefinietheid wordt daar aangetroffen, waar definiete woorden ontbreken. Hoewel er binnen deze scriptie niet verder in zal worden gegaan op de ontbrekende eensgezindheid over het nul-lidwoord, is dit een interessant fenomeen dat ook terug te zien is bij het Engelse a en the (Kayne, 1994).

1.4.2 Betrekkelijk voornaamwoord

Met een betrekkelijk voornaamwoord wordt de betrekkelijke bijzin ingeleid. Het betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar het antecedent, in dit onderzoek altijd een adverbium. Binnen dit onderzoek is alleen gekeken naar de betrekkelijke voornaamwoorden die en dat. Die verwijst normaliter naar een antecedent dat een de-woord is en dat verwijst naar een het-woord.

1.4.3 Aanwijzend voornaamwoord

Het aanwijzend voornaamwoord verwijst ook naar het adverbium, maar het aanwijzend voornaamwoord staat voor het adverbium. In het Nederlands worden hier deze, die, dit en dat voor gebruikt. Net als bij het betrekkelijk voornaamwoord, wordt een aanwijzend

voornaamwoord geselecteerd voor een adverbium met een bepaald woordgeslacht. Het-woorden selecteren normaliter dat of dit en de-Het-woorden selecteren die of deze.

Consequent met de verandering van het naar de, bijvoorbeeld van het meisje naar de meisje, treedt verandering van het aanwijzend voornaamwoord van dat naar die op, zoals is aangetoond in onderzoek naar de kindertaalverwerving (Cornips & de Rooij, 2003). Dit is onder andere te zien in het Algemeen Cités, de jongerentaal uit de arbeiders- en migrantenwijken van onder andere Maasmechelen. Bijvoorbeeld ‘Hebt ge die meisje gezien.’ waarbij die in feite bij de-woorden hoort.

1.4.4 Adjectiefinflectie

Het grammaticaal geslacht van het naamwoord is in het Nederlands niet alleen te zien aan het bepaald lidwoord, maar ook aan het adjectief als het zelfstandig naamwoord onbepaald is. (Cornips & de Rooij, 2003). Attributief gebruikte adjectieven kunnen in het Nederlands

verschillende vormen aannemen. De inflectie op het attributieve adjectief is afhankelijk van het woordgeslacht en getal van het adverbium. Adjectieven in naamwoordgroepen krijgen vrijwel altijd de uitgang /e/, behalve als een het-woord figureert in een onbepaalde naamwoordgroep met een:

(15)

15 Het-woorden selecteren een of het. In het Nederlands krijgt het adjectief de uitgang /e/, tenzij het een onzijdig naamwoord betreft waar een aan voorafgaat (Cornips & de Rooij, 2003). Als deze het-woorden het selecteren, is er wel sprake van inflectie in de vorm van de uitgang /e/:

het-woord (onzijdig):

een groot huis (tegenover het grote huis), een goed huis (tegenover het goede huis) Bij meervoudsvormen selecteren indefiniete groepen geen lidwoord. Bij alle meervoudsvormen krijgt het attributieve adjectief de uitgang /e/.

De-woorden selecteren een of de. Volgens de norm van de standaardtaal krijgt een attributief gebruikt adjectief de uitgang /e/ als het woord vooraf wordt gegaan door het bepaald lidwoord de, bijvoorbeeld: de goede fiets. Als bij enkelvoud een wordt geselecteerd, vindt er ook inflectie plaats op het attributieve adjectief in de vorm van de uitgang /e/: een goede fiets.

de-woord (mannelijk/vrouwelijk):

een grote tafel (tegenover de grote tafel) een goede tafel (tegenover de goede tafel). Bij de meervoudsvormen van de-woorden gebeurt hetzelfde als bij het-woorden, ze krijgen een uitgang, maar dan /en/. Uitzondering hierop zijn adjectieven met een uitgang /en/, bijvoorbeeld houten. Bij deze adjectieven vindt geen inflectie plaats. Dit geldt ook voor adjectieven die

gevormd worden door de voltooide deelwoorden van onregelmatige werkwoorden. Verder treedt adjectiefinflectie op bij de comparatief (suffix -er) en de superlatief (suffix -st). Bijvoorbeeld: groot, groter, grootst.

In samenstellingen bepaalt het meest rechtse woord in de samenstelling het lidwoord. Het meest rechtse woorddeel is het hoofd van de samenstelling (Trommelen en Zonneveld 1986; Zonneveld, 1992). Het onbepaalde lidwoord een kan door elke samenstelling geselecteerd worden.

(16)

16

2. Huidig onderzoek

Dit onderzoek onderzoekt het gebruik van common gender waar van oudsher neuter gender wordt gebruikt. Hieronder vallen de in plaats van het, die in plaats van dat en deze in plaats van dit. Er is gekozen voor een onderzoek dat zich richt op het gebruik common gender op plaatsen waar neuter gender gebruikt had moeten worden, omdat de gebruiken in plaats van het vaker voorkomt dan andersom (Blom et al., 2008). Hierdoor lijkt het te verdwijnen uit de Nederlandse taal. Er is gekozen om onderzoek te doen naar het taalgebruik in tweets, omdat Twitter een ongedwongen online platform is, waarop gebruikers zich wellicht vrijer zullen uiten dan in een testomgeving. Onderzoek naar taalgebruik in tweets zou dus andere resultaten op kunnen leveren dan onderzoek in een testomgeving. Bij het bekijken van het taalgebruik in tweets wordt gekeken naar lidwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, betrekkelijke voornaamwoorden en adjectiefinflectie in combinatie met elkaar en met levende wezens en objecten als zelfstandige naamwoorden. Dit onderzoek onderscheidt zich van eerdere onderzoeken omdat eerdere onderzoeken zich voornamelijk richtten op overgeneralisatie van woordgeslacht in verband met meertaligheid. In dit onderzoek wordt gekeken naar overgeneralisatie op Twitter. Daarnaast is de bestaande literatuur nog niet ingegaan op een eventueel verband tussen foutief gebruik van meerdere woordsoorten. De onderzoeksvraag luidt:

In hoeverre worden in tweets fouten gemaakt in lidwoord, betrekkelijk voornaamwoord, aanwijzend voornaamwoord en adjectiefinflectie?

Om deze vraag te beantwoorden wordt kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van deskresearch, waarbij twee corpora met tweets met elkaar worden vergeleken. Deze corpora worden gebruikt voor een comparatief corpusonderzoek. De corpora bestaan uit tweets uit 2013 en 2014.

Deze bachelorscriptie begint met een inleiding van dit onderzoek en voorgaande literatuur. De inleiding ging over de woordsoorten die binnen dit onderzoek zijn bekeken en de fouten heirmee die worden gemaakt, kindertaalverwerving, meertaligheid en woordhiërarchie. Hierna volgen de hypotheses voor dit onderzoek. Hoofdstuk 3 gaat over het uitgevoerde corpusonderzoek. In hoofdstuk 4 staan de resultaten van dit onderzoek. In hoofdstuk 5 en 6 volgen de conclusie en de discussie. Tot slot volgen de bibliografie en de appendix.

(17)

17

2.1 Hypotheses

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, zijn er meerdere hypotheses opgesteld:

1. In 2014 hebben twitteraars ongeveer even veel fouten gemaakt in woordgeslacht als in 2013. Deze hypothese is opgesteld omdat taalveranderingen langzaam plaatsvinden. Hierdoor wordt verwacht dat de percentages foutief gebruikte woordgeslachten in 2013 en 2014 ongeveer gelijk aan elkaar zijn.

2. Verkleinvormen worden minder vaak foutief gebruikt dan basisvormen. Volgens deze hypothese zullen verkleinvormen niet vaker foutief toegepast worden dan de basisvormen. Het zal dus niet zo zijn dat een verkleinvorm van een levend wezen vaker foutief wordt gebruikt dan de

basisvorm. Deze hypothese is gevormd op basis van kennis van de grammatica;

verkleinwoorden zijn altijd het-woorden. Deze algemene regel maakt, dat wanneer men deze regel kent, men minder snel fouten zal maken met lidwoorden voor verkleinvormingen. 3. Bij objecten worden lidwoorden vaker foutief gebruikt dan bij levende wezens. Volgens deze hypothese zullen voor objecten lidwoorden vaker foutief geselecteerd worden dan voor levende wezens. Er wordt verwacht dat bij de ene groep significant meer fouten worden gemaakt dan bij de andere.

4. Er worden fouten gemaakt bij zowel objecten als levende wezens met betrekking tot aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden. Volgens deze hypothese zullen voor zowel objecten als levende wezens foutieve woordgeslachten geselecteerd worden met betrekking tot de

betrekkelijke en aanwijzende voornaamwoorden. Er wordt verwacht dat bij de ene groep niet significant meer fouten worden gemaakt dan bij de andere.

5. Als een lidwoord foutief is gebruikt, zal congruentie met het betrekkelijk voornaamwoord voorkomen. Er wordt verwacht dat wanneer iemand een lidwoord foutief heeft toegepast, dezelfde persoon het betrekkelijk voornaamwoord ook foutief heeft toegepast op basis van congruentie tussen lidwoord en betrekkelijk voornaamwoord. Zo wordt bijvoorbeeld verwacht dat ‘de meisje die’ vaker voor zal komen dan ‘de meisje dat’ en dat ‘het poster dat’ vaker voor zal komen dan ‘het poster die’.

6. Als een lidwoord foutief wordt gebruikt, wordt de adjectiefinflectie ook foutief toegepast. Deze hypothese gaat wederom uit van het idee dat iemand die moeite heeft met grammatica, fouten zal maken op meerdere vlakken. Er wordt congruentie verwacht. Zo wordt verwacht dat constructies als ‘de lief meisje’ en ‘het mooi poster’ voor zullen komen.

(18)

18

3. De onderzoeksmethode

3.1 Ontwerp

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, is corpusonderzoek uitgevoerd. Hiertoe is gebruik gemaakt van het Groningen Twitter Corpus (http://www.let.rug.nl/gosse/Ngrams/). Dit corpus bevat onder andere tweets uit 2013 en 2014. Op voorhand is een lijst met zelfstandige

voornaamwoorden opgesteld, onderverdeeld in levende wezens en objecten. Deze zelfstandige voornaamwoorden zijn bekeken in relatie tot lidwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, betrekkelijke voornaamwoorden en adjectiefinflectie.

3.2 Data

De data is verzameld in tabellen die in de appendix te vinden zijn. Alle gebruikte zelfstandige naamwoorden zijn in verband met de woordsoorten die onderzocht werden ingevuld in het corpus, in zowel Twitter 2013 als Twitter 2014. Het aantal voorkomens is genoteerd. Dit resulteert in vier tabellen per woordsoort: levende wezens in twitter 2013 en 2014 en objecten in twitter 2013 en 2014. De lidwoorden en aanwijzende voornaamwoorden zijn samengevoegd in één tabel.

Als voorbeeld voor wat er is onderzocht, volgt het zelfstandig naamwoord meisje:

● Lidwoorden: het gebruik van de meisje is vergeleken met het gebruik van het meisje. Bij de telling van het gebruik van lidwoorden is een combinatie van een (foutief) lidwoord + zelfstandig naamwoord ingevoerd in het corpus.

● Aanwijzende voornaamwoorden: het gebruik van die meisje is vergeleken met het gebruik dat meisje. Het gebruik van deze meisje is vergeleken met dit meisje. Ook bij het gebruik van aanwijzend voornaamwoord is bij uitvoer elke mogelijke combinatie van een (foutief) aanwijzend voornaamwoord + zelfstandig naamwoord ingevoerd. ● Betrekkelijke voornaamwoorden: het gebruik van betrekkelijke voornaamwoorden is

bekeken in verband met (foutief) gebruikte lidwoorden. Dit is gedaan om te bekijken of er bij foutief gebruik van het betrekkelijk voornaamwoord sprake is van congruentie met het gebruikte lidwoord of niet. Een meisje die is vergeleken met het gebruik van een meisje dat en het gebruik van het meisje die is vergeleken met het meisje dat. Daarnaast zijn de meisje die en de meisje dat bekeken, waarbij het foutieve gebruik van de

genegeerd is. Bij het kijken naar het gebruik van betrekkelijke voornaamwoorden, is in het corpus een combinatie van een (foutief) lidwoord + zelfstandig naamwoord + (foutief) betrekkelijk voornaamwoord ingevoerd.

(19)

19 ● Adjectiefinflectie: het gebruik van is adjectiefinflectie is bekeken in samenhang met de

lidwoorden. Het gebruik van lieve meisje is vergeleken met het gebruik van lief meisje, beide in combinatie met de, het of een. Zo is het gebruik van het lieve meisje vergeleken met het lief meisje, de lieve meisje met de lief meisje en een lieve meisje met een lief meisje. Bij het bekijken van het gebruik van adjectiefinflectie is elke combinatie van een (foutief) lidwoord + adjectief (met of zonder suffix) + zelfstandig naamwoord ingevoerd.

Vervolgens is statistiek toegepast op de resultaten. Hiertoe is gebruik gemaakt van 2x2 contingency tabellen. Statistiek is toegepast om te bekijken of er sprake was van significantie. Het gebruik van een woordsoort per zelfstandig naamwoord is bekeken en het gebruik van lidwoorden voor levende wezens is vergeleken met het gebruik voor objecten. Hoogfrequente levende wezens zijn vergeleken met hoogfrequente objecten en hetzelfde geldt voor de laagfrequente zelfstandige naamwoorden. Daarnaast zijn de lidwoorden bekeken in verband met de betrekkelijke voornaamwoorden.

Bij de analyse van de levende wezens is voor de alleen statistiek toegepast bij de jongen, omdat de rest van de levende wezens normaliter het selecteert. Voor het toepassen van

statistiek voor het-woorden is het omgekeerde het geval. Bij de objecten is er bij de alleen statistiek toegepast bij de mobiel, omdat de rest van de objecten normaliter het selecteert.

(20)

20

4. Resultaten

4.1 Per woordsoort

Hieronder worden eerst de resultaten per woordsoort besproken. Per woordsoort is zowel het correcte als foutieve gebruik geanalyseerd.

4.1.1 Lidwoorden

Voor de lidwoorden was een nulhypothese opgesteld. H0 = er bestaat geen verschil in het gebruik van correcte en foutieve lidwoorden, Ha = er bestaat wel verschil in het gebruik van correcte en foutieve lidwoorden. Alle p-waardes voor de lidwoorden, voor zowel de levende wezens als de objecten, zijn statistisch significant. H0 wordt verworpen en Ha wordt

aangenomen.

In de tabel hieronder is het (foutieve) gebruik van lidwoorden weergegeven. Het

percentage fouten voor objecten is veel hoger, wat betekent dat er meer lidwoordfouten worden gemaakt voor objecten dan voor levende wezens. Het aantal fouten dat wordt gemaakt, loopt voor beide groepen erg uiteen per zelfstandig naamwoord.

Lidwoord fout Lidwoord goed Percentage fout

Levende wezens 6521 119123 5.19%

Objecten 161920 263883 38.03%

Tabel 1. Lidwoordfouten per groep.

Er is ook onderzocht of er in 2014 meer fouten werd gemaakt dan in 2013. De tabel hieronder toont aan dat het foutieve gebruik van lidwoorden in 2013 procentueel ongeveer gelijk is aan het foutieve gebruik in 2014. In deze tabellen zijn de levende wezens en objecten samengevoegd. Oftewel, twitteraars maakten in 2014 ongeveer evenveel fouten als twitteraars in 2013.

Lidwoord fout Lidwoord goed Percentage fout

2013 96493 1615188 5.64%

2014 71948 1143818 5.92%

Tabel 2. Lidwoordfouten per jaar.

Daarnaast blijkt uit de tabellen dat lidwoorden voor verkleinvormen van zelfstandige

naamwoorden ongeveer even vaak foutief worden gebruikt als voor de basisvormen. Dit is ook te zien in onderstaande tabel: 5.23% foutief gebruik van lidwoorden voor verkleinvormingen ten opzichte van 5.77% foutief gebruik van lidwoorden voor basisvormen. Hoewel de

verkleinvormingen procentueel minder vaak foutief gebruikt worden dan de basisvormen, is dit verschil in percentages minimaal.

(21)

21 Lidwoord fout Lidwoord goed Percentage fout

Verkleinvormingen 4704 85179 5.23%

Basisvormen 163737 2673827 5.77%

Tabel 3. Verkleinvormingen tegenover basisvormen van de zelfstandige naamwoorden.

Tot slot zijn hoogfrequente levende wezens en hoogfrequente objecten met elkaar vergeleken. Hetzelfde geldt voor laagfrequente woorden uit beide groepen. H0 = het gebruik van lidwoorden voor levende wezens en objecten is gelijk, Ha = het gebruik van lidwoorden voor levende wezens en objecten is niet gelijk. Bij de vergelijking van hoogfrequente woorden werd significantie bereikt, waardoor H0 wordt verworpen en Ha aangenomen. Bij de meeste laagfrequente woorden werd juist géén significantie bereikt, waardoor H0 bij de laagfrequente woorden niet wordt verworpen. Bij laagfrequente woorden is dit al dan niet foutieve gebruik van lidwoorden dus ongeveer gelijk voor levende wezens en objecten, terwijl dit niet het geval is bij

hoogfrequente levende wezens en objecten. Opvallend is daarbij dat het bij laagfrequente zelfstandige naamwoorden veelal verkleinvormen betreft. Het gebruik van lidwoorden voor verkleinvormen van zowel levende wezens als objecten is dus ongeveer gelijk en voor beide groepen geldt dat er minder fouten met lidwoorden worden gemaakt voor verkleinvormen van zelfstandige naamwoorden dan voor de basisvormen, al is het verschil minimaal.

4.1.2 Aanwijzende voornaamwoorden

Qua aanwijzende voornaamwoorden zijn de p-waardes bij de meeste aanwijzende

voornaamwoorden zeer significant. Het komt zes keer voor dat een p-waarde niet-significant is, dit komt voor bij zowel weinig voorkomens van aanwijzende voornaamwoorden (minder dan honderd keer) als bij veel.

Door middel van statistisch onderzoek is gekeken naar de toepassing van foutieve en correcte aanwijzende voornaamwoorden. H0 = Er bestaat geen verschil tussen de toepassing van foutieve en correcte aanwijzende voornaamwoorden, Ha = Er bestaat wel een verschil tussen de toepassing van foutieve en correcte aanwijzende voornaamwoorden. De p-waardes voor veruit de meeste levende wezens en objecten zijn significant, dus H0 wordt voor die gevallen verworpen en Ha wordt aangenomen. Bij de levende wezens geldt dit alleen niet voor het zelfstandig naamwoord eendje in twitter 2014. Bij de objecten geldt dit voor zes zelfstandige naamwoorden. Aan de hand hiervan kan worden gesteld dat er vaker fouten worden gemaakt wanneer men een aanwijzend voornaamwoord moet selecteren voor een object dan voor een levend wezen. Ook kan worden gesteld dat er een verschil bestaat tussen het correcte en foutieve gebruik van de aanwijzende voornaamwoorden. Correct en foutief gebruik van de

(22)

22 aanwijzende voornaamwoorden is met elkaar vergeleken. De resultaten staan in onderstaande tabel.

Foutief gebruikt aanwijzend voornaamwoord

Correct gebruikt aanwijzend voornaamwoord

Percentage fout

106600 2187750 4.87%

Tabel 4. Aanwijzende voornaamwoorden.

In deze tabel zijn de objecten en levende wezens samengenomen. Voor beide groepen geldt dat aanwijzende voornaamwoorden wel foutief worden gebruikt, maar dat de mate waarin ze foutief gebruikt worden niet hoog is.

Bij vergelijking tussen gebruik van lidwoorden en aanwijzende voornaamwoorden valt op dat bij vergelijking van gebruik van de/die vs. het/dat, er maar één keer geen significantie wordt bereikt. H0 = er bestaat geen verschil in de toepassing van correcte en foutieve

lidwoorden en aanwijzende voornaamwoorden en Ha = er bestaat wel een verschil. H0 wordt verworpen en Ha wordt voor bijna alle zelfstandige naamwoorden aangenomen. Voor alle levende wezens geldt dat het juiste lidwoord en aanwijzend voornaamwoord, het + dat, vaker worden toegepast dan de foutieve combinatie van lidwoord en aanwijzend voornaamwoord. Dit geldt niet voor de objecten: bij een aantal zelfstandige naamwoorden komt het voor dat ofwel het lidwoord, ofwel het aanwijzend voornaamwoord vaker foutief dan correct wordt gebruikt. In drie van de vijf gevallen betreft het een object waarbij dit verschijnsel in beide corpora te zien is. Één van die gevallen is het woord voetbal, waarbij het en dat kunnen verwijzen naar het spel, en de en die naar de bal die wordt gebruikt. Voetbal is een ambigu woord dat beide lidwoorden kan selecteren, waardoor dit resultaat voor dit specifieke woord niet veelzeggend is.

Als de/deze wordt vergeleken met het/dit, zijn er drie levende wezens waarbij geen significantie wordt bereikt, twee meer dan bij de vorige vergelijking. Ook bij de objecten wordt vaker geen significantie bereikt. Bij de vergelijking tussen de/deze en het/dit komt het vaker dan bij de vorige vergelijking voor dat H0 niet wordt verworpen. In het geval van de levende wezens geldt, dat de aanwijzende voornaamwoorden procentueel vaker foutief worden gebruikt dan de lidwoorden. Dit is niet altijd het geval bij de objecten, waardoor voor de objecten niet kan worden gezegd of de lidwoorden vaker foutief worden gebruikt dan de aanwijzende

voornaamwoorden, of vice versa.

Een onverwacht resultaat was, dat het nogal eens voorkomt dat aanwijzende

voornaamwoorden voor een bepaald zelfstandig naamwoord vaker voorkomen in het corpus dan lidwoorden, terwijl verwacht kan worden dat lidwoorden vaker voorkomen dan

aanwijzende voornaamwoorden. Dit zou te maken kunnen hebben met de omvang die een tweet mag hebben (130 tekens), waardoor lidwoord-deletie optreedt.

(23)

23

4.1.3 Betrekkelijke voornaamwoorden

Bij de betrekkelijke voornaamwoorden valt op dat wanneer significantie wordt bereikt bij een van de mogelijke combinaties van lidwoord + betrekkelijk voornaamwoord, deze significantie vaak ook wordt bereikt bij de andere mogelijke combinatie. Dat wil zeggen: als het + die tegenover het + dat significantie oplevert, geldt dit voor hetzelfde zelfstandig naamwoord vaak ook voor een + die tegenover een + dat.

Wederom komt voor dat de foutieve vorm vaker wordt gebruikt dan de correcte vorm. H0 = er bestaat geen verschil in het gebruik van correcte en foutieve betrekkelijke

voornaamwoorden, Ha = er bestaan wel een verschil. Voor de meeste gevallen geldt, dat significantie wordt bereikt en dat H0 wordt verworpen en Ha aangenomen. Zo geldt voor de betrekkelijke voornaamwoorden dat er een verschil bestaat tussen het correcte en het foutieve gebruik.

Uiteindelijk is nog gekeken naar het gebruik van de + die/dat en het + die/dat, waarbij de voor de meeste zelfstandige naamwoorden fout is. Dit is gedaan om te bekijken of er sprake is van congruentie tussen lidwoord en betrekkelijk voornaamwoord, waarbij de + die en het + dat de correcte vormen zijn. In onderstaande tabel is het gebruik van lidwoord + betrekkelijk voornaamwoord weergegeven voor zelfstandige naamwoorden die normaliter het selecteren. Het foutieve gebruik van de is genegeerd. Hieruit kan worden opgemaakt dat combinaties die beginnen met de niet vaak voorkomen in vergelijking met combinaties met het. De combinatie de + dat komt vaker voor dan de + die. Het + dat komt vaker voor dan het + die.

Die Dat Percentage fout

De 1003 1286 56.18%

Het 5548 202165 2.74%

Tabel 5. Adjectiefinflectie voor zelfstandige naamwoorden die het selecteren.

Onderstaande tabel geeft hetzelfde weer, maar dan voor zelfstandige naamwoorden die

normaliter de selecteren. De + die komt vaker voor dan de + dat en het + die komt vaker voor dan het + dat. Als het foutieve lidwoord geselecteerd wordt, wordt het correcte betrekkelijk

voornaamwoord nog wel geselecteerd.

Die Dat Percentage fout

De 493 7 1.4%

Het 6 2 25%

Tabel 6. Adjectiefinflectie voor zelfstandigen naamwoorden die de selecteren.

Voor betrekkelijke voornaamwoorden geldt dat er een verschil bestaat in het correcte en het foutieve gebruik. Ook qua congruentie tussen lidwoord en betrekkelijk voornaamwoord bestaat

(24)

24 er een verschil in correct en foutief gebruik. De resultaten voor het zelfstandig naamwoord voetbal zijn niet meegenomen in deze analyse omdat voetbal een ambigu woord is.

4.1.4 Adjectiefinflectie

Bij de adjectiefinflectie wordt vrijwel alleen significantie bereikt bij kleine aantallen. Een uitzondering hierop is ‘het warme water’ (658 keer) tegenover ‘het warm water’ (582 keer) in Twitter 2013. Water heeft wat dat betreft een bijzondere positie, omdat het zelfstandig

naamwoord van zichzelf geen lidwoord selecteert (Royen, 1947).

H0 = er bestaat geen verschil in het gebruik van adjectiefinflectie, Ha = er bestaat wel een verschil in het gebruik van adjectiefinflectie. Bij de meeste combinaties van lidwoord + adjectief + zelfstandig naamwoord wordt significantie bereikt, waardoor H0 wordt verworpen en Ha aangenomen. Dit betekent dat er in deze gevallen van adjectiefinflectie een verschil bestaat tussen het correcte en foutieve gebruik.

Daarnaast is congruentie tussen lidwoord en adjectiefinflectie onderzocht. Uit

onderstaande tabel is af te lezen dat combinaties van foutief lidwoord + foutieve toepassing van adjectiefinflectie wel voorkomen, maar dat het overgrote deel van de twitteraars geen fouten maakt met de lidwoorden in combinatie met adjectiefinflectie. Er is geen sprake van congruentie tussen foutief gebruik van lidwoord en adjectiefinflectie omdat de meeste twitteraars het

selecteren.

De + geen inflectie Het + geen inflectie Percentage

69 1834 3.63%

Tabel 7. Lidwoorden en adjectiefinflectie

4.2 Overige resultaten

Het zelfstandig naamwoord been is voor zowel lidwoorden als aanwijzende voornaamwoorden en betrekkelijke voornaamwoorden problematisch. Bij de lidwoorden wordt voor dit zelfstandig naamwoord vaker het foute dan het correcte lidwoord geselecteerd: in Twitter 2013 is dit in 82% van de gevallen het geval en in Twitter 2014 in 78% van de gevallen. Het foutieve

aanwijzend voornaamwoord wordt voor dit zelfstandig naamwoord vaker gebruikt, 491 keer, dan dat het correcte aanwijzend voornaamwoord, 486 keer. Alleen de adjectiefinflectie is onproblematisch voor dit zelfstandig naamwoord, maar dat komt doordat bij de

adjectiefinflectie alleen naar significantie is gekeken voor een correct lidwoord + adjectief + zelfstandig naamwoord. Met betrekking tot adjectiefinflectie is dus enkel gekeken naar combinaties met het en een.

(25)

25

5. Discussie

Binnen dit onderzoek is enkel gekeken naar volledig uitgeschreven lidwoorden. Afkortingen als ‘t en t voor het en ‘n en n voor een zijn niet onderzocht omdat deze afkortingen in verschillende mate voorkwamen. In vervolgonderzoek zou het interessant zijn om deze afkortingen wel mee te nemen in het onderzoek, wellicht levert dit een ander resultaat op.

Leef is wel opgenomen in dit onderzoek, maar er is niet gekeken naar de resultaten voor dit woord. Leef selecteert geen enkel lidwoord of aanwijzend voornaamwoord, maar het woord is meegenomen in het onderzoek omdat de leef en de leven tegenwoordig steeds vaker worden gebruikt. Leven is niet bekeken omdat ‘het leven die’ vrij veel resultaten opleverde, terwijl deze constructie in bepaalde contexten niet fout is. Bijvoorbeeld in de volgende tweet:

‘dingen in het leven die ik niet begrijp : spinnen en cheesecake.’

Voor sommige combinaties van lidwoord + zelfstandig naamwoord + betrekkelijk voornaamwoord is gekeken naar de context van deze combinatie. Vaak maakte de context dat deze combinatie niet fout was, terwijl dit zinsdeel losstaand wel incorrect zou zijn. De keren dat deze combinaties correct zijn gebruikt, zijn van het resultaat afgetrokken. De combinatie is bijvoorbeeld correct gebruikt in de volgende tweet:

‘Naar de film #Mannenharten !! En ik zie op de poster dat Hadewych ook in die film speelt !! Nou mijn avond kan sowieso niet meer stuk ! <3’

Bij de woorden zout, voetbal en leef is de toepassing van adjectiefinflectie niet onderzocht. Zout en leef selecteren geen adjectieven. Voor voetbal hangt de toepasbaarheid van een adjectief af van de betekenis. Adjectiefinflectie onderzoeken bij voetbal zou veel resultaten opleveren, welke zorgvuldig moeten worden bekeken en daar was binnen deze scriptie geen ruimte voor. In vervolgonderzoek zou onderscheid gemaakt kunnen worden tussen het spel en de bal die wordt gebruikt, waardoor het wel mogelijk zou zijn om het gebruik van adjectieven te onderzoeken.

Qua frequentie zaten alle objecten die zijn onderzocht binnen deze scriptie vrij hoog in vergelijking met de levende wezens. Om deze twee groepen met elkaar te vergelijken, zijn de hoogste en de laagste frequenties met elkaar vergeleken. In vervolgonderzoek zouden deze frequenties op elkaar afgestemd kunnen worden zodat de termen ‘hoogfrequent’ en

‘laagfrequent’ voor beide groepen bepaalde frequenties behelzen. Binnen dit onderzoek was dit lastig omdat de onderzochte zelfstandige naamwoorden op moment van vergelijken van de groepen al vaststonden.

(26)

26

6. Conclusie

In beide corpora wordt bij de lidwoorden voor elk zelfstandig naamwoord significantie bereikt. Voor elk zelfstandig naamwoord bestaat er dus verschil in het gebruik van correcte en foutieve lidwoorden. Dit gebruik loopt per zelfstandig naamwoord en per corpus heel erg uiteen. Uit tabel 1 in de resultaten blijkt dat twitteraars in 2014 ongeveer evenveel fouten maakten als twitteraars in 2013. De eerste hypothese kan bevestigd worden.

De tweede hypothese luidde: Verkleinvormen worden minder vaak foutief gebruikt dan basisvormen. Deze hypothese kan niet bevestigd worden. Lidwoorden worden bijna even vaak foutief geselecteerd voor verkleinvormen als voor de basisvormen van deze zelfstandige naamwoorden, wat betekent dat lidwoorden voor verkleinvormen niet vaker foutief worden toegepast dan voor de basisvormen.

De derde hypothese kan ook bevestigd worden door dit onderzoek. De meeste zelfstandige naamwoorden bereiken significantie, wat betekent dat voor veel zelfstandige naamwoorden lidwoorden foutief geselecteerd worden. Bij de objecten worden significant meer lidwoorden foutief geselecteerd dan bij de levende wezens en dus worden lidwoorden voor objecten vaker foutief geselecteerd dan voor levende wezens.

De vierde hypothese kan ook bevestigd worden. Uit de tabellen in de appendix is af te lezen dat voor zowel objecten als levende wezens foutieve betrekkelijke voornaamwoorden en aanwijzende voornaamwoorden worden geselecteerd.

Voor de beantwoording van de vierde hypothese is gekeken naar correcte en foutieve combinaties van lidwoord + betrekkelijk voornaamwoord. Om de vierde hypothese te kunnen bevestigen, moet de + die vaker voorkomen dan de + dat bij zelfstandige naamwoorden die normaliter het selecteren, en het + dat moet vaker voorkomen dan het + die bij zelfstandige naamwoorden die normaliter de selecteren. Uit de tabellen in de resultaten blijkt dat

congruentie van foutief lidwoord en betrekkelijk voornaamwoord minder vaak voorkomt dan incongruentie, waardoor de vierde hypothese niet bevestigd kan worden.

De vijfde hypothese had betrekking op de combinatie van foutief gebruik van een lidwoord en foutief gebruik van adjectiefinflectie. Deze hypothese veronderstelde dat iemand die een lidwoord foutief gebruikt, de adjectiefinflectie ook foutief gebruikt. Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake is van de veronderstelde congruentie. De vijfde hypothese kan niet worden bevestigd door dit onderzoek.

De onderzoeksvraag van deze bachelorscriptie was: In hoeverre worden in Tweets fouten gemaakt in woordgeslacht, adjectiefinflectie, betrekkelijk voornaamwoord en aanwijzend

(27)

27 gevonden dat fouten worden gemaakt bij het gebruik van alle woordsoorten die onderzocht zijn. De mate van afwijking wordt redelijk voorspeld door de theorie van Corbett.

Qua woordgeslacht werden bij alle gebruikte zelfstandige naamwoorden in dit

onderzoek fouten gemaakt, maar bij het ene zelfstandige naamwoord werden wel vaker fouten gemaakt dan bij het andere.

Voor de adjectiefinflectie geldt ook dat deze bij geen enkel zelfstandig naamwoord in dit onderzoek foutloos wordt toegepast. Bij sommige zelfstandige naamwoorden kwam het niet alleen voor dat de adjectiefinflectie foutief werd gebruikt, maar dat dan ook het foutieve lidwoord geselecteerd was.

Wat de aanwijzende voornaamwoorden betreft, worden alle foutieve vormen gebruikt. Voor het ene common gender woord wordt deze vaker gebruikt en voor het andere common gender woord wordt die vaker gebruikt. Dit geldt ook voor de neuter gender woorden.

Uit onderzoek naar de betrekkelijke voornaamwoorden blijkt dat er niet altijd sprake is van congruentie tussen het geselecteerde lidwoord en betrekkelijk voornaamwoord. Deze incongruentie kwam ook terug bij de analyse van gebruik van lidwoord + adjectiefinflectie.

Voor alle onderzochte woordsoorten geldt dat er een verschil bestaat in het correcte en het foutieve gebruik. Alle onderzochte woordsoorten worden foutief gebruikt op Twitter. Het foutieve gebruik verschilt echter per zelfstandig naamwoord en woordsoort.

In vervolgonderzoek moet onderzoek worden gedaan naar jongeren en hun gebruik van deze woordsoorten in een school- of testomgeving om te kijken of in een testomgeving dezelfde fouten worden gemaakt als op ongedwongen, online platform. Daarnaast zou er een

grootschaliger onderzoek naar tweets gedaan kunnen worden. Voor een beter beeld van het (foutieve) gebruik van woordgeslacht in tweets, zou in het vervolg diachronisch onderzoek gedaan moeten worden over bijvoorbeeld een decennium. Ook kan verder onderzoek worden gedaan naar de schrijftaal van jongeren op andere sociale media. Dit onderzoek heeft zich toegespitst op Twitter. Om het foutieve gebruik van woordsoorten op sociale media in kaart te brengen, is alleen naar het gebruik van twitteraars kijken niet voldoende. Vervolgonderzoek zou zich kunnen toespitsen op andere sociale kanalen als Facebook, Instagram of YouTube. In vervolgonderzoek zou dan ook onderzocht kunnen worden of lidwoord-deletie op andere sociale media platformen ook voorkomt, of dat dit verschijnsel verband houdt met de omvang die een tweet maximaal mag hebben.

(28)

28

7. Bibliografie

Arregi, K., & Nevins, A. (2013). 12 Contextual Neutralization and the Elsewhere Principle.

Distributed Morphology today: Morphemes for Morris Halle, 199.

Audring, J. (2009). Reinventing pronoun gender. Proefschrift, Universiteit Utrecht. Berkum, van J.J.A. (1996). The psycholinguistics of grammatical gender: Studies in

language comprehension and production. Dissertatie, Max Planck Institute for Psycholinguistics. Nijmegen: University Press

Beurden L. van, & Nijen Twilhaar, J. (1990). Hermafrodiete nomina en de verwerving van het genussysteem. De Nieuwe Taalgids, 83(3), 193-211.

Bloemhoff, H., Streekstra, N. F., Keulen, R., & Versloot, A. P. (2015). Basisboek historische taalkunde van het Nederlands : met afzonderlijke aandacht voor het Brabants, Fries, Limburgs, Nedersaksisch, Vlaams en Zeeuws. Uitgeverij kleine Uil.

Blom, E., Polišenská, D., & Weerman, F. (2008). Articles, adjectives and age of onset: The acquisition of Dutch grammatical gender. Second language research, 24(3), 297-331.

Corbett, G. (1991). Gender. Cambridge textbooks in linguistics. Cambridge University Press.

Cornips, L., & de Rooij, V. A. (2003). Kijk, Levi’s is een goeie merk: maar toch hadden ze 'm gedist van je schoenen doen 'm niet. Jongerentaal heeft de toekomst. Waar gaat het

Nederlands naar toe? Panorama van een taal. Amsterdam: Bert Bakker.

de Houwer, A. 1987. Two at a Time: An Exploration of How Children Acquire Two Languages from Birth. Dissertatie, Vrije Universiteit Brussel.

den Besten, H., Elffers, E., & Luif, J. (2000). Samengevoegde Woorden: Voor Wim Klooster Bij Zijn Afscheid als Hoogleraar. Amsterdam: Amsterdam University Press

Deutsch, W. & Wijnen, F. 1985. The article’s noun and the noun’s article: Explorations into the representation and access of linguistic gender in Dutch. Linguistics 23: 793-810.

Eckert, P., & McConnell-Ginet, S. (2003). Language and gender. New York, NY: Cambridge University Press.

Extra, G. (1978). Eerste- en tweede- taalverwerving: De ontwikkeling van morfologische vaardigheden. Muiderberg: Coutinho.

(29)

29

Gillis, S., & Schaerlaekens, A. (2000). Kindertaalverwerving: Een handboek voor het

Nederlands.

Hellinger, M., & Buβmann, H. (2003). Gender across languages: The linguistic

representation of women and, volume III (11th ed.) Philadelphia, PA: John Benjamins Publishing Company.

Kayne, R.S. (1994). The antisymmetry of Syntax. Cambridge, Massacusetts. London, England: M.I.T. Press.

Keij, B., Cornips, L., Van Hout, R., Hulk, A., & Emmerik, J. (2012). Knowing versus producing: The acquisition of grammatical gender and the definite determiner in Dutch by L1-TD, L1-SLI, and EL2 children. Linguistic Approaches to Bilingualism, 2(4), 379-403.

doi:10.1075/lab.2.4.02kei

Kolkman, M. (2011). De paard kijkt naar ons: Hoelang heeft het lidwoord het nog? Onze Taal, 80(11), 318-319. Geraadpleegd via DBNL:

https://www.dbnl.org/tekst/_taa014201101_01/_taa014201101_01_0224.php

Kraak, A. & W.G. Klooster (1968). Syntaxis. Culemborg/Keulen: Stam-Kemperman N.V.

Penner, Z., & Weissenborn, J. (1993). The acquisition of DP in German. The role of grammatical features and the acquisition path. In Conference on Generative Approaches to

Language Acquisition, Durham.

Royen, G. (1947). Buigingsverschijnselen in het Nederlands (Ser. Verhandelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Afdeling letterkunde, n.r., dl. 50, no. 1 ; dl. 52, no. 2 ; dl. 58, no. 1,2 ; dl. 59, no. 3). Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij.

Schaerlaekens, A. 1977. De Taalontwikkeling van het Kind: Een Oriëntatie in het Nederlandstalig Onderzoek. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Schaerlaekens, A. & Gillis, S. 1987. De Taalverwerving van het Kind. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Schlichting, L. 1996. Discovering Syntax: An Empirical Study in Dutch Language Acquisition. Proefschrift, KU Nijmegen.

Schermer, I., (2009). Over de lidwoorden in Semiotaxis. Nederlandse Taalkunde, 14(1), 88-94.

(30)

30 Schermer-Vermeer, E.C. (2000). Van nul tot niets: het onbepaald lidwoord bestaat niet. Over lidwoorden, telwoorden en woordsoorten in het algemeen. H. den Besten, E. Elffers, J. Luif (reds.), Samengevoegde woorden, 221-30.

Sijs, N., van der. (2004). Het woordgeslacht van de zelfstandige naamwoorden en wat daarmee samenhangt. In Het ontstaan van het ABN, ed. ibid. Amsterdam: Athenaeum.

Stahlberg, D., Braun, F., Irmen, L., & Sczesny, S. (2011). Representation of the sexes in language. In Fiedler, K. Social communication, (pp. 163-187) New York, NY: Psychology Press.

Trommelen, M. & Zonneveld, W. 1986. Dutch morphology. Evidence for the righthand head rule. Lingusitic Inquiry 17: 147-170.

Verhoeven, P.R.F. (1990). Voornaamwoordelijke aanduiding in het hedendaagse Nederlands. De Nieuwe Taalgids, 83(6), 494-513.

Weerman, F. P., van Gestel, F., Nijen Twilhaar, J., & Rinkel, T. (1992). Oude zinnen; Grammaticale analyse van het Nederlands tussen 1200-1700. Leiden: Martinus Nijhoff.

Westen, W., van der, (2017). Wat te doen met lidwoordfouten?. Geraadpleegd via

https://hsnbundels.taalunie.org/wp-content/uploads/2019/09/2017_VII_meertaligheid_6_vanderWesten.pdf

Wijnen, F., Krikhaar, E. & Den Os, E. 1994. The (non)realization of unstressed elements in children’s utterances: Evidence for a rhythmic constraint. Journal of Child Language 21: 59-83.

Zonneveld, W. (1992). Het jonge hoofd: De Righthand Head Rule bij kinderen van 4 tot 7 jaar. De Nieuwe Taalgids, 85(1), 37-49.

(31)

31

Appendix

1. Lidwoorden en aanwijzende voornaamwoorden blz. 32

Levende wezens, Twitter 2013 blz. 32

Levende wezens, Twitter 2014 blz. 33

Objecten, Twitter 2013 blz. 34

Objecten, Twitter 2014 blz. 35

2. Adjectiefinflectie blz. 38

Levende wezens, Twitter 2013 blz. 38

P-waardes levende wezens, Twitter 2013 blz. 41

Objecten, Twitter 2013 blz. 45

P-waardes objecten, Twitter 2013 blz. 50

Levende wezens, Twitter 2014 blz. 55

P-waardes levende wezens, Twitter 2014 blz. 59

Objecten, Twitter 2014 blz. 62

P-waardes objecten, Twitter 2014 blz. 67

3. Betrekkelijke voornaamwoorden blz. 73

Levende wezens, Twitter 2013 blz. 73

Levende wezens, Twitter 2014 blz. 74

Objecten, Twitter 2013 blz. 75

(32)

32

Lidwoorden en aanwijzende voornaamwoorden

Levende wezens, Twitter 2013:

De eerste P-waarde in de laatste kolom is de/die vs. het/dat, tweede is de/deze vs. het/dit en de derde p-waarde is die/deze vs. dat/dit.

Woord Aantal fout Totaal aantal

Aantal goed Fout t.o.v. goed P-waarde Lidwoord t.o.v. aanw. vnm Konijn 523 x de 815 x die 121 x deze 16772 4278 x het 1661 x dat 381 x dit 10.89% 32.92% 24.10% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 Meisje 2368 x de 14217 x die 4297 x deze 19935 43470 x het 92899 x dat 26336 x dit 5.17% 13.27% 14.03% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P = 0.0007 Jongetje 112 x de 822 x die 213 x deze 19491 2399 x het 7131 x dat 1369 x dit 4.46% 10.34% 13.46% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P = 0.0003 Vriendje 525 x de 735 x die 38 x deze 19937 4400 x het 1638 x dat 52 x dit 10.66% 30.97% 42.22% P < 0.0001 P < 0.0014 P = 0.2464 P < 0.0001 P < 0.0001 P = 0.0278 Eendje 14 x de 15 x die 1 x deze 7280 274 x het 123 x dat 62 x dit 4.86% 10.87% 1.59% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P = 0.0377 P = 0.4877 P = 0.0243 Dier 201 x de 281 x die 154 x deze 18968 2928 x het 985 x dat 389 x dit 6.42% 22.20% 28.36% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P = 0.0057

(33)

33 Paard 736 x de 825 x die 79 x deze 18892 13701 x het 4512 x dat 750 x dit 5.10% 15.46% 9.53% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 Paardje 168 x de 31 x die 2 x deze 18160 1010 x het 706 x dat 405 x dit 14.26% 4.21% 0.49% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 Opvallend: 455 x me meisje t.o.v. 369 x mijn, 246 x mn en 105 x m’n

Levende wezens, Twitter 2014:

De eerste P-waarde in de laatste kolom is de/die vs. het/dat, tweede is de/deze vs. het/dit en de derde p-waarde is die/deze vs. dat/dit.

Woord Aantal fout Totaal aantal

Aantal goed Fout t.o.v. goed P-waarde Lidwoord t.o.v. aanw. vnm. Konijn 161 x de 231 x die 39 x deze 19125 2449 x het 732 x dat 333 x dit 6.17% 23.99% 10.48% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P = 0.0037 P < 0.0001 Meisje 922 x de 4852 x die 1457 x deze 19933 22937 x het 30779 x dat 14624 x dit 3.86% 13.62% 9.06% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 Jongetje 20 x de 286 x die 79 x deze 14847 1862 x het 2315 x dat 1148 x dit 1.06% 11% 6.44% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 Vriendje 151 x de 217 x die 5 x deze 19828 2608 x het 521 x dat 73 x dit 5.47% 29.40% 6.41% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P = 0.6163 P < 0.0001

(34)

34 Eendje 1 x de 4 x die 0 x deze 4261 167 x het 54 x dat 47 x dit 0.60% 6.90% 0% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P = 0.0161 P = 1.0000 P = 0.1261 Dier 137 x de 176 x die 71 x deze 17602 3687 x het 482 x dat 566 x dit 3.58% 26.75% 11.15% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 Paard 445 x de 366 x die 39 x deze 18317 12494 x het 2191 x dat 825 x dit 3.44% 14.31% 4.51% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P = 0.1171 P < 0.0001 Paardje 37 x de 9 x die 0 x deze 12765 459 x het 203 x dat 306 x dit 7.46% 4.25% 0% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P = 0.1343 P < 0.0001 P = 0.0003

Objecten, Twitter 2013:

Woord Aantal fout Totaal aantal

Aantal goed Fout t.o.v. goed P-waarde Lidwoord t.o.v. aanw. vnm Huis 6326 x de 1642 x die 1469 x deze 19885 109147 x het 9463 x dat 22639 x dit 5.48% 14.79% 6.09% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P = 0.0002 P < 0.0001 Mobiel 1356 x het 1271 x dat 366 x dit 19731 9122 x de 3837 x die 4939 x deze 12.94% 24.88% 6.90% P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 P < 0.0001 Mobieltje 13 x de 14 x die 19871 486 x het 143 x dat 2.61% 8.92% P < 0.0001 P < 0.0001 P = 0.0018 P = 0.1012

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(/pedaal)pendant (/pendant)periodiek (/periodiek)pi�destal (/pi�destal)pincet (/pincet)pipet (/pipet)plastron (/plastron)pleister (/pleister)pleuris (/pleuris)pleuritis

Het zou zo kunnen zijn dat de hoorder/lezer rede- nen heeft om aan te nemen dat het bericht, inhoudende dat iemand iets belooft, met opzet in deze vorm aan hem gepresenteerd wordt

• Volgens de hoofdtekst kan historisch besef zich alleen ontwikkelen op basis van historische kennis / kan historisch besef alleen ontstaan. nadat de historische sensatie is ervaren

De vraag of God bestaat wordt daarbij overgeslagen; God is ‘onmiskenbaar’ en ‘onkenbaar.’ De vraag naar waarheid is een categoriefout, waarbij men religie van het domein van

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

• Steeds meer mensen uit de eerste en tweede groep gaan diensten aanbieden.. Ze krijgen een

Mensen moeten zo snel mogelijk weer op zichzelf kunnen wonen als de begeleiding en ondersteuning niet meer in de maatschappelijke opvang of in beschermd wonen plaats hoeft te

De centrale vraag van deze studie is: Wat zijn de contouren van een theologisch en pastoraal valide zielzorgconcept voor christelijke geestelijk verzorgers die werken in