Bert Hoedemaker, Ik bid dus ik ben
Heeft god de mens geschapen, of de mens God? ‘Realisten’ houden het op het eerste, ‘non-realisten’ op het tweede. In dit persoonlijke, helder-geschreven en tegelijk abstracte boek treedt emeritus hoogleraar missiologie en oecumenica Bert Hoedemaker (RUG) buiten zijn vakgebied en verantwoordt de non-realistische visie op christelijk geloof waartoe hij inmiddels is gekomen. H. betoogt dat mensen hun omgeving structureren met beelden en dat geloof een product van die menselijke verbeelding – en dus niet een antwoord op goddelijke openbaring – is. De mens verkent in zelfgesprek de grenzen van het bestaan; religieuze tradities bedden dat zelfgesprek in in de tijd en reiken vormen van gedenken en verwachten aan. Daarbij kan een vertrouwen ontstaan waarin de mens het zelfgesprek ervaart als een gesprek met iets groters, en dan wordt het zelfgesprek gebed. De vraag of God bestaat wordt daarbij overgeslagen; God is ‘onmiskenbaar’ en ‘onkenbaar.’ De vraag naar waarheid is een categoriefout, waarbij men religie van het domein van de verbeelding naar het domein van de rationaliteit migreert; dat is de fout van het fundamentalisme. Tot zover schetst H. een autonome visie op religie: religie is een product van de menselijke verbeelding. Verrassend vond ik, dat hij in het tweede deel van het boek, wanneer hij zijn religieuze opvattingen inhoudelijk uiteenzet, die autonomie onder kritiek stelt en het traditioneel protestantse begrippenpaar van schuld en verzoening centraal stelt. ‘Verzoend leven’ komt pas in beeld ‘langs de weg van zelfverloochening en wedergeboorte, de weg van zichzelf verliezen en terugontvangen in liefde’ (215). En in dat verzoende leven is dan zelfs plaats voor de eucharistie (204– 205). Voor H. zijn gelovigen als ik, die vasthouden dat God voorafgaat aan de wereld en de band tussen waarheid en religie niet doorsnijden, fundamentalisten. Als hij gelijk heeft, is er voor deze ‘wereld verloren in schuld’ (96) echter geen hoop.
Marcel Sarot