• No results found

Bestemmingsplan verleggen gasleidingen nabij de Verlengde Boterdijk te Paterswolde VOORONTWERP

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bestemmingsplan verleggen gasleidingen nabij de Verlengde Boterdijk te Paterswolde VOORONTWERP"

Copied!
149
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bestemmingsplan verleggen gasleidingen nabij de Verlengde Boterdijk te

Paterswolde

V O O R O N T W E R P

(2)

Bestemmingsplan verleggen gasleidingen nabij de Verlengde Boterdijk te

Paterswolde

V O O R O N T W E R P

Inhoud

Toelichting en bijlagen Regels

Verbeelding

12 oktober 2015

Projectnummer 247.60.50.00.00

(3)

T o e l i c h t i n g

(4)

I n h o u d s o p g a v e

1 I n l e i d i n g 5

2 P l a n b e s c h r i j v i n g 7

2.1 Huidige situatie 7

2.2 Toekomstige situatie 7

3 B e l e i d 11

3.1 Rijksbeleid 11

3.2 Provinciaal beleid 11

3.3 Gemeentelijk beleid 13

4 O n d e r z o e k e n 15

4.1 Externe veiligheid 15

4.1.1 Plaatsgebonden risico 16

4.1.2 Groepsrisico 16

4.2 Ecologie 16

4.3 Archeologie 18

4.4 Cultuurhistorie 19

4.5 Waterparagraaf 19

4.6 Luchtkwaliteit 20

4.7 Bodem 20

4.8 M.e.r.-beoordeling 21

4.9 Geluid 22

4.10 Overige aspecten 22

5 J u r i d i s c h e v o r m g e v i n g 25

5.1 Algemeen 25

5.2 Bestemming 25

6 E c o n o m i s c h e u i t v o e r b a a r h e i d 27

7 I n s p r a a k e n o v e r l e g 29

(5)

1

1 I n l e i d i n g

Aanleiding voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is de verlegging van de gastransportleidingen N-507-30 en de N-507-33 in de omge- ving van de Verlengde Boterdijk te Paterswolde.

Deze verlegging is onderdeel van het Gasunie Network Improvement Program- ma (GNIP). Binnen dit programma worden gastransportleidingen van binnenuit geïnspecteerd. Om de leidingen te kunnen inspecteren, dienen diverse leiding- onderdelen te worden aangepast en/of vervangen.

Om de verlegging van de aardgastransportleidingen planologisch mogelijk te maken, dient het vigerende bestemmingsplan te worden herzien.

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, vast- gesteld op 29 oktober 2014. Het bestaande gastransportnetwerk met bijbeho- rende belemmeringenstrook is in het bestemmingsplan vastgelegd middels de dubbelbestemming Leiding – Gas.

In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante rijksbeleid, provin- ciaal en gemeentelijk beleid aan de orde. De resultaten van diverse onder- zoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaan de hoofdstukken 6 en 7 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

AANLEIDING

BESTEMMINGSPLAN

LEESWIJZER

(6)

2

2 P l a n b e s c h r i j v i n g

2 . 1

H u i d i g e s i t u a t i e

De te verleggen aardgastransportleidingen liggen in agrarisch grasland ten noorden van de Verlengde Boterdijk en ten oosten van het Eelderdiep te Pa- terswolde. Aan de oostzijde van de locatie ligt het buurtschap Schelfhorst.

L i g g i n g v a n d e g a s t r a n s p o r t l e i d i n g e n i n d e h u i d i g e s i t u a t i e .

G a s t r a n s p o r t l e i d i n g N - 5 0 7 - 3 0 i s w e e r g e g e v e n i n h e t l i c h t b l a u w , d e N - 5 0 7 - 3 3 i n h e t l i c h t g r o e n , d e N - 5 0 7 - 4 3 i n h e t l i c h t o r a n j e ( t e v e n s u i t v e r g r o o t w e e r g e g e v e n i n k a d e r ) e n N - 5 0 7 - 3 6 i n h e t p a a r s .

2 . 2

T o e k o m s t i g e s i t u a t i e

Deze verlegging is onderdeel van het Gasunie Network Improvement Program- ma (GNIP). Dit programma is gericht op het optimaal in stand houden van het regionaal gastransportnetwerk.

Naast het vervangen van technische installaties, zoals meet- en regelstation en gasontvangstations, omvat het programma het van binnenuit inspecteren van

(7)

gastransportleidingen. Om de leidingen te kunnen inspecteren, dienen diverse leidingonderdelen te worden aangepast en/of vervangen.

L i g g i n g v a n g a s t r a n s p o r t l e i d i n g e n i n d e t o e k o m s t i g e s i t u a t i e . G a s t r a n s p o r t l e i d i n g N - 5 0 7 - 3 0 i s w e e r g e g e v e n i n h e t d o n k e r b l a u w , N - 5 0 7 - 3 3 i n h e t d o n k e r g r o e n e n N - 5 0 7 - 4 3 i n h e t d o n k e r o r a n j e . B i n - n e n h e t k a d e r i s i n g e z o o m d o p d e v e r l e g g i n g . G a s t r a n s p o r t l e i d i n g N - 5 0 7 - 3 6 k o m t g e h e e l t e v e r v a l l e n e n i s d a a r o m n i e t w e e r g e g e v e n .

Voorliggend bestemmingsplan omvat drie onderdelen. De leiding N-507-33 wordt verlegd en via een nieuw afsluiterschema aangesloten op een gasont- vangstation aan de Verlengde Boterdijk. Ook de leiding N-507-30 wordt aange- sloten op dit nieuwe schema. De huidige verbinding van de N-507-33 met de N-507-30 wordt verwijderd.

De leidingen worden met een open ontgraving aangelegd. Dit houdt in dat een sleuf wordt gegraven waarin vervolgens de leiding wordt gelegd. Bij de werk- zaamheden zal een werkstrook met een breedte van circa 25 m worden aange- legd. In de werkstrook zal de bouwvoor (tot een diepte van circa 0,3 m–mv.) worden verwijderd. Daarnaast wordt middenin de werkstrook een diepere sleuf aangelegd tot een diepte van circa 2,0 m –mv met een breedte van circa 5 m.

Binnen de werkstrook wordt een tijdelijke rijbaan aangelegd door het aan- brengen van zand en rijplaten.

(8)

omgekeerde volgorde van ontgraven teruggeplaatst, waarbij de oorspronkelij- ke bodemopbouw zoveel mogelijk wordt hersteld. Als laatste wordt de teel- aarde teruggebracht en wordt het tracé afgewerkt en ingezaaid.

Voor het transport van materieel en dergelijke wordt zoveel mogelijk gebruik- gemaakt van bestaande wegen en doorgangen.

De werkzaamheden zullen naar verwachting in vijf maanden tijd worden uitge- voerd en plaatsvinden in het 2e of 3e kwartaal van 2016. De leiding wordt aan- gelegd in de periode mei tot en met juli. Het verwijderen van de leiding vindt naar verwachting in augustus/september plaats.

(9)

3

3 B e l e i d

3 . 1

R i j k s b e l e i d

S t r u c t u u r v i s i e I n f r a s t r u c t u u r e n R u i m t e e n A M v B R u i m t e In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee zal omgaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte (Barro), die met de structuurvisie naar de Tweede Kamer is verzonden.

De SVIR heeft geen implicaties voor gastransportleidingen.

S t r u c t u u r v i s i e B u i s l e i d i n g e n

De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomsti- ge buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de structuur- visie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.

Onderhavige gastransportleiding valt niet onder de werkingssfeer van de struc- tuurvisie.

Het plan is in overeenstemming met het rijksbeleid.

3 . 2

P r o v i n c i a a l b e l e i d O m g e v i n g s v i s i e D r e n t h e

(10)

De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De provincie heeft de Om- gevingsvisie (deels) doorvertaald naar een verordening voor zover het planolo- gisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 9 maart 2012 door Provinciale Staten vastgesteld. Omdat de Omgevingsvisie is geactuali- seerd, is het ook noodzakelijk de Omgevingsverordening te actualiseren. De actualisatie van de Omgevingsverordening is tevens aangegrepen om de veror- dening ook op andere punten kritisch tegen het licht te houden. Zo zijn bij deze actualisatie ook punten als noodzakelijkheid, leesbaarheid, uitvoerbaar- heid en handhaafbaarheid meegenomen.

Het ontwerp van de nieuwe Omgevingsverordening is eind 2014 ter inzage ge- legd.

De provincie wil haar visie realiseren op een manier die recht doet aan de provinciale sturingsfilosofie. Hierin gaat de provincie uit van gelijkwaardigheid en samenwerking met haar partners ‘in het veld’. Dit betekent tevens dat de provincie terughoudend omgaat met het neerleggen van provinciale ruimtelijke belangen in een verordening.

De missie voor de Omgevingsvisie Drenthe luidt: “Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is”.

Deze ambitie vormt het hart van het provinciaal beleid. De provincie wil ‘ont- wikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat land- schapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. De provincie benoemt in haar beleid zes verschillende kernkwaliteiten die de ruimtelijke kwaliteit in- houd geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Zorgvuldig ruimtegebruik, milieu en leefomge- vingskwaliteit vormen de andere aspecten van ruimtelijke kwaliteit.

Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein, zijn deze vertaald naar indicatoren. Rust is vertaald naar stilte en duisternis. Ruimte staat voor de openheid van het landschap. De graadmeter voor natuur is de biodiversiteit. Landschap is vertaald naar diversiteit en gaaf- heid van landschapstypen. Oorspronkelijkheid is concreet gemaakt in de kern- kwaliteiten cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden. Veilig- heid staat voor sociale, externe en verkeersveiligheid.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangende structuur van ge- bieden met een speciale natuurkwaliteit. De Ecologische Hoofdstructuur vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. De op perceelsniveau begrensde EHS vormt het kader voor regelgeving en subsidies.

De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen de EHS. Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de EHS. In een te ontwikkelen Natuurvisie wordt uitgewerkt welke rol de provincie heeft in natuurwaarden buiten de begrensde EHS.

KERNKWALITEITEN

NATUUR

(11)

Het plangebied ligt binnen de EHS. In de Omgevingsverordening zijn toetsings- criteria voor activiteiten binnen de EHS aangegeven. Artikel 3.35, lid 1van de Omgevingsverordening stelt dat:

“Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gebied dat deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur en een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande ruimtelijk plan maakt geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten.”

Artikel 3.35, lid 2 stelt verder dat onder bepaalde voorwaarden ruimtelijke activiteiten wel doorgang kunnen vinden.

Ten behoeve van het plan is een ecologisch onderzoek (zie paragraaf 4.2) uit- gevoerd om te bepalen of de ingreep negatieve effecten zal hebben op de huidige waarde en samenhang van de EHS. Uit deze toets komt naar voren dat het planvoornemen op grond van de natuurwetgeving uitvoerbaar is.

3 . 3

G e m e e n t e l i j k b e l e i d

De gemeente Tynaarlo heeft voor haar grondgebied een structuurplan opge- steld (vastgesteld 10 oktober 2006). Het structuurplan is kaderstellend en ini- tiërend voor het ruimtelijk beleid. Tevens dient het als communicatiemiddel richting de bevolking inzake toekomstige veranderingen en koersbepaling.

Een van de uitgangspunten van het structuurplan is het in stand houden en versterken van de Groene Long, die bestaat uit samenhangende natuurgebie- den met een veelheid aan ecologische relaties en uitwisselingen. De in het structuurplan opgenomen ontwikkelingen zijn reeds uitgevoerd.

De waterberging in de Peizer- en Eeldermaden (thans geheten De Onlanden) is in landinrichtingsverband uitgevoerd: de herinrichting Peize. Doelstellingen van de herinrichting Peize waren het verbeteren van de landbouwstructuur, het versneld aanleggen van natuurgebieden en het verkleinen van de kans op ongewenste overstromingen.

De Peizer- en Eeldermaden zijn aan de oostzijde in de gemeente Tynaarlo als overstromingsmoeras ingericht. In het natuurgebied dat door de waterberging is ontstaan, zijn recreatieve voorzieningen aangebracht, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een kleine wijziging in de ondergrondse infrastructuur. Na de aanlegwerkzaamheden wordt de oorspronkelijke bodem- opbouw hersteld en de grond ingezaaid zodat het landschap snel terugkeert in

STRUCTUURPLAN

(12)

4

4 O n d e r z o e k e n

4 . 1

E x t e r n e v e i l i g h e i d

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verant- woordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit (en bijbehorende regeling) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden.

De belangrijkste plichten voor de gemeente die bestemmingsplannen opstelt, zijn:

- Ruimtelijke reservering opnemen voor plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording van groepsrisico (GR). Binnen de PR 10-6-risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6- contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval worden berekend.

- Ruimtelijke reservering opnemen voor de belemmeringenstrook met een aanlegvergunningenstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 4 m aan beide zijden van de leiding.

De belangrijkste plichten voor de exploitant van de buisleiding met gevaarlijke stoffen zijn:

- Algemene zorgplicht in acht nemen ter voorkoming van ongewone voor- vallen.

- Leidingen aanleggen volgens de constructie-eisen van de NEN 3650.

- Veiligheidsmanagementsysteem opstellen volgens de NTA 8000.

- Sanering uitvoeren binnen drie jaar als een kwetsbaar object binnen de PR 10-6-contour ligt.

Door DNV GL Oil & Gas is ten behoeve van de verlegging een kwantitatieve risicoanalyse (projectnummer 74106856.059, 16 september 2015) uitgevoerd conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het onderzoeks- rapport is als bijlage aan dit plan toegevoegd. In het navolgende zijn de con- clusies weergegeven. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

(13)

4 . 1 . 1

P l a a t s g e b o n d e n r i s i c o

Het plaatsgebonden risico van de te verleggen leidingdelen voldoet aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van 4 m gemeten uit het hart van de leiding die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar.

Voor de bestaande, ongewijzigde delen van gastransportleidingen N-507-30, N-507-36 en N-507-43 geldt dat het niveau van 10-6 per jaar plaatsgebonden risico niet wordt bereikt en dus wordt tevens voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar be- vinden.

Bij de bestaande ongewijzigde gastransportleiding N-507-33 wordt het 10-6 per jaar plaatsgebonden risiconiveau wel bereikt. Dit is niet ter plaatse van de verlegging en binnen de 10-6 per jaar contour bevinden zich geen kwetsbare objecten.

4 . 1 . 2

G r o e p s r i s i c o

Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverlegging van de gastransport- leidingen N-507-30, N-507-33 en N-507-43 is zowel voor als na de verleggingen kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gestelde oriënta- tiewaarde van F∙N2 < 10-2 per km per jaar, waar F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers.

In geen van de beschouwde scenario’s zijn er tien of meer slachtoffers. Hier- door is er conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen geen sprake van groepsrisico.

4 . 2

E c o l o g i e

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is door Antea Group een natuurtoets (projectnummer 11191-402063, 14 juli 2015) uitgevoerd. Het doel van de natuurtoets is om te bepalen of eventuele strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de huidige Flora- en faunawet zijn te verwachten.

Het onderzoeksrapport is als bijlage aan dit plan toegevoegd. In het navolgen-

(14)

F l o r a - e n f a u n a w e t

“De werkzaamheden vinden deels plaats in de buurt van bomen en kunnen derhalve verstoring opleveren voor broedende vogels, zoals merels, in de laan- bomen. In de slootranden op alle locaties kunnen vogels als knobbelzwaan, wilde eend en meerkoet tot broeden komen. In de weilanden moet rekening worden gehouden met broed van weidevogels als kievit, grutto, scholekster en tureluur. Bij de uitvoering moet rekening worden gehouden met broedvogels.

Alle broedvogels in Nederland zijn tijdens hun broedseizoen beschermd; hun nesten en legsels mogen niet worden verstoord of vernield. Hiervoor kan in principe ook geen ontheffing worden verkregen.

Het broedseizoen loopt ongeveer van half maart tot half juli, maar dit is af- hankelijk van het weer en de soort; de houtduif broedt bijvoorbeeld later.

Ieder broedgeval is beschermd, dus indien blijkt dat er een vogel aan het broeden is, ook buiten het broedseizoen, dan moet gewacht worden totdat deze hiermee klaar is en uit eigen beweging is vertrokken.

Aangezien de werkzaamheden deels binnen het broedseizoen worden dient men met mitigerende maatregelen het broeden van vogels op of nabij de werklocaties te voorkomen. Als er toch vogels in het plangebied broeden, kun- nen de werkzaamheden ter plaatse geen doorgang vinden tot dat de jongen zijn uitgevlogen. Voor de wet is er geen verschil tussen broedvogels gemaakt.

Alle broedvogels zijn beschermd gedurende de voortplantingsperiode. Het is niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verstoren en verjagen van broedende vogels. Wel is het toegestaan om maatregelen te nemen waar- mee het gebied tijdelijk ongeschikt wordt als broedgebied voor vogels.

Om verstoring zoveel mogelijk te beperken worden de volgende maatregelen voorgesteld:

Het werkterrein en ruime omgeving hiervan benodigd voor de werkzaamheden ruim voor het broedseizoen ongeschikt maken en houden voor broedende vo- gels, d.m.v. kort maaien, en het plaatsen van vlaggen en linten.

Om gewenning te voorkomen; waterkanten maaien, zodat de vegetatie zeer kort is, ruim voor het broedseizoen. Daarna dient dit te worden onderhouden omdat het gebied anders weer geschikt wordt.

Als toch broedgevallen optreden, dient bij het uitvoeren van de werkzaamhe- den zoveel afstand gehouden te worden, dat geen verstoring op treedt. Deze afstand wordt door een ter zake kundige ecoloog vastgesteld.

Er geldt zorgplicht voor vissen en amfibieën. Ecologische begeleiding is hierbij niet noodzakelijk.

N a t u u r b e s c h e r m i n g s w e t

Het plangebied ligt niet in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied.

De dichtstbijzijnde gebieden “Leekstermeergebied” en “Drentsche Aa-gebied”

liggen op meer dan drie kilometer van alle geplande modificaties. Alle modifi- caties zijn beperkt en hebben alleen plaatselijke effecten. Voor de geplande

(15)

aanpassing is een voortoetsing aan de Natuurbeschermingswet daarom niet aan de orde.

E c o l o g i s c h e h o o f d s t r u c t u u r

Het plangebied ligt binnen de Ecologische Hoofdstructuur. De modificaties zijn beperkt en hebben alleen plaatselijke effecten.”

4 . 3

A r c h e o l o g i e

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeo- logische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.

In mei 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie vastgesteld.

Op de archeologische beleidskaart is het plangebied aangeduid als “middelho- ge of hoge archeologische verwachting”. Bij ingrepen met een oppervlakte van meer dan 1000 m2 en een diepte van 30 cm is een bureauonderzoek noodzake- lijk.

Door Antea Group is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (projectnummer 402063, 9 juni 2015) uitgevoerd. Het onder- zoeksrapport is als bijlage aan dit plan toegevoegd. In het navolgende zijn de conclusies weergegeven. Vanuit het oogpunt van archeologie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

“Vanwege de overwegend natte omstandigheden in het gehele plangebied en de afwezigheid van archeologische indicatoren kan worden aangenomen dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden in het plangebied klein is.

Geadviseerd wordt geen nader archeologisch onderzoek binnen het plangebied uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor wat betreft archeologie.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door mid- del van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erf-

(16)

4 . 4

C u l t u u r h i s t o r i e

Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de land- schappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de ontwerp- structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 opgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristie- ken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

Dit bestemmingsplan maakt feitelijk een kleine wijziging in de ondergrondse infrastructuur mogelijk. Na de aanlegwerkzaamheden wordt de oorspronkelijke bodemopbouw hersteld en de grond ingezaaid zodat het landschap snel terug- keert in haar oorspronkelijke vorm en herkenbaarheid. Hierdoor wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024.

4 . 5

W a t e r p a r a g r a a f

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen.

Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater en het oppervlaktewater.

Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele pro- ces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Het tracé passeert enkele sloten. Deze watergangen worden tijdelijk droog gelegd (indien watervoerend op het moment van uitvoering). Na de werkzaam- heden wordt het gebied zoveel mogelijk in oude staat hersteld.

Ten behoeve van de werkzaamheden wordt een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd.

Het bestemmingsplan is via de online watertoets aangemeld bij het Water- schap Noorderzijlvest. Uit de watertoets blijkt dat het plan invloed heeft op de waterhuishouding en/of de belangen raakt van het waterbeheer.

(17)

Voor het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van voorliggende plan dient een watervergunning te worden afgegeven door het waterschap.

Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de advie- zen zoals weergegeven is de watertoets. Zoals verzocht, zal Gasunie het wa- terschap informeren over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid en wat het uiteindelijk ontwerp/inrichting van het plangebied zal zijn.

4 . 6

L u c h t k w a l i t e i t

In 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Met deze wet zijn de Europese luchtkwaliteitseisen verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieube- heer. Er is vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden.

De belangrijkste grenswaarden zijn de jaargemiddelde grenswaarde voor stik- stofdioxide en de 24-uursgemiddelde grenswaarde voor fijn stof, omdat deze in Nederland worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen wor- den, op enkele uitzonderingen na, in Nederland niet overschreden. Ruimtelijke plannen die in betekenende mate bijdragen worden getoetst aan de grens- waarden.

Het gebied waar de gastransportleiding komt te liggen, bestaat uit agrarisch gebied.

Het in te zetten materieel bij de aanleg van de leiding heeft een emissie naar de lucht. Daarnaast kan bij droge grond door verstuiving enige emissie van fijn stof plaatsvinden. De emissies hebben een tijdelijk karakter en verplaatsen zich gedurende de werkzaamheden. Gezien het feit dat de werkzaamheden zich continu verplaatsen, het tijdelijke karakter van de werkzaamheden (en daarmee de emissies) en de lage achtergrondconcentraties in het gebied, wor- den de effecten van de aanleg op de luchtkwaliteit niet relevant geacht.

Luchtkwaliteit is voor dit project niet relevant.

4 . 7

B o d e m

BELEID EN REGELGEVING

PLANGEBIED

CONCLUSIE

(18)

bodemverontreinigingen. Het onderzoeksrapport is als bijlage aan dit plan toegevoegd. In het navolgende zijn de relevante conclusies weergegeven.

“Bij de gemeente Tynaarlo zijn diverse gegevens met betrekking tot bekende bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten ter plaatse van het werkgebied en de directe omgeving bekend.

De nieuwe leidingen en de te verwijderen leidingenbevinden zich op voldoende afstand van verdachte terreinen.”

Vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit mag het plan uitvoerbaar worden ge- acht.

4 . 8

M . e . r . - b e o o r d e l i n g

In het Besluit m.e.r. onder 8.2 in de D-lijst staat dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

- een lengte van 5 km of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied.

Zoals blijkt uit de planbeschrijving in hoofdstuk 2 is de onderhavige verlegging qua omvang (circa 900 m nieuwe leiding, gelegen in EHS) niet gelijk te stellen aan de betreffende activiteit, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets (vorm- vrije m.e.r.-beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieuge- volgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.- beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;

- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden geko- zen voor m.e.r.

In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waar naar moet worden gekeken bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria.

De resultaten van de onderzoeken, zoals deze zijn samengevat in dit hoofd- stuk, laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omge- ving en het milieu. De locatie en de omgeving hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige

(19)

effecten, de activiteit leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten te verwachten.

Op grond hiervan is het verrichten van een (nadere vormvrije) m.e.r.- beoordeling verder niet noodzakelijk.

4 . 9

G e l u i d

De Wet geluidhinder schrijft voor dat de gemeente de gevolgen van nieuwe ontwikkelingen akoestisch moet onderzoeken, als de geluidsgevoelige bestem- mingen binnen een geluidszone liggen.

Er liggen in de directe nabijheid van de leiding geen gevoelige bestemmingen.

Wat dat betreft, verandert er niets. De geluidsbelasting van de omgeving wordt bepaald door de werkzaamheden van boeren en passerende auto's. In de bestaande situatie is met betrekking tot geluidbelasting geen sprake van pro- blemen.

Tijdens de aanleg van de aardgastransportleiding zal tijdelijk sprake zijn van geluidhinder als gevolg van de werkzaamheden ter hoogte van het tracé. Dit wordt veroorzaakt door de afwikkeling van werkverkeer, lossen en laden van materieel, de aanwezige machines en apparatuur langs het tracé (zoals vrachtwagens, kranen, bemalingspompen, het heien van damwanden) et cete- ra.

Geluidhinder voor de omgeving kan niet worden voorkomen, maar het streven is om deze hinder zoveel mogelijk te beperken. Deels zullen afwegingen over aanvaardbare hinder in de besluitvorming rondom vergunningen aan de orde komen. Bepalende factoren bij het ontstaan en tegengaan van geluidhinder zijn onder andere de omvang van het werkverkeer, de gebruikte apparatuur en de afstand tot geluidsgevoelige objecten. De werkzaamheden vinden voorna- melijk overdag plaats. Ten behoeve van eventuele bemalingen is het mogelijk dat 's nachts bemalingspompen (diesel, dan wel elektrisch) werkzaam zijn. Dit zal echter in alle gevallen op voldoende afstand van woningen zijn.

4 . 1 0

O v e r i g e a s p e c t e n

De aanleg van de leiding zorgt voor een tijdelijke visuele impact. Bij de ver- legging van de gastransportleidingen wordt bestaande bebouwing ontzien. Er is geen sprake van doorsnijding c.q. ruimtebeslag op bestaande of toekomstige

BELEID EN REGELGEVING

PLANGEBIED

GELUID BIJ AANLEG

(20)

Het tracé passeert enkele sloten. Deze watergangen worden tijdelijk droogge- legd (indien watervoerend op het moment van uitvoering). Na de werkzaamhe- den wordt het gebied zoveel mogelijk in oude staat hersteld.

Tijdens de werkzaamheden zal het werkverkeer in de nabijheid van het tracé en op de wegen van en naar het tracé toenemen. Het is echter niet de ver- wachting dat dit tot belemmeringen leidt.

KRUISING VAN INFRA- STRUCTUUR

(21)

5

5 J u r i d i s c h e

v o r m g e v i n g

5 . 1

A l g e m e e n

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de in- houd van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestem- mingen van de gronden worden aangewezen;

b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeel- ding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken. De terminologie van de regels in het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming gebracht met de terminologie die in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, inwerkingtreding sinds 1 oktober 2010) wordt gehanteerd.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elek- tronische weg vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 wordt het bestemmingsplan ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestem- mingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatie- verschillen leiden, is de digitale verbeelding leidend.

5 . 2

B e s t e m m i n g

(22)

De nieuwe leidingen zijn voorzien van de dubbelbestemming Leiding – Gas. De inhoud van deze bestemming komt overeen met het bestemmingsplan Tynaarlo Buitengebied.

De ‘onderliggende’ bestemmingen uit dit geldende bestemmingsplan blijven onverkort van toepassing, de dubbelbestemming komt hier als het ware over- heen te liggen en geldt daarmee naast de bestemmingen uit het bestemmings- plan Tynaarlo Buitengebied.

Op de verbeelding is het plangebied zijnde de gasleidingen met de bijbehoren- de belemmeringenstrook weergegeven.

Het deel van de leiding dat is verlegd en waar geen gasleiding meer aanwezig is (huidige verbinding van de N-507-33 met de N-507-30), maakt ook deel uit van het plangebied in die zin dat de bestemming hier niet meer geldt.

De dubbelbestemmingen die van toepassing was op het verlegde tracé wordt in de regeling geschrapt. Deze regeling is gekoppeld aan de aanduiding ‘leiding gas uitgesloten’. Ook hier blijven de onderliggende bestemmingen onverkort van toepassing.

(23)

6

6 E c o n o m i s c h e

u i t v o e r b a a r h e i d

De ontwikkeling betreft geen aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro waardoor het kostenverhaal via een exploitatieplan niet nodig is. Wel wordt met de Gasunie een anterieure overeenkomst afgesloten.

Gasunie heeft een overeenkomst ‘vrijwaring planschade’ ondertekend en heeft zich ook door ondertekening van een overeenkomst richting de gemeente ver- bonden de leges te betalen.

(24)

7

7 I n s p r a a k e n

o v e r l e g

De reactie uit inspraak en overleg worden te zijner tijd aan dit hoofdstuk toe- gevoegd.

(25)

B i j l a g e n

1. Kwantitatieve risicoanalyse 2. Natuurtoets

3. Archeologisch onderzoek 4. Watertoets

5. Bodemonderzoek

(26)

B i j l a g e 1 . K w a n t i t a t i e v e r i s i c o a n a l y s e

(27)

Kwantitatieve risicoanalyse gastransportleidingen N-507- 30, N-507-33, N-507-36 en N- 507-43 te Paterswolde

N.V. Nederlandse Gasunie

Report No.: 74106856.059, Rev. 1 Date: 16-09-2015

(28)

DNV GL Oil & Gas

Energieweg 17 9743 AN Groningen Nederland

Tel: +31 50 700 9700 Report title: Kwantitatieve risicoanalyse gastransportleidingen

N-507-30, N-507-33, N-507-36 en N-507-43 te Paterswolde

Customer: N.V. Nederlandse Gasunie Concourslaan 17

9727 KC Groningen Contact person: D.I. Miller

Date of issue: 16-09-2015 Project No.: GCS.15.401936 Organisation unit: GCS GIT

Report No.: 74106856.059, Rev. 1

Prepared by: Verified by: Approved by:

J. Thalen

Data Analyst Asset Risk Management M.H. Plieger

Consultant Asset Risk Management R. van Elteren

Head of Section Asset Risk Management

Copyright © DNV GL 2014. All rights reserved. This publication or parts thereof may not be copied, reproduced or transmitted in any form, or by any means, whether digitally or otherwise without the prior written consent of DNV GL. DNV GL and the Horizon Graphic are trademarks of DNV GL AS. The content of this publication shall be kept confidential by the customer, unless otherwise agreed in writing. Reference to part of this publication which may lead to misinterpretation is prohibited.

DNV GL Distribution:

☒ Unrestricted distribution (internal and external)

☐ Unrestricted distribution within DNV GL

☐ Limited distribution within DNV GL after 3 years

☐ No distribution (confidential)

☐ Secret

Rev. No. Date Reason for Issue Prepared by Verified by Approved by

0 03-07-2015 First issue J. Thalen M.H. Plieger R. van Elteren

1 16-09-2015 Aanpassing Figuur 1 en 2 J. Thalen M.H. Plieger R. van Elteren

(29)

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING ... 1 1 INLEIDING ... 2 2 UITGANGSPUNTEN ... 3 2.1 LEIDINGGEGEVENS ... 3 2.2 BEVOLKINGSGEGEVENS ... 6 3 RESULTATEN ... 7 3.1 PLAATSGEBONDEN RISICO ... 7 Resultaten PR-berekening N-507-30 huidige situatie ... 8 3.1.1

Resultaten PR-berekening N-507-30 toekomstige situatie ... 9 3.1.2

Resultaten PR-berekening N-507-33 huidige situatie ... 10 3.1.3

Resultaten PR-berekening N-507-33 toekomstige situatie ... 11 3.1.4

Resultaten PR-berekening N-507-36 huidige situatie ... 12 3.1.5

Resultaten PR-berekening N-507-43 huidige situatie ... 13 3.1.6

Resultaten PR-berekening N-507-43 toekomstige situatie ... 14 3.1.7

Conclusie PR-berekeningen ... 15 3.1.8

3.2 GROEPSRISICO ... 16 Conclusie GR-berekeningen ... 17 3.2.1

4 REFERENTIES ...18 APPENDIX A BEVOLKINGSDATA ...19

(30)

SAMENVATTING

In dit rapport wordt een risicoanalyse gepresenteerd waarin plaatsgebonden (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) zijn uitgevoerd voor gastransportleidingen N-507-30, N-507-33, N-507- 36 en N-507-43 van Gasunie Transport Services B.V.. Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met verlegging van de leidingen voor project I.012389.01. De verleggingen bevinden zich in de buurt van Paterswolde. Gastransportleiding N-507-36 wordt in zijn geheel verwijderd, voor deze leiding is alleen een plaatsgebonden risicoberekening uitgevoerd voor de huidige situatie.

De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van risicoanalyse aan ondergronds gelegen hogedruk aardgastransportleidingen /1, 2, 3/. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA, versie 1.0.0.52. Het gebruikte parameterbestand heeft versienummer 1.3. De bedrijfsspecifieke parameters van N.V. Nederlandse Gasunie zijn toegepast in de berekeningen.

Uit de berekeningen wordt het volgende geconcludeerd:

Plaatsgebonden risico N-507-30, N-507-33, N-507-36 en N-507-43

Het plaatsgebonden risico van de te verleggen leidingdelen van gastransportleidingen N-507-30, N-507- 33, N-507-36 en N-507-43 voldoet aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen /1/ en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen /4/ gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar.

Voor de bestaande, ongewijzigde delen van gastransportleidingen N-507-30, N-507-36 en N-507-43 geldt dat het niveau van 10-6 per jaar plaatsgebonden risico niet wordt bereikt en dus wordt tevens voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar bevinden.

Bij de bestaande ongewijzigde gastransportleiding N-507-33 wordt het 10-6 per jaar plaatsgebonden risiconiveau wel bereikt. Dit is niet ter plaatse van de verlegging en binnen de 10-6 per jaar contour bevinden zich geen kwetsbare objecten.

Groepsrisico N-507-30, N-507-33 en N-507-43

Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverlegging van de gastransportleidingen N-507-30, N-507- 33 en N-507-43 is zowel voor als na de verleggingen kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen /1/ gestelde oriëntatiewaarde van F∙N2< 10-2 per km per jaar, waar F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers.

In geen van de beschouwde scenario’s zijn er 10 of meer slachtoffers. Hierdoor is er conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen /1/ geen sprake van groepsrisico.

(31)

1 INLEIDING

In dit rapport wordt een risicoanalyse gepresenteerd waarin plaatsgebonden (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) zijn uitgevoerd voor gastransportleidingen N-507-30, N-507-33, N-507- 36 en N-507-43 van Gasunie Transport Services B.V.. Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met verlegging van de leidingen voor project I.012389.01. De verleggingen bevinden zich in de buurt van Paterswolde. Gastransportleiding N-507-36 wordt in zijn geheel verwijderd, voor deze leiding is alleen een plaatsgebonden risicoberekening uitgevoerd voor de huidige situatie.

De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van risicoanalyse aan ondergronds gelegen hogedruk aardgastransportleidingen /1, 2, 3/. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA. CAROLA is een softwarepakket dat in opdracht van de Nederlandse overheid is ontwikkeld, specifiek ter bepaling van het plaatsgebonden risico en groepsrisico van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. De berekeningen zijn uitgevoerd met versie 1.0.0.52 van CAROLA. Het gebruikte parameterbestand heeft versienummer 1.3. De bedrijfsspecifieke parameters van N.V. Nederlandse Gasunie zijn toegepast in de berekeningen.

(32)

2 UITGANGSPUNTEN 2.1 Leidinggegevens

In deze risicostudie zijn gastransportleidingen N-507-30, N-507-33, N-507-36 en N-507-43 van Gasunie Transport Services B.V. bestudeerd. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de door N.V.

Nederlandse Gasunie verschafte leidinggegevens. Deze leidinggegevens zijn aangeleverd in txt bestanden met de naam: “1569_leiding-N-507-30-deel-1_excl verl.txt, 1569_leiding-N-507-33-deel- 1_excl verl .txt, 1569_leiding-N-507-33-deel-1_excl verl .txt, 1569_leiding-N-507-33-deel-1_excl verl .txt, 1569_leiding-N-507-33-deel-1_excl verl .txt en 1569_leiding-N-507-33-deel-1_excl verl .txt”

op 22 april 2015 en “1826_leiding-N-507-36.txt” op 25 juni 2015. De leidingparameters die voor de in dit rapport gepresenteerde berekeningen van belang zijn, zijn weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1 Leidingparameters

Parameter N-507-30 N-507-33 N-507-43 N-507-36

Gevaarlijke stof [-] Aardgas Aardgas Aardgas Aardgas

Diameter [mmmin/mmmax] 159/168.3 114.3/168.3 114.3 159/168.3

Minimale wanddikte [mm] 4.5 4 4.37 4.5

Rekgrens [N∙mm-2] 241 241 241 241

Ontwerpdruk [barg] 40 40 40 40

Typische dekking huidig [m] 1.2 1 1.1 1.1

Typische dekking toekomstig

[m] 1.2 0.9 1.0 nvt

De dekking van gastransportleidingen N-507-30, N-507-33, N-507-36 en N-507-43 varieert over de lengte van de leiding. In de risicoberekeningen zijn deze variërende dekkingen ook toegepast. De typische dekking van de leidingen, in zowel de huidige als de toekomstige situatie, is ook opgenomen in Tabel 1. Bij de berekening van de typische diepteligging is de boring onder het Eelderdiep en Omgelegde Eelderdiep niet meegenomen, hier ligt de leiding op een diepte van meer dan 2.0 meter (dit is de maximale diepteligging in CAROLA). Er zijn geen mitigerende maatregelen van toepassing op de leiding.

De ligging van de beschouwde leidingen, in de huidige en toekomstige situatie, zijn weergegeven op een noord gerichte topografische kaart in Figuur 1 en Figuur 2. De beschouwde gedeeltes van gastransportleidingen N-507-30 en N-507-33 komen overeen met het tracé van de geplande verlegging plus een kilometer leiding aan weerszijden hiervan. Voor gastransportleiding N-507-43 is de gehele leiding doorgerekend, deze is 60 meter lang. Het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-507- 36 is het gehele te verwijderen deel.

In de risicoberekeningen is gebruik gemaakt van de windroos van weerstation Eelde. Langs het tracé zijn geen risicoverhogende objecten geïdentificeerd, welke meegenomen dienen te worden in de risicoanalyse.

In de toekomstige situatie liggen gastransportleiding N-507-30 en N-507-33 binnen 1.2 meter afstand van elkaar. Met de RUPKRAT module van PIPESAFE is een kraterbreedte (aan de oppervlakte) van 5.4 meter berekend. Dit betekent dat domino effecten op basis hiervan niet uitgesloten kunnen worden.

Daarentegen staat ook niet vast dat de naburige leiding in de krater bloot komt te liggen en zodoende warmte-effecten een rol kunnen spelen. Omdat daarnaast CAROLA ook niet met domino effecten kan rekenen is dit uitgesloten in deze risicoanalyse.

(33)

Figuur 1 Ligging van gastransportleidingen N-507-30, N-507-33, N-507-36 en N-507-43 in de huidige situatie. Gastransportleiding N-507-30 is weergegeven in het lichtblauw, de N-507-33 in het lichtgroen, de N-507-43 in het lichtoranje (tevens uitvergroot weergegeven binnen het rode kader) en N-507-36 in het paars.

(34)

Figuur 2 Ligging van gastransportleidingen N-507-30, N-507-33 en N-507-43 in de toekomstige situatie. Gastransportleiding N-507-30 is weergegeven in het donkerblauw, de N-507-33 in het donkergroen en de N-507-43 in het donkeroranje. Binnen het kader is ingezoomd op de verlegging. Gastransportleiding N-507-36 komt in zijn geheel te vervallen en is daarom ook niet weergegeven in deze afbeelding.

(35)

2.2 Bevolkingsgegevens

Voor de GR berekeningen van gastransportleiding N-507-30, N-507-33 en N-507-43 is voor de bestaande bevolking gebruik gemaakt van de bevolkingsgegevens van de Populatieservice van IPO (populatieservice.demis.nl). Deze data is ontvangen op 13 mei 2015. De data bevat per Rijksdriehoekscoördinaten, het aantal personen en de hoofdfunctie van het adres.

In Figuur 3 zijn de verschillende adressen rond de leidingen weergegeven als gekleurde punten. Groen gekleurde punten zijn adressen met als hoofdfunctie wonen en blauw gekleurde punten zijn adressen met als hoofdfunctie werken of gemengd. De bevolkingsdata zoals verkregen van de IPO populatieservice is weergegeven in Appendix A.

De leidingen liggen binnen bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo en Buitengebied Noordenveld.

Hoewel ontwikkelingen in deze gebieden mogelijk zijn, zijn hier geen concrete gegevens van en is hier dus geen rekening mee gehouden in deze risicoanalyse.

(36)

3 RESULTATEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van de uitgevoerde berekeningen en analyses voor gastransportleidingen N-507-30, N-507-33 en N-507-43.

3.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is in het Bevb /1/ gedefinieerd als “het risico op een plaats nabij een buisleiding, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die bepaalde plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met die buisleiding”. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door contouren rondom de leiding met risicowaardes van, indien aanwezig, 10-4, 10-5,10-6, 10-7 en 10-8 per jaar.

Voor gastransportleidingen N-507-30, N-507-33 en N-507-43 zijn plaatsgebonden risicoberekeningen uitgevoerd voor zowel de huidige als toekomstige situatie. De resultaten van deze berekeningen worden in deze paragraaf weergegeven per leidingnummer en situatie.

(37)

Resultaten PR-berekening N-507-30 huidige situatie 3.1.1

In deze paragraaf worden de resultaten weergegeven van de plaatsgebonden risicoberekening van gastransportleiding N-507-30 in de huidige situatie; voor verlegging van de leiding. De resultaten van deze berekening zijn weergegeven in Figuur 4. De leiding is aangeven in lichtblauw. In dit figuur worden, indien aanwezig, de 10-4, 10-5,10-6, 10-7 en 10-8 per jaar PR-contouren weergegeven.

Figuur 4 Ligging van gastransportleiding N-507-30 (lichtblauw) in de huidige situatie. De plaatsgebonden risicocontouren rondom de leiding zijn, wanneer aanwezig, weergegeven met de volgende kleuren:

Rood: PR ≥ 10-4 per jaar

Oranje: 10-4 > PR ≥ 10-5 per jaar Geel: 10-5 > PR ≥ 10-6 per jaar Groen: 10-6 > PR ≥ 10-7 per jaar Blauw: 10-7 > PR ≥ 10-8 per jaar

(38)

Resultaten PR-berekening N-507-30 toekomstige situatie 3.1.2

In deze paragraaf worden de resultaten weergegeven van de plaatsgebonden risicoberekening van gastransportleiding N-507-33 in de toekomstige situatie; na verlegging van de leiding. De resultaten van deze berekening zijn weergegeven in Figuur 5. De leiding is aangeven in donkerblauw. In dit figuur worden, indien aanwezig, de 10-4, 10-5,10-6, 10-7 en 10-8 per jaar PR-contouren weergegeven.

Figuur 5 Ligging van gastransportleiding N-507-33 (donkerblauw) in de toekomstige situatie.

De plaatsgebonden risicocontouren rondom de leiding zijn, wanneer aanwezig, weergegeven met de volgende kleuren:

Rood: PR ≥ 10-4 per jaar

Oranje: 10-4 > PR ≥ 10-5 per jaar Geel: 10-5 > PR ≥ 10-6 per jaar Groen: 10-6 > PR ≥ 10-7 per jaar Blauw: 10-7 > PR ≥ 10-8 per jaar

(39)

Resultaten PR-berekening N-507-33 huidige situatie 3.1.3

In deze paragraaf worden de resultaten weergegeven van de plaatsgebonden risicoberekening van gastransportleiding N-507-33 in de huidige situatie; voor verlegging van de leiding. De resultaten van deze berekening zijn weergegeven in Figuur 6. De leiding is aangeven in lichtblauw. In dit figuur worden, indien aanwezig, de 10-4, 10-5,10-6, 10-7 en 10-8 per jaar PR-contouren weergegeven.

Figuur 6 Ligging van gastransportleiding N-507-33 (lichtgroen) in de huidige situatie. De plaatsgebonden risicocontouren rondom de leiding zijn, wanneer aanwezig, weergegeven met de volgende kleuren:

Rood: PR ≥ 10-4 per jaar

Oranje: 10-4 > PR ≥ 10-5 per jaar Geel: 10-5 > PR ≥ 10-6 per jaar Groen: 10-6 > PR ≥ 10-7 per jaar Blauw: 10-7 > PR ≥ 10-8 per jaar

(40)

Resultaten PR-berekening N-507-33 toekomstige situatie 3.1.4

In deze paragraaf worden de resultaten weergegeven van de plaatsgebonden risicoberekening van gastransportleiding N-507-33 in de toekomstige situatie; na verlegging van de leiding. De resultaten van deze berekening zijn weergegeven in Figuur 7. De leiding is aangeven in donkerblauw. In dit figuur worden, indien aanwezig, de 10-4, 10-5,10-6, 10-7 en 10-8 per jaar PR-contouren weergegeven.

Figuur 7 Ligging van gastransportleiding N-507-33 (donkergroen) in de toekomstige situatie.

De plaatsgebonden risicocontouren rondom de leiding zijn, wanneer aanwezig, weergegeven met de volgende kleuren:

Rood: PR ≥ 10-4 per jaar

Oranje: 10-4 > PR ≥ 10-5 per jaar Geel: 10-5 > PR ≥ 10-6 per jaar Groen: 10-6 > PR ≥ 10-7 per jaar Blauw: 10-7 > PR ≥ 10-8 per jaar

(41)

Resultaten PR-berekening N-507-36 huidige situatie 3.1.5

In deze paragraaf worden de resultaten weergegeven van de plaatsgebonden risicoberekening van gastransportleiding N-507-36 in de huidige situatie. De resultaten van deze berekening zijn weergegeven in Figuur 8. De leiding is aangeven in donkerblauw. In dit figuur worden, indien aanwezig, de 10-4, 10-5, 10-6, 10-7 en 10-8 per jaar PR-contouren weergegeven.

Figuur 8 Ligging van gastransportleiding N-507-36 (paars) in de huidige situatie. De plaatsgebonden risicocontouren rondom de leiding zijn, wanneer aanwezig, weergegeven met de volgende kleuren:

Rood: PR ≥ 10-4 per jaar

Oranje: 10-4 > PR ≥ 10-5 per jaar Geel: 10-5 > PR ≥ 10-6 per jaar Groen: 10-6 > PR ≥ 10-7 per jaar Blauw: 10-7 > PR ≥ 10-8 per jaar

(42)

Resultaten PR-berekening N-507-43 huidige situatie 3.1.6

In deze paragraaf worden de resultaten weergegeven van de plaatsgebonden risicoberekening van gastransportleiding N-507-43 in de huidige situatie; voor verlegging van de leiding. De resultaten van deze berekening zijn weergegeven in Figuur 9. De leiding is aangeven in lichtblauw. In dit figuur worden, indien aanwezig, de 10-4, 10-5,10-6, 10-7 en 10-8 per jaar PR-contouren weergegeven.

Figuur 9 Ligging van gastransportleiding N-507-43 (lichtoranje) in de huidige situatie. De plaatsgebonden risicocontouren rondom de leiding zijn, wanneer aanwezig, weergegeven met de volgende kleuren:

Rood: PR ≥ 10-4 per jaar

Oranje: 10-4 > PR ≥ 10-5 per jaar Geel: 10-5 > PR ≥ 10-6 per jaar Groen: 10-6 > PR ≥ 10-7 per jaar Blauw: 10-7 > PR ≥ 10-8 per jaar

(43)

Resultaten PR-berekening N-507-43 toekomstige situatie 3.1.7

In deze paragraaf worden de resultaten weergegeven van de plaatsgebonden risicoberekening van gastransportleiding N-507-43 in de toekomstige situatie; na verlegging van de leiding. De resultaten van deze berekening zijn weergegeven in Figuur 10. De leiding is aangeven in donkerblauw. In dit figuur worden, indien aanwezig, de 10-4, 10-5,10-6, 10-7 en 10-8 per jaar PR-contouren weergegeven.

Figuur 10 Ligging van gastransportleiding N-507-43 (donkeroranje) in de toekomstige situatie. De plaatsgebonden risicocontouren rondom de leiding zijn, wanneer aanwezig, weergegeven met de volgende kleuren:

Rood: PR ≥ 10-4 per jaar

Oranje: 10-4 > PR ≥ 10-5 per jaar Geel: 10-5 > PR ≥ 10-6 per jaar Groen: 10-6 > PR ≥ 10-7 per jaar Blauw: 10-7 > PR ≥ 10-8 per jaar

(44)

Conclusie PR-berekeningen 3.1.8

Het plaatsgebonden risico van de te verleggen leidingdelen van gastransportleidingen N-507-30, N-507- 33, N-507-36 en N-507-43 voldoet aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen /1/ en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen /4/ gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar.

Voor de bestaande, ongewijzigde delen van gastransportleidingen N-507-30, N-507-36 en N-507-43 geldt dat het niveau van 10-6 per jaar plaatsgebonden risico niet wordt bereikt en dus wordt tevens voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar bevinden.

Bij de bestaande ongewijzigde gastransportleiding N-507-33 wordt het 10-6 per jaar plaatsgebonden risiconiveau wel bereikt. Dit is niet ter plaatse van de verlegging en binnen de 10-6 per jaar contour bevinden zich geen kwetsbare objecten.

(45)

3.2 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers voorkomt. Het wordt in het Bevb /1/ gedefinieerd als “de cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding".

Het groepsrisico wordt berekend door rondom elk punt op de leiding een segment van een kilometer te kiezen, dat gecentreerd ligt ten opzichte van dit punt. Voor deze kilometer leiding wordt een FN-curve1 berekend, welke wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde2 van het groepsrisico. Uit de maximale verhouding tussen de FN-curve en de oriëntatiewaarde volgt de overschrijdingsfactor3. Vervolgens wordt voor alle punten op de leiding deze maximale overschrijdingsfactoren in een grafiek uiteengezet, waaruit het maximum voor de beschouwde leiding kan worden bepaald. Dit maximum wordt gerapporteerd als het groepsrisico. Als een buisleiding een totale lengte heeft van minder dan 1 km, dan wordt de FN- curve berekend voor de volledige buisleiding. De oriëntatiewaarde blijft ongewijzigd (F∙N2 = 0.01 per km per jaar).

1 De handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico /3/ omschrijft: "Het groepsrisico wordt weergegeven als een curve in een grafiek met twee

(46)

Conclusie GR-berekeningen 3.2.1

Het groepsrisico van gastransportleidingen N-507-30, N-507-33 en N-507-43 is vergeleken met de oriëntatiewaarde voor buisleidingen, zijnde F∙N2 < 10-2 per km per jaar waarbij F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers. De verhouding tussen de oriëntatiewaarde en de FN-curve wordt gekenmerkt door de overschrijdingsfactor, die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde wordt genaderd (overschrijdingsfactor < 1) dan wel wordt overschreden (overschrijdingsfactor > 1).

In geen van de beschouwde scenario’s zijn er 10 of meer slachtoffers. Hierdoor is er conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen /1/ geen sprake van groepsrisico.

(47)

4 REFERENTIES

/1/ Besluit externe veiligheid buisleidingen. Staatsblad 2010 nr. 686, 17 september 2010.

http://wetten.overheid.nl/BWBR0028265

/2/ Handleiding Risicoberekeningen Besluit externe veiligheid buisleidingen. RIVM. Versie 2.0, 1 juli 2014

http://www.rivm.nl/dsresource?objectid=rivmp:253849&type=org&disposition=inline

/3/ Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. I&M. Versie 1.0, november 2007.

http://www.groepsrisico.nl/doc/Handreiking%20verantwoordingsplicht%20groepsrisico.pdf /4/ Regeling externe veiligheid buisleidingen. Staatscourant 2013 nr. 33852, 3 december 2013.

http://wetten.overheid.nl/BWBR0029356

(48)

APPENDIX A BEVOLKINGSDATA

RDX RDY AANTAL Sport (100 dag 80 nacht)

232219 574958 1.51 232184 574988 3.09 232191 574988 3 Wonen (50 dag 100 nacht)

232384 575432 0.5 232390 575432 0.67 232398 575431 0.16 232398 575425 0.34 232391 575426 0.72

(49)

About DNV GL

Driven by our purpose of safeguarding life, property and the environment, DNV GL enables organizations to advance the safety and sustainability of their business. We provide classification and technical

(50)

B i j l a g e 2 . N a t u u r t o e t s

(51)
(52)

Datum van uitgave:

14 juli 2015

Contactadres:

Copyright © 2015 Antea Nederland B.V.

Colofon

Tolhuisweg 57 8443 DV HEERENVEEN Postbus 24

8440 AA HEERENVEEN

(53)

N.V. Nederlandse Gasunie

Verkennende inventarisatie en beoordeling natuurwaarden in het kader van de Flora- en faunawet ten behoeve van meerdere aanpassingen aan het gasleidingtracé bij Paterswolde.

Projectnr. 11191-402063 14 juli 2015, revisie 00

Inhoud Blz.

1 Inleiding ... 2 1.1 Aanleiding ... 2 1.2 Flora- en faunawet ... 2 1.3 Doel van deze toetsing ... 3 1.4 Werkwijze ... 3 1.5 Leeswijzer ... 4

2 Wettelijk kader natuurbescherming ... 5 3 Beschrijving locaties en aanpassingen ... 6 3.1 Modificatie 6; verwijderen S-4482 ... 6 3.2 Modificaties 10, 11 en 4; verwijderen S-4482, GOS N-308 Eelde en leiding ... 7 3.3 Modificatie 2c N-507-33-BB ... 9 3.4 Overige modificaties (1a, 1b, 2a, 2d, 3, 5, 7, 8, 9, 12 en 13) ... 12

4 Resultaten Quick scan Flora- en faunawet ... 16 4.1 Beschermde soorten Flora- en faunawet ... 16 4.1.1 Vogels ... 16 4.1.2 Vleermuizen ... 16 4.1.3 Overige zoogdieren ... 16 4.1.4 Reptielen, amfibieën en vissen ... 17 4.1.5 Ongewervelden ... 17 4.1.6 Planten ... 17 5 Effectbeschrijving en gevolgen ... 18 5.1 Overzicht beschermde soorten ... 18 5.2 Effecten op in het plangebied aanwezige flora en fauna ... 18 5.3 Mitigerende maatregelen ... 19 5.3.1 Broedvogels; mitigatie ... 19 5.3.2 Vleermuizen; eventueel nader onderzoek, zeker mitigatie ... 20 5.3.3 Otter; eventueel nader onderzoek ... 20 5.3.4 Waterspitsmuis; eventueel nader onderzoek ... 21 5.3.5 Vissen; eventueel nader onderzoek ... 21 6 Conclusies ... 22 Geraadpleegde bronnen ... 23

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

&lt;Wanneer de opdracht niet in percelen wordt onderverdeeld of wanneer de percelen groot gehouden worden, geef hier aan waarom dit het geval is.. relateer dit aan de grootte van de

Groen en verharding op het Slotjesveld, verhouding bebouwing - groen.

Aangezien de onderzoeken volledig zijn uitgevoerd en als bijlage bij het ontwerpbe- stemmingsplan zijn gevoegd, zullen de onderzoeken niet opnieuw worden uitgevoerd..

In het wijkvernieuwingsplan Nieuwe Akkers is aangegeven dat voor het totale gebied, bestaande uit woningen voor de sociale huursector, het aantal parkeerplaatsen met 25%

Het waterbodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5717 (Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek, 2009) en NEN 5720 (Strategie voor het

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde-Archeologie categorie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid

ambulancezorg). Ook al zal er praktisch overlap tussen betrokkenheid van de bestuurders gaan bestaan. Bestuurlijke drukte wordt gecreëerd doordat er een extra GR in het leven geroepen