Twee nieuwe vermaakelijke liederen. Om te zingen met een oude Roomse star
bron
Twee nieuwe vermaakelijke liederen. Om te zingen met een oude Roomse star. Christianus Romanus, Rome, z.j. [ca. 1703]
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_twe008twee01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
1
Twee Nieuwe vermaakelijke Liederen. Om te zingen met een oude
Roomse star.Stemme: Het is te Gent nu heel verkeerd.
I.
DE kans is nu geheel verkeerd, De kans is nu geheel verkeerd, Van Heussen is gesuspendeerd, Sobbedomdyne van Falalai,
Van Heussen is gesuspendeerd, is dat niet fray?
II.
Groenhout is ook gesuspendeerd, Groenhout is ook gesuspendeerd, Men hem voor geen Vicaris eerd, Sobbedomdyne van Falalai,
Men hem voor geen Vicaris eerd, is dat niet fray?
III.
De Swaan, in plaats van zingen, kryt, De Swaan, in plaats van zingen, kryt, En Kats die is zyn klauwen quyt, Sobbedomdyne van Falalai,
En Kats die is zijn klauwen quyt, is dat niet fray?
IIII.
Van Erkel is zyn geldje quyt, Van Erkel is zyn geldje quyt, Daar by zijn eer, dat hem wel spyt, Sobbedomdyne van Falalai,
Daar by zyn eer, dat hem wel spyt, is dat niet fray?
V.
Het gasten op het Toorenvliet, Het gasten op het Toorenvliet, Sal nu wel haast heel gaan te niet, Sobbedomdyne van Falalai,
Sal nu wel haast heel gaan te niet, is dat niet fray?
VI.
De Staate bokkings smaaken wel, De Staate bokkings smaaken wel, Janseenis bend' is in de knel, Sobbedomdyne van Falalai,
Janseenis bend' is in de knel, is dat niet fray?
VII.
Al maakt van Heussen groot gehuyl, Al maakt van Heussen groot gehuyl, 't Is om dat al zyn kraam is vuyl, Sobbedomdyne van Falalai,
't Is om dat al zyn kraam is vuyl, is dat niet fray?
VIII.
Al is hy nog zo Jansenist, Al is hy nog zo Jansenist, Men ziet zijn opgang is gemist,>
Sobbedomdyne van Falalai,
Men ziet zijn opgang is gemist, is dat niet fray?
VIIII.
Al kreeg Heer Kok geen kist met geld, Al kreeg Heer Kok geen kist met geld, Toen hem 's Paus Bulle wierd besteld, Sobbedomdyne van Falalai,
Toen hem 's Paus Bulle is besteld, 't is egter fray?
X.
Hy is gesteld in Coddens ampt, Hy is gesteld in Coddens ampt, Van Heussen had daar op gevlamd, Sobbedomdyne van Falalai,
Van Heussen had daar op gevlamd, is dat niet fray?
XI.
Koks Son die ryst nog meer en meer, Koks Son die ryst nog meer en meer, Klaar blinkt de Roomse leer nu weer, Sobbedomdyne van Falalai,
Klaar blinkt de Roomse leer nu weer, is dat niet fray?
XII.
Nu zal ons lieve Vaderland, Nu zal ons lieve Vaderland, Wel haast zyn in geruste stand, Sobbedomdyne van Falalai,
Wel haast zyn in geruste stand, is dat niet fray?
2
[Ag Vrienden maakt u dog van kant]
Stemme: Gy Wispeltuurige Matroos.
I.
AG Vrienden maakt u dog van kant, Daar zyn Swartmaakers hier te land, 't Zyn gunstelingen van Sebast, Zy kladden met een ruwe quast, Besmeurend' eer en fame Door hun blame.
II.
Sy hebben den Vicaris Kok Seer swart geschildert op zyn rok, Ja schelden 't Hof van Romen nyt, Als of het was een vuyle Bruyd, Die nieuwe looge-vaders, Kerk verraders.
III.
Den aangenamen weest gegroet, Die 't hart in Godes liefde voet, Word door die Janseniste rang Nu uytgekrayd voor koekkoeks sang, Soo als sy thans gaan leeren,
'k Meen verkeeren.
IIII.
Men vraagd in Catechissimis, Waar Adams huyt gebleeven is?
Een die die zin net had geraakt, Zey, daar zyn geessels van gemaakt, Tot straf van sulke vraagers, Kerke plaagers.
V.
Men scheld de ruyme Zeede-leer, En sweerd stout tegens eed en eer,
Dat u, dewyl gy zyt gesond, De tong moet rotten in de mond.
Wie schrikt niet voor d'exempels In Gods Tempels?
VI.
Gy swets nog in Gods Kerk te zyn,
Dog 't heeft in 't minst geen waarheyts schyn, Gy stapt Sint Pieters scheepje uyt,
En valt in een scheurmakers schuyt, Daar 't zeyl u by de klippen
Komt t' ontglippen.
VII.
Om dat gy 't groot zeyl trok te hoog, Geraakten gy met 't schip op droog:
Ag! dat gy riep Sint Pieter aan, Dat hy u hoede voor 't vergaan, Eer woeste zee en winden, U verslinden.
VIII.
Had gy Gods Kerk geweest getrouw, Gy zat nu niet bedrukt in rouw:
Bekeerd u tog, 't is meer als tyd, Eer Gods genaden u ontglyd, En g' op op u laad ô schanden!
Kerke banden.
VIIII.
Ay huysman liefd gy God den Heer, Schouwd als de pest hun nieuwe leer, 'k Beken dat gy word swaar beproefd, Maar troost u, schoon gy sit bedroefd, Om dat veel ziel-beuls Heeren U regeeren.
X.
De Jansenisten moeten voort,
Hun schyndeugd niemand meer bekoort, Die zy nu agten voor een mug,
Zal fel hun byten op de rug, Waar van de Sebasteenen, Sullen weenen.
XI.
Blyft gy maar in Sint Pieters Schip, Zoo strand gy noyt op bank of klip, Geen Jansenisten geld of magt, Nog hel, nog duyvels list, of kragt, Sal 't Schip, schoon 't moet laveeren, 't Minst niet deeren.