• No results found

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann · dbnl"

Copied!
108
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een literaire vriendschap

Willem Bruls

bron

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann. Een literaire vriendschap. Veen, Utrecht / Antwerpen 1990

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/brul006menn01_01/colofon.htm

© 2008 dbnl / Willem Bruls

i.s.m.

(2)

Agere aut pati fortiora

(MEN MOET HANDELEN OF ERGERE DINGEN DOORSTAAN, LIVIUS)

Gleichgültigkeit, ich weiss, das wäre eine Art von Glück (THOMAS MANN)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(3)

Voorwoord

Bij het horen van de naam Menno ter Braak in combinatie met het woord vriendschap denkt men onherroepelijk aan één persoon: Eddy du Perron. Hun 1200 brieven, het tijdschrift Forum, de gezamenlijke strijd tegen de inhoudloze vormgoochelaars van

‘Tachtig’ en hun epigonen en tegen de moraliserende domineesliteratuur, kortom hun samenwerking, getuigt van een opmerkelijke en stimulerende collegialiteit.

Veel minder omvangrijk is de briefwisseling tussen Ter Braak en Thomas Mann - tot nu toe zijn negen brieven teruggevonden, alle geschreven tussen augustus 1937 en mei 1940 -, maar hun vriendschap is eveneens opmerkelijk. Twee keer heeft er een ontmoeting plaatsgevonden. De eerste keer, in '37, bezoekt Ter Braak Mann in het Zwitserse Küsnacht; de familie Mann verblijft daar al sinds '33 in ballingschap.

Meteen is er sprake van sympathie over en weer, zowel persoonlijk als literair is de waardering groot.

In 1939, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, vindt de tweede

ontmoeting plaats. Nu is het Mann die Nederland bezoekt, en tijdens zijn verblijf in Noordwijk aan Zee ziet hij Ter Braak enkele keren. De waardering is toegenomen, vooral door de ‘politieke’ posities die beiden innemen. Het nationaal-socialisme heeft Mann gedwongen om

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(4)

het morele leiderschap te vervullen van het ‘goede’ Duitsland. Ter Braak, zelf een van de eerste en felste critici van nazi-Duitsland, heeft Mann, zij het niet zonder kritiek, in zijn ontwikkeling naar dit leiderschap op de voet gevolgd.

Menno ter Braak en Thomas Mann binden de strijd aan met het nationaal-socialisme en komen elkaar in deze strijd tegen. Overeenkomsten in achtergronden en opvattingen zijn frappant: voor beiden zijn de filosoof Nietzsche, zijn nihilisme, de Europese humanistische traditie en de elitaire kunst- en cultuuropvatting kernpunten van filosofie en levenshouding.

Aan de hand van beider romans en essays, brieven en dagboekaantekeningen wordt in dit boek een vriendschap gereconstrueerd die in alle facetten - literair, historisch en politiek - tekenend is voor het ondergaande Europa in de jaren dertig. Tekenend in die zin dat het lot van Mann en Ter Braak volledig wordt bepaald door een politieke constellatie die leidt tot de vernietiging van Duitsland: het land waar hun diepste geestelijke wortels liggen. Ontheemd, in letterlijke en figuurlijke betekenis, maken ze keuzes die iedereen in die tijd moet maken: blijven of vertrekken, publiceren of zwijgen, en vooral: de eigen denkbeelden ter discussie stellen, meer nog dan die van anderen bekritiseren.

Het is dit jaar precies vijftig jaar geleden dat, voor Nederland althans, de Tweede Wereldoorlog begint. Zo is het eveneens vijftig jaar geleden dat Ter Braak zichzelf het leven beneemt, omwille van diezelfde oorlog. Mann reageert vanuit de Verenigde

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(5)

Staten, waarnaar hij inmiddels is uitgeweken, geschokt en beschaamd op de dood van zijn vriend, veroorzaakt door een Duitsland dat hij nog steeds als het zijne beschouwt.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(6)

I Augustus 1937

Op dinsdag 3 augustus 1937 bezoekt Menno ter Braak Thomas Mann in diens Zwitserse ballingsoord Küsnacht. Het is de eerste ontmoeting tussen de twee auteurs die elkaar al kennen van hun boeken en publikaties. Waarom bezoekt Ter Braak Thomas Mann? Wat gaat aan dit bezoek vooraf? Wat hebben ze elkaar te vertellen, de wereldberoemde Nobelprijswinnaar en de Nederlandse criticus?

De aanleiding tot de ontmoeting is van zakelijke aard. De Duits-Nederlandse auteur Albert Vigoleis Thelen (1903-1989) vertaalt in 1931 in elf dagen tijd - ‘So vom Blatt in die Maschine hinein’ - het essay Het Carnaval der Burgers van Ter Braak in het Duits. Hierdoor raken hij en Ter Braak bevriend. Thelen schrijft zelf romans, maar maakt ook veel vertalingen; eerder heeft hij Het afscheid van de wereld in drie dagen van Victor van Vriesland in het Duits vertaald. Hij heeft in 1931 Duitsland verlaten, uit een ‘allgemeines Unbehagen an meiner deutschen Kultur’, zoals hij zelf later zegt. Eerst vestigt

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(7)

hij zich in Amsterdam om daarna in Europa rond te zwerven.

Deze Thelen heeft na zes jaar nog geen uitgever voor het werk van Ter Braak kunnen vinden en uiteindelijk wendt hij zich tot Thomas Mann. Dat deze waardering heeft voor het manuscript blijkt uit het feit dat hij wel een voorwoord bij het essay wil schrijven. In zijn dagboek noteert hij: ‘Ferner Briefe der holländischen

Schriftsteller Thelen und Marsmann über ihren Collegen Menno ter Braak und sein Buch “Carneval der Bürgers”, zu dem man ein Vorwort von mir will.’ En verder:

‘Nach Tische Beschäftigung mit dem Manuskript ter Braaks. Nach dem Thee Brief an den Holländer Thelen, worin ich ein Vorwort zusagte.’

In een brief aan Thelen schrijft Mann, nadat hij het Carnaval heek gelezen: ‘(...) diese grosse Komposition nun zeigt mir einen Denker und dichterischen Essayisten von imponierender Freiheit und trotziger Eigenwilligkeit, einen Schriftsteller, der es wirklich verdiente, in einem weiteren Sprachgebiet als dem holländischen zu wirken und der das geistige Holland jedenfalls auf eine interessantere Weise repräsentieren könnte als es bisher leider geschah.’

Jammer genoeg wijst Bermann, de uitgever aan wie Mann op zijn beurt het manuscript geeft, het hele werk af: ‘(...) keine Mittel, wenig Aussicht auf Erfolg bei dem Leserkreis’.

Dit is niet de eerste keer dat Mann met geschriften van Ter Braak in aanraking komt. Zijn aandacht wordt voor het eerst op hem gevestigd door het ‘Hollandnummer’

van Die Sammlung, het tijdschrift voor emigrantenliteratuur dat Klaus Mann (1906-1949), zoon van Thomas, samen met Fritz

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(8)

Landshoff bij uitgeverij Querido in Amsterdam uitgeeft. ‘Die Exilmonatschrift Die Sammlung’ staat onder beschermheerschap van André Gide, Aldous Huxley en Heinrich Mann (1871-1950), een broer van Thomas. In september 1933 verschijnt het eerste nummer en hoewel de opzet van literaire aard is, wordt het blad al gauw een politiek discussiepodium, niet in het minst door de bijdragen van Klaus en Heinrich Mann zelf. In het voorwoord van nummer 1 schrijft Klaus dat het voor hem gaat om ‘(...) die wahre, die gültige deutsche Literatur’, om ‘jene nämlich, die nicht schweigen kann zur Entwürdigung ihres Volkes und zu der Schmach, die ihr selber geschieht’.

De lijst van medewerkers vermeldt ook Thomas Mann, wiens werken echter op dat moment nog in nazi-Duitsland worden uitgegeven. Onder druk van zijn Duitse uitgever distantieert Thomas zich van het anti-fascistische tijdschrift van zijn zoon en zijn broer. Het is trouwens niet alleen hij die zich bevreesd terugtrekt, ook Alfred Döblin, Stefan Zweig en Robert Musil stellen geen prijs op medewerking aan een te politiek blad.

Klaus is hierover zeer teleurgesteld: ‘Es ist doch klar: keiner der grossen Namen, keiner von denen, derer Wort in dieser Schicksalsstunde Einfluss und Bedeutung hätte, will sich mit denen identifizieren, die kämpfen’. In augustus 1935 gaat het blad, door een chronisch tekort aan belangstelling èn abonnees, ter ziele.

Menno ter Braak levert een bijdrage aan het Hollandnummer van Die Sammlung:

het opstel Geist und Freiheit (april 1934). Zijn houding jegens de Exil-auteurs is geenszins mild: zij die de catastrofale

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(9)

ontwikkelingen in hun vaderland niet in hun werk opnemen en enkel op de oude voet voortgaan met bellettrie, voldoen niet aan Ter Braaks literatuuropvatting over de herkenbaarheid van de persoon van de auteur in zijn werk. Dit strenge oordeel van het ‘ventisme’ velt hij over veel beroemde Duitse schrijvers, behalve over Thomas Mann, die op dat moment niet bepaald blijk geeft van politiek engagement. Ter Braak wordt onder de Exil-auteurs al gauw gevreesd door zijn scherpe kritieken. Hij reikt echter iedereen de helpende hand die een beroep op hem doet; uit Hitler-Duitsland gevluchte schrijvers kunnen rekenen op zijn steun.

Ook ten aanzien van Klaus Mann is Ter Braak niet onverdeeld enthousiast. Ze ontmoeten elkaar in verband met Die Sammlung en raken bevriend. (Erika Mann (1905-1969), dochter van Thomas en zus van Klaus, en Klaus zelf dineren zelfs een keer bij Ter Braak.) Toch heeft Ter Braak steeds meer kritiek op het literaire gehalte van de romans van Klaus: te weinig getuigend van het Duitse drama. Diens roman Flucht in den Norden (1934) vormt zelfs voor Ter Braak het hoogtepunt van het

‘literatendom’ dat moet worden bestreden. In de correspondentie met Eddy du Perron spreekt hij meermalen smalend over Kläuseli en Klausje.

Klaus Mann laat zich daarentegen positief uit over Menno ter Braak. In Der Wendepunkt (1944) schrijft hij: ‘(...) am nächsten kamen mir der

literarisch-philosophische Essayist Menno ter Braak, ein passionierter und reiner Geist von durchaus originaler Prägung (...)’.

Achteraf kan men vraagtekens plaatsen bij het strenge oordeel van Ter Braak over de emigranten-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(10)

schrijvers. Is het terecht om thematische eisen - het fascisme - aan de literatuur te stellen? Is het laakbaar dat de literatuur zich op een andere dan directe wijze, of helemaal niet engageert. Daarnaast rijzen vragen van algemene aard. Wat verbindt de buiten Duitsland schrijvende vluchtelingen inhoudelijk met elkaar? Is er sprake van een literaire overeenkomst; bestaat het genre ‘emigrantenliteratuur’ eigenlijk wel? Velen zullen Ter Braak ongelijk geven en alleen vanuit zijn literaire achtergrond, die van de vorm-vent-discussie, is zijn oordeel te begrijpen.

Ter Braaks kritische geest verzet zich niet alleen tegen gebrek aan stellingname, ook ondoordacht engagement moet het ontgelden. Dit spreekt vooral uit het genoemde Sammlungsopstel Geist und Freiheit. Hij staat huiverig tegenover het gebruik van woorden als ‘geest’ en ‘vrijheid’. Hij heeft een grondige afkeer van termen als ‘hoge cultuur’ en ‘geestelijke waarden’. Emigrantenschrijvers beroepen zich bij voorkeur op ‘geest en vrijheid’. Die Sammlung bijvoorbeeld opent haar eerste nummer met het doel de ‘Wille zum Geist’ en de ‘Schritt des Parademarsches’ tegenover elkaar te plaatsen. Voor Ter Braak is de geschetste controverse te oppervlakkig: het beroep op een lege abstractie ‘geest’ als zijnde het goede tegenover het kwade, richt alleen maar meer schade aan. Daarenboven: ‘(...) haben die Nationalsozialisten, die jetzt in Deutschland die Musik machen, vielleicht keinen “Geist”. (...) Das Gegenteil ist wahr: die Nationalsozialisten haben eher zuviel als zu wenig “Geist”.’

Ter Braak waarschuwt voor het primaat van de geest. Hitler en Goebbels zijn voor hem mensen die typisch bezeten zijn door een ‘geest’. De associatie

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(11)

met het spook op zolder is hier volstrekt gelegitimeerd. Deze geest maakt hen tot slachtoffers: ‘Der Geist hat hier triumphiert wie nie zuvor, denn sein grösster Sieg über den Menschen ist die Verwirrung, zu stande gebracht durch das Wort, jenes fürchterlichste Attribut des geheimnisvolles Spukes.’ Duitsland is voor hem bij uitstek het land waar de geest domineert, en deze is nu in het nationaal-socialisme en zijn extremiteiten uitgemond. Frappant is dat Ter Braak niet met een beschuldigende vinger alleen naar Duitsland wijst; wat daar gebeurt vindt zijn oorzaak in de hele Europese cultuur. Misbruik van abstracte begrippen als geest en vrijheid door middel van politiek extremisme is geen exclusief Duits probleem. Het is opmerkelijk hoe Ter Braak al in die tijd het fascisme als een collectief Europees fenomeen weet te duiden.

Een reactie van de schrijver Kurt Tucholsky wijst op de originaliteit van Geist und Freiheit: ‘Der beiliegende Aufsatz ter Braaks ist eine merveille. Gottseidank, dass das ein Neutraler sagt; ich getraute michs nicht. Darin steht alles, was ich Dir seit drei Jahren vorsinge (...) hier ist, Himmeldonnerwetter, doch etwas geschehen, was weder Heinrich Mann noch Kerr noch sonst einer von denen ahnt.’

Thomas Mann leest Ter Braaks artikel in het Hollandnummer van Die Sammlung en schrijft dan aan zijn zoon Klaus: ‘Das Hollandheft war doch gar nicht uninteressant.

Den Aufsatz von Ter Braak fand ich sogar sehr schneidig und gut.’

Waarschijnlijk is het lezen van dit artikel de eerste kennismaking van Thomas Mann met Ter Braak. Dat de inhoud van Geist und Freiheit bij Thomas in goede aarde valt, is voor een groot gedeelte te ver-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(12)

klaren uit Manns twijfelende houding tegenover zowel emigrantenschrijvers als nazi's. Op de oorsprong van deze intellectuele twijfel zal ik in het volgende hoofdstuk dieper ingaan; nu is van belang dat Mann een bevestiging en rechtvaardiging van deze twijfel vindt in het opstel van Ter Braak, waarin deze het axioma van ‘geest’

en ‘vrijheid’ aanvecht en zodoende de argumentatie van veel emigrantenschrijvers weerlegt. Om die reden moet ook Ter Braaks twijfel aan de wezenlijke betekenis van het woord en de zeggingskracht van de taal Mann sympathiek hebben geklonken.

Wanneer Ter Braak voor de eerste keer met Mann in aanraking komt, valt niet met zekerheid te zeggen. De eerste aanduiding vind ik in zijn briefwisseling met Du Perron. Op 4 januari 1931 vergelijkt Ter Braak Manns Zauberberg met A.O.

Barnabooth van Valery Larbaud; een vergelijking die hij in de toekomst vaker zal maken. In het artikel Maat en waarde, het eigenlijke verslag van Ter Braak over zijn eerste ontmoeting met Mann, schrijft hij: ‘Thomas Mann was voor mij reeds meer dan tien jaar geleden de schrijver van “der Zauberberg” (...).’ Het is 1937 wanneer dit stuk het licht ziet. Als ik daar tien jaar van aftrek, kom ik terecht in 1927. Der Zauberberg verscheen in 1924, drie jaar eerder. Het ligt voor de hand dat Ter Braak Mann al voor 1927 van naam kent: Mann is vanaf Die Buddenbrooks (1901) een internationaal bekende auteur. In ieder geval heeft Der Zauberberg de doorslag gegeven tot de belangstelling.

Terug nu naar die eerste, daadwerkelijke ontmoeting in Küsnacht. Menno ter Braak logeert in de zo-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(13)

mer van 1937 in Buochs aan het Vierwoudstrekenmeer: ‘(...) in een aardig klein châlet, vol Jezussen en Maria's, dus zeer stichtelijk voor een nieuwe christen (...).’

Op 1 augustus schrijft hij aan Jan Greshoff: ‘Dinsdag ga ik bij Mann op bezoek. Ik ben erg nieuwsgierig naar de indruk, en zal je daarover direct schrijven. Zijn

“Betrachtungen eines Unpolitischen” herlezend, concludeer ik in elk geval tot een zeer “honnête” figuur, ondanks zijn oerduitse kanten.’

Ter Braak schrijft over de ontmoeting in Maat en waarde, een bespreking van Manns antifascistische tijdschrift Mass und Wert. Zweimonatschrift für freie deutsche Kultur: ‘Het was niet uit nieuwsgierigheid, dat ik hem opzocht in zijn tegenwoordige woonplaats Küsnacht aan het Züricher meer; het is evenmin om aan een banale neiging tot het voorstellen van interessante wezens te gehoorzamen dat ik hier een enkele indruk weer geef van dat bezoek.’ Wat is het dan wel?

‘Deze Duitse burger, wie de cultuur een noodlot wordt en die zich juist daarom verzet tegen alles wat civilisatie heet, heeft een grote bewondering voor Goethe, zoals hij, om andere redenen, zijn bewondering voor Richard Wagner nooit verborg;

maar hij sprak die gevoelens uit zonder valse praal, die men zo dikwijls in verband met Goethe en Wagner ziet mobiliseren. “Einen kerndeutschen Unpatrioten” noemde Mann Goethe eens, en onder deze voortreffelijke karakteristiek zou men thans ook hemzelf kunnen vangen; om deze “kerndeutschen Unpatrioten” te verifiëren ging ik naar Küsnacht.’

Over de ‘kerndeutschen Unpatrioten’ zo meteen meer, allereerst iets over de verwachtingen van Ter

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(14)

Braak aan de hand van zijn literatuuropvatting. Ter Braak formuleert deze opvatting in 1931 als reactie op de bloemlezing Prisma die in 1930 door D.A.M. Binnendijk werd samengesteld. In de inleiding van deze bloemlezing wordt gesteld: ‘Niet een bepaalde of onbepaalde liefde voor sommige dichters richtte de keuze, doch de liefde voor de poëzie en de overtuiging, dat deze poëzie een bijzondere kracht moet zijn, die scheppend en niets dan scheppend van karakter is. (...) De aanwezigheid van deze vormkracht nu heeft ook gediend als criterium voor deze bloemlezing. Want in de vormkracht accentueert zich het moderne kunstbewustzijn: poëzie is geen ontroerend (...) spreken, maar een van de aanleiding en den schrijver losgeraakt gewas, een natuurlijk organisme, een bloem. Zoo openbaart zich de scheppende kracht van een artist ook alleen maar in zijn werk, in elk op zichzelf staand gedicht, en de creatieve kracht van een tijdperk in zijn kunst, in casu: in zijn poëzie.’

Binnendijk stelt dat vormkracht als enig juiste criterium bij het samenstellen van een bloemlezing moet gelden. Vormkracht, in plaats van de auteur, de vent. Dit druist in tegen Ter Braaks visie: hij vindt dat zowel de kunstenaar als de criticus een standpunt moet innemen, ‘(...) een kritiek dus waarin poëzie niet minder dan iedere andere literaire uiting gezien wordt als de direkte expressie van een bepaalde houding tegenover het bestaan (...).’ ‘Het scheppende karakter’ als enige norm gehanteerd, impliceert volgens Ter Braak een zogenaamd ‘objectief criterium’. Daarmee ontkent Binnendijk de persoonlijke keuze, die voor Ter Braak van doorslaggevend belang is. Zonder die stellingname is poëzie

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(15)

voor hem ‘inhoudloos’, zonder literaire waarde. Exil-literatuur zonder stellingname heeft evenmin literaire waarde.

De eisen van persoonlijkheid en oorspronkelijkheid vormen de kern van Ter Braaks literatuuropvatting; na deze discussie met Binnendijk zal hij ‘vorm zonder inhoud’

en epigonisme fel bestrijden. Volgens J.J. Oversteegen, in zijn studie Vorm of vent, is deze stellingname van Ter Braak in deze tijd te verbinden met de ontstaande maatschappelijke spanningen: ‘Als men het zo ziet, heeft de Prisma-discussie ertoe bijgedragen dat een auteur als Ter Braak, met zijn niet geringe neiging tot een antimaatschappelijk theoretisme, zich bewust werd van zijn: “geëngageerdheid” en dat hij zich beschikbaar stelde voor de allesbeheersende strijd tegen het politieke totalitarisme van de jaren dertig.’

Wat Ter Braak in Küsnacht te weten wil komen, is of de persoonlijkheid van Thomas Mann, de ‘vent’, ook in levenden lijve overeenstemt met de vent uit zijn boeken. Deze extreme vorm van ‘ventisme’ is ingegeven door aan de ene kant de grote waardering van Ter Braak voor de romans en verhalen van Mann, aan de andere kant de waardering voor de politieke stellingname die Mann inneemt tegenover Hitler-Duitsland. De overeenkomst die Ter Braak ontdekt tussen de schrijver en de activist Mann wekt zijn interesse: wie is de persoon achter deze standpunten. De inhoudelijke aspecten van deze waardering komen in de volgende hoofdstukken uitvoerig aan bod.

Ter Braak over de ontmoeting: ‘De eerste indruk, die ik van Thomas Mann kreeg, kan ik achteraf aldus formuleren: dit is de man van zijn boeken. (...)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(16)

Hij is een oudere Hans Castorp (hoofdpersoon in Der Zauberberg), hij is de grote burger, die de cultuur van het humanistische Duitse stadspatriciaat als een critische zoon vertegenwoordigt en daarmede een tendentie, die tegenwoordig, zonderling genoeg, in sommige streken “anti-Duits” schijnt te heten.’ En aan Greshoff schrijft hij: ‘Hij is precies de man van zijn boeken, en dus rechtvaardigt zijn persoonlijkheid zijn geschriften, gelijk omgekeerd. Ik houd hem echter voor iemand, die (...) over zijn hoogtepunt heen is, en het eigenlijke probleem van het nazi-dom voortdurend blijft bekijken uit de hoek van de “oude” humanist.’

‘De man van zijn boeken’, maar wat is een ‘kerndeutscher Unpatriot’ en hoe

‘verifieert’ Ter Braak hem? Mann beschreef ooit Goethe als een ‘kerndeutscher Unpatriot’. Oorsprong van dit beeld ligt in de a-politieke traditie van schrijvers en kunstenaars in Duitsland. Goethe zelf zei eens: ‘Deutschland? aber wo liegt es? Ich weiss das Land nicht zu finden. Wo das gelehrte beginnt, hört das politische auf.’

Dit typeert zowel Goethes als Manns positie in Duitsland: beiden zijn

representanten van de Duitse cultuur, maar als kunstenaars en intellectuelen staan zij buiten de maatschappij, en daarmee ook buiten de cultuur, in de betekenis van:

civilisatie. Niet als patriot, maar als kunstenaars verzetten zij zich tegen de burgerlijke civilisatie; en wel door middel van hun kunst, niet vanuit hun engagement bekritiseren zij hun cultuur. Altijd gaat het daarbij om de specifiek Duitse geest, de Duitse traditie van Kant, Schopenhauer en Nietzsche, van Goethe, Novalis en Hölderlin; om de manier waarop deze

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(17)

Duitse geest altijd een strijd heeft moeten leveren met de Duitse maatschappij. In deze traditie is het dat Mann als ‘kerndeutscher Unpatriot’ eveneens zijn strijd levert.

Ter Braak over Der Zauberberg: ‘(...) een roman, waarin hij zichzelf vermomde als de toeschouwer en de luisteraar, die bescheiden amendementen indient, waar het gerucht van de dialoog der beginselen weerklinkt’; zo zien we Mann niet als strijder en patriot, maar als een toeschouwer en luisteraar: een ‘onpatriot’ die toch, op zijn geheel eigen manier, een gevecht levert met zijn omgeving. En verder: ‘De

vereenzaming van Goethe, Nietzsche en George worden in het voorwoord (van Mass und Werf) niet ten onrechte aangehaald als voorbeelden van “die tragische Fremdheit zwischen deutschen Staat und deutscher Kultur”; dit als argument tegen de

zogenaamde totaliteit van het nationaal-socialisme’, aldus Ter Braak. Deze

vereenzaamde Mann treft Menno ter Braak, geheel volgens verwachting, in Küsnacht aan.

Ook de persoonlijkheid van de Duitse schrijver maakt diepe indruk op hem: ‘Het is waar dat een eerste indruk oppervlakkig is; wie er te veel conclusies uit trekt, is een dwaas (...)’, hij vervolgt echter: ‘(...) deze persoonlijkheid, die door niets het effect van de “leider” wil maken, die veeleer optreedt met een welwillende en soepele hoffelijkheid, is niet de mindere van zijn autoriteit, noch de toneelspeler van zijn roem.’

Ter Braak kan met een gerust hart naar Nederland terugkeren: de vent van zijn boeken blijkt een vent in werkelijkheid.

Aan Albert Vigoleis Thelen schrijft hij over deze

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(18)

ontmoeting: ‘Es war ein Besuch, der meine Vermutungen über den Menschen und den Schriftsteller durchaus bestätigt hat. Mein Eindruck ist wirklich sehr günstig. Er ist was er ist, wie er schreibt: ein bischen Castorp in älten Jahren, freundlich, und nicht starr und pedantisch geworden wie Huizinga... mit dem er übrigens in der Kategorie der 19. Jahrhunderts gehört.’

Eddy du Perron schrijft hij eind september 1937, twee maanden na zijn ontmoeting, het volgende: ‘Ik bezocht tijdens onze vacantie Thomas Mann. Een bijzonder sympathieke man, die tien Huizinga's waard is.’ Daar kan Du Perron het op dat moment mee doen; twee maanden later moet hij zich tevreden stellen met dit korte bericht; waarschijnlijk heeft dit zijn oorzaak in een misverstand tussen beiden. Ter Braak schrijft hem een dag later: ‘Ik was bij Thomas Mann, zoals ik je schreef. Ik heb allerlei indrukken van dat bezoek, die ik je graag zou vertellen, maar tot

opschrijven kom ik eenvoudig niet. Toch voel ik van tijd tot tijd de behoefte om juist met jou dit portret te verifiëren!’

Thomas Mann schrijft op zijn beurt in zijn dagboek: ‘Zu Tische und nachher Gäste ohne K. (Katia Mann, de echtgenote van Mann, die ziek te bed lag) zu bewirten: der holländische Schriftsteller M. ter Braak (...). Der Holländer recht angenehm.’ En bijna drie weken later: ‘Grosser Aufsatz ter Braaks im Hed (!) Vaderland über die Zeitschrift und seinen Besuch bei mir.’ Naar aanleiding van deze ‘Aufsatz’ schrijft Mann een brief aan Ter Braak, gedateerd 28 augustus 1937: ‘Lieber und sehr verehrter Herr ter Braak: Ich habe Ihnen für mehreres Erfreuliche zu danken, Ihren Brief, den Aufsatz in “Het Vader-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(19)

land” und Ihren ausserordentlich fesselnden Nietzsche-Freud Aufsatz. Der Artikel in Het Vaderland hat mich hauptsächlich interessiert und erfreut als Niederschlag Ihres Besuches bei uns, wenn ich auch gewiss den Wert nicht unterschätze, den er als schönes geistiges Propaganda-Mittel für unsere neue Zeitschrift (= Mass und Wert) besitzt.’ Het ‘Nietzsche-Freud-opstel’ is na het bezoek waarschijnlijk door Ter Braak naar Mann gestuurd; het is het hoofdstuk Nietzsche contra Freud uit Politicus zonder Partij (1934).

Wat de zakelijke kant van de ontmoeting betreft: er wordt besloten dat niet Het Carnaval der Burgers zal worden gepubliceerd, daar dit is afgewezen door uitgever Bermann, maar een hoofdstuk uit Van oude en nieuwe christenen, namelijk Christus, de Antichrist. Tussendoor heeft Ter Braak nog geprobeerd om Nietzsche contra Freud uit Politicus zonder partij gepubliceerd te krijgen, maar dit essay wijst Mann op zakelijke en inhoudelijke gronden zelf af.

Mann schrijft op 27 september 1937, twee maanden na het bezoek van Ter Braak, in zijn dagboek: ‘Beschäftigung mit einem Manuskript ter Braaks über das

Christentum.’ Ter Braak zelf hecht veel waarde aan het oordeel van Mann; aan Thelen, die ook dit hoofdstuk heeft vertaald, schrijft hij: ‘Schon ist Christus der Antichrist an Thomas Mann abgegangen. Für mich wird seine Antwort entscheidend sein. (...) Ich muss sagen, dass ich in seiner Persönlichkeit und seiner intellektuellen Rechtschaffenheit sehr viel Vertrauen habe. Wenn er ablehnt, wird er es ehrlich tun, und wir werden wissen, woran wir

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(20)

uns zu halten haben.’

Het is de bedoeling dat Christus, de Antichrist geplaatst zal worden in Mass und Wert, uitgegeven door Bermann. Het hoofdstuk wekt grote belangstelling bij Mann:

‘Ihr Aufsatz über das Christentum hat mich ungemein animiert. Ich atmete freie Luft dabei, etwas sehr Seltenes und Köstliches heute, wo die Verdummung durch den Parteigeist mehr und mehr um sich greift und den freien Geist fast abhanden kommen lässt.’ Aldus Mann in een van de brieven aan Ter Braak.

Ferdinand Lion, die meewerkt aan Mass und Wert, wil het hoofdstuk inkorten.

Ter Braak reageert furieus op dat voorstel; hij schrijft een verbeten brief aan Lion:

‘Ich muss Ihnen ganz offen sagen, dass Ihre Kürzungen in meinem Aufsatz “Christus der Antichrist” nach meiner Meinung einer vollständigen Kastration (...)

gleichkommen; und zum kastrieren geht man heute besser direkt ins Dritte Reich.

Es handelt sich hier nämlich nicht, wie Herr Mann mir damals schrieb, um einige

“gelinde Milderungen”, sondern um eine vollkommene Entstellung meines Stils, meiner Ideen, meiner Persönlichkeit; leider bin ich gezwungen, daraus zu schliessen, dass “Mass und Wert” nicht eine Zeitschrift für freie Kultur ist, wie im Titel

angegeben wird, sondern ein Organ eines politisch orientierten Humanismus, der der Kritik an eigene Fehler aus dem Wege geht und so den wahren humanistischen Gedanken einer Art Jesuitismus preisgibt.’

Ter Braak aan Greshoff: ‘Alles wat maar enigszins “oneerbiedig” klonk t.o.v.

Christendom en humanisme heeft de zak Lion eruit geschrapt, het was, of dominee Van Holle aan het werk was geweest.’

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(21)

Een iets mildere brief ontvangt Mann zelf: ‘Mitgleicher Post sende ich Ihnen eingeschrieben eine Kopie meines Briefes an Herrn Lion, dessen sog. Kürzungen ich ablehnen muss als eine Aeusserung eines mir durchaus verhassten humanistischen Jesuitismus; ich schliesse gleichfalls den Text des Aufsatzes ein, in der von Herrn Lion so liebenswürdig kastrierten Form. Eigentlich ist es meine Pflicht bei Ihnen energisch zu protestieren gegen diese Zensur (...).’

Mann noteert die dag in zijn dagboek: ‘Zorniger Absage-Brief von Ter Braak der Striche wegen in seinem Aufsatz, die Lion ihm zumutet.’ Deze affaire houdt hem nog lang bezig: wederom in zijn dagboek: ‘Nach Tische Lion. Mit ihm im hinteren Salon. Die Zeitschrift; die Fälle ter Braak (...) beraten, (...).’ Mann stuurt nog op dezelfde dag, na deze vergadering met Lion, een brief aan Ter Braak om de zaak te sussen: ‘Nach Empfang Ihres Briefes hatte ich nichts Eiligeres zu tun, als hier herauf zu fahren, um mit Lion die Angelegenheit zu besprechen, (...). Der Choc, den ein Autor empfangen muss, wenn er sein Manuskript in einem Zustand zurückerhält, wie Sie das Ihre empfangen haben, ist nur zu begreiflich.’ Mann wil de zaak in overleg oplossen: ‘Ihr Aufsatz bietet dafür, mann muss sagen glücklicher Weise, eine gewisse Handhabe dadurch, dass er sehr reich ist an (...) Seitenperspektiven und Abzweigungen, von denen man, so finde auch ich, wohl für den ersten Druck die eine oder andere beseitigen kann, ohne dem grossen Hauptgedankengange wesentlich zu schaden.’

Er wordt nog enkele keren over en weer gecorrespondeerd, maar Ter Braak kan de schrappingen,

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(22)

volgens Mann alleen bedoeld als inkortingen, niet accepteren. Het is ook zeer vreemd om de argumenten voor de veranderingen uit de mond te horen komen van uitgerekend Thomas Mann: de stilist bij uitstek die wat betreft uitweidingen in Duitsland door niemand wordt geëvenaard. Ter Braak gaat niet akkoord en stelt, evenwel met pijn in zijn hart, voor een andere passage weg te laten. Hij blijft mild tegenover de schipperende houding van Mann: ‘Was sie über die Seitenperspectiven und Abzweigungen sagen, gebe ich zu (...); ich bin aber der Meinung, dass man einen Autor mit seinen Seitensprüngen nehmen soll... oder nicht nehmen; er ist ja auch gegenwärtig in seiner “Gegenmelodie”.’

In hoeverre Mann misschien zelf heeft ‘gecensureerd’, eventueel in overleg met Lion, is onduidelijk; wel is het zo dat hij, voordat hij het manuscript heeft ontvangen, aan Ter Braak de volgende mededeling schrijft: ‘Der Zusendung des Buchkapitels über das Christentum sehe ich mit Spannung entgegen. Sie wissen, dass ich mich in dem Vorwort (van Mass und Wert) für das Christentum als eine der Grundlagen der abendländischen Gesittung einigermassen eingesetzt habe. Hoffentlich ist Ihre Kritik des Christentums also nicht gar zu radikal.’ Met deze mededeling in zijn achterhoofd is Ter Braak er, volgens Thelen, zelfs toe overgegaan de meest ‘radicale’ passages te verwijderen, alvorens het manuscript naar Mann te verzenden.

Ondanks deze lijdensweg komt van publikatie uiteindelijk niets terecht en Mann voelt zich achteraf schuldig over de manier waarop hij en Lion Ter Braak hebben behandeld. Later schrijft hij nog in een brief aan Lion: ‘An Ter Braak war es mir doch

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(23)

ein bedürfnis noch einmal zu schreiben, dass ich seinen betrüblichen Fall nicht leicht nehme, sondern dass er auch mir das Gewissen beschwert. Der Ausdruck meines Bedauerns war aber doch noch nicht stark genug, denn seine Antwort lautete sehr bitter, und es scheint, dass er gar nicht über die Sache hinwegkommen kann. Es ist da ja leider nichts weiter zu machen, aber gestehen müssen wir uns, dass wir dem Mann, gern oder ungern, übel mitgespielt haben (...).’

Een bittere nasleep na deze eerste ontmoeting; en dat Ter Braak hierover zeer teleurgesteld is, blijkt uit een kaart van Thelen aan Hendrik Marsman: ‘(...) het is wel onbegrijpelijk, hoe felix krull (= Mann) toch werkelijk felix krull is, dàt had ik nooit gedacht menno is razend, en diep geschokt door de houding van zijn leermeester in de toverij.’ Toch is het voor Ter Braak geen reden om zijn belangstelling voor Thomas Mann te laten afnemen. En hij blijkt uiteindelijk wel degelijk ‘über die Sache hinwegkommen zu können’. Op 7 augustus 1939 schrijft hij aan Jan Greshoff: ‘Hij (= Mann) heeft zich in die zaak niet al te sterk getoond, maar zijn hele persoonlijkheid bevalt mij toch bijzonder.’

Menno ter Braak bezoekt Thomas Mann om zakelijke overeenkomsten te treffen.

Wat hij eigenlijk wil weten is hoe de vent achter de boeken èn achter het politieke activisme er in werkelijkheid uitziet. ‘Zelden heb ik iemand ontmoet, die - op het eerste gezicht - zo duidelijk twee gezichten heeft als Thomas Mann. Het zijn de twee gezichten, die men ook in zijn werken kan terugvinden. (...) Deze twee gezichten wisselen elkaar af, terwijl Mann spreekt;

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(24)

misschien spreekt hij alleen zo tegen een vrijwel onbekende, (...), maar dat doet niets af aan de waarde van die eerste indruk, waardoor een element van “innerlijke dialoog”

in Mann's werken wordt bevestigd.’ Ter Braak ziet in Mann aan de ene kant ‘het harmonische en zelfs conventioneel-wellevende’, aan de andere kant ‘een volstrekt persoonlijke oogopslag en stemintonatie’.

De persoon Mann wordt op deze manier de schrijver Mann, en beide representeren het ‘Kerndeutsche’: de nooit aflatende strijd tussen de twee gezichten van Duitsland - het oneindig interessante literaire en kunstzinnige Duitsland tegenover het tot politieke actie geforceerde Duitsland, oftewel: kunst tegenover werkelijkheid, cultuur tegenover natuur, subjectiviteit tegenover objectiviteit. Dit alles speelt in alle werken van Mann een rol en is in zijn persoon herkenbaar. Uit de verhalen en romans concludeert Ter Braak al dat hij met Mann een uiterst interessant Duits fenomeen onder handen heeft. Gaat het echter om Thomas Manns levenshouding, zijn positie als burger èn kunstenaar tegenover het nationaal-socialisme, dan is er maar één methode tot verificatie en die methode heeft Ter Braak toegepast: het bezoek.

Tot het moment van de tweede ontmoeting tussen beide schrijvers, zomer 1939, kan ik hun vriendschap als volgt samenvatten: Mann vertrekt op 17 september 1938 naar de Verenigde Staten. Daarvoor, op 24 augustus 1938, stuurt hij nog een brief aan Ter Braak, die later waarschijnlijk is kwijtgeraakt. In deze brief biedt Mann zijn laatste verontschuldigingen aan voor de ellende rond de publikatie.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(25)

Menno ter Braak volgt Thomas Mann in de periode tot de tweede ontmoeting op de voet: hij recenseert verscheidene literaire publikaties van de Duitse auteur en hij registreert elke beweging die deze op politiek gebied maakt.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(26)

2 Thomas Mann

Thomas Mann wordt op 6 juni 1875 in de Noordduitse hanzestad Lübeck geboren.

Zijn vader Thomas Johann Heinrich Mann is, evenals zijn voorvaderen, welvarend koopman en senator van die stad. Door dit patriciërsmilieu wordt Thomas Mann zijn leven lang beïnvloed. Dat hij trots is op zijn afkomst uit dit burgergeslacht blijkt meer dan eens uit zijn geschriften en uitspraken.

Toch is de verhouding tot zijn afkomst dubbel; hij weet dat hij veel te danken heeft aan zijn jeugd: het aanzien van de familie en de positie van zijn vader geven hem een blijvende zelfverzekerdheid. De muzikaal en literair ontwikkelde moeder biedt hem een vruchtbare voedingsbodem voor zijn latere werkzaamheden. Een ander voordeel is de financiële positie. Met de erfenis van zijn vader kan Mann ruim in zijn onderhoud voorzien.

Maar datzelfde burgermilieu vormt zijn doelwit als het erom gaat de Duitse cultuur te kritiseren, want hoezeer dat milieu kunst en literatuur heiligt, tenslotte blijken geestelijke waarden te moeten wij-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(27)

ken voor financiële en andere waarden. Een kunstenaar, of een schrijver, is dat niet eigenlijk een beetje een oplichter of een uitvreter, in ieder geval een luis in de pels?

Voor Thomas Mann blijft dit een eeuwige paradox. Dit dualisme is echter niet strikt persoonlijk; het heeft een bredere dimensie.

Mann behoort met hart en ziel tot de laat-negentiende-eeuwse burgerlijke cultuur die hem in de gelegenheid stelt zichzelf als kunstenaar - binnen de literaire en intellectuele traditie - volledig te ontplooien. Tegelijkertijd is hij een buitenstaander:

als kunstenaar en intellectueel doorziet hij de holheid, het geestelijk bankroet, de economische en sociale onmacht van die negentiende-eeuwse cultuur. Hij is representant èn criticus van dezelfde cultuur.

Het is onmogelijk om de kritiek op de westerse cultuur en de voorspelling van haar ondergang te beschrijven zonder de figuur van Friedrich Nietzsche.

De filosoof Nietzsche (1844-1900) ziet de ontwikkeling van West-Europa als een grote historische vergissing, de ondergang staat dan ook voor de deur. Een van de veroorzakers van de leugenachtige cultuur is het christendom. Hij ontkent alle metafysica en godsdienst die de westerse filosofie en de westerse beschaving hebben voortgebracht. Religie is naar zijn mening door zieken en stervenden uitgevonden.

Zijn boodschap: God is dood. Hij sloopt met zijn filosofenhamer stuk voor stuk de waarden van de Europese cultuur: het academische denken, het intellectualisme en rationalisme, de christelijke moraal, het humanisme en de democratie. Dit alles wordt onder schot genomen; al deze mooie woorden zijn voor hem lege hulzen. Wat de mens

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(28)

werkelijk doet en wil is van geheel andere orde: hij wordt gedreven door de wil tot macht. Het is een harde wereld van worden en vergaan, van schepping en niet te stoppen vernietiging.

Uiteindelijk zal er - en het lijkt een ver toekomstvisioen - een betere mens opstaan, een Übermensch. Maar voor Nietzsche is het bestaan nog vol strijd en lijden. Een betere wereld kan alleen ontstaan wanneer de huidige wordt vernietigd.

Zijn filosofie vindt aan het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw veel aanhang onder intellectuelen en kunstenaars. De voorspelling van de ondergang van de Westeuropese cultuur spreekt tot de verbeelding van de decadente en

symbolistische kunststromingen.

Thomas Mann - en zoals we verderop zien, ook Menno ter Braak - voelt zich aangetrokken door de denkbeelden van Nietzsche. Allereerst is het de hartstochtelijke taal en de virtuoze stijl die hem aanspreken. De wil en de drift die de rationaliteit en de intellectueel-artistieke arbeid aan zich ondergeschikt proberen te maken, zijn thema's die direct voortvloeien uit de filosofische lijn Schopenhauer-Nietzsche. Mann verwerkt deze thema's onder andere in Der Tod in Venedig (1912).

Maar hij wordt vooral aangesproken door het probleem van de moraal. Nietzsche propageert een antimoralisme, dat wil zeggen: hij stelt het kwaad in plaats van het goede. ‘Vreedzaam’, ‘onschadelijk’ en ‘medelijdend’ worden niet langer als goed gekwalificeerd. Goed is datgene wat de mens boven het gewone, boven de kudde verheft: het ongewone, het koene, onberekenbare en gevaarlijke. Het antimoralisme is hiermee niet in de eerste plaats een

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(29)

verheerlijking van het slechte; het is meer een bevrijding van die dingen die de ontwikkeling van de mens onmogelijk maken, die de Übermensch in de weg staan.

Thomas Mann beziet vanuit dit perspectief zijn kunstenaarschap: de literatuur is niet meer in de eerste plaats opvoedend en moralistisch, want ‘Der wahre Gegensatz ist der von Ethik und Ästhetik. Nicht die Moral, die Schönheit ist todverbunden, wie viele Dichter gesagt und gesungen haben.’

Maar waarom is Nietzsche zo wars van opvoeding en moraal? Kern van deze beschouwingen is dat het zogenaamde aardse geluk en het zogenaamde streven ernaar voor hem leugens zijn. Het lijden op deze aarde is het enige dat voor de mens is weggelegd. Het is een van de diepste consequenties van Nietzsches denken: de mens en de wereld staan geheel op zichzelf, kunnen alleen in zichzelf veranderen, niet door iets van buiten. Er is niets buiten aarde en mens dat als autoriteit kan fungeren.

De mens lijdt aan de wereld en aan zichzelf èn aan de wetenschap dat die wereld niet met de gebruikelijke leugenachtige moraal te begrijpen, laat staan te veranderen is.

Gevolg is dat men het handelen evenmin naar een moraal kan richten. Nietzsche voert als eerste dit ‘experiment’ op zichzelf uit. Hij trekt alle consequenties uit zijn filosofie en wordt waanzinnig.

Tegenover de moraal, de ethiek, stelt Nietzsche het schone, de esthetiek. Het is deze esthetiek die ooit, in een verre toekomst, die Übermensch en die nieuwe wereld zal voortbrengen. Het is dit heroïsch estheticisme dat hem de pijn van het moment doet vergeten.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(30)

Nietzsche kiest op extreme wijze voor de esthetiek, voor een groot gedeelte uit filosofische overtuiging, voor een ander deel uit baldadigheid. Thomas Mann, die het slagveld van ‘Der Fall Nietzsche’ geheel kan overzien, blijft het probleem van de moraliteit boeien. Als zijn kunst geen enkel ander doel dient dan de schoonheid, in welke diep-filosofische zin dan ook, hoe kan hij dat dan verantwoorden tegenover de Duitse humanistische traditie, Goethe en Schiller, zijn burgerlijke voorvaderen met hun burgerlijke moraal, tegenover zichzelf en zijn schrijverschap? Deze twijfel tussen esthetiek en ethiek wordt bij Mann aan de ene kant veroorzaakt door de nihilistische filosofie van Nietzsche, en aan de andere kant door de bindingen met zijn eigen achtergrond en culturele traditie. Deze thematiek vormt een van de grondtrekken in het werk van Thomas Mann.

Hoezeer hij gehecht is aan de Duits-literaire alswel de burgerlijke traditie blijkt wanneer Mann over Goethe spreekt, en eigenlijk over zichzelf: ‘Der Spross des Frankfurter Bürgerhauses äussert sich im Gespräch über die Schwierigkeiten, die einem Talent wie Byron durch seine angeborene Umgebung, die hohe Geburt, den grossen Reichtum erwuchsen. Ein gewisser mittlerer Zustand, sagt er, sei dem Talent bei weitem zuträglicher, “weshalb wir denn auch alle grossen Künstler und Poeten in den mittleren Standen finden”. Dies Lob des Mittelstandes als Nährboden des Talentes ist nicht vereinzelt bei ihm, die Stellen in seinen Gesprächen sind zahlreich, in denem er dem Bürgerstand eben das zuschreibt, was wir (...) standhafte Humanität nannten, “die schöne ruhige Bildung”(...) “die in Krieg und Frieden

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(31)

diesen Stand ausdauern lässt”.’ Deze ‘Lob des Mittelstandes’ en ‘standhafte Humanität’ spreken voor zich.

Deze filosofische uitweiding verheldert Manns positie ten opzichte van nazi-Duitsland. Maar nu eerst iets over zijn verhouding tot de politiek tot aan de jaren dertig.

Manns politieke houding heeft jarenlang in het teken gestaan van de strijd met zijn broer Heinrich. Heinrich Mann had zich al vroeg tot de sociaal-democratie van Weimar bekeerd, ondanks zijn overeenkomstige anti-democratische, burgerlijke afkomst. Na de Eerste Wereldoorlog wordt in Duitsland keizer Wilhelm II afgezet;

hiermee komt een einde aan het Duitse keizerrijk (1871-1918). In het nu Oostduitse stadje Weimar wordt in 1919 door de Nationale Vergadering een nieuwe,

democratische grondwet aangenomen. De jonge republiek moet echter voortdurend slag leveren met linkse revoltes, rechtse staatsgrepen en een inflatie die astronomische vormen aanneemt. De economische crisis van 1929 veroorzaakt mede de groei van de uiterst rechtse partij van Adolf Hitler. De steeds conservatievere, en machteloze, regeringen moeten met lede ogen aanzien hoe Hitler en zijn club steeds meer macht krijgen.

Maar zo ver is het nog niet. Met Heinrich Mann als verdediger van democratische principes - vanuit een voorliefde voor de Franse Revolutie - , voelt Thomas zich geroepen diezelfde democratie aan te vallen. Deze controverse tussen beide broers, die symbolisch is voor het hele Duitse politieke probleem, speelt trouwens al van voor de Eerste We-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(32)

reldoorlog. Thomas schrijft aan zijn broer over zijn eigen onvermogen om zich politiek te oriënteren, zoals Heinrich dat wel altijd heeft gekund. Hij stelt er tegenover:

‘Mein ganzes Interesse galt immer dem Verfall, und das ist wohl eigentlich, was mich hindert, mich für den Fortschritt zu interessieren.’ In een andere brief aan Heinrich: ‘Für politische Freiheit habe ich gar kein Interesse.’

De Eerste Wereldoorlog stelt deze esthetische werkelijkheidsverachting zwaar op de proef. Toch volhardt Mann in zijn houding en hij schrijft tijdens en na de oorlog een essay waarvan de titel zijn stellingname ondubbelzinnig weergeeft: Betrachtungen eines Unpolitischen (1918). Het onpolitieke Duitsland krijgt de buitenlandse en giftige politiek opgedrongen. De woorden Verlichting, vooruitgang, democratie en mensenrechten zijn toverwoorden waarmee het land wordt misleid.

Heinrich wordt gekarakteriseerd als een ‘humaniteitskomediant’, als iemand die de literatuur tot opvoedingsinstituut verlaagt. Volgens Thomas staat de echte kunstenaar - waarmee de kunst dus tegenover de politiek wordt geplaatst - altijd tussen de fronten. Een kunstenaar heeft een afkeer van gelijk, een echte kunstenaar twijfelt.

‘Was mich empört, was mich anwidert, ist die gefestigte Tugend, die doktrinäre, selbstgerechte und tyrannische Hartstirnigkeit des Civilisationsliteraten, der (...) verkündigt, dass jedes Talent verkümmern müsse, das sich nicht der Demokratie verschwört. Dann will ich lieber in Freiheit und Melancholie verdorren, als durch politische Borniertheiten blühen und selig werden.’

Dit is duidelijke taal. De Weimarrepubliek is

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(33)

Mann dan ook een gruwel: de democratische massificatie en het streven naar eenvormigheid bedreigen in zijn ogen elk kunstenaarschap. Wanneer echter extreem links en rechts de nieuwe democratie bedreigen, kiest hij tot veler verbazing toch voor Weimar. In de rede Von deutscher Republik (1922) verdedigt hij het midden, het evenwicht tussen de extreme krachten. Dit politieke midden, eertijds van het keizerrijk en nu van de Weimarrepubliek, waarborgt een onpolitieke humaniteit die Mann als publiek persoon voorstaat. Als mens en schrijver blijft hij nog ver van alle meningsvorming verwijderd.

Na de krach van 1929 verslechtert de Europese en Duitse economische situatie zodanig, dat de langgevreesde extremen links en rechts meer terrein winnen. Vooral de genoemde nationaal-socialistische partij van Hitler, die al in 1923 een mislukte staatsgreep had gepleegd, begint een serieuze bedreiging te vormen voor de stabiliteit van de wankele republiek.

Thomas Manns verzet tegen het fascisme stamt al van 1929. In dat jaar is de familie Mann in Italië op vakantie en zij verblijft in het Grand Hôtel in Forte dei Marmi bij Viareggio. Naar aanleiding van deze reis schrijft Mann in 1930 een novelle, getiteld:

Mario und der Zauberer.

Hij probeert hierin de fascinatie van de Italiaanse bevolking voor het fascisme en de figuur van Mussolini te beschrijven, aan de hand van een ‘Zauberer’, een

goochelaar-hypnotiseur, die de fascinatie van een groot publiek weet op te wekken.

Deze goochelaar, Cipolla genaamd, hypnotiseert, tiranniseert en vernedert verschillende toeschouwers. Er

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(34)

ontstaat wrevel, maar toch heeft men respect voor hem, èn angst om te protesteren tegen zijn vergaande ‘ontwaarding’ van het publiek. Cipolla heeft macht, misbruikt die macht om zijn alleenheerschappij te bevestigen, en vooral: hij geniet van zijn macht.

Mann laat hier zijn principiële afkeer van, maar ook zijn fascinatie voor, het fenomeen fascisme duidelijk blijken. Wat hij in feite doet in deze novelle is het blootleggen van de filosofische en psychologische kern van dit fenomeen. Cipolla legt het publiek uit dat een vrijheidsstreven zonder doel en idealen, zonder leiding, in feite zinloos is: ‘Die Freiheit existiert, und auch der Wille existiert; aber die Willensfreiheit existiert nicht, denn ein Wille, der sich auf seine Freiheit richtet, stösst ins Leere.’

Verzet tegen Cipolla, omwille van de vrijheid zonder meer, alleen om zich te onttrekken aan diens wil, is dus zinloos: ‘Wahrscheinlich kann man vom Nichtwollen seelisch nicht leben; eine Sache nicht tun wollen, das ist auf die Dauer kein

Lebensinhalt; etwas nicht wollen und überhaupt nicht mehr wollen, also das Geforderte dennoch tun, das liegt vielleicht zu benachbart, als dass nicht die

Freiheitsidee dazwischen ins Gedränge geraten müsste (...).’ Mann psychoanalyseert hier de geestelijke leegte, zo men wil: het nihilisme, van na de Eerste Wereldoorlog.

Wie daar slim gebruik van weet te maken, Mussolini in Italië en Hitler in Duitsland, kan de willoze menigte in elke gewenste richting manoeuvreren.

Over de psychologie van de machtsuitoefening aan de ene en de noodzaak tot gehoorzamen aan de andere kant, verhaalt Cipolla: ‘Die Fähigkeit, (...) sich seiner selbst zu entäussern, zum Werkzeug zu

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(35)

werden, im unbedingtesten und vollkommensten Sinne zu gehorchen, (ist) nur die Kehrseite jener anderen, zu wollen und zu befehlen; es (ist) ein und dieselbe Fähigkeit;

Befehlen und Gehorchen, sie bildeten zusammen nur ein Prinzip, eine unauflösliche Einheit; wer zu gehorchen (weisst), der (weisst) auch zu befehlen, und ebenso umgekehrt; der eine Gedanke (ist) in dem anderen einbegriffen, wie Volk und Führer ineinander einbegriffen (sind) (...).’

Thomas Mann doorziet deze massapsychologische tactiek in een vroeg stadium, omdat hij van het werk van Nietzsche op de hoogte is. Het geestelijke vacuüm dat Nietzsche al heeft aangekondigd en het gevaar dat dat nihilistische vacuüm kan worden opgevuld met minder aangename zaken, wordt door Mann onderkend.

Natuurlijk zijn niet alle Italianen en Duitsers in de jaren twintig en dertig

‘nietzscheaans gedesoriënteerd’; dit nihilisme is een onderdeel van de complexe politieke, economische en sociaal-culturele constellatie die het fascisme mogelijk heeft gemaakt. Desalniettemin: het ìs een onderdeel; de algemeenmaatschappelijke ontreddering van de jaren dertig gold meer dan alleen het ontbreken van brood.

In hetzelfde jaar als de publikatie van Mario und der Zauberer, op 17 oktober 1930, houdt Mann een redevoering in de Berlijnse ‘Philharmonie’ onder de titel:

Deutsche Ansprache. Ein Appell an die Vernunft. Met de Reichstag-verkiezingen in 1930 groeide de ‘Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei’ (NSDAP) van Hitler van 12 naar 107 zetels. Ze wordt daarmee, op de sociaal-democraten na, de grootste partij.

In de rede probeert Mann de oorzaken van deze

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(36)

overwinning aan te geven. Naast de materiële onvrede spelen ook ‘geestelijke’

oorzaken een belangrijke rol: het onredelijke verdrag van Versailles (Duitsland moest na de Eerste Wereldoorlog enorme herstelbetalingen doen aan Frankrijk) en de politieke zwakte van de Weimarrepubliek. Duitsland doet er goed aan, aldus Mann, wanneer de gehele bevolking, ook de elitaire, antidemocratische burgerij, zich inzet voor de sociaal-democratie van Weimar. Gebeurt dit niet, dan vreest hij dat de radicale en anti-humanistische nationaal-socialisten de vrijheid volledig zullen vernietigen.

Hij erkent dat het vreemd klinkt wanneer iemand als hij, zoon van de burgerij, oproept tot samenwerking met socialisten. Maar de omstandigheden noodzaken hem daartoe. Vrijheid, geest en cultuur lopen te zeer gevaar. Fel laat hij zich uit over het nationaal-socialisme, dat een bekrompen nationalisme, een gevaarlijk fanatisme, en een ridicule vereenvoudiging van de politiek uitdraagt.

Deze rede wordt hem niet in dank afgenomen: twintig SA-leden, onder leiding van een vriend van Goebbels, Arnolt Bronnen, hebben zich in het gehoor verstopt.

Ze dragen smokings als camouflage, waardoor ze niet opvallen tussen het publiek.

Tijdens en vooral na de rede demonstreren zij zo luid en agressief, dat Mann, onder begeleiding van zijn vriend, de dirigent Bruno Walter, door een achterdeur de zaal moet verlaten. Hij kan met een daar klaarstaande auto de chaos op het nippertje ontvluchten.

Vanaf dat moment wordt hij voortdurend bedreigd. Cynisch hoogtepunt is een verkoold exemplaar van Die Buddenbrooks dat hij met de post ontvangt.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(37)

Op 10 februari 1933 houdt Mann ter gelegenheid van de vijftigste sterfdag van Richard Wagner een redevoering in het auditorium van de universiteit van München.

Leiden und Grösse Richard Wagners luidt de titel. Het valt te verwachten dat de nazi's niet in hun schik zijn met Manns onheroïsche visie op de componist.

Richard Wagner (1813-1883) is opgenomen in de eregalerij van het

nationaal-socialisme (evenals Nietzsche, waarover straks meer). Door een verkeerde interpretatie van zijn muziekdrama's en een eenzijdige interpretatie van zijn

persoonlijkheid, wordt Wagner vervalst tot een fascistische voorloper die het ‘zuivere Germanendom’ en diens helden bezong.

De visie van Thomas Mann, die een groot liefhebber van Wagners muziek is, geeft een uiterst genuanceerd beeld van de twee zijden die het werk en de persoon van de componist hebben. Grootheid èn lijden, en niet enkel grootheid, zoals de nazi's graag willen. De volgende passage uit Manns rede, waarin Wagner met de negentiende eeuw wordt vergeleken, toont duidelijk de minder heroïsche, meer pessimistische kant van de componist aan: ‘Wir zucken die Achseln über seinen Glauben sowohl, der ein Glaube an Ideen war, wie über seinen Unglauben, dass heisst seinen melancholischen Relativismus (...). Und doch wurde sein wissenschaftlicher Stolz kompensiert, ja überwogen von seinem Pessimismus, seiner musikalischen

Nacht-und-Tod-Verbundenheit, die es wahrscheinlich einmal stärker kennzeichnen wird als alles andere. Damit aber hängt ein Zug und Wille zusammen zum grossen Format, zum Standardwerk, zum Monumentalen und grandios

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(38)

Massenhaften - verbunden, merkwürdig genug, mit einer Verliebtheit in das ganz Kleine und Minutiöse, das seelische Detail. Ja, Grösse, und zwar eine düstere, leidende, zugleich skeptische und wahrheitsbittere, wahrheitsfanatische Grösse (...).’

Hiermee wordt Wagner gekenschetst als een negentiende-eeuwse Europeaan - te vergelijken met Emile Zola en Henrik Ibsen - en zijn kunst als een ‘gesunde Art, krank zu sein, seine morbide Art, heroisch zu sein’.

Het protest tegen deze on-Duitse interpretatie blijft niet uit. ‘Intellectuelen’ als de componisten Richard Strauss en Hans Pfitzner ondertekenen een petitie tegen deze

‘Verunglimpfung des germanischen Genies’. Radio en pers worden ingezet om het verraad van Mann te verkondigen.

De dag na het uitspreken van deze rede vertrekt Mann naar het buitenland om de lezing daar te herhalen. Naast Brussel en Parijs wordt ook Amsterdam bezocht. De lezing in Nederland wordt georganiseerd door de Wagner-Vereeniging. Ter

gelegenheid van de vijftigste sterfdag van de componist dirigeert Erich Kleiber de Parsifal en houdt Mann zijn lezing. (Van een ontmoeting met Ter Braak is nergens sprake.)

Na deze lezingencyclus gaat Thomas Mann enkele maanden met vakantie en na de zomer wil hij teruggaan naar zijn woonplaats München. De nazi's zijn nu definitief aan de macht gekomen. Uit bezorgdheid over zijn vaderland wenst hij zo snel mogelijk terug te keren. Vrienden en familie overtuigen hem er echter van dat hij uit

veiligheidsoverwegingen Duitsland beter kan mijden. Dit gebeurt niet zonder moeite, zoals blijkt uit de weergave van een

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(39)

telefoongesprek dat Klaus Mann met zijn vader voert.

Klaus, op dat moment ‘ondergedoken’ in hun woonhuis in München, vreest dat het telefoongesprek dat ze voeren wordt afgeluisterd. Cryptisch probeert hij uit te leggen hoe gevaarlijk de situatie is: het weer is erg slecht hier. Thomas: ook in Zwitserland regent het. Daarna wordt de grote schoonmaak en de wanorde in het huis aangevoerd; Mann is onvermurwbaar. Uiteindelijk legt Klaus alles uit, en dan pas is Thomas overtuigd van het gevaar.

De familie Mann vestigt zich in Küsnacht, Zwitserland, waar Ter Braak Thomas Mann in '37 zal bezoeken. Voor Mann zelf breekt nu een tijd van stilte aan. Hij weet dat hij een ongewenste auteur is geworden in zijn vaderland en hiermee heeft hij grote moeite. Leiden an Deutschland noemt hij zijn dagboekbladen uit deze tijd. Wat moet hij zonder de Duitse cultuur? Door deze emotionele schok wenst hij zich - weliswaar tijdelijk - niet meer met politiek bezig te houden, hoe zeer hij ook tegen de nieuwe machthebbers gekant is.

Sinds de machtsovername van januari 1933 heeft hij zich niet meer in het openbaar over het nationaal-socialisme uitgelaten. Uit een brief uit 1934 aan het ministerie van binnenlandse zaken, waarin hij vraagt om verlenging van zijn paspoort en om teruggave van zijn door de nazi's in beslag genomen bezittingen, blijkt waar hij in deze zware tijd de meeste behoefte aan heeft: ‘Seitdem aber die Geschichte ihr Wort gesprochen, habe ich geschwiegen (...): Es ist mein Entschluss, alles Offizielle, das sich im Lauf der Jahre an mein Leben gehängt habe, da-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(40)

von abzustreifen und in vollkommener Zurückgezogenheit meinen persönlichen Aufgaben zu leben.’

Zijn publikaties Achtung Europa (1935) en zelfs het Literature and Hitler (1934) zijn wel kritisch van toon, een duidelijke uitspraak tegen het regime bevatten ze echter niet. Langzaam maar zeker neemt de druk op Mann toe om zich openlijk van nazi-Duitsland te distantiëren. Georg Lukács en zelfs Sigmund Freud trekken zich deze zaak aan. Freud tegen Mann: ‘Sie werden auch in Zeiten und Lagen, die das Urteil verwirren, den rechten Weg gehen und ihn anderen weisen.’ Klaus Mann: ‘(...) er versuchte, das Unvermeidliche so lange wie irgend möglich hinauszuzögern. Erika und ich drängten, ein Fehler wahrscheinlich; das bedächtige Tempo gehört wohl essentiell zu seiner geistig-moralischen Persönlichkeit.’

Ook Menno ter Braak volgt Mann op de voet: ‘Paradoxale positie: wat heeft een Thomas Mann te zoeken onder machthebbers, die zijn levenshouding als gevaarlijk vergif beschouwen en onder lezers, die zijn boeken slechts officieus ter hand mogen nemen? Is deze auteur het vlees geworden compromis, heeft hij geen trots meer? Of meent hij ondanks alles beter werk in dienst der cultuur te kunnen doen door tot iedere prijs een Duits schrijver voor Duitsers te blijven? In het laatste geval is het te hopen, dat men hem nog lang “door de vingers ziet”...’

Daarnaast speelt er in deze jaren nog een ander probleem: de werken van Mann worden door een Duitse uitgever nog steeds in Duitsland uitgegeven; S. Fischer Verlag vestigt zich in 1933 niet, zoals de meeste andere literaire uitgeverijen, in het buiten-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(41)

land. Ook dit ontlokt de nodige kritiek van collegaemigranten. Voor de goede orde:

geen rechtgeaarde nationalistische Duitser zal na '33 in de boekhandel nog naar een boek van Thomas Mann hebben gevraagd. Mann is niet geliefd bij de nazi's, daar heeft hij voor de officiële machtsovername al voor gezorgd. Maar hij is te beroemd en te belangrijk om zijn werk zonder meer te verbieden. Dat zou te veel politieke schade berokkenen.

Op 5 juni 1935 herdenkt Ter Braak in een uitgebreid biografisch artikel in Het Vaderland, de zestigste verjaardag van Mann. Een jaar later, op 3 februari 1936, verschijnt in dezelfde krant - Ter Braak is als redacteur verbonden aan Het Vaderland - het artikel Gerucht om Thomas Mann. Uitgever Bermann van S. Fischer Verlag stelt zich zeer twijfelachtig op tegenover de nazi's. Dat Mann verbonden is aan deze uitgever moet zijn autoriteit op den duur schaden, aldus Ter Braak: ‘(...) men kan niet twee heren dienen ook al zou men alleen maar neutraal willen zijn en in zekere omstandigheden doet men er beter aan een verbod van zijn werken zelfs als een erezaak te beschouwen.’

En verderop: ‘Niemand verlangt van Mann dat hij zich solidair zal verklaren met een aantal auteurs (emigranten), waartegen hij terecht bezwaren zal hebben aan te voeren; maar wel verwacht de wereld van hem dat hij eindelijk duidelijke taal zal spreken, het laatste misverstand zal wegnemen..., zelfs al mocht hem dat zijn lezers in Duitsland kosten.’

Drie dagen daarna, op 6 februari 1936, meldt Ter Braak opgelucht in Het Vaderland dat Mann zich duidelijk heeft uitgesproken tegen Duitsland. In de Neue Zürcher Zeitung van 5 februari schrijft Mann,

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(42)

in verband met een aanval op zijn houding, het volgende: ‘Die tiefe, von tausend menschlichen, moralischen und ästhetischen Einzelbeobachtungen und -eindrücken täglich gestützte und genährte Überzeugung, dass aus der gegenwärtigen deutschen Herrschaft nichts Gutes kommen kann, für Deutschland nicht und für die Welt nicht, - diese Überzeugung hat mich das Land meiden lassen, in dessen geistiger

Überlieferung ich tiefer wurzele als diejenigen, die seit drei Jahren schwanken, ob sie es wagen sollen, mir vor aller Welt mein Deutschtum abzusprechen.’ Tot het laatste moment heeft Mann zijn twijfels over deze brief gehad. In zijn dagboek noteert hij hierover: ‘Meine Nervosität galt dem Zweifel, ob ich natürlich-persönlich gehandelt oder mich zu Fremdem hätte treiben lassen. Sie war vorübergehend, und ich werde meinen Text wohl aufs Geratewohl bestehen lassen.’

Dat Mann pas op dit late tijdstip afstand neemt van de nationaal-socialisten, valt, achteraf beschouwd, te kritiseren. Hij heeft getwijfeld, wilde vooral met rust gelaten worden en probeerde harde politieke uitspraken te vermijden. Ter Braak noemt het een gebrek aan politiek actualiteitsbesef. Toch had hij in zijn positie nauwelijks iets anders kunnen doen: zijn cultuur is Duits, zijn taal is Duits, zijn lezers zijn Duitsers;

wat moet hij beginnen zonder zijn taal? Daarbij is Hitler-Duitsland voor hem in den beginne een, weliswaar steeds ernstiger wordende, komedie, een farce: die

stommiteiten zullen niet lang duren. Waarom zal hij dan het goede deel van het land zijn literatuur onthouden, en sterker nog: zijn literatuur is een middel tégen die komedianten. Belangrijk in een oordeel over Mann is ook

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(43)

dat hij als enige grote Duitse schrijver de Weimarrepubliek heeft verdedigd. Gerhart Hauptmann, Alfred Döblin, Lion Feuchtwanger en Bertolt Brecht hebben nooit anders dan onverschillig of cynisch gereageerd op de in nood verkerende democratie. We hoeven Manns Deutsche Ansprache uit 1930 maar in herinnering te roepen om verzekerd te zijn van zijn volstrekte afwijzing van het nationaal-socialisme.

Alle voorgaande reacties van Mann op nazi-Duitsland komen voort uit een voor hem kenmerkende zelfbeheersing. Eind '36 worden zijn burgerrechten vervallen verklaard;

hij reageert hier niet op. Wanneer echter een decaan uit Bonn hem iets later, december '36, meedeelt dat de filosofische faculteit van de universiteit ‘sich nach Ihrer

Ausbürgerung genötigt gesehen hat, Sie aus der Liste der Ehrendoktoren zu streichen’, is hij zeer gekrenkt en schrijft hij een waardige, zo nu en dan venijnige, brief terug.

Deze briefwisseling wordt uitgegeven onder de titel Briefwechsel mit Bonn.

Duitsland is verloren, aldus Mann in de brief, als het nog langer zo doorgaat: het hele systeem van Hitler dient maar één doel: oorlog. Nationaal-socialisten zijn hierdoor niet meer dan misdadigers die de mensheid ernstig schenden.

Ter Braak reageert direct op deze stap. Vooral ‘la trahison des clercs’, het verraad der klerken, houdt hem bezig. Hoe is het mogelijk dat uitgerekend de Duitse academische intelligentsia op deze wijze verraad pleegt om aan het regime te gehoorzamen.

‘Men kan het iemand niet kwalijk nemen als hij uit overtuiging nationaal-socialist is; maar het me-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(44)

rendeel der Duitse geleerden dat zich tegenwoordig beijvert om iedere publicatie in te leiden met een lakeienpraatje over het Derde Rijk en de “Führer”, was geen nationaal-socialist! De Duitse “clercken” hebben, op enkele loffelijke uitzonderingen na, spoedig eieren voor hun geld gekozen; hun gebrek aan karakter is evenredig gebleken aan hun specialistische woord-beschouwing (...)’, aldus Ter Braak.

In 1937 richt Mann samen met Konrad Falke het tijdschrift Mass und Wert.

Zweimonatschrift für freie deutsche Kultur op. Hiermee wordt de leider tegen wil en dank, zoals Ter Braak hem noemt, pas echt strijdbaar. In het uitgebreide voorwoord van het eerste nummer gaat Mann in op de bedoeling van ‘maat(-staf) en waarde’.

Menno ter Braak, die kort na zijn eerste bezoek aan Mann in Küsnacht (hoofdstuk 1) het tijdschrift bespreekt, legt het als volgt uit: ‘Deze verbinding van “Mass” und

“Wert” is goetheaans, en dat Goethe in het voorwoord tot het eerste nummer tegenover het “Recht ist was dem Volke nützt” naar voren wordt gebracht met de uitspraak:

“Ich ziehe die schädliche Wahrheit dem nützlichen Irrtum vor” is geenszins toevallig.

Alleen op “ein souveränes Mass” kan de Duitse cultuur gebaseerd zijn, zegt Mann;

maar een souvereine maatstaf, een conserverende factor dus, kan niet bestaan zonder een voortdurende bewustheid van de revolutionnaire herschepping van het traditionele.

Hij formuleert de tendentie van zijn tijdschrift dus als een poging tot “conservatieve revolutie”.’

Tegenover de geest van het geweld die kenmerkend is voor het nazisme, worden de oude waarden

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

(45)

uit de negentiende eeuw gesteld: humanisme, democratie, vrijheid van geest. Deze waarden vormen de maatstaf (Mass) die altijd en overal moet gelden. Maar Mann ziet ook wel in dat deze conserverende, dat wil zeggen conservatieve waarden in de twintigste eeuw hun zeggingskracht grotendeels hebben verloren, zeker in 1937.

Daarom stelt hij er een dynamische, steeds veranderende pool tegenover die de waarde (Wert) van de maatstaf voortdurend aanpast en actualiseert; in casu: de actualiteit van het nationaal-socialisme.

Uit het voorwoord: ‘Sie ist konservativ insofern sie etwas bewahren will, was bisher die Würde des Menschen ausgemacht hat: die Idee eines überpersönlichen, überparteilichen, übervölkischen Masses und Wertes; insofern sie die Geister, die Herzen, die Willen auf das Ziel einer solchen überparteilichen, humanen Masses richten will.

Sie ist aber revolutionär, da sie dieses Mass selbst aus keinerlei Vergangenheit ungeprüft übernehmen will, sondern es an den heutigen Bedingungen und Erfahrungen mit grösster Wahrhaftigkeit zu erproben, aus der gegenwärtigen Situation neu zu gewinnen unternimmt.’

Wederom zien we hier een twijfel om daadwerkelijk het een of het ander als ‘goed’

te bestempelen; weer staat Mann tussen twee partijen in: conservatisme en revolutie, en weer kan hij niet anders dan door een paradox, zijn conservatieve revolutie, een oplossing aanbieden. Een verschil met vroeger is dat hij nu een morele waarde vertegenwoordigt, in de zin van een ‘leider’.

Menno ter Braak beseft dat ‘(...) de posities veranderd zijn... en hoe desondanks Thomas Mann de-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

die eerste katastrofe meer moeten uitwerken; hoe, weet ik uiteraard niet, dat zul je, als je iets voor mijn bezwaar voelt, zelf het beste weten.. Maar het komt ongeveer hierop neer,

Deze algemeene principes: orde, schoonheid, eenheid, zijn algemeen-aesthetische grondbeginselen, waaraan iedere door menschen geschapen vorm, onverschillig welke, getoetst moet

te zien geeft (om het voor het gemak maar eens zoo mathematisch uit te drukken), bleek de novellist Vestdijk iemand te zijn, wien de novellistische vorm zoo goed afgaat, dat hij

Als ik mij hier de vijand der wapenfabrikanten noem, is dat niet minder ‘valsch’; maar het is daarom toch evenzeer inhaerent aan mijn persoonlijkheid als het

De kunst is thans door de natuur heengegaan, zij is niet olympisch meer; zij zal voortaan geen klem meer trachten te verleenen aan haar onderscheidingen door orakels en mirakels,

En toch, ondanks het voortduren van hun intieme verhouding: zoodra van Haaften te aanvallend ging optreden, herinnerde hij zich den dag, waarop zijn ouders hem bezocht hadden;

Dat men van ‘natuur’ kan spreken, beteekent slechts, dat het bestaan ons in burgerlijkheid kluistert, dat alle dingen niet meer alles zijn, dat de schoonheid en de persoonlijkheid

Het zou tegenover een goed schilder minstens onbillijk zijn; men zou hem moeten toeroepen: ‘Uw eerste gebrek aan intelligentie is, dat gij u zoo hardnekkig occupeert met iets,