• No results found

Menno ter Braak, Verspreide brieven · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Menno ter Braak, Verspreide brieven · dbnl"

Copied!
1120
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verspreide brieven

Menno ter Braak

Editie: Stichting Menno ter Braak

bron

n.v.t.

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/braa002vers01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

A

Briefwisseling Menno ter Braak - H.P. van den Aardweg

H. P. van den Aardweg aan

Menno ter Braak

Amsterdam, 25 juni 1934

aant.

REDACTIE FORUM Weledelenzeergel. Heer Heere Dr. Menno ter Braak Den Haag.

Amsterdam, 25/6 1935 Geachte Heer,

Zoudt U opname van bijgaand gedichtje in FORUM wellicht eens willen overwegen.

Gaarne verblijf ik inmiddels Hoogachtend

Uw. dw. dn., Vd Aardweg

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - Algemeen Nederlandsch Persbureau

Menno ter Braak aan

Algemeen Nederlandsch Persbureau Den Haag, 12 juni 1939

aant.

Algemeen Nederlandsch Persbureau Lange Voorhout 26

's GRAVENHAGE

12 Juni 1939

(3)

M.H.

Zoudt U zoo vriendelijk willen zijn het volgende berichtje door te geven, bestemd voor de avondbladen van Dinsdag 13 Juni:

Naar wij vernemen, heeft het eenigen tijd geleden gerezen geschil bij Het Vaderland, betreffende de letterkundige medewerking van dr. Menno ter Braak, op een voor beide zijden bevredigende wijze oplossing gevonden.

Aangezien dit bericht in overleg tusschen Commissarissen van Het Vad. en mij zoo is geformuleerd, zou ik het wel op prijs stellen, indien aan de redactie niets werd gewijzigd.

met de meeste hoogachting, Menno ter Braak

Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - Algemeen Nederlandsch Verbond, afdeeling Rotterdam

Algemeen Nederlandsch Verbond aan

Menno ter Braak

Rotterdam, 25 september 1935

aant.

aant.

Rotterdam, 25 September 1935 Hooggeachte Heer,

Het bestuur der Afdeeling Rotterdam van het Algemeen Nederland verbond is voornemens Januari-Februari 1936 een drietal voordrachten te organiseeren over moderne Nederlandsche letterkunde (in den wereldoorlog).

De bedoeling is één avond Den ‘Algemeene’ Letterkunde, één avond de

‘Protestantse’ Letterkunde, één avond de ‘Roomsch Katholieke’ Letterkunde.

De voordracht zou een beschouwend gedeelte, zoowel als voordracht moeten bezitten.

Wij stellen ons voor eind Januari U, mijnheer ter Braak, uit te noodigen, half Februari Dhr. Roel Houwink, eind Februari de Heer Anton van Duinkerken.

De Woensdag leek ons het beste.

Onze voordrachten worden gehouden Ned. Handels Hoogeschool Wij vangen den avond te 8 uur aan-

Als honorarium bieden wij U f 35. aan

Wij zullen verheugd zijn, indien U aan onze uitnoodiging gehoor kunt geven, gaarne eenigzins spoedig-

Met bel. gr. de meeste hoogachting

[Adi] Kuyper [sec]

(4)

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - Gemeente Amsterdam, Burgemeester en Wethouders

Gemeente Amsterdam, Burgemeester en Wethouders aan

Menno ter Braak (Amsterdam) Amsterdam, 25 september 1928

aant.

Amsterdam, 25 September 1928

Wij hebben de eer U bij dezen te melden, dat de Raad dezer Gemeente in zijne vergadering van 6 September j.l. U voor den cursus 1928/1929 of zooveel korter als noodig mocht blijken heeft benoemd tot tijdelijk leeraar in de geschiedenis en de Nederlandsche taal en letterkunde aan de 4e Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus alhier, op eene jaarwedde van f. 205.- per wekelijksch lesuur, met ingang op 1 September 1928.

Burgemeester en Wethouders van Amsterdam De Vlugt

de secretaris [onleesbaar]

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - Gemeenteraad Amsterdam

Menno ter Braak e.a.

aan

Raad gemeente Amsterdam (Amsterdam) Amsterdam, [voor 16 januari 1936]

Aan den raad der gemeente Amsterdam.

Ondergeteekenden, allen letterkundigen of docenten in de (Nederlandsche) letteren, nemen de vrijheid naar aanleiding van de aanstaande benoeming van een hoogleraar in de Nederlandsche taal en letterkunde ter voorziening in de vacature, veroorzaakt door het overlijden van professor dr. J. Prinsen J.L. Zn, uw aandacht te vragen voor de volgende overwegingen, die naar hun oordeel pleiten voor de benoeming van dr.

N.A. Donkersloot, no. twee van de voordracht, door het college van curatoren der

Universiteit opgemaakt.

(5)

I. Zij achten het gewenscht, dat deze leerstoel aan de Amsterdamsche Universiteit bezet wordt door een letterkundige, die representatief mag heeten voor de scheppende letterkunde in ons land.

II. Zij wijzen erop, dat de zuiver-wetenschappelijke en de litterair-critische geschriften van dr. Donkersloot hem hebben doen kennen als een geleerde, die niet slechts de Nederlandsche letterkunde uitnemend beheerscht, doch tevens een open oog heeft voor de vergelijkende litteratuurhistorie.

III. Zijn uitgesproken begaafdheid als docent en zijn meer dan gewone werkkracht maken hem tot den in dezen aangewezen hoogleraar.

IV. Tenslotte leveren de geschriften van dr. Donkersloot het bewijs, dat hij de litteratuur zal beschouwen in verband met de geheel cultureele structuur van den tijd.

Om deze redenen verzoeken zij Uw college met den grootste aandrang, dr.

Donkersloot te willen benoemen.

L.S.,

Overtuigd, dat U ingesloten adres gaarne zult willen steunen, verzoeken wij U hierbij beleefd onderstaand formulier, voorzien van Uw handtekening, voor Donderdag 16 Januari te doen toekomen aan den heer D.A.M. Binnendijk, Geleenstraat 33 ```, Amsterdam (Z).

Hoogachtend,

Namens: Dr. M. ter Braak Mr. H. Marsman

D.A. Binnendijk, Geleenstraat 33 ```

Amsterdam, Zuid.

Origineel: ?

Briefwisseling Menno ter Braak - P. van Andel

P. van Andel aan

Menno ter Braak (Den Haag) Den Haag, [8 maart 1935]

aant.

aant.

<z.o.z. s.v.p.>

Zeer geachte Dr. t.B.

Morgen vindt U door te post bezorgd een brief over eene tekortkoming der

latijnsche & Lutersche vertaling van het Nieuwe Testament. Dominee J.J.[H.] weet

daar reeds jaren lang van: kàn daarop bezwaarlijk dieper ingaan. Ik besprak dit al

lang met Z.W. Eerw., te Enkhuizen. - En nu vrij van animositeit. Ik stond eens met

Z.W. Eerw. op de veerboot naar Enkhuizen en wees hem erop hoe jammer 't is: dat

(6)

die tweede verdedigingstoren, waardig pandant v/d Dromedaris niet meer 't historische stadsbeeld siert. Och! daar is misschien niets van aan: durfde hij toen in mijn gezicht te zeggen!! Ik werd niet boos, maar zond hem eene teekening aan zijn adres.

Dr. P. van Andel Lubeckstr. 72

Ik ben nog zeer goed met dominee J.J.[H.] maar illustreer U hiermeê: hoe weinig theologanten exactheid weten te waardeeren.

[voorzijde briefkaart:]

nog bestaande Drommedaris - gesloopte O. Ind. Toren te Enkhuizen

DOMBURG of Drommedaris en Oost-Indiesche Toren in 1829 gesloopt ook genaamd Engelsche toren

overgetrokken uit eene vaderlandsche historische atlas natuurlijk DvA Origineel: Den Haag: Letterkundig Museum

P. van Andel aan

Menno ter Braak

Den Haag, 9 maart 1935

aant.

aant.

aant.

aant.

9 Maart '35 Zeer geachte Dr. ter Braak

't Is maar beter geen uitstel te geven aan den brief, die ik U heden morgen per telefoon toe heb gezegd. De ‘scherf’ van heden morgen is toevallig ook op den langen duur der eerlijkheid afgestemd en op het ‘non tali auxilio’ der wetenschappelijk en politiek ernstigen ingeschoten: waarvoor ik op dit aambeeld durf blijven doorhameren, nu er nog heet ijzer op ligt. 't Ruwe meêdoogenlooze succesleven eischt immers zoo dikwerf ook koud-smeden! -Wanneer men Lucas 2.14 (de Engelenzang) op den keper beschouwt naar de grieksche bewoording, dan ligt daarin onmiskenbaar eene s??e?d??? (van s?? & e? & d???µa?). Eene synecdoche is eene zoogezegde

‘rhetorische figuur’, die berust op eigen-van-zelfsprekendheid in gelijke

woordstammen aan den dag tredende bij 't bezigen in een bepaald zinsverband: zooals men o.a. ook mag rekenen op 't vermogen tot eigen geestes-verband hechten aan een

‘pars pro toto’. -

Luc. 2.14 luidt ???a ?e? ?uf?st??? Te? ?a? ?ep? ??? e????? ?e? a????p??s

e?d???a(?). Er bestaat twijfel omtrent die laatste sigma maar de zin verandert daardoor

geenszins... zult U wel gewaar worden.

(7)

U ziet wel dat in ???a ('t eerste woord van het zinsverband en in e?d???a toevallig het allerlaatste woord, edoch daardoor evenzeer òpvallend) de zelfde woordstam huist; dat n.l. één zelfde verbaal abstract in die beide woorden vóórondersteld ligt.

???a wordt aan God toegeschreven en evenzeer e?d???a aan de menschen... à priori - Nu handelt dat ‘leit-motiv’ inhaerent in ???a en in e?d???a allerminst over iets onbenulligs (zulks brengt de plaats in den geschrifte bereids van zelve meê) maar voor iemand die grieksch verstaat, is het duidelijk, dat 't hier gaat om iets geestelijks en nog wel zéér hoogs; 't geen allermoeilijkst buiten het grieksch blijkt weer te geven.

Als ik U neerschrijf wat de Vulgata onder de niet geringe autoriteit van den heiligen Jeroen (Hieronymus) (331-420) ervan heeft gemeend te moeten maken n.l.: Gloria in altissimis Deo, et in terra pax hominibus bonae voluntatis, dan ziet U dat e?d???a door bona voluntas is weergegeven en dat n.b. dat ‘gloria’ niet alleen niets daarvan in ‘verband’ meêbrengt, maar dat er van eenige synecdoche niets is terecht gekomen of overgebleven. Onze vertaling van Luther, die door de Statenvertaling is

gehandhaafd, heeft den geest der Vulgata daarin voortgezet zonder in te gaan op de fundamenteelen zin der in het grieksch daarin vanouds neergelegde wezenlijke, ja geestelijke gemeenschap tusschen God en de menschen.

U weet natuurlijk wel, dat 't grieksch op allerlei plaatsen zijne verwantschap laat zien met onze Germaansche taal en zoo ook ligt in dat d??a e?d???a ònze woordstam uit ons woord ‘denken’: toevallig bij ons ietwat ‘genasaleerd’, edoch als men zegt:

ik dacht of in 't woord ‘gedachten’ zijn ònze nasaleeringen niet meer aanwezig.

Dat dat woord ‘d??a’ nog-al-zoo-iets ‘in de mars’ voerde in die dagen der hellenistische tijden van de wording van het Nieuwe Testament, moge U hieruit blijken, dat het welbekende slot aan het ‘Onze Vader’ gebed, luidende: want U is het koninkrijk en de macht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid, Amen... in het grieksch luidt: ?t? s?? est?? ? ßas??e?a ?a? ? d??aµ?? ?a? ? d??a e?? t??? a???a?, aµ??. -

Het bekende en zéér te waardeeren gezegde n.l. ‘verba valent usu’ mag hier wel ereis overwogen worden: want dat ‘usus’ van d??a moge onder anderen in zijne enorme draagwijdte hieruit blijken, dat er al vanouds uit Aristoteles' tijd eene hoog, zeer hoog bedoelde trias of trilogie geldt, n.l. die van den climax e????e?a, d??aµ??

& e?te???e?a waarin U evenzeer de d??aµ?? in 't midden zi[e]t pareeren en fungeeren en de e????e?a op de plaats der ßas??e?a... maar nota bene, ja, nota optime...de e?te???e?a op de plaats der ???a boven de d??aµ?? uit!! dus: gaat ook ???a boven de d??aµ?? uit!!

Ik zie wel in mijn grieksch (hellinistisch natuurlijk... maar dat is praktisch éénder met ons gymnasium-helleensch grieksch en 't is dan ook kortweg ‘ongehoord’, dat ons N.T. niet op het gymnasium noch lyceum behandeld en vertaald pleegt te worden) ik zie wel, dat dat slot van 't ‘Onze Vader’, 't welk toch wel steeds als bij-behoorend wordt gebeden, ik zie wel, dat dat tusschen haakjes is geplaatst geworden; maar de woordwaarden daaruit hebben toch maar eeuwen- en eeuwenlang gegolden voor niet meer heidendsch voelende grieken en voor grieksch kennenden.

Waarom nu dit alles?

Om U te doen zien, dat in dien Engelenzang, die in 't N.T. is bedoeld als inleiding, uitbazuining van de geboorte van den jongen Vrede-vorst (uitbazuining door de Engelen) in het grieksch à priori iets diepgaand-fundamenteels van-zelve-sprekends is neergelegd, wat nòch de Vulgata, noch Luther hebben vermogen weer te geven...

waardoor het ‘zich kinderen Gods’ weten in iets dat boven 't gewoon vermogen

uitgaat, door eene op zich zelve geenszins ‘dynamisch’ gerichte noch aldus

(8)

geredigeerde huldebetuiging is komen weergegeven te worden. Alles met

bijbehoorende muziek sedert St. Jeroen allerlieflijkst geëncadreerd; maar 't wezen ligt er sedert dien buiten: het wezen dat door de volgelingen van een onveranderbaar Luthersche vertaling in dezen wordt voorbij gezien... en een ‘uitverkiezing’ à priori niet alleen uitsluit, maar daarvan zelfs niet rept. Ook in de vertaling van Joh. 14.6

??? e?µ? ? ?d?? ?a? ? a???e?a ?a? ? ??? is het woord waarheid ontoereikend van strekking; 't zoude waarachtigheid moeten luiden (om tegemoet te komen aan die afwijzing van uiterlijke waarheid: door te doen denken aan a & ?a????e??.

Onze hedendaagsche maatschappelijke verhoudingen verdragen die fundamenteele ontoereikendheid niet langer, waar ze metterdaad al sinds eeuwen wèl toereikend is gefundeerd en gedirigeerd geweest en... ... zulks ziet ook een pruis als Osw. Sprengler voorbij in zijn ‘wir wissen heüte’ - Aan een universiteit heeft hij zich te uiten: wir meinen of wir glauben zu wissen en dan ligt daarin zijn menschelijke a???e?a, zijn eerlijkheid tegenover ons en tegenover zich zelve: zijne niet evasieve levenshouding.

Wij menschen hebben waarheid in ons: maar niet de waarheid. 't Latijn maakt daarin niet eens onderscheid!! Ego sum via et veritas et vita. - U behoeft niet te antwoorden aan Dr. P.v.A.

<Van de inderdaad phenomenaal opgezette bijbelvertaling van ‘Luther’ gesproken!!

>

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

P. van Andel aan

Menno ter Braak (Den Haag) Den Haag, 11 maart 1935

aant.

aant.

's H. 11.3.'35 Zeer geëerde Dr. ter Br.

Zonder U verder lastig te vallen, verzoek ik U beleefd na lezing dus van mijne voorbereidende uitéénzettingen even te willen realiseeren wat wij thans voor eene cultuur meemaken: twee ernstige mannen, waarvan de eene in het geestelijk verband des oogenbliks eene opmerking maakt... en de andere meent te mogen ten beste geven te dien opzichte: daar zal wel niets van áán wezen -

Door dat bijna geheel uit proponenten bestaan der theologanten-wereld (ik zeg niet theologen) wordt ook de portée van dien niet tot zijn recht komenden

‘Engelenzang’ gewoonweg genieerd: R. Kathol. autoriteiten slaan me de ‘conjectuur’

allerminst uit de hand: edoch men kan een en ander niet zoo maar in andere banen boegseeren.

Dr. v.A.

<Ik herhaal: ‘zonder animositeit’ bedoeld.>

(9)

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - J.L. Adreae

J.L. Andreae aan

Menno ter Braak

Rotterdam, 28 december 1923

aant.

Rotterdam, 28 Dec. '32.

Geachte Heer ter Braak,

Zeer gaarne zou ik een kort mondeling onderhoud met U hebben om te ervaren in hoeverre ik U en Gij mij hebt begrepen. Daar ik aan een ongeneeslijke oogkwaal lijd, zoodat ik onlangs ben aangereden en bewusteloos bij een arts werd

binnengedragen, zal het mij moeilijk vallen ten Uwent te komen en zou ik U liefst ten mijnent ontvangen.

Mijn adres is pension Hoeneveld-Drukker Merulaweg 1, telephoon no 54020.

In afwachting van uw antwoord blijf ik gaarne Uw dienstv.

dr. J.L. Andreae

oud-directeur H.B.S. te Leiden

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

J.L. Andreae aan

Menno ter Braak

Rotterdam, 31 december 1932

aant.

Rotterdam, 31 Dec. '32.

Zeer geachte Heer ter Braak,

Gaarne zal ik U Donderdag a.s. 's avonds ten mijnent ontvangen. Om mijnen woning te bereiken, zult gij eenvoudig naar de Vierambachtstraat (of

Middellandschstraat) kunnen gaan en daar lijn 16 nemen, die U brengt naar de Oude Dijk halte Mecklenburglaan; dan bereikt U in twee minuten langs de Oranjelaan mijn woning, een groot hoekhuis op den hoek van Oranjelaan en Merulaweg.

Hoogachtend, Uw dienstv.

J.L. Andreae

(10)

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

J.L. Andreae aan

Menno ter Braak

Rotterdam, 7 januari 1933

aant.

Rotterdam 7 Jan. '33 Zeer geachte Heer ter Braak,

Na het aangenaam onderhoud dat ik gister avond met U had, moet ik nog even met U van gedachten wisselen over iets gewichtigs n.l. over Uwe lichamelijke en dus ook geestelijke gezondheid. Wanneer een mensch, wie ook, 26 uren per week les geeft in geschiedenis en nederlandsch aan jongens en meisjes van 12-20 jaar, dan moet hij wel bij de huidige gebrekkige inrichting van het lager onderwijs ervaren dat hij zijne krachten vaak verspilt aan kalveren en hokkelingen, die met hun lelijke stijve poten de bloemen die hij biedt, vertrappen in plaats van ze te bewonderen. De stille teleurstelling daaruit ontstaan bestrijdt hij met succes door de kracht van zijn geest en alles zou nog goed gaan als hij na dien ingespannen arbeid ging rusten. Maar als hij dat niet doet, doch integendeel zijn geest en hersenen opnieuw gaat inspannen, dan is het noodzakelijk gevolg dat beide overbelast worden en hij op weg is naar een psychose.

Over de wijze waarop die ongewenschte ziekte kan worden voorkomen, zou ik, als ‘oudere broeder’ gaarne nog eens met U van gedachten wisselen. Daartoe verneem ik dan gaarne plaats, dag en uur onzer tweede samenkomst. Met hartelijken groet

Uw

J.L. Andreae

Wil mijn potlood-schrift, dat mij wegens mijn oogkwaal gemakkelijk valt, excuseeren!

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

J.L. Andreae aan

Menno ter Braak

Rotterdam, 17 januari 1933

aant.

aant.

Rotterdam 17 Jan. '33 Zeer geachte Heer ter Braak,

Overtuigd dat de oorzaak van Uw zwijgen op mijn brief, kort na Uw bezoek

verzonden, niet in hooghartigheid ligt, waag ik U nogmaals te raden rekening te

houden met de feiten. Is er wellicht soms een begin van psychose ingetreden? Het

(11)

antwoord daarop is zeer gemakkelijk. Rust gij 's nachts zonder kunstmiddelen voldoende van Uwen dagelijksche vermoeienissen uit in een gezonden slaap? Bij het antwoord hierop dat gij alleen zelf kunt geven, zult gij wel in acht nemen het feit dat de functies onzer hersenen gelokaliseerd zijn, zoodat een troost bij de een of andere [woord onleesbaar] niets te maken heeft met een overspanning die haar zetel op een andere plaats heeft. Als Uw slaap onvoldoende of slecht is, zal het eenige geneesmiddel zijn rust te nemen met ziekte-verlof óf kalveren geheel vaarwel te zeggen óf wel een assistent of secondant op Uwe kosten aan te schaffen die zonder moeite den kalveren de pooten bindt terwijl gij hun proefschriften nauwkeurig corrigeert.

Met mijne beste wenschen voor Uwe gezondheid blijf ik gaarne Uw oudere broeder J.L.A. sen.

P.S. Het is mogelijk, dat gij, evenals de Heer J. Eigenhuis, te weinig aandacht hebt geschonken aan mijn betoog over den menschelijken wil, die ik niet absoluut gebonden acht doch slechts ten deele, wijl, al acht ik het uur van den dood voor ieder vast voorbeschikt, toch, gedreven door het instinct van zelfbehoud, onmiddelijk den arts raadpleeg als ik bemerk dat eenig orgaan ziek is.

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

J.L. Andreae aan

Menno ter Braak

Rotterdam, 19 januari 1933

aant.

Rotterdam 19 Jan. '33 Zeer geachte Heer ter Braak,

Uw brief van 18 dezer heeft mij zeer verheugd, wijl hij mijne bezorgdheid voor de staat Uwer gezondheid heeft weggenomen. Daarna ben ik in de herinnering van mijn leven als directeur gaan snuffelen als in een archief en vond verschillende voorbeelden van leeraren die volmaakt gezond bleven onder den strijd met kalveren.

Gelukkig is op mijn leeftijd elke vrees om eigen vergissing te erkennen, geweken en erken ik dus gaarne dat mijne zorg in bemoeizucht ontaardde.

Het zal mij veel genoegen doen U ten mijnent te ontvangen op dag en uur door U te bepalen opdat wij ook eens van gedachten wisselen over de rol van verstand en wetenschap in de geschiedenis der beschaving.

Met vr. groet Uw J.L.A. sen

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

J.L. Andreae aan

Menno ter Braak

(12)

Rotterdam, 21 januari 1933

aant.

aant.

Rotterdam 21 Jan. '33 Zeer geachte Heer ter Braak,

Een denkbeeld vervolgt mij in de laatste dagen, dat ik aan Uw oordeel wil onderwerpen. In mijn leven heb ik twee bekende maandbladen zien opkomen en een kwijnend bestaan voortzetten. Ik herinner mij den bloeitijd van ‘de Gids’, toen Potgieter, Busken Huet en Buys nog leefden; ik was getuige van de geboorte van de

‘Nieuwe Gids’ onder leiding van Kloos, van Deyssel enz. Zijn beide maandbladen niet aan ouderdoms-gebreken gaan lijden! Voor mij is dat geen vraag meer en daarom greep ik naar Forum, dat een nieuw geluid laat hooren en het leven der menschen wil beelden, niet zooals men het wenscht, doch zooals het is. Waarlijk een taak van schoonheid en eerlijkheid! Kan dan, zoo dacht ik, Forum niet worden wat eertijds

‘de Gids’ was, een maandblad waarin zoowel de kunst als de wetenschap tot uiting komen, de twee voornaamste aspecten van het menschelijk leven. Dat zou alleen dan mogelijk zijn als de oprichter van ‘Forum’ zich een of meer medewerkers koos. Wil daarom dit mijn denkbeeld, als gij het gezond acht, eens bespreken met Uw uitgevers.

Maar liefst mijn naam daarbij verzwijgen, daar immers naar ons beider meening, alleen het denkbeeld van belang is en niet de naam van den auteur.

Met hartelijken groet steds gaarne Uw [dienstv.]

J.L. Andreae sen.

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

J.L. Andreae aan

Menno ter Braak

Rotterdam, 19 mei 1933

aant.

aant.

aant.

Rotterdam 19 Mei '33.

Zeer geachte Heer ter Braak,

Nu ik na mijn verhuizing van Merulaweg naar mijn tegenwoordig verblijf Vijverweg

28 Rusthuis park Honingen, de papieren in mijn schrijfbureau ordende, kwam ook

uw brief van 18 Januari weer te voorschijn en daarmee de herinnering aan onze

vroegere correspondentie. In de stille eenzaamheid van een rusthuis voor oude van

dagen, rezen bij mij eenige vermoedens en tegelijk de wensch U daarmee in kennis

te stellen.

(13)

1. Uw maandschrift ‘Forum’ prijkt op mijn schrijftafel sedert 1 Jan. '33 en nu trof mij een kleinigheid n.l. de kleur van den omslag, eerst geelachtig oranje en daarop plots parelgrijs. Heeft dat een betekenis, zoo vroeg ik mij af. Is de Heer ter Braak met mij van meening dat de erflijkheid in een regeerend vorstenhuis ongewenscht is, omdat die tot teleurstelling moet leiden. Aangenomen dat Willem de Zwijger een groot man was, dan volgt daaruit toch allerminst dat zijn nazaten hem zullen evenaren, daar hunne karakters niet alleen afhangen van den Zwijger doch ook van hem of haar met wie zij huwden. De historicus ter Braak denkt misschien aan den moord op de gebroeders de Wit en heeft meer medelijden dan bewondering voor de leden van het oranjehuis die nu leven.

2. De groote Newton, die de zwaartekracht tot een bijzonder geval der algemeene aantrekkingskracht herleidde, was Sir Isaac Newton. Een uwer collega's zou u misschien kunnen inlichten over de vraag of zijner moeder of grootmoeder een jodin was.

3. De zoogenoemde sensaties, waarover wij vroeger eens spraken, moeten een beteekenis, een zin hebben. Staan zij misschien in verband met de erflijkheid en is ons bewustzijn een voortzetting van dat onzer verwanten? Bij navraag is mij gebleken dat velen van hen die in zielkundige ervaring belang stellen, zich sensaties herinneren. Zouden dus de ‘monaden’ van Leibnitz een diepen zin hebben. Mijn geniale leermeester Buys Ballot sprak daarvan met vereering.

Met vriendelijken groet Uw J.L. Andreae

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

J.L. Andreae aan

Menno ter Braak

Rotterdam, [na 19 mei 1933]

aant.

aant.

Zeer geachte Heer ter Braak,

Natuurlijk heb ik geduld, nu gij geplaagd wordt door de telkens wederkerende repetities voor het eindexamen, die zelfs de Meimaand niet ontzien. Intusschen kan ik den tijd korten door U uit te leggen hoe mijn dwaling, bezorgdheid voor uw gezondheid, ontstond.

Als directeur heb ik n.l. aan een ernstige zenuw-overspanning geleden ruim 30

jaar geleden. Er was toen aan mijne school een leeraar in de geschiedenis van 76

jaar, die wegens zijn hoogen leeftijd ongeschikt was voor zijn taak, doch toen geen

aanspraak kon maken op pensioen, noch van de gemeente, noch van het rijk. Daarom

bood ik in overleg met zijne zoons, beiden arts, met zeer groote praktijk om te trachten

met hunne hulp en die der gemeente den ouden man een pensioen te verzekeren. Die

zoons reageerden op mijn voorstel door mijn denkbeeld met verontwaardiging aan

de leeraren der school mede te deelen; de leeraren schaarden zich unaniem aan de

(14)

zijde van hun ouden collega in een verzoek aan Burg. en Weth. Daarop was ik zoo dom mijn ontslag aan B. en W. te vragen. Toen kwam de inspecteur en dwong B. en W. mij te verzoeken mijn ontslag-aanvrage in te trekken. Ofschoon ik dus het pleit won, was mijn zenuwapparaat door voortdurend piekeren over hetzelfde onderwerp geheel in de war, zoodat ik verlof moest vragen tot herstel van gezondheid. Kort daarna werd ik benoemd te Leiden. Gij ziet hieruit dat mijne ongesteldheid aan mijn eigen domheid d.i. aan gebrek in kennis van menschen en menschelijke instellingen en verhoudingen te wijten was en in 't geheel niet aan veel werk. Haast u dus niet met Uw antwoord op mijne vermoedens, want elke haast is uit den booze op geestelijk gebied.

Met hartelijken groet Uw J.L. Andreae

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

J.L. Andreae aan

Menno ter Braak

Rotterdam, 8 december 1933

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

Rotterdam 8 Dec. '33 Zeer geachte Heer ter Braak,

Van mijn voorlopig weinig belovenden kleinzoon en naamgenoot vernam ik dat gij naar den Haag gaat verhuizen om daar werkzaam te zijn aan ‘het Vaderland’. Dat bericht doet mij genoegen en vandaar deze mijn hartelijke gelukwensch. Werkkring en omgeving zijn m.i. voor u in den Haag prettiger dan in Rotterdam.

Ik hoop dat uw gezin na eenige jaren met een paar spruiten vermeerderd zal zijn

want dan kan men spelende met hen de reinste vreugde beleven en binnen's huis de

(15)

schoonste spot beoefenen, die nodig is om met de geestelijke inspanning in evenwicht te blijven.

Met vriendlijken groet, Uw dienstv.

J.L. Andreae Z.O. zijde!

P.S. Wellicht herinnert gij u nog uit mijne brochure ‘Ware en politieke christenen’

mijne verklaring van Genesis II en III. Om te ervaren of zij reeds vroeger door een ander was gegeven, vroeg ik prof. Albert Verwey, dien ik wel eens in mijn Leidschen tijd sprak, mij daarover in te lichten en mij tevens een kritiek mijner opvatting te zenden. Daarop ontving ik ten antwoord dat hij die opvatting nooit ergens had gelezen en haar vreemd vond; maar van kritiek geen woord. Die brief was gedateerd 8 Juni '33.

Toen ben ik gaan lezen in zijn proza en in den verzenbundel ‘Aarde’getiteld en vond op bladz. 117 en verder een rythmische verheerlijking van Adam en Eva in het paradijs. Naar mijne opvatting zijn dat versen tot verheerlijking van een leugen.

Ik heb daarom ± 10 dagen geleden aan Verwey op nieuw geschreven en hem opnieuw verzocht om kritiek, doch nog niets van hem ontvangen, ofschoon ik hem tevens mijn handschrift zond over ‘Visioenen’, waarin ik den oorsprong van het geloof in een persoonlijken god bloot legde. Ook dat zond hij niet terug. Mag ik niet aannemen dat A. Verwey een aanhanger is van l'art pour l'art en dus bij zijn tijd ten achter?

Gaarne zou ik Uw mening hierin vernemen en tevens Uw raad.

Als boven Uw J.L.A.

adres Vijverweg 28

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

J.L. Andreae aan

Menno ter Braak Haarlem, 14 mei 1935

aant.

aant.

Haarlem 14 Mei '35.

Geachte Heer ter Braak,

Een paar jaren geleden hadt gij de vriendelijkheid mij in het pension op de Merulaweg te Rotterdam te komen bezoeken op een regenachtigen dag.

Sedert dien tijd ben ik verhuisd: eerst naar een rusthuis voor ouden van dagen te

Rotterdam op raad van mijn arts, toen naar Haarlem bij mijne oudste dochter en van

(16)

daar naar de villa ‘Ida’, waar ik thans verpleegd wordt op uitnemende wijze door de dames v/d. Sleen.

In het Algemeen Handelsblad las ik dat prof. Albert Verwey, van wien ik te Leiden op de h.b. school drie kinderen op school had en dien ik in de tram wel eens sprak, eerstdaags moet aftreden. Dat feit deed bij mij den wensch opkomen dat men zoo verstandig zal zijn U tot zijn opvolger te benoemen. Het schijnt mij n.l. toe dat gij in die functie een aangenamer werk zoudt hebben dan thans in den Haag.

Het was mij een behoeft U dit even te schrijven, al kan ik op de benoeming niet den minsten invloed uitoefenen.

Met hartlijken groet steeds gaarne Uw ouden vriend

J.L. Andreae

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - J.F. Ankersmit

J.F. Ankersmit aan

Menno ter Braak (Amsterdam) Amsterdam, 8 juni 1925

aant.

Den Heer M. ter Braak Hier

Amsterdam, 8 Juni 1925 G.H.,

Het recht om krachtig te antwoorden op de patserige woorden des heeren B. over Heyermans kan den kritikus van een soc. dem. blad kwalijk ontzegd worden. Het lijkt mij dus al een heel slecht gekozen gelegenheid om over de Jong's schrijfwijze den staf te breken. De heer B. moge zich zeggen, dat wie kaatst, den bal moet verwachten.

Hoogachtend J.F. Ankersmit

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - Anti-fascistisch Studentencomité

Anti-fascistisch Studentencomité aan

Menno ter Braak (Den Haag)

(17)

Amsterdam, 15 mei 1935

aant.

aant.

Den Weledelzeergeleerden Heer Dr. M. Ter Braak Pomonaplein 22 Den Haag

A'dam, 15 Mei '35 Weledelzeergeleerde Heer,

het Antifascistisch studentencomite afd. Amsterdam is van plan in de eerste week van Juni een kunstavond te beleggen naar aanleiding van de herdenking van de boekenverbranding in Duitschland. Wij hebben ons ten doel gesteld, om daar te laten declameeren uit de verboden boeken, waarvoor wij reeds A. van Dalsum en Willy Haak uitgenoodigd hebben. Ook zijn wij in onderhandeling met een bekende musicus, om enkele werken te laten spelen van in ongenade gevallen componisten.

Gaarne zouden wij ook een bekend auteur een inleiding laten houden over het fascisme en de kunst. Het antifascistisch studentencomite zou gaarne zien, dat gij deze taak op U zou willen nemen. We verzoeken U daarom, om, als gij deze

uitnoodiging aanneemt, ons dit zoo spoedig te willen berichten. Wij kunnen dan een nadere regeling treffen over datum, onderwerp, etc.

Vanzelfsprekend vergoeden wij de reiskosten. Mocht gij zelf verhinderd zijn, dan zou U ons misschien een plaatsvervanger kunnen voorstellen.

In de hoop, zoo spoedig mogelijk iets van U te mogen vernemen teekenen wij, namens het antifasc. stud. comité

H. v. Gogh

J.W. Bouwersstraat 3 Amsterdam (Z).

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - N.V.

Drukkerij en Uitgeverij De Arbeiderspers

N.V. Drukkerij en Uitgeverij De Arbeiderspers aan

Menno ter Braak (Den Haag) Leeuwarden, 3 augustus 1935

aant.

aant.

Leeuwarden, 3 Aug 1935

Weled. Heer,

(18)

Een toneelvereniging alhier zal het door u geschreven toneelstuk ‘De Pantserkrant’

willen opvoeren. Zij vraagt ons of daarvoor een opvoeringsrecht verschuldigd is.

Aangezien de uitgever ons naar u verwijst, verzoeken wij u hiermede, ons de gevraagde inlichting te verstrekken.

Gaarne in afwachting van uw bericht, hoogachtend

J. W van de [Poel?]

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - Felix Augustin

Menno ter Braak aan

Felix Augustin (Berlijn)

Rotterdam, 19 november 1932

aant.

Rotterdam, 19 november 1932 Zeer geachte Heer Augustin

Hoewel Uw vertalingen mij niet door persoonlijke kennisneming bekend zijn, heb ik ze van hooren zeggen in mijn geheugen; trouwens, dat mijn vriend Roelants U de vertaling van zijn roman heeft toevertrouwd, zegt voldoende. In principe zou ik dus gaarne nader overleg met U plegen omtrent een mogelijke vertaling van een mijner werken. ‘Het Carnaval der Burgers’ is echter reeds in het Duitsch vertaald, hoewel ik tot op heden nog geen uitgever heb gevonden; de vertaler, Albert Vigoleis Thelen, deed het werk voor zijn pleizier, dus onafhankelijk van de mogelijkheid van uitgave, waartoe ik nog maar weinig pogingen heb gedaan. ‘Démasqué der Schoonheid’ lijkt mij minder geschikt voor vertaling, omdat het te zeer op hollandsche toestanden en namen is geschreven. Ik zou echter bijzonder graag mijn roman ‘Hampton Court’

vertaald zien; ik zelf beschouw het als een on-hollandsch boek, waarvoor ik nog ten volle in kan staan. Mijn nieuwe roman, ‘Dr. Dumay verliest...’, verschijnt pas het volgend jaar bij Nijgh & van Ditmar, zoodat ik U dienomtrent nog geen voorstel zou kunnen doen.

Ik zal U dezer dagen door Nijgh & van Ditmar exemplaren laten toezenden van

‘Démasqué der Schoonheid’ en ‘Hampton Court’. (Het ‘Carnaval’ is momenteel uitverkocht en wordt pas volgend jaar herdrukt): gaarne hoor ik dan na lezing nader van U. Mocht U mij bovendien eenig advies kunnen geven inzake de uitgave van het ‘Carnaval’, dan zoudt U mij zeer verplichten.

Inmiddels, met de meeste hoogachting, Menno ter Braak

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - C.

Avéres-Huizinga

(19)

Menno ter Braak aan

C. Avéres-Huizinga [Eibergen, 22 mei 1909]

lieve tante lot.

we heben met hemelvaart doterbloemen geplukt.

opa komt met pingsteren hier. ik wil met de groot vacantie graag in Amsterdam komen. dan gaan we naar artes en in de trem. maar in hengelo is het ook wel pretig en in logem is het ook pretig want daar is een ezelwagen en een ezel. de groeten van Wim en Tiene en Jan en Truida.

Van Menno

Origineel: particuliere collectie

B

Briefwisseling Menno ter Braak - H.G. Bakker

H.G. Bakker aan

Menno ter Braak [februari 1928]

aant.

Hooggeachte Heer

Aan één der koffietafels van de Ned. Hand. Mij. ontbrandde heden voor de zooveelste maal een strijd over de al of niet ‘Schund’ van ‘Nu’.

Als verwoed strijder voor de Vrije Bladen, of zuiverder gezegd, tegen het ‘Nu’

van Querido en Van Meersen, heb ik den kamp aangevangen tegen de Merijntje-kliek.

Ter sprake werd gebracht ‘Anti-Schund’ en mij naar het hoofd geslingerd dat er geen zakelijke literaire kritiek in stond. In hoeverre het waar is, weet ik niet want ik heb het helaas niet gelezen. Maar ik vertrouw dat u mij een ex. zult toezenden als u er nog een over heeft, of anders bij één van uw kennissen er nog één voor mij kunt opdoen. Hopende dat u deze moeite voor de ombekende soldaat zult doen.

Verblijf ik met hoogachting H.G. Bakker

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - D.J. von Balluseck

D.J. von Balluseck

(20)

aan

Menno ter Braak 14 juni 1939

aant.

Amsterdam, 14/6 1939 Den Weled. Zeer Gel. Heer dr. MENNO TER BRAAK

Kraaienlaan 36 DEN HAAG.

Zeer geachte Heer Ter Braak,

Uit uw schrijven van 11 Juni jl. heb ik met belangstelling gelezen, dat uw geschil met ‘Het Vaderland’ is bijgelegd. Voor uzelf verheugt mij dit zeer.

Anderzijds had ik gaarne nog eens met u van gedachten gewisseld over de verzorging van een cultuur-historische rubriek in het Handelsblad; ik begrijp echter volkomen, dat dit nu geen voortgang kan vinden. Misschien doet de gelegenheid zich later nog wel eens voor.

Inmiddels verblijf ik, met vriendelijke groeten, Hoogachtend

D.J. von Balluseck

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - R. Barendregt

R. Barendregt aan

Menno ter Braak (Amsterdam) Utrecht, 20 september 1927

aant.

aant.

Beste Menno,

Henny wilde graag naar je lezing in Rotterdam. Je kunt natuurlijk introduceeren.

Trouwens erg precies zijn ze niet. Maar wil je even schrijven of je Henny kunt, wilt hebben in Rotterdam.

Weer in A'dam? Wij waren nog 8 dagen in Parijs. Enorm.

Vr. gr. van Henny.

Rien Barendregt

Hen is druk met de rechten vandaar dat ik schrijf. Wil je mij ook even antwoorden.

Hugo de Grootstraat 6

bis

, Utrecht

Origineel: Den Haag, Letterkundig museum

(21)

Briefwisseling Menno ter Braak - D. Bartling

D. Bartling aan

Menno ter Braak

[september/oktober 1933]

aant.

Beste Ant en Menno,

Dank voor jelui boekenzending, die als altijd zeer welkom was. Cheque ingesloten.

Ik ben nog altijd in afwachting van de beslissing in Den Haag. Het is blijkbaar niet zoo eenvoudig! Op het moment is hier ook weer gemorrel met de [leeszaal] subsidie, nu van provinciewege. Men dringt daar op verdere verlaging aan. Geen aangenaam vooruitzicht, want ten slotte zal ik het dan ook wel in 't salaris merken.

Van de vacature aan Het Vaderland komt zeker niets? Mocht er eenig uitzicht zijn, laat het me dan weten, dan ga ik als de bliksem me inwerken in de [aannames] van de ‘film wetenschap’.

Morgen is het weer Zaterdag, dat betekent: vrouw en kind. Ik voel me als een beurtschipper.

Gaat het jelui goed?

Dirk

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - F.E.A. Batten

F.E.A. Batten aan

Menno ter Braak Den Haag, 12 juli 1934

aant.

aant.

Den Haag, 12 Juli 1934.

125 Sportlaan 125.

Geachte heer Ter Braak,

Hierbij gaat een verhaal, dat ik op raad van den heer Du Perron, aan

Groot-Nederland (Frans Coenen, Eva Raedt-Canter, Elisabeth Couperus) kon zenden, maar ook naar U. De oplossing van dezen ‘tweestrijd’ kostte mij niet veel moeite, toen ik mij herinnerde aan U persoonlijk nog steeds iets schuldig te zijn, wat mijn gemaniereerde oppervlakte U toen onthield. Misschien doe ik niets anders dan eindelijk op Uw welwillend rijmpje met een daad antwoorden, ik kom nu met dien

‘geit’ op, waarvoor U toen reeds tijd wilde maken.

(22)

Met beleefde groeten, Fred Batten

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

F.E.A. Batten aan

Menno ter Braak

Den Haag, 2-4 april 1935

aant.

aant.

aant.

Den Haag, 2-4 April 1935 125 Sportlaan 125 - Zeer geachte heer Ter Braak,

Ik kreeg via Rudie mijn stuk terug - Toen ik het weer doornam, bleek ik er nog steeds aan gehecht te zijn. (Misschien wordt dit een litterair consult, wat dan in mijn litteraire lijn ligt) Ik weet namelijk niet goed wat ik aan de heeren Vestdijk en Van Vriesland heb -

Uit mijn instinctmatige gehechtheid aan het stuk ontstond dezelfde lust om het geplaatst te zien, een zèker exhibitionisme zal mij hier niet vreemd zijn. Ik stootte toen op de werkelijkheid van de enveloppe, waarin het stuk was gestopt, op het verstrooide gebaar waarmee het mij had bereikt, en vervolgens op de rapporten van de beide andere redacteuren in-inkt. Wat mij daarin furieus hinderde was de

arrivistenmaatstaf - het woord is hierbij van Rudie - waarmee het stuk door deze redacteuren blijkbaar genomen is. Mijn instinct of mijn ‘jeugd’ verzet zich het meest tegen de gesouligneerde afkeer van den heer Vestdijk. De heer Vestdijk ziet mij aan voor een gevorderd schrijver-met-periphrases en met een geforceerd litterair ‘peil’.

Ik vond 't juist prettig die ‘periphrases’ grootendeels te hebben verloren en zoo ongeforceerd mogelijk mijn hulpeloosheid te hebben ‘gestyleerd’ in een verhaal.

Verder schijn ik ‘vaag’ te zijn. Ik vertik 't natuurlijk om ‘concreter’ te zijn, zoo als de heer Vestdijk verlangt. Op die ‘concrete’ manier zou ik vervallen in de realistische lasterstijl van iemand, die zelfs de stank van zijn complex aandàchtig belicht. Dat die periode in het stuk een verstaanbaar commentaar heeft gekregen, was voor mij eigenlijk de hoofdzaak. Verder is mijn eenige trots nog steeds, dat ik al schrijvend aan het spuug-en-zaadrealisme ontkwam, dat mijn leeftijdgenooten - mits gevuld met ‘ideeën’ - nog steeds interesseert, maar ook dat ik mij met gemak verwijderde van de opstelletjes en den geest van den gemiddelden Hollandschen student - (de arrivé na zijn candidaatsexamen). De ‘noodelooze periphrases’, waarvan de heer Vestdijk er één noemt, zou ik nog kunnen veranderen, als ik ze met blauw en rood potlood had zien staan (wat is noodeloos en wat is precies periphrases?), het peil van het verhaal kan ik onmogelijk veranderen, dat peil heb ik nu eenmaal niet geforceerd.

Concreter kan ik om allerlei redenen nu niet meer zijn.

Het stuk schijnt ook vermoeiend te zijn: ik dacht dat ik juist kort was geworden.

Maar die jeugd wás nu eenmaal zoo lang! Voor mijn 23 jaar lijkt mij alles ingehouden

(23)

en toch insisteerend genoeg om aan een jòngeman te gelooven: Op mijn 30e jaar zwijg ik over die jeugd, dat staat vast -

Met den heer Van Vriesland zou ik mij veel beter kunnen verstaan... Alleen weet ik ook hier niet, wat ‘waarlijk’ en ‘aanzienlijk’ overbodig zou zijn -

Ik heb het versche gevoel onderschat te zijn door twee heeren, die 't veel beter doen, in wie ik nauwelijks geloof - Aan mijn toon merk ik, dat ik nog steeds aan Uw oordeel gehecht ben. Ik las het op dezelfde enveloppe terug; onwillekeurig bepaalde het mijn afkeer van dien anderen maatstaf. Het spijt mij dat ik daardoor niet op andere meeningen binnen hetzelfde ‘verband’ voorbereid was. (‘Wat Ter Braak goed vindt, drijft hij wel door’, had Rudie te dikwijls gezegd.) Blijkbaar was ik al lang veredeld door Uw oordeel, al lang blij met Uw instemming met mijn (schriftelijke) toon en ik wilde nu alleen nog de inleiding verbeteren, die werkelijk onhelder en litterair klinkt. Maar de ‘vaagheid’ en de ‘geforceerdheid’, die mij nu opeens verweten worden, en de ‘onbelangrijkheid’, die ik met den heer Van Vriesland gemeen heb, zijn voor mij oude roode rotlappen geworden.

Is het nu zoo dat ik het stuk heelemaal omwerken moet (de heer Vestdijk vit op pag.1: ‘de wereld heeft zomer’, alsof ik die phrase niet als phrase had bedoeld!) of is het beter, dat ik nog maar een fragment zonder periphrases en ‘waarlijk’ belangrijk naar U toestuur?

Dat is eigenlijk de raad van Rudie, ik zou U het beste hoofdstuk toe moeten sturen, en het geheele verhaal later indienen bij den heer Victor van Vriesland, die óók redacteur is van De Vrije Bladen. Het IIIe hoofdstuk, met de reconstructie van het Kuikendons, leek mij toen als geheel los te maken van het verloop. Als ik de heele crisis, waarop het verhaal eigenlijk staat, waarin het geschreven is, overlees, komt mij zoo'n fragment onbelangrijk voor: het is dan hoogstens een vertelling. Ik heb er ook geen stuk in geschreven, dat niet naar een ander stuk toe schoot en niet voeling hield met het conflict van dien tijd. Bovendien ben ik arrogant genoeg om er een getuigenis in te zien van een toestand waarin ik misschien niet de eenige ben.

Daarom zal ik wel nooit kunnen inzien, dat 't van ‘nulliteiten’ krioelt, zooals de heer Vestdijk het zegt, evenmin dat 't onbelangrijk zou zijn, zooals de heer Victor van Vriesland behoedzaam schrijft. Wel moet men nooit de angst voor de stof en de specialisten hebben gekend om er zoo bij te zitten - deze brief is lang geworden -, al heb ik aan één kant geschreven. Ik schreef U, omdat ik in U blijkbaar een anderen lezer zie dan de andere redacteuren. In hoeverre heb ik ongelijk, in hoeverre is mijn woede verkeerd? U zoudt mij een groot genoegen doen mij iets terug te typen. Dat ik U in de ‘boekenweek’ ongelegen kom, heb ik geweten. Met mijn hartelijke groeten,

Uw Fred Batten

NB. Misschien zoudt U dezen brief ook naar den heer Vestdijk kunnen sturen. Maar Uw antwoord interessert mij 't eerst.

5 April Zooeven ontving ik Forum. Het moet mij van 't hart dat ik mij heesch heb gelachen om Uw dochter Thea; zij is misschien Uw meest practische humor voor die ‘wereld’ -

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

F.E.A. Batten

aan

(24)

Menno ter Braak

Den Haag, 9 april 1935

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

aant.

Den Haag, 9 April 1935 125 Sportlaan 125.

Zeer geachte Heer Ter Braak,

Hartelijk dank voor Uw prettigen brief - Ik heb er nu een soort plezier in om Uw oordeel over of achter mij te hooren: soms stelt Uw ‘psychologie’ mij teleur... Nog steeds ziet U mij aan voor een wellusteling, die zich bij iedereen met de vormen versiert (accenten, gebaren en woorden) waarmee hij den toeschouwer bedriegt òf op stang jaagt. U hebt dan nog steeds een puberteitsvorm van mij op 't oog, die ik nu nog alleen heb als ik mij plotseling bespied voel. Dit is waarschijnlijk het

‘wantrouwen’ (de ‘kwetsbaarheid’, volgens de heer Du Perron) dat ik naar 't schijnt bij U aan den dag leg! In den grond van alles ben ik op zoo'n oogenblik even onrustig, ongeduldig, kinderachtig als U. Zoolang ik (nog) niet genoeg over geheele lichamen heenstaar, niet genoeg de feiten durf te bespotten, behoud ik die puberteitsrest een tijdje, - overigens ben ik in orde, d.w.z. spotziek genoeg - Ik heb soms geen lust om mijzelf te verklaren aan hen die zich niet te veel over mijn bestaan ‘verontrusten’.

‘Je n'ai pas non plus de grandes inquiétudes en leur absence,’ schreef

LaRochefoucauld over zijn vrienden, waarschijnlijk zou ik hem bij zijn vriendin alleen hebben gelaten - Het was Uw grootste vergissing mij over te hevelen naar een leeftijd, die, ik niet heb: ik heb werkelijk nauwelijks geleefd, bijna alleen maar geroken en eigenlijk nog pas bij schokken gedacht - Misschien heb ik dus nog allerlei vlottende vormen, dit nu ook physiek bedoeld. Ik ben niet altijd of niet lang genoeg in één vorm (de man die lang of dik is, heeft bij voorbaat zijn lengte of zijn buik vóór.) Daarom is het mij niet gegeven om een situatie vol (plotselinge) spionnen direct te beheerschen. Ik ben er nog steeds niet gewapend op.

Bovendien ben ik waarschijnlijk niet rijk aan de vormen die U bedoelt. Ik vind 't dikwijls voldoende, dat mijn gevoel bij voorbaat betrouwbaar is, hoè zich dat gevoel uit is dikwijls een ander belang - Intusschen heb ik een tijd geleden (omstreeks 1932 naar Rotterdam o.m.) walgelijke brieven geschreven; een gemaniëreerde,

gemarineerde schrijfvorm als gevolg van een gebrek aan formules en een overvloedig vertrouwen. Dat die schriftelijke draailust nu nog zou bestaan is een archaeologische fictie van U, een idée-fixe voor 80% of een soort vitterij...

Zoolang ik niet lieg, heb ik er ook maling aan, bovendien zult U zich mijn geval

op-den-duur niet aantrekken. Voorloopig schijn ik U voor 80% beter te schrijven

dan met U van gedachten te wisselen (deze gemeenplaats geef ik vrij). Het papier is

zeker bij mij eentoniger dan het gesprek... Zoodra ik evengoed zwijg als spreek zou

ik - vol tact - ook voor U kunnen bestaan!

(25)

Hierbij zend ik U een omgewerkt fragment. Hoe ‘murw’ de heer V. hiervoor is bepraat, menschelijkerwijs heb ik hem nooit als vleesch gezien, veel eerder als een gebogen of schichtige lijn. Als ‘sprekende man’ interessert hij mij tot nu toe langs een omweg, via de charges van Rudie bijv. Als litterator is hij natuurlijk ook voor mij een z.g. verheugende verschijning in ons land, behalve een eigenaardige, onpersoonlijke persoonlijkheid, tusschen inkt in en bloed -

De enveloppe heb ik als ‘inwendig gebruik’ achter de rug. Ik zal 't nooit misbruiken - voor de vorm schrijf ik U dat ook.

Ik zend U vast iets toe, wanneer ik tenminste weer iets heb. Op 't oogenblik onderga ik de ergste warmteloosheid die ik ooit heb gehad. (gebrek aan een sanguinische vrouw vermoedelijk) Ertusschen door denk ik serieus aan een roman waarin ik mij in drie volledige ‘vormen’ zou willen zien handelen, als polen die elkaar niet per se vijandig behoeven te zijn. Een schema voor de mannelijke rollen: een jongen in Indië (met een familiewapen uit de V.O.I.C. boven zijn naam, en met, wat men noemt een sanguinische jeugd), een knaap in Holland, een kruising van twee types (een harmonische jeugd, een vrijzinnig Christen vermoedelijk), en een jongeman in Europa, een intellectueele student, lid van alle disputen èn een vriend van Graf Coudenhove-Calergi, een schoft kortom die den geest heeft. Mijn gezondheid, waartoe U de publicatiedrift telt, is overigens niet in orde. Als er morgen oorlog, muiterij of een overstrooming zou zijn, zou ik misschien weer acuut kunnen leven. Ik stel mijn genus òf mijn genie blijkbaar iederen dag uit.

Hartelijke groeten VanUw

Fred Batten

Naschrift 16 April 1935

Ik ben verbazend laat met de toezending van het fragment, - ik hoop niet te laat? Het bewuste hoodstuk (III) vond ik al te veel een vertelling, met invoegingen uit de inleiding wou ik het ook het karakter geven van het conflict -: men kan nu ook weten waarom ik op een reeks anecdotes zoo wellustig gebrand was. Tegelijk moest ik er aan denken, dat het een fragmentarisch karakter moest houden. Het is nu eigenlijk een omwerking geworden van 3 hoofdstukken. Hoe groot de plaatsruimte was wist ik bij lange na niet. Rudie schatte op de lengte van Parc-aux-cerfs, ik wist 't niet. Ik heb dus ook het schommelende gevoel gehad bij 't copieëren en bewerken, dat ik een bepaalde ruimte inliep, waar één heer op mij wachtte, een ander op een pennehouder zoog of door zijn bril keek, de derde in zijn sluimering pruttelde.

U begrijpt dat ik U nu vol ootmoed mijn stukje (in de nacht) breng, maar God is goed.

F

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

F.E.A. Batten aan

Menno ter Braak

(26)

Den Haag, 9 mei 1935

aant.

Den Haag, 9 Mei 1935.

125 Sportlaan 125.

Zeer geachte heer Ter Braak,

Rudie vertelde me een tijdje geleden, dat 't fragment nu ook door Vestdijk was goedgekeurd en waarschijnlijk in het Juni-nummer van Forum zal komen. God geve dat de heer Victor v. V. het nu óók maar goedkeurt, daar is waarschijnlijk het wachten op. Ik ben eenvoudig gebrand op die plaatsing, als het mogelijk zou zijn al in Juni...

Ik hoop dat U mij mijn ongeduldig levensteeken met een grijns zult vergeven.

Hartelijke groeten, Uw Fred Batten

We hebben met gepaste bewondering Uw critiek op Donker's rotroman gelezen: een meer beheerschte vorm van intense onverschilligheid, verveling en afschuw leek ons niet mogelijk. Ik zit nog steeds midden in 't boek te zwemmen in de beelden zonder dat ik er raad mee weet. Onwillekeurig heb ik de heele turf al weggeslingerd in afwachting van Ducroo, dat mij intens nieuwsgierig maakt omdat we er nog eigenlijk niets van kennen.

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

F.E.A. Batten aan

Menno ter Braak Den Haag, 6 mei 1939

aant.

Den Haag, 6 Mei '39.

125 Sportlaan 125.

Zeer geachte Heer Ter Braak,

We kwamen terug van het rijksarchief voor Eddy, toen we het bericht van Uw ontslagname aan ‘Het Vaderland’ hoorden. Het was of de bliksem ons door de stad nagezet had.

Ik behoef U wel niet te zeggen, dat ik Uw besluit begrijp en de heele zaak een groote rotzooi vind. De gebeurtenis gaat ook onze toekomst aan. Het komt hierop neer dat een meneer Hans gelijk zou hebben, en dat is te gek om los te loopen.

Het spreekt vanzelf dat wij ons abonnement op de courant zullen opzeggen. Ik heb dit familieblad voor Den Haag en omstreken nooit zonder Uw artikelen genietbaar gevonden.

Met mijn beste wenschen uw

Fred Batten

(27)

In de gegeven omstandigheden kunnen Noordegraaf en dat huisvrouwenblad natuurlijk naar de pomp loopen. Wilt U dien brief als niet geschreven beschouwen?

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - H. Bax

H. Bax aan

Menno ter Braak

Andijk-West, 14 mei 1935

aant.

aant.

aant.

Andyk-West, 14 Mei 1935.

Zeer geachte Heer,

Meer dan eens is by het lezen van uw artikelen by my de vraag gerezen, wat u verstaat onder het Christendom de christelyke waarheid, de waarheid van Christus.

Zoo ook weer in het artikel van Zondag. Ook elders, in werk van andere

intellectueelen, kwam deze vraag in denzelfden geest by my op. Daarom wilde ik u in een persoonlyk schryven wel eens vragen, wat verstaat u daaronder, hopende dat uwe werkzaamheden u tyd laten ook een particulier schryven particulier te

beantwoorden. Zoo dit mogelyk teveel van uw tyd gevraagd is, wilt u my wel excuseeren.

De christelyke waarheid is toch voor my een eenvoudige zaak.

Erisman bepleit in zyn ‘Die Eigenart des Geistigen’ een ‘einsichtige’ psychologie.

Een mensch kan tot inzichten komen in psychisch, in geestelyk gebeuren, dat niet te vangen is in psychologische experimenten ed. Of op deze inzichten nu inderdaad een wetenschap te bouwen is, is een vraag die ik hier open kan laten. Maar dergelyke inzichten kunnen wel de grond voor een overtuiging vormen, voor een levensvisie.

Kortheidshalve beperk ik my hier nu tot den Bybel.

Voorop staat de beleving van het wonder van het leven, van den levenden God.

God is leven. Dit leven wordt dan in zyn wezen als geesteyk beseft; God is geest.

De religieuze beleving. Daarnaast staat dan centraal het zedelyke en nu wil ik my tot het laatste beperken.

Welke inzichten hebben nu de profeten van Israel in dit zedelyk-geestelyk leven gekregen, inzichten die in Jezus hun afronding, hun voltooiing krygen, in woord en leven?

Deze inzichten komen my voor zeer eenvoudig te zyn.

Door leugen, bedrog, enz. verdonkert het menschelyk wezen, ontstaat een ongunstig karakter, een zedelyk onaangenaam aandoend karakter, ontstaat een innerlyke duisternis

Door waarheid, recht enz. ontstaat het zedelyk weldadig aandoende, het mooie

karakter, ontstaat innerlyk licht.

(28)

De profeten hebben dus oog gekregen voor zedelyke schoonheid en inzicht in de ontwikkelingswetten die hier gelden.

Schoonheid in anderen zin mag elders meer tot ontwikkeling zyn gekomen de zedelyke schoonheid kwam hier by uitnemendheid tot ontwikkeling.

Deze zedelyke schoonheid werd zoo sterk beleefd, zoo hoog gewaardeerd dat men van allerlei voordeelen moest afzien, wanneer deze verkregen konden worden alleen ten koste van zedelyk nadeel. Wat baat het den mensch als hy alle schatten der aarde gewint en in dezen zin nadeel zou moeten lyden.

Wanneer men het Christendom verwerpt, beteekent dit dan dat men geen inzicht heeft gekregen in de zedelyke vorming, maar bv. wel in de beteekenis van het sexueele leven, in het machtsleven en dergelyke? Inzichten die natuurlyk ook hoogst belangryk zyn.

Dat de groote zedelyke schoonheid weinig wordt aangetroffen, doet natuurlyk niets terzake, dat geldt voor alle werkelyk groote schoonheid. En iemand kan natuurlyk groote schoonheid bewonderen zonder zelve tot dat peil gekomen te zyn.

Dat centraal in de belydenis van het Christendom sttat Jezus als overwinnaar der zonde, beteekent dat men besef heeft gekregen van, inzicht in zyn groote zedelyke schoonheid.

Een mensch kan aesthetisch de zedelyke schoonheid beleven en hypothetisch staan tegenover de overtuiging, dat de mensch een hoogere bestemming heeft, aan welke overtuiging in het Evangelie het zedelyke zeer nauw gekoppeld wordt, in welk verband het zedelyke daar een centrale beteekenis krygt. De een kan meer voelen voor het standpunt van den medicus-psycholoog Garus, die zegt, dat in menschen een ‘Ahnung’ van een hoogere ontwikkeling geboren kan worden, een ander kan meenen hier met een illusie te doen te hebben. Men zou ook kunnen zeggen, wat voor den een werkelyk een ‘Ahnung’ is, is voor den ander slechts een illusie. De een gelukt het werkelyk ryk te worden, voor een ander blyft het steeds een wensch, een droom enz. Maar dan komen we nog meer op hypothetisch terrein en daarom wil ik dat laten rusten.

In de Bybelsche gestalten voel ik altyd sterk het heroische, treffend wordt Jezus dan ook genoemd de leeuw uit Juda's stam.

De zedelyke schoonheid wordt niet dan door moed verkregen.

Dat in de massa van een en ander vaak een goedkoop zaligheidsinstituut wordt gemaakt of een verpapping van wat niet kan, kan my weinig interesseeren. Als ik merk wat men hier bv. alzoo op romangebied mooi vind, dan stop ik maar liever.

Het wil my voorkomen, dat bv. Nietzsche door allerlei massaverschynselen niet is doorgedrongen tot het inzicht dat ik bedoel.

Wanneer het niet teveel van uw tyd gevraagd is, zou ik het wel zeer op prys stellen uw meening hierover te vernemen.

Met de meeste hoogachting, Uw dw.

H Bax

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

H. Bax aan

Menno ter Braak (Den Haag)

(29)

Andijk-West, 31 mei 1935

aant.

aant.

31 Mei.

Zeer geachte Heer,

Myn dank voor uw opheldering. Ik vond het onaangenaam zoo nu en dan in uw artikelen iets niet klaar te zien. Het was juist deze belangstelling, die my u wat moeite deed veroorzaken.

Voor my bestaat er wel een ethische wetmatigheid waarin door den Bybel de belangrykste inzichten in ons kunnen opgaan, maar daar gaat het hier verder niet om.

Ik wilde U beter begrypen en als de keus zou moeten gaan tusschen een heerenmoraal en het gemiddelde van welke soort ook (ook in het soort van Ritter's boekbespreking), dan kies ik de eerste.

Met de meeste hoogachting, Uw dw.

H. Bax

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - Uitgeverij H.W.J. Becht

Uitgeverij H.W.J. Becht aan

Menno ter Braak (Den Haag) Amsterdam, 27 april 1937

aant.

Amsterdam, 27 April 1937 Zeer geachte Heer ter Braak

Ik had verwacht u spoediger meer byzonderheden te kunnen mededeelen over het plan Multatuli. Een van de zeer belangrijke factoren is de Arbeiderspers, zooals ik U by myn bezoek zei. Tot nu toe hadden wy niet de gelegenheid over deze zaak rustig en uitvoerig te spreken. U weet echter ook, dat dergelyke belangryke objecten niet in een maand beklonken worden. Vondel tenminste heeft heel wat langer geduurd.

Dat du Perron zoo enthousiast is doet my genoegen. Wanneer de zaak doorgaat – wat ik persoonlyk vurig hoop – waarborgt dit een interessante uitgave, waaraan ook litterair niets zal ontbreken.

De kwestie, wie de inleiding zal schryven wordt door Uw bereidheid een lastige aangelegenheid. Een beslissing hieromtrent is nog niet genomen, zelfs nog niet overwogen. In de komende weken moet ik toch in den Haag zyn en kom dan speciaal hierover met U van gedachten wisselen.

Met vriendelyke groeten,

(30)

Hoogachtend Jans[?]

Ingesloten de brief van du P. retour.

Origineel: particuliere collectie

Briefwisseling Menno ter Braak - Thole Beishuizen

Thole Beishuizen (Joegoslavië) aan

Menno ter Braak

Dobrota - Ljuta, [1935]

aant.

Den WeledGestr. Heer Mr. Menno ter Braak Hoofdred. van Het Forum

's Gravenhage Zeer geachte Heer

Bij dezen veroorloof ik mij de vrijheid, U ingesloten kleine novelle te doen toekomen, in de hoop dat U geneigd zou zijn de moeite te willen nemen, haar voor geschiktheid ter opname te beoordelen.

Inmiddels zeg ik U bijvoorbaat dank voor Uwe belangstelling en teken, met de meeste hoogachting

Thole Beishuizen

<Thole Beishuizen>

<Nr. 299 DOBROTA-LJUTA bei KOTOR Boka Rotorska Joegeslavië>

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - Magdalena Bekkers-Zürcher

Magdalena Bekkers-Zürcher aan

Menno ter Braak

Amsterdam, 12 september 1934

(31)

aant.

aant.

Amsterdam-Z., 12 Sept. 1934 Weledelgeboren Heer!

Ik doe U hierbij een philosophische(?) ontboezeming toekomen naar aanleiding van 'n critiek over Uw werk in de N.R.C.

Waarom?

Niet omdat ik m'n ‘wijsgeerige krabbel’ belangrijk vind. Ik schrijf in de ‘Gooi en Eemlander’ voor ‘boeren, burgers en buitenlui’ en ik weet precies, wat ik waard ben.

Ik geef zelfs eerlijk toe, dat ik - nu ik me zelf op genade of ongenade overgeef - een beetje bang voor Uw spot ben.

Maar daar ik 'n oude vriendin van Uw ‘vriend en tegenstander’ Dick B. ben, (U herinnert zich mijner wellicht?) en ik m'n ‘krabbeltje’ neerschreef, toen ik nog geen van Uw boeken gelezen had, zult U, naar ik hoop, mijn vaste-rubriek-elan nemen voor wat het is, terwille van mijn eerlijke waardeering voor Uw scherpzinnigheid.

Ik moet mij nu eenmaal eens in de veertien dagen aan eenig journalistiek pathos te buiten gaan.

En dan: Ik ben onderwijzeres, ik heb dagelijks te kampen met

gebrek-aan-intelligentie en ik ben dolblij, als ik eens een doodgewoon mensch ontmoet, die niet àl te dom is.

Ik heb nu Uw ‘Politicus zonder partij’ in m'n bezit en ik zou ook graag Uw andere boeken lezen.

Ik kan ze echter niet alle koopen.

Ik heb vier kinderen... enz. enz.

Mag ik die boeken van U leenen?

Ik zal ze U zoo spoedig mogelijk weer terug zenden!

En ik beloof U, nooit weer ongevraagd Uw partij op te nemen. Want dat vergeeft U me natuurlijk niet!

Intusschen: ik voel voor Uw boek! Bespaar me dus in elk geval Uw critiek op m'n

‘idealistische oprispingen’ in de krant. U bent ‘gentleman’ en ik schrijf ten slotte om den broode. Journalisten zijn - U moet dat weten - ‘optimisten-van-professie’.

De eerlijkheid gebiedt mij overigens te erkennen, dat, ontdaan van alle Ludwig-franje ‘het lied van S. en W.’ iets van mijzelf in zich draagt.

Ik ben onverbeterlijk romantisch, een Goethe- en Carlyle-mensch - m'n

lievelingsboek is trouwens ‘Salammbô’. Ik heb geen lust me anders voor te doen dan ik ben.

Maar mag ik toch Uw boeken lezen? Ik geloof zeker, dat ik ze zal kunnen waardeeren.

M. Bekkers-Zürcher

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - Emmy J.

Belinfante

Emmy J. Belinfante

aan

(32)

Menno ter Braak

Den Haag, 4 december 1934

aant.

's Gravenhage, 4 December 1934 Den Weledelzeergeleerden Heer

Dr. M. ter Braak 's Gravenhage Zeer geachte Heer,

Kunt U bijgaand artikel publiceeren in het Forum tegen het bij U gebruikelijke honorarium? Mocht U het niet geschikt achten, dan mag ik het wel van U

terugontvangen, waarvoor ik hierbij porto insluit.

Bij voorbaat dank.

Hoogachtend Emmy Belinfante

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

Briefwisseling Menno ter Braak - Fa. Van Benthem & Jutting

Fa. Van Benthem & Jutting aan

Menno ter Braak (Den Haag) 16 april 1940

aant.

aant.

16-4-1940 Weledel Geboren Heer,

Door de Firma Nijgh en van Ditmar te Rotterdam, kregen wij Uw adres, als bezitter van eenige curiosa van wijlen de dichter Slauerhoff. Daar wij voornemens zijn van 15 Mei tot 1 Juni, een Slauerhoff tentoonstelling in te richten, komen wij tot U met de vraag, of wij evenals U reeds eerder de N.V. Broese te Utrecht, afstond, ons voor ongeveer een maand, deze ook in bruikleen zoudt willen geven. Wij zullen de voorwerpen met alle pieteit en goede zorg behandelen.

Uw gunstig antwoord zien wij gaarne tegemoet, en alle onkosten zullen wij gaarne vergoeden.

Hoogachtend,

Van Benthem & Jutting

Origineel: particuliere collectie

(33)

Briefwisseling Menno ter Braak - S. van den Bergh jr.

Menno ter Braak aan

S. van den Bergh jr.

9 mei 1939

aant.

9 Mei 1939 Den Weledgeb. Heer

S. VAN DEN BERGH Jr.

Rust en Vreugdlaan 5 Wassenaar

Weled. Geb. Heer

Het lijkt mij wenschelijk, U als commissaris van Het Vaderland te doen toekomen ingesloten copie van een correspondentie, gevoerd tusschen de heeren Swart en Nijgh eenerzijds en ondergeteekende anderzijds. Deze correspondentie heeft mij aanleiding gegeven nader te overwegen wat mij thans te doen staat, aangezien ik het schrijven van den heer Nijgh slechts indirect wenschte te beantwoorden door het onmiddellijk indienen van mijn ontslag als redacteur Letteren en Kunst van Het Vaderland.

Alvorens mijn gedragslijn in deze aangelegenheid echter verder te bepalen, zou ik gaarne van U vernemen, of U in dit verloop van zaken aanleiding vindt van uw meening te doen blijken of eenige stap te ondernemen.

Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum

S. van den Bergh jr.

aan

Menno ter Braak

Wassenaar, 10 mei 1939

aant.

den 10. Mei 1939 Den WelEd. Zeergel. Heer

Dr. Menno Ter Braak

's-Gravenhage, Kraaienlaan 36.

WelEd. Zeergel. Heer:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

te zien geeft (om het voor het gemak maar eens zoo mathematisch uit te drukken), bleek de novellist Vestdijk iemand te zijn, wien de novellistische vorm zoo goed afgaat, dat hij

En achter dezen Innitzer kan men zich gemakkelijk een stoet van prelaten, professoren en andere ‘clercken’ (geestelijken of intellectueelen, dominees of dichters) voorstellen, die

Als ik mij hier de vijand der wapenfabrikanten noem, is dat niet minder ‘valsch’; maar het is daarom toch evenzeer inhaerent aan mijn persoonlijkheid als het

De kunst is thans door de natuur heengegaan, zij is niet olympisch meer; zij zal voortaan geen klem meer trachten te verleenen aan haar onderscheidingen door orakels en mirakels,

En toch, ondanks het voortduren van hun intieme verhouding: zoodra van Haaften te aanvallend ging optreden, herinnerde hij zich den dag, waarop zijn ouders hem bezocht hadden;

Dat men van ‘natuur’ kan spreken, beteekent slechts, dat het bestaan ons in burgerlijkheid kluistert, dat alle dingen niet meer alles zijn, dat de schoonheid en de persoonlijkheid

Het zou tegenover een goed schilder minstens onbillijk zijn; men zou hem moeten toeroepen: ‘Uw eerste gebrek aan intelligentie is, dat gij u zoo hardnekkig occupeert met iets,

Menno ter Braak, In gesprek met de vorigen.. heid van een ‘historischen zin’, die Swillens in zijn boek over Saenredam ook nog oppert, lijkt mij al een