• No results found

Zonnige dagen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zonnige dagen · dbnl"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Zonnige dagen. Adolf Engel Verlag, Berlijn 1890-1900

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_zon001zonn01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

1

[Zonnige dagen]

Die twee hebben samen in het zand rondgesprongen, Nu hebben de vogeltjes hen in slaap gezongen;

De hond houdt trouw naast Lisetje de wacht, En denkt: ‘lieve kleine, slaap nu maar eens zacht!’

Zonnige dagen

(3)

Het verdwaalde Lammetje.

Een herder had een zeer schoon lammetje bij zijn kudde. Eens toen hij zijn kudde aan den zoom van een bosch liet grazen, liep het lammetje alleen in het bosch, en de herder zag het niet meer. Het lammetje echter liep verder en verder, en toen het weer naar de kudde terugkeeren wilde, kon het den weg niet meer vinden. Het blaatte en riep, maar de herder en de hond hoorden het niet, omdat zij er te ver van af waren.

Eindelijk kwam het in een dicht gestruik, waar het zoo donker was, als in den nacht. In dit gestruik echter lag een wolf, en toen hij het lammetje hoorde schreenwen, sprong hij op. verscheurde het arme dier en at het op.

Het lammetje werd verslonden, De wol vloog door de lucht;

Het had zijn dood gevonden, En gaf den laatsten zucht.

(4)

3

Wil men der bloemen pracht genieten, Zijn zinnen strelen met haar kleur, Dan moet men vlijtig ze begieten, Men geniet dan ook haar geur.

Zonnige dagen

(5)

Waar niets is, komt niets bij.

Van twee behoeftige broeders had de eene geen lust en geen moed, om iets te verdienen, omdat het geld niet in huis regende. Hij zeide altijd: ‘Waar niets is, komt niets bij.’ En zoo was het ook. Hij bleef gedurende zijn geheele leven de arme broeder Waarnietsis, omdat het hem niet de moeite waard was, met een kleine spaarpenning een begin te maken, om langzamerhand tot eenig vermogen te komen. De jongste broeder dacht er echter anders over. Deze zeide altijd: ‘Wat niet is, kan nog komen.’

Hij was zuinig met de kleine nalatenschap zijner ouders, en vermeerderde die langzamerhand door zuinigheid, vlijtig te werken en spaarzam te leven. In den beginne ging het moeilijk en langzaam. Maar zijn spreekwoord: ‘Wat niet is, kan nog komen,’

gaf hem moed en hoop. Mettertijd ging het beter. Hij werd door vlijt en Gods zegen een rijk man, en onderhoudt thans de kleine kinderen van zijn armen broeder Waarnietsis, die zelf zijn eigen kost niet verdienen kan.

(6)

5

Ziet toch eens dien kleinen snaak:

Hij wil Marie doen schrikken.

Maar zij zegt: ‘dat is 'n flauw vermaak, Daar kunt ge me niet mee verstrikken.’

Zonnige dagen

(7)

De Korenaren.

Een landman ging met zijn zoontje naar het veld, om te zien of het koren haast rijp was.

‘Vader, hoe komt het toch,’ zeide de knaap, ‘dat eenige halmen zich zoo diep naar de aarde buigen, en anderen zoo recht op staan? Die zijn zeker erg voornaam; de anderen, die zich zoo diep voor hen bukken, zijn zeker veel slechter?’

De vader plukte een paar aren af, en zeide: ‘Zie deze aar, die zich zoo bescheiden boog, is vol van de mooiste korrels; deze echter, die zoo trots in de hoogte stond, is geheel leeg.

Draagt iemand al te hoog zijn hoofd, Is vaak hij van verstand beroofd.

De gestrafte ontrouw.

(8)

Een muis zou gaarne over een beek gaan, maar zij kon niet. Toen riep zij de hulp van een kikvorsch in. De kikvorsch was echter een schalk en zeide tegen de muis:

‘Bindt uw poot aan de mijne, dan zal ik u zwemmende over het water brengen.’ Toen zij nu op het water waren, dook de kikvorsch en wilde de muis verdrinken. Terwijl echter de muis zich te weer stelde, kwam een sperwer aangevlogen, die de muis beet pakte, den kikvorsch mede uit het water trok, en beide oppeuzelde.

‘Die voor anderen een kuil graaft, valt er zelf in.’

Zonnige dagen

(9)

Morsige Michel.

O, die morsige Michel, dat was me 'n jongen! Dien had ge moeten zien! Als hij water zag, dan liep hij haastig weg, want van wasschen hield hij volstrekt niet. Zijn haren liet hij in het geheel niet knippen, en zij hingen om zijn hooft als een kraaiennest.

En nagels hat hij aan zijn vingers, om er vies van te worden; ze waren bijna een halven voet lang. Dat was een alleraardigste jongen, niet waar? Niemand kon hem dan ook luchten of zien, en iedereen liet hem links liggen. Hij was tot niets in staat, en kon niet eens schoornsteenveger worden. En als hij op straat kwam, dan riepen de kinderen hem na:

Daar komt de mors'ge Michel weer, 't Lijkt krek een ongelikten beer;

Ook wascht de knaap zich nimmer rein, En wil altijd mors'ge Michel zijn!

Nu, hoe bevalt u dat? Zeker niet al te best! En gij hebt gelijk, Wees altijd zindelijk, dan blijft gij gezond, en iedereen houdt van u. Als gij u echter niet laat waschen en kammen, dan wordt gij ook een morsige Michel.

(10)

Gehoorzaamheid, vergeet dat niet, Is steeds de doen, wat men u gebiedt.

Zonnige dagen

(11)

Wie, evenals Marietje, niet verder durft gaan, En, evenals 't hondje, vrees achtig blijft staan, Voor 'n lammetje, zoo zachtmoedig en klein, Moet zelf een vreesachtig schaapje sijn.

(12)

9

Liefde van een ooievaar voor zijne jongen.

Eens woedde een vreeselijke brand te Delft. De vlam sloeg ook naar een toren over, op welks dak een ooievaarsnest met jongen was. Te vergeefs trachtte de oude zijn jongen weg te brengen. Zij waren te zwaar voor zijn snavel. De vlam steeg hooger en hooger en het nest begon reeds te branden. De ooievaar zeeg op zijn jongen neer, bedekte hen met zijne vleugels en verbrandde met hen tot asch.

Zedespreuk.

Rein zij steeds uw hart en hand, Doe, wat gij doet, steeds met verstand.

Zonnige dagen

(13)

Heerlijk is 't sleedje rijden, En de sneeuwbaan af te glijden;

't Zij in arreslêe of prik,

Dan zijn de kind'ren in hun schik.

(14)

11

Het Kind en de Bij.

Kind:

Ach, bijtjelief, ach steek mij niet!

Bij:

Kom, kindjelief, heb geen verdriet!

Ik heb nimmer rust noch duur En verdien mijn kost zeer zuur.

In alle bloemen moet ik duiken, Want veel honig kan 'k gebruiken.

Vervolg dus maar stil uw weg;

Ik vlei mij neêr in gindsche heg.

Viervoetige Dieren.

Zonnige dagen

(15)

Broertje heeft slaap. (G. Mandel).

Het knaapje Kreeg slaapje, 't Is moede, ik wed, Het rekt zich, En strekt zich,

En verlangt naar zijn bed.

Het geeuwt En het schreeuwt, Niets, dat het meer sust Het keert zich

Verweert zich

En verlangt zeer naar rust.

Het knaapje Heeft slaapje,

't Was zoet en 't was 'lief,

‘Nu kom,’

Zegt zijn moeder,

‘Ga slapen, hartedief!’

(16)

12

Foei, poesjes, ge moest warempel u schamen,

Het zoutvat omver, het spiegelglas stuk, en allen te samen Aan 't snoepen en stelen, zonder u te geneeren,

Als de vrouw straks thuis komt, zal ze 't u wel anders leeren.

Zonnige dagen

(17)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Misschien ben ik naïef in deze wereld van ieder voor zich, maar ik kan het gewoon niet laten.. Mezelf en U, mijn God, kan ik niet

Na de aankondiging van zijn aanstaande dood zegt Jezus dat Hij „ergens naartoe gaat” (Johan- nes 13, 36) om voor de leerlingen een plaats klaar te maken, zodat zij ook daar bij

Vergeving kunnen ontvangen heeft alles te maken met een geloof in de liefde van de ander.. Niet voor niets wordt gezegd dat vergeving de liefde op haar

Niet hun spectaculaire handelin- gen, maar hun spontane keuze voor het leven, hun bescheiden- heid, gulheid en gastvrijheid lei- den tot heiligheid.. Lodewijk en Maria illustreren

Voor hem betekent bidden luisteren naar God, in zijn nabijheid ver- toeven, om zich uiteindelijk te laten veranderen. Een wezenlijke beweegreden voor het ascetische leven bestaat in

In zijn zogeheten ‘zevende preek’ is Basilius buitengewoon kritisch tegenover de rijken: „Jul- lie zeggen dat jullie niet kunnen geven. Jullie zeggen aan wie iets vraagt, dat

Maar door een bescheiden handeling uit liefde krijgt ze in haar hart zijn ware gezicht te zien. Cajetanus leert de boodschap van Veronica: God zien we tijdens

Terwijl Marta helemaal in beslag genomen wordt door de zorg voor haar gast, gaat haar zus aan zijn voeten zitten en luistert ze naar zijn woorden. Marta vraagt Jezus of Hij het