• No results found

Met de integratie wordt beoogd de toegankelijkheid van de gelijkebehandelingswetgeving aanzienlijk te verbeteren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Met de integratie wordt beoogd de toegankelijkheid van de gelijkebehandelingswetgeving aanzienlijk te verbeteren"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MvT Integratiewet Awgb IC 1 MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen deel 1. Inleiding

Dit wetsvoorstel strekt er in de eerste plaats toe, de belangrijkste wetgeving op het terrein van gelijke behandeling samen te voegen in één wet. Het betreft de Algemene wet gelijke

behandeling (Awgb), de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Wgbm/v), de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz), de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) en de artikelen 7:646 en 7:647 Burgerlijk Wetboek. De drie laatstgenoemde wetten en de twee bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) worden door middel van dit wetsvoorstel opgenomen in de Awgb.

Met de integratie wordt beoogd de toegankelijkheid van de gelijkebehandelingswetgeving aanzienlijk te verbeteren. Tot op heden is de regelgeving op het terrein van de gelijke behandeling verspreid over diverse wetten en algemene maatregelen van bestuur. Naast artikel 1 van de Grondwet en de discriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht zijn er vier specifieke gelijkebehandelingswetten (de Awgb, de Wgbm/v, de Wgbh/cz en de Wgbl) en een aantal gelijkebehandelingsartikelen in het BW (Boek 7, titel 10, afdeling 4). Een aantal algemene maatregelen van bestuur bevat nadere regels over gelijke behandeling: het Besluit gelijke behandeling (gebaseerd op de Awgb), het Besluit beroepsactiviteiten waarbij het geslacht bepalend kan zijn (gebaseerd op de Wgbm/v), het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (mede gebaseerd op de Wgbm/v), het Besluit rechtspositie leden Commissie gelijke behandeling (gebaseerd op de Awgb) en het Besluit werkwijze Commissie gelijke behandeling (gebaseerd op de Awgb). Aan deze opsomming zal in de loop van 2010 nog worden toegevoegd het Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer (gebaseerd op de Wgbh/cz).

Aan een dergelijke versnippering van regelgeving over verschillende wetten zijn diverse nadelen verbonden zoals een verminderde toegankelijkheid van de wetgeving, discussies over de verhouding van de diverse wetten en de diverse gronden en het risico van onbedoelde verschillen in rechtsbescherming. Met integratie van wetgeving kunnen deze nadelen worden voorkomen of verminderd. Met name gelet op het belang van een voor burgers goed toegankelijke gelijkebehandelingswetgeving zijn wij van mening dat integratie van de diverse gelijkebehandelingswetten in één brede gelijkebehandelingswet wenselijk is.

Ook de twee eerstgenoemde algemene maatregelen van bestuur zullen worden

samengevoegd. Deze integratie past in het algemene kabinetsbeleid van vermindering en vereenvoudiging van regelgeving.

De integratie van de gelijkebehandelingswetten wordt voorts aangegrepen om de

terminologie van de gelijkebehandelingswetgeving beter te laten aansluiten bij die van de Europese richtlijnen ter zake van gelijke behandeling. Ten slotte beoogt het wetsvoorstel de realisatie van een aantal voornemens naar aanleiding van de tweede evaluatie van de Awgb.

De meest in het oog springende wijziging die hieruit voortkomt, is de vervanging van

‘onderscheid’ als centraal begrip in de gelijkebehandelingswetgeving door het begrip

‘discriminatie’.

(2)

MvT Integratiewet Awgb IC 2 2. Aanleiding tot de integratie

De regelgeving op het terrein van gelijke behandeling is reeds gedurende een ruim aantal jaren verspreid over verschillende wetten. Enerzijds zijn dat (sinds 1980) de Wgbm/v en de artikelen 7:646 en 7:647 BW (voorheen artikel 1637ij BW) met specifieke regelgeving voor gelijke behandeling op grond van geslacht op het terrein van de arbeid en anderzijds (sinds 1994) de Awgb, een algemene wet op het terrein van de gelijke behandeling met regelgeving voor meerdere gronden en voor meerdere terreinen.

Bij de latere totstandkoming van de Wgbh/cz en de Wgbl ontstond de discussie of het

wenselijk was deze specifieke gelijkebehandelingswetten naast de Awgb tot stand te brengen of dat de gronden handicap of chronische ziekte en leeftijd in de Awgb dienden te worden opgenomen. Vooral de Raad van State toonde zich een voorstander van een opname van de twee gronden in de Awgb1. Om diverse redenen, zoals de voorgeschiedenis van beide wetsvoorstellen, de afspraken uit het regeerakkoord, alsmede het belang dat door zowel regering als parlement werd gehecht aan de spoedige totstandkoming van wetgeving met betrekking tot gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en leeftijd, werd ervoor gekozen om de Wgbh/cz en de Wgbl afzonderlijk tot stand te brengen. Wel werd bij de behandeling van de wetsvoorstellen aan de Tweede Kamer de toezegging gedaan om na de totstandkoming van deze wetten de integratie van deze wetten in de Awgb ter hand te nemen (zie de brieven van 11 december 2002 van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 en van 12 december 2002 van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, K.L. Phoa3. Na de inwerkingtreding van de Wgbh/cz en de Wgbl met ingang van 1 december 2003 respectievelijk 1 mei 2004, werd begonnen met de

interdepartementale voorbereiding van een wetsvoorstel voor de integratie van deze wetten in de Awgb.

3. Totstandkoming van het voorstel van wet

De voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel heeft uiteindelijk veel langer geduurd dan werd voorzien. Daarvoor is een aantal oorzaken aan te wijzen.

In eerste instantie werd bij het opstellen van het integratiewetsvoorstel uitgegaan van de gedachte dat de Wgbm/v vooralsnog als zelfstandige wet zou voortbestaan. Bij de behandeling in de Tweede Kamer van de EG-implementatiewet Awgb gaf de toenmalige Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties aan, dat de vraag over de integratie van de Wgbm/v bij de tweede evaluatie van de Awgb aan de orde zou kunnen komen4. Tijdens de behandeling van de Evaluatiewet Awgb (de aanpassingswetgeving naar aanleiding van de eerste evaluatie van de Awgb)5 werd door de Tweede Kamer opnieuw gevraagd naar de mogelijkheid om de integratie van de Wgbm/v alsnog mee te nemen in de Integratiewet waarmee ook de gronden leeftijd en handicap in de Awgb opgenomen zouden worden6.

1 Kamerstukken II 2001/02, 28 187, A, Kamerstukken II 2001/02, 28 169, B, Kamerstukken II 2001/02, 28 170, B.

2 Kamerstukken II 2002/03, 28 169, nr. 30.

3 Kamerstukken II 2002/03, 28 170, nr. 12.

4 Kamerstukken II 2003/04, 28 770, nr. 10, p. 10.

5 Kamerstukken II 2003/04, 29 311, nrs. 1-2.

6 Handelingen II 2004/05, p. 3017.

(3)

MvT Integratiewet Awgb IC 3

Bij de interdepartementale voorbereiding van de tweede evaluatie van de Awgb werd bezien of het conform de wens van de Kamer mogelijk zou zijn de integratie van de Wgbm/v te versnellen en mee te nemen met de integratie van leeftijd en handicap. Nadat

interdepartementaal onderzoek door de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had uitgewezen dat ook integratie van de Wgbm/v op korte termijn mogelijk zou kunnen zijn, besloot het toenmalige kabinet tot een brede integratie waarbij ook de Wgbm/v en de artikelen 7:646 en 7:647 BW zouden worden opgenomen in de Awgb. De Tweede Kamer werd hierover geïnformeerd bij brief van 28 april 20057 en bij brief van 20 september 20058. Deze verbreding leidde reeds tot enige vertraging in het eerder aan de Tweede Kamer toegezegde tijdspad voor de totstandkoming van de Integratiewet.

Intussen werd de implementatie van een nieuwe Europese richtlijn zoals te doen gebruikelijk door middel van een afzonderlijk wetgevingstraject doorgevoerd9.

In mei 2006 werd een voorstel van wet, waarin ook de integratie van de Wgbm/v was opgenomen, voor advies aan de Raad van State voorgelegd. In zijn advies, dat in augustus van dat jaar werd vastgesteld, wees de Raad van State er vooral op, dat het wetsvoorstel de door de Raad reeds eerder bepleite aansluiting bij de Europese terminologie ontbeerde, vooral – maar niet alleen – door het handhaven van het begrip ‘onderscheid’. Dit advies van de Raad van State vormde de aanleiding, het integratiewetsvoorstel opnieuw te bezien. De vraag naar de vervanging van

‘onderscheid’ als centraal begrip in de gelijkebehandelingswetten door ‘discriminatie’ maakte intussen tevens deel uit van de onderzoeksopdracht van het externe wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de tweede evaluatie van de Awgb. De vraag of al dan niet nader zou moeten worden aangesloten bij de terminologie van de Europese gelijkebehandelingsrichtlijnen kreeg een nog grotere betekenis door een drietal inbreukprocedures, die door de Europese Commissie werden gestart. De inbreukprocedures hadden betrekking op de omzetting van Richtlijn nr.

2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PbEG L 180) (hierna: anti- rassendiscriminatierichtlijn), Richtlijn nr. 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PbEG L 303) (hierna: kaderrichtlijn) en Richtlijn nr. 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de

tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PbEG L 269)10. Deze inbreukprocedures maakten duidelijk dat weliswaar op goede gronden verdedigd kan worden dat de Nederlandse

7 Kamerstukken II 2004/05, 29 311, nr. 8.

8 Kamerstukken II 2005/06, 29 362, nr. 57.

9 Wet van 5 oktober 2006 tot wijziging van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Richtlijn 2002/73/EG (Stb. 469) en Wet van 21 juli 2007 tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling ter uitvoering van Richtlijn nr. 2004/113/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (Stb. 321).

10 Laatstgenoemde richtlijn is inmiddels ingetrokken en vervangen door Richtlijn nr.

2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PbEG L 204) (herschikkingsrichtlijn).

(4)

MvT Integratiewet Awgb IC 4

gelijkebehandelingswetgeving (materieel) in overeenstemming is met de genoemde richtlijnen, maar dat de in het verleden gemaakte keuze om de richtlijnterminologie niet één-op-één over te nemen, in het licht van de toenemende Europese invloed op het terrein van de gelijke behandeling steeds moeilijker is te handhaven.

Een en ander leidde ertoe, dat het vorige kabinet het gevoelen uitte dat zo spoedig mogelijk in de gelijkebehandelingswetgeving diende te worden aangesloten bij de terminologie van de Europese richtlijnen. Dat zou geschieden door middel van het integratiewetsvoorstel11. De beslissing of daarbij tevens zou worden overgestapt van ‘onderscheid’ op ‘discriminatie’, zou worden genomen bij gelegenheid van het kabinetsstandpunt over de tweede evaluatie van de Awgb. Het met redenen omkleed advies van de Europese Commissie over de implementatie van de kaderrichtlijn leidde tot een principiële discussie met de Tweede Kamer over de zogenoemde enkele-

feitconstructie in de Awgb (zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 25). Het kabinetsstandpunt over de tweede evaluatie werd, om verdere vertraging te voorkomen, vervolgens gesplitst in twee delen. Het eerste deel, dat op 19 december 2008 werd uitgebracht12, omvatte onder meer de volgende besluiten:

a. De term ‘onderscheid’ wordt vervangen door ‘discriminatie’.

b. De definities van ‘direct onderscheid’ en ‘indirect onderscheid’ zullen versneld worden

aangepast naar aanleiding van het met redenen omkleed advies van de Europese Commissie over de implementatie van de kaderrichtlijn (zonder daarbij al over stappen van ‘onderscheid’ op

‘discriminatie’)13.

c. ‘Volksgezondheid’ wordt als uitzonderingsgrond opgenomen in de Awgb, als gevolg van de aanbeveling daartoe van de Commissie gelijke behandeling (Cgb).

d. De uitzondering voor werkverhoudingen met een privékarakter wordt, naar aanleiding van het met redenen omkleed advies, aangepast aan de richtlijnterminologie.

Het kabinet besloot advies te vragen aan de Raad van State over de enkele-

feitconstructie, en het standpunt daarover in het tweede deel van het kabinetsstandpunt neer te leggen. In het tweede deel van het kabinetsstandpunt, dat na ontvangst van het advies van de Raad van State op 29 september 2009 verscheen14, maakte het kabinet kenbaar de enkele-feitconstructie te willen vervangen door een bij de terminologie van de kaderrichtlijn aansluitende tekst en deze en andere wijzigingen die uit het

kabinetsstandpunt voortvloeien (behalve die onder b), op te nemen in het integratiewetsvoorstel.

Een en ander heeft ertoe geleid dat het onderhavige voorstel van wet geheel opnieuw is bezien, waarbij het oorspronkelijke uitgangspunt (technische integratie van de

gelijkebehandelingswetten, dus geen materiële wijzigingen) zo veel mogelijk is gehandhaafd.

4. Adviezen en internetconsultatie

Een concept van dit wetsvoorstel werd voorafgaand aan de advisering door de Raad van State, in 2006, in een consultatieronde voorgelegd aan een aantal organisaties, te weten de Cgb, de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad), het

Expertisecentrum LEEFtijd en E-Quality, kenniscentrum voor emancipatie in de multiculturele

11 Kamerstukken II 2006/07, 30 967, nr. 4, p. 2.

12 Kamerstukken II 2008/09, 28 481, nr. 5.

13 Kamerstukken II 2008/09, 31 832, nrs. 1-4.

14 Kamerstukken 2009/10, 28 481, nr. 6.

(5)

MvT Integratiewet Awgb IC 5

samenleving. Deze instellingen brachten alle een advies uit. Naar aanleiding van de adviezen werd op een aantal plaatsen de memorie van toelichting uitgebreid of gewijzigd. In sommige gevallen is dat ook expliciet zo aangegeven. Omwille van de leesbaarheid van de toelichting is ervoor gekozen niet bij alle wijzigingen expliciet te verwijzen naar het advies van de betrokken organisatie. Voorts werd het voorstel van wet, zoals dat naar aanleiding van de consultatieronde, het advies van de Raad van State en het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de tweede evaluatie van de Awgb is gewijzigd, door middel van internetconsultatie aan doelgroepen, organisaties en belangstellenden voorgelegd. [PM: resultaten

internetconsultatie].

In alle adviezen die over het oorspronkelijke conceptwetsvoorstel werden uitgebracht, werd nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de keuze van het toenmalige kabinet om de integratie te beperken tot een technische operatie. Naar aanleiding van deze opmerkingen werd paragraaf 5 van deze toelichting aangepast. Ook in de artikelsgewijze toelichting werd op verschillende punten een nadere toelichting van de keuze voor technische integratie opgenomen. De aanbevelingen uit de adviezen die de doelstellingen van dit wetsvoorstel te buiten gaan, werden niet overgenomen. Wij hechten eraan een duidelijk onderscheid te maken tussen technische integratie en een operatie waarin het beschermingsniveau tussen de verschillende antidiscriminatiegronden wordt gelijkgetrokken. Wel werden in het wetsvoorstel de wijzigingen meegenomen die voortvloeien uit het hierboven genoemde kabinetsstandpunt naar

aanleiding van de tweede evaluatie van de Awgb.

Aan de Cgb werd in de adviesaanvraag expliciet gevraagd aandacht te besteden aan de uitzondering op het verbod van onderscheid voor eisen die verband houden met het

privékarakter van een rechtsverhouding. In reactie daarop gaf de Cgb in haar advies aan dat het gelijkheidsbeginsel ook geldt in horizontale relaties en dat het gelijkheidsbeginsel een dusdanig belangrijke rechtsnorm belichaamt dat daaraan in privaatrechtelijke verhoudingen niet kan worden voorbijgegaan. De Cgb gaf evenwel ook duidelijk aan dat subjectieve preferenties in beginsel altijd een rol mogen spelen in privé-verhoudingen, voor zover dit niet in de weg staat aan het recht van anderen om op voet van gelijkheid deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Met dit laatste criterium gaf de Cgb een invulling aan de

redelijkheidstoets die de uitzondering op het verbod van onderscheid voor eisen die verband houden met het privékarakter van de rechtsverhouding bevat. Het kabinet sluit zich aan bij het uitgangspunt, zoals verwoord door de Cgb. De uitzondering op het verbod van

onderscheid voor eisen die verband houden met het privékarakter van de rechtsverhouding moet dan ook in dit licht gezien worden. Naar aanleiding van het met redenen omkleed advies van de Europese Commissie is de formulering van deze uitzondering in overeenstemming gebracht met de richtlijnterminologie. Dat ook de gronden leeftijd en handicap of chronische ziekte onder de werking van deze uitzondering worden gebracht, is in lijn met het advies van de Cgb en betekent geen inbreuk op het beschermingsniveau van deze gronden. In de context van de bijzondere wetten voor de afzonderlijke gronden is het verklaarbaar dat een dergelijke uitzondering niet benoemd is. Gelet op het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het gesloten systeem van de Awgb is het nodig een

belangenafweging ook voor deze gronden expliciet mogelijk te maken.

(6)

MvT Integratiewet Awgb IC 6 5. Technisch karakter van de integratie

Van meet af aan is aangegeven dat de integratie van de Wgbh/cz en de Wgbl in de Awgb een technisch karakter zal hebben, waarbij geen inhoudelijke wijzigingen zijn beoogd15. In de eerdergenoemde brief van 28 april 2005 aan de Tweede Kamer16 is meegedeeld dat ook de integratie van de Wgbm/v een technisch karakter zal hebben, waarmee geen inhoudelijke wijzigingen zijn beoogd. De latere beslissing om meer aan te sluiten bij de formuleringen uit de Europese richtlijnen en (mede in verband daarmee) het begrip ‘onderscheid’ te vervangen door ‘discriminatie’, doet geen afbreuk aan dit oorspronkelijke uitgangspunt.

Wat betreft de grond handicap of chronische ziekte gaf de toenmalige Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorts in haar brief aan dat voorop staat dat de integratie van de Wgbh/cz in de Awgb uitbreiding van de rechtsbescherming met andere

maatschappelijke sectoren voor de grond handicap of chronische ziekte niet in de weg zal staan. Daarnaast werd een aantal punten genoemd waarmee bij de integratie rekening gehouden moest worden. Voor de Wgbh/cz betrof dat artikel 2 van de Wgbh/cz (de verplichting om desgevraagd doeltreffende aanpassingen te treffen), de specifieke uitzonderingen in de Wgbh/cz voor de grond handicap of chronische ziekte, die niet in de Awgb voorkomen, en de verschillen in materiële reikwijdte tussen de Wgbh/cz en de Awgb.

Voor de Wgbl betrof dat de systematiek van de wet (het half open stelsel van

uitzonderingsgronden) en de reikwijdte. Met inachtneming van bovenstaande voorwaarden en aandachtspunten werd dit wetsvoorstel opgesteld. Hieronder zal nader worden ingegaan op de keuzes waartoe dit heeft geleid. Daarna wordt, in de volgende paragraaf, nader ingegaan op de overstap van ‘onderscheid naar ‘discriminatie’, waarmee overigens evenmin materiële wijzigingen zijn beoogd.

Integratie met een technisch karakter leidt er in beginsel toe dat de inhoudelijke verschillen in de materiële reikwijdte en de uitzonderingsgronden tussen de verschillende wetten,

samenhangend met het karakter van de gronden, zullen blijven bestaan. Voor de integratie is dit geen onoverkomelijk bezwaar. Ook in de huidige Awgb bestaan verschillen in reikwijdte en uitzonderingen tussen de gronden (bijvoorbeeld in artikel 7a en in artikel 2). In enkele

gevallen brengt een dergelijke technische integratie verschillen tussen gronden aan het licht die de wetgever niet expliciet als zodanig bedoeld heeft en die leiden tot onwenselijke ongelijkheden binnen de Awgb. In die gevallen, die in de artikelsgewijze toelichting worden benoemd, is ervoor gekozen om voor de verschillende gronden de bepalingen gelijk te trekken.

Volledige integratie, waarbij ook de materiële reikwijdte en de uitzonderingsgronden gelijk worden getrokken zal, voor zover al mogelijk, pas op langere termijn gerealiseerd kunnen worden. In de adviezen die door de verschillende organisaties werden uitgebracht over een concept van het onderhavige wetsvoorstel werd verzocht om verdergaande gelijktrekking van het beschermingsniveau van de verschillende gronden. Deze wens strookt niet met de uitgangspunten van het wetsvoorstel en de opmerkingen uit de betreffende adviezen zijn op dit punt dan ook niet overgenomen. Wij achten het niet wenselijk om dit wetsvoorstel, dat een aanzienlijke verbetering van de toegankelijkheid van de wet bewerkstelligt, uit te stellen tot het moment waarop de discussies over gelijktrekking van het beschermingsniveau zijn

15 Zie onder meer de in paragraaf 2 genoemde brieven van 11 en 12 december 2002, Kamerstukken II 2002/03, 28 169, nr. 30 en Kamerstukken II 2002/03, 28 170, nr. 12.

16 Kamerstukken II 2004/05, 29 311, nr. 8; zie hierboven, paragraaf 3.

(7)

MvT Integratiewet Awgb IC 7

uitgekristalliseerd. Daarbij is van belang dat ook op Europees niveau nader gestudeerd wordt op gelijktrekking van het beschermingsniveau. Op dit moment varieert het

beschermingsniveau op grond van de Europese richtlijnen voor diverse gronden en terreinen, terwijl tevens een nieuwe brede richtlijn voor gelijke behandeling buiten de arbeid in

voorbereiding is. Met een eventuele harmonisatie op Europees niveau zal niet worden aangevangen vóór die nieuwe richtlijn is vastgesteld en geïmplementeerd. Wij vinden het niet wenselijk, op deze Europese ontwikkelingen vooruit te lopen. In het verleden heeft een dergelijk vooruitlopen op Europa ertoe geleid dat er een volledig nieuw wetsvoorstel voor gelijke behandeling op grond van leeftijd moest worden ontworpen, nadat de EU daarover een richtlijn vaststelde. Gelijktrekking van het beschermingsniveau zou voorts de integratie- operatie onnodig belasten en verder vertragen. Aan het inhoudelijk gelijktrekken van de rechtsbescherming voor de diverse gronden kan stapsgewijs verder worden gewerkt. In de toekomst kunnen desbetreffende wijzigingen worden aangebracht in de vernieuwde Awgb.

Het technische karakter van deze wijzigingswet heeft ook tot gevolg dat in de

artikelsgewijze toelichting slechts beperkt wordt ingegaan op de inhoudelijke achtergrond van de bepalingen uit de verschillende wetten. Een belangrijk deel van de bepalingen wordt slechts verplaatst en de destijds bij de bepalingen gegeven toelichting blijft ongewijzigd. Hiervoor wordt in algemene zin verwezen naar de

totstandkomingsgeschiedenis van de diverse wetten. Het is niet gebruikelijk en praktisch ondoenlijk om bij een nieuw wetsvoorstel de hele parlementaire geschiedenis opnieuw de revue te laten passeren. Integrale herhaling brengt bovendien het risico met zich dat er verschillen ontstaan in de afzonderlijke toelichtingen en is om die reden ook onwenselijk.

Voor de parlementaire geschiedenis van bepalingen die (materieel) niet worden gewijzigd, wordt verwezen naar de eerder gepubliceerde parlementaire stukken.

6. Van ‘onderscheid’ naar ‘discriminatie’

De Raad van State heeft herhaaldelijk geadviseerd, het Europeesrechtelijk begrip

‘discriminatie’ over te nemen en niet de term ‘onderscheid’ te handhaven17.

Het vorige kabinet heeft hiernaar in het kader van de tweede evaluatie van de Awgb

onderzoek laten verrichten door de Universiteit van Tilburg en de Rijksuniversiteit Groningen, dat uitmondde in het rapport ‘Gelijke behandeling: principes en praktijken,

Evaluatieonderzoek Algemene wet gelijke behandeling’18. De onderzoekers van de betrokken universiteiten concludeerden dat de begrippen ‘onderscheid’ en ‘discriminatie’ juridisch niet wezenlijk uiteenlopen. De betekenisverschillen spitsen zich toe op de gevoelslading van het begrip en de juridische context waarin de begrippen functioneren. Indien de term

‘discriminatie’ wordt ingevoerd, zal de juridische systematiek van de Awgb volgens de

onderzoekers niet veranderen. Het overgaan op de term discriminatie heeft wel tot gevolg dat enkele bepalingen in de Awgb − waaronder de uitzonderingsgronden op

discriminatieverboden − anders zullen moeten worden geformuleerd.

In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de tweede evaluatie van de Awgb sluit het kabinet zich aan bij het oordeel van de universiteiten dat op juridische gronden geen eenduidige keuze voor ‘onderscheid’ of ‘discriminatie’ geïndiceerd is. Mede naar aanleiding

17 Zie onder meer Kamerstukken II 2001/02, 28 187, A, p. 4, Kamerstukken II 2008/09, 31 832, nr. 4, p. 3 en het advies van 7 augustus 2006 bij het onderhavige wetsvoorstel.

18 Onder redactie van M.L.M. Hertogh en P.J.J. Zoontjens, Nijmegen 2006.

(8)

MvT Integratiewet Awgb IC 8

van de adviezen van de Raad van State heeft het kabinet niettemin besloten over te gaan op de term ‘discriminatie’: “Deze term sluit één-op-één aan bij de terminologie van de Europese richtlijnen en verzekert op ondubbelzinnige wijze de rechtsbescherming zoals de richtlijnen die beogen te bieden. De term sluit ook beter aan bij de terminologie van artikel 1 van de Grondwet. Met de term ‘discriminatie’ wenst het kabinet bovendien de ernst van het

fenomeen te benadrukken. Daarnaast acht het kabinet het wenselijk om aan te sluiten bij de overige internationaalrechtelijke bepalingen zoals neergelegd in artikel 26 van het

Internationaal Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR), artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het bij dat verdrag behorende Protocol nr. 12.

Wij zijn van oordeel dat door deze nieuwe terminologie geen koerswijziging in de oordelenlijn van de Cgb zal plaatsvinden, aangezien de Cgb ten aanzien van het begrip ‘onderscheid’ ook reeds de Europeesrechtelijke interpretatie van het begrip ‘discriminatie’ volgde.” 19. Met dit wetsvoorstel wordt mede beoogd, de overgang van ‘onderscheid’ naar ‘discriminatie’ te effectueren. Daartoe wordt onder meer voorgesteld, in artikel 1 van de Awgb de definities van discriminatie, directe discriminatie en indirecte discriminatie uit de Europese richtlijnen over te nemen. Met het overnemen van deze Europese begripsomschrijvingen wordt overigens geaccentueerd, dat het hier niet (tevens) hoeft te gaan om discriminatie in de strafrechtelijke betekenis (artikel 90 quater Wetboek van Strafrecht20).

7. Achtergrond Wgbm/v

Zoals in paragraaf 2 al is aangegeven, is er jarenlang sprake geweest van twee belangrijke gelijkebehandelingswetten naast elkaar, de Awgb en de Wgbm/v. De Wgbm/v dateert van 1 maart 1980 en diende ter implementatie van Europese gelijkebehandelingswetgeving voor de grond geslacht. In 1980 betrof dat Richtlijn nr. 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PbEG L 39)21. Eerder was Richtlijn nr. 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers (PbEG L 45) al geïmplementeerd in de Wet gelijk loon, die later ook in de Wgbm/v is opgenomen. Daarna zijn ook andere gelijkebehandelingsrichtlijnen voor de grond geslacht op het terrein van de arbeid in de Wgbm/v geïmplementeerd. Het gaat dan om Richtlijn nr. 86/378/EEG van de Raad van 24 juli

19 Kamerstukken II 2008/09, 28 481, nr. 5, p. 3-4.

20 Artikel 90quater Wetboek van Strafrecht luidt: Onder discriminatie of discrimineren wordt verstaan elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.

21 Deze richtlijn werd in 2002 gewijzigd door middel van Richtlijn nr. 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PbEG L 269).

(9)

MvT Integratiewet Awgb IC 9

1986 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid (PbEG L 225)22 en Richtlijn nr. 97/80/EG van de Raad van 15 december 1997 inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht (PbEG 1998 L 14). Inmiddels zijn deze richtlijnen samengevoegd in Richtlijn nr. 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PbEG L 204), hierna: herschikkingsrichtlijn.

Naast de Wgbm/v zijn ter implementatie van deze richtlijnen ook enkele anti-

discriminatiebepalingen in Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen (de artikelen 7:646 en 7:647), waarmee het specifieke verbod van onderscheid op grond van geslacht in de arbeidsovereenkomst werd geregeld.

Deze Europeesrechtelijke achtergrond was de reden om de Wgbm/v en de BW-artikelen te laten voortbestaan, ondanks het van kracht worden van de Awgb. In de Awgb werd daartoe een artikel opgenomen (artikel 4) waarin wordt bepaald dat de Wgbm/v en de artikelen 7:646 en 7:647 onverlet worden gelaten. De memorie van toelichting bij de Awgb bevatte ter toelichting de volgende passage: “Aangezien bovengenoemde wetgeving een uitputtende regeling bevat in overeenstemming met de eerste en tweede EG-richtlijn gelijke behandeling van mannen en vrouwen (75/117 EEG en 76/207/EEG), is in artikel 4 neergelegd dat deze wet de betreffende regels onverlet laat.” 23. In feite betekende dit dat de Awgb voor de grond geslacht met name op het terrein van goederen en diensten betekenis kreeg.

Deze Europese achtergrond maakt dat bij de integratie van de Wgbm/v in de Awgb specifieke aandacht nodig is om te bewaken dat de adequate implementatie van richtlijnen verzekerd blijft. In paragraaf 5 is opgemerkt dat sprake is van een technische integratie waarmee geen inhoudelijke wijzigingen zijn beoogd. Dit geldt te meer bij bepalingen uit de Wgbm/v die voortvloeien uit Europese regelgeving. Zeker bij de integratie van deze bepalingen moet vaststaan dat het beschermingsniveau na integratie gehandhaafd blijft. De in deze wet voorgestelde bepalingen voorzien daarin.

De Wgbm/v bevat een specifieke paragraaf (§ 3) met regels voor het verbod van onderscheid tussen mannen en vrouwen op het terrein van de pensioenen. Deze paragraaf strekt ter uitvoering van de hierboven genoemde Richtlijn nr. 86/378/EEG van de Raad van 24 juli 1986 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid (PbEG L 225), inmiddels vervangen door de herschikkingsrichtlijn.

Van deze paragraaf maakt thans artikel 12b Wgbm/v deel uit. Dit artikel bepaalt dat het ook aan anderen dan de werkgever, bedoeld in artikel 7:646 van het BW, of het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1b van de Wgbm/v, niet is toegestaan onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen wat betreft de kring van personen voor wie een pensioenvoorziening tot stand wordt gebracht, wat betreft de bepaling van de inhoud van een pensioenvoorziening of wat betreft de wijze van uitvoering daarvan. Voor werkgevers en het bevoegde gezag vloeit het verbod van onderscheid met betrekking tot pensioenen niet voort uit artikel 12b Wgbm/v maar uit het algemene verbod dat de werkgever casu quo het bevoegd gezag geen

onderscheid mag maken in de arbeidsvoorwaarden (artikelen 7:647 BW en 1b Wgbm/v).

22 Gewijzigd bij Richtlijn 96/97/EG van de Raad van 20 december 1996 tot wijziging van Richtlijn 86/378/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid (PbEG 1997 L 46), de zogenoemde Barber-richtlijn.

23 Kamerstukken II 1990/91, 22 014, nr. 3, p. 16.

(10)

MvT Integratiewet Awgb IC 10

In het voorgestelde artikel 7 van de Awgb, waar het verbod van onderscheid op de diverse terreinen van de arbeid is geregeld, is sprake van een open normadressaat. Dit betekent dat het artikel zich niet specifiek richt tot de werkgever maar tot een ieder die onderscheid maakt op het terrein van de arbeid dat onder het bereik van het artikel valt. Pensioenen vallen onder artikel 7 (onderdeel d, arbeidsvoorwaarden). Het verbod van onderscheid richt zich derhalve tot een ieder die onderscheid maakt op het terrein van de pensioenen. Door de Cgb is ook uitgesproken dat pensioenfondsen gelden als normadressaat. Uit het voorgaande volgt dat na de integratie van de Wgbm/v in de Awgb een afzonderlijke regeling voor pensioenen, zoals eerder was opgenomen in paragraaf 3 van de Wgbm/v, niet langer nodig is. Door het gebruik van een open normadressaat in artikel 7 is een specifiek verbod voor anderen dan

werkgevers overbodig geworden. Ook de overige bepalingen uit paragraaf 3 van de Wgbm/v kunnen opgaan in de reguliere bepalingen van de Awgb zonder dat dit een verlies aan rechtsbescherming betekent, met uitzondering van artikel 12c, dat een plaats heeft gekregen in het voorgestelde artikel 31.

Daarnaast is nog een aantal specifieke bepalingen op het pensioenterrein opgenomen in artikel 8 (het vrije beroep), de artikelen 30, 31 en 32 (uitzonderingen op het pensioenterrein) en artikel 56 (overgangsrecht).

8. Achtergrond Wgbh/cz en Wgbl

Ook de Wgbh/cz en de Wgbl hebben een Europeesrechtelijke achtergrond. Beide wetten dienen ter implementatie van de kaderrichtlijn. In beginsel geldt derhalve voor de integratie van de gronden handicap of chronische ziekte en leeftijd hetzelfde als in paragraaf 7 is opgemerkt voor de grond geslacht, namelijk de noodzaak van specifieke aandacht voor garantie van het beschermingsniveau. Het feit dat de Awgb al dient ter implementatie van enkele andere gronden uit de kaderrichtlijn (godsdienst of overtuiging en seksuele geaardheid) (zie de EG-Implementatiewet Awgb) maakt dit echter relatief eenvoudig.

9. Structuur van de wet

De structuur van Hoofdstuk 1 van de Awgb wordt door dit wetsvoorstel ingrijpend gewijzigd.

De aanpassingen zijn erop gericht de wet toegankelijker te maken. Inhoudelijk sluiten de nieuwe bepalingen zo veel mogelijk aan bij de bestaande bepalingen in de Awgb. Het gaat immers om technische integratie die de reikwijdte van het beschermingsniveau van de wetgeving niet aantast.

De voorgestelde nieuwe structuur van het eerste hoofdstuk van de Awgb is als volgt.

Paragraaf 1 bevat de algemene bepalingen, zoals definities. Paragraaf 2 geeft de terreinen aan waarop het verbod van discriminatie van toepassing is. Paragraaf 3 bevat de

uitzonderingen op (het verbod van) discriminatie. Achtereenvolgens de algemene uitzonderingen (voor de verschillende gronden en alle terreinen die de wet bestrijkt), de uitzonderingen die voor de afzonderlijke gronden verschillen en de uitzonderingen die specifiek gelden voor bepaalde terreinen. Paragraaf 4 bevat enkele bijzondere voorschriften voor het terrein van de arbeid en het vrije beroep, zoals bepalingen over het aanbieden van een functie en bepalingen over loon. Paragraaf 5 bevat de bepalingen over bescherming en handhaving.

Hieronder zullen de paragrafen achtereenvolgens worden toegelicht. Ook de keuzes voor de plaats van de uit de Wgbm/v, de Wgbh/cz en de Wgbl afkomstige artikelen worden toegelicht.

Bij deze memorie van toelichting is tevens een transponeringstabel opgenomen, waarin de

(11)

MvT Integratiewet Awgb IC 11

herkomst van de nieuwe artikelen van de Awgb is terug te vinden. Een tweede

transponeringstabel laat zien op welke plaatsen de diverse Europese richtlijnen ter zake van gelijke behandeling zijn geïmplementeerd. De bijlage bevat ten slotte ook verwijzingen naar de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van, en de belangrijkste wijzigingen in, de verschillende gelijkebehandelingswetten die in de Awgb geïntegreerd worden.

Naast een nieuwe structuur is de toegankelijkheid en het gebruikersgemak vergroot door de introductie van kopjes bij ieder wetsartikel die de gebruiker een vlugge indicatie geven van de inhoud van het artikel.

9.1. Algemene bepalingen

De wet opent, net als op dit moment, met enkele algemene bepalingen. Artikel 1 bevat de definitiebepalingen. In dit artikel zijn alle definities die voorkomen in de wet opgenomen.

Naast de definities van discriminatie, directe discriminatie, indirecte discriminatie en

intimidatie, is een nieuwe definitie opgenomen van het begrip arbeidsverhouding. Het begrip wordt in de artikelsgewijze toelichting inhoudelijk toegelicht. De definities van loon,

pensioenvoorziening, woonruimte en openbaar vervoer zijn afkomstig uit de Wgbm/v, de Wgbh/cz en de Wgbl. In die wetten staan de definities in het artikel of de paragraaf waar de begrippen aan de orde zijn. Voor de duidelijkheid is er in dit wetsvoorstel voor gekozen alle definities in artikel 1 op te nemen.

De tekst van het voorgestelde artikel 3 (betreffende intimidatie) is een verduidelijking van het huidige artikel 1a, eerste en vierde lid, Awgb. In de nieuwe formulering is het een nadere specificatie van het begrip discriminatie. De bepaling over redelijke aanpassingen voor personen met een handicap of chronische ziekte (artikel 4, thans artikel 2 Wgbh/cz) is kort na artikel 1 geplaatst omdat deze bepaling een nadere specificatie van discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte inhoudt.

De voorgestelde artikelen 5 en 6 zijn in de huidige Awgb opgenomen in de paragraaf met algemene uitzonderingen (de huidige artikelen 3 en 4 Awgb, betreffende kerkgenootschappen en de verhouding met het BW). Goed beschouwd bevatten de artikelen bepalingen die de reikwijdte van de wet afbakenen. Ze zijn daarom beter op hun plaats in paragraaf 1.

9.2. Discriminatieverboden

De belangrijkste wijziging die de structuur van de wet heeft ondergaan ten opzichte van de huidige structuur van de Awgb, is dat de verbodsnormen bijeen zijn geplaatst aan het begin van de wet, direct na de algemene bepalingen. Het werd over het algemeen als lastig ervaren dat de algemene uitzonderingen op het verbod van onderscheid (nu: discriminatie) in de Awgb nog vóór het verbod zelf waren geplaatst. In de nieuwe structuur komt het verbod eerst.

Bovendien zijn alle verboden direct na elkaar geplaatst. Alle uitzonderingen, algemeen en specifiek, zijn ondergebracht in paragraaf 3.

Paragraaf 2 begint met het verbod van discriminatie voor het terrein van de arbeid en het vrije beroep, met inbegrip van het verbod van discriminatie bij het lidmaatschap van, of de

betrokkenheid bij, werkgevers- en werknemersorganisaties en beroepsverenigingen.

Vervolgens komt het verbod van discriminatie voor andere terreinen, voor enkele gronden nader gespecificeerd in de daaropvolgende artikelen. Daar zijn ook de bijzondere artikelen over het terrein van de goederen en diensten uit de Wgbh/cz en de Wgbl geplaatst.

(12)

MvT Integratiewet Awgb IC 12 9.3 Uitzonderingen

Alle uitzonderingen op (het verbod van) discriminatie zijn in dezelfde paragraaf geplaatst. In paragraaf 3.1 van hoofdstuk 1 staan de algemene uitzonderingen die voor verschillende gronden gelden en die op alle terreinen van de Awgb van toepassing zijn. Dat is allereerst de uitzondering voor objectief gerechtvaardigde indirecte discriminatie (artikel 16). Voorts is een uitzondering opgenomen die verband houdt met de bescherming van de persoonlijke

levenssfeer (artikel 17) en een uitzondering die onder voorwaarden voorkeursbehandeling mogelijk maakt (artikel 18). De laatstgenoemde uitzondering geldt voor de gronden ras, handicap of chronische ziekte en geslacht. Ten slotte is een nieuwe uitzondering toegevoegd voor gevallen die betrekking hebben op de volksgezondheid (artikel 19).

In paragraaf 3.2 zijn de uitzonderingen opgenomen die telkens voor een afzonderlijke grond gelden, maar wel betrekking hebben op verschillende terreinen die door de wet worden bestreken. Paragraaf 3.3 bevat de uitzonderingen die alleen voor een bepaald terrein gelden.

De uitzonderingen van de paragrafen 3.1 en 3.2 zijn in de huidige Awgb ondergebracht in artikel 2, met uitzondering van de voorgestelde artikelen 23 en 24, die uit de Wgbh/cz en de Wgbl afkomstig zijn. Een aantal van de uitzonderingen van paragraaf 4.3. staat in de huidige Awgb direct na het verbod van onderscheid op het terrein van de arbeid, respectievelijk het verbod van onderscheid op het terrein van goederen en diensten. Enkele andere zijn afkomstig uit de Wgbm/v of de Wgbl.

9.4 Bijzondere voorschriften voor het terrein arbeid en het vrije beroep

De bepalingen in paragraaf 4 zijn voorschriften over de wijze waarop moet worden gehandeld op het terrein van de arbeid en het vrije beroep. Ze vormen een nadere uitwerking van de toepassing van het op dat terrein geldende verbod van discriminatie uit artikel 7. Het zijn extra waarborgen om ongelijke behandeling te voorkomen. Het is dan ook het meest logisch om deze bepalingen kort na de verbodsnormen op te nemen. De bepalingen zijn met name afkomstig uit de Wgbm/v.

9.5 Bescherming en handhaving

Hoofdstuk 1, paragraaf 5 is niet ingrijpend gewijzigd ten opzichte van paragraaf 5 in de huidige Awgb. Wel zijn de huidige artikelen 8 en 8a in omgekeerde volgorde teruggekeerd als de artikelen 38 en 37. Daardoor komt het algemene victimisatieartikel vóór het specifieke victimisatieartikel te staan. Deze volgorde (eerst de algemene bepaling, daarna de meer specifieke bepaling) bestaat ook in de Wgbl (artikelen 10 en 11) en is beter dan de volgorde in de Awgb, die om wetgevingstechnische redenen tot stand was gekomen.

9.6 Adviezen belangenorganisaties over structuur wet

Een aantal belangenorganisaties plaatste naar aanleiding van het oorspronkelijke

conceptwetsvoorstel kanttekeningen bij de voorgestelde structuur van de wet. De CG-Raad meende dat de diversiteit van de bepalingen in paragraaf 2 de duidelijkheid niet ten goede komt. De CG-Raad stelde voor om paragraaf 3 (inmiddels: paragraaf 4) direct achter de desbetreffende verbodsbepalingen te plaatsen. De Cgb deed de aanbeveling om de

arbeidsbepalingen zoveel mogelijk te clusteren. Deze aanbevelingen zijn niet overgenomen, omdat ervoor gekozen is de gebodsnormen los van de instructies en de uitzonderingen in de wet op te nemen. Clustering van alle arbeidsbepalingen zou er namelijk toe leiden dat de uitzonderingen die ook voor het terrein van goederen en diensten gelden, tweemaal opgenomen moeten worden, hetgeen de wet langer en daarmee niet gebruiksvriendelijker maakt.

(13)

MvT Integratiewet Awgb IC 13

10. Wijzigingen naar aanleiding van de Evaluatiewet Awgb en de tweede evaluatie van de Awgb

Het toenmalige kabinet heeft in de memorie van toelichting bij de Evaluatiewet Awgb24 aangegeven dat toezeggingen die voortvloeien uit de evaluatie waardoor zowel de Awgb als de Wgbh/cz en de Wgbl zouden moeten worden gewijzigd, met dit wetsvoorstel worden meegenomen. Hierdoor wordt verzekerd dat bepalingen parallel blijven lopen en worden elkaar snel opvolgende wetswijzigingen voorkomen. In de artikelsgewijze toelichting is de achtergrond van de desbetreffende wijzigingen vermeld. Ook de wijzigingen die voortvloeien uit de tweede evaluatie van de Awgb, zoals de toevoeging van de uitzonderingsgrond voor volksgezondheid en de richtlijnconforme vervanging van de enkele-feitconstructie wordt bij de desbetreffende artikelen toegelicht.

11. Samenhang met andere wetstrajecten

Op dit moment is een voorstel van wet bij de Tweede Kamer aanhangig tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling, het Burgerlijk Wetboek, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid en de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (aanpassing definities van direct en indirect onderscheid aan richtlijnterminologie)25. De wijzigingen die in dat

wetsvoorstel worden voorgesteld, zijn mutatis mutandis reeds in het onderhavige wetsvoorstel verwerkt.

Voorts is in voorbereiding een voorstel van wet houdende omvorming van de Commissie gelijke behandeling tot het College voor mensenrechten en gelijke behandeling (Wet College voor mensenrechten en gelijke behandeling). De Wet College voor mensenrechten en gelijke behandeling zal invloed hebben op de huidige bepalingen over de Cgb (hoofdstuk 2 van de Awgb). In het onderhavige integratiewetsvoorstel wordt de wijziging van hoofdstuk 2 van de Awgb nog weergegeven ten opzichte van de huidige Awgb-tekst. Om wetgevingstechnische redenen zullen de in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen van hoofdstuk 2 van de Awgb, alsmede de daaruit voortvloeiende aanpassingen in andere wetten, pas in een later stadium mutatis mutandis in het wetsvoorstel College voor mensenrechten en gelijke behandeling worden aangebracht. Dan zal tevens de samenloop van beide wetsvoorstellen worden uitgewerkt in de wetteksten.

24 Kamerstukken II 2003/04, 29 311, nr. 3, p. 2.

25 Kamerstukken II 2008/09, 31 832, nrs. 1-3.

(14)

MvT Integratiewet Awgb IC 14 Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

§ 1. Algemene bepalingen Artikel 1 Definities

Artikel 1 bevat de definitiebepalingen van de Awgb.

De meest in het oog springende wijziging ten opzichte van de huidige Awgb is de vervanging van ‘onderscheid’, ‘direct onderscheid’ en ‘indirect onderscheid’ door ‘discriminatie’, ‘directe discriminatie’ en ‘indirecte discriminatie’. In algemene zin is deze overstap reeds toegelicht in paragraaf 7 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

De integratie van Wgbh/cz en Wgbl heeft tot gevolg dat de nieuwe definities van directe en indirecte discriminatie (onderdelen b en c) ook discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte en discriminatie op grond van leeftijd omvatten.

Onderdelen a, b en c

De introductie van het begrip ‘discriminatie’ maakt het onder meer mogelijk, nauwer aan te sluiten bij de in de Europese richtlijnen gebruikte begrippen en begripsomschrijvingen. In materiële zin is er met het vervangen van ‘onderscheid’ door ‘discriminatie’ geen wijziging beoogd. Zoals de onderzoekers van de Universiteit van Tilburg en de Rijksuniversiteit Groningen in hun rapport constateren, is er begripsmatig weinig of geen verschil tussen het verbod op onderscheid in de huidige Awgb en het verbod op discriminatie in de Europese context (‘Gelijke behandeling: principes en praktijken, Evaluatieonderzoek Algemene wet gelijke behandeling’, onder redactie van M.L.M. Hertogh en P.J.J. Zoontjens, Nijmegen 2006, p. 62-63).

Zowel het (huidige) Awgb-begrip ‘onderscheid’ als het Europese begrip ‘discriminatie’ wordt toegepast in een gesloten systeem van rechtvaardigingsgronden. Het gesloten systeem wordt in dit wetsvoorstel dan ook gehandhaafd. De wijzigingen hebben ook geen gevolgen voor de toetsingssystematiek en de bewijslastverdeling.

Onderdeel b

In artikel 1 van de Wgbh/cz wordt direct onderscheid gedefinieerd als onderscheid tussen personen op grond van een werkelijke of vermeende handicap of chronische ziekte. Uit de memorie van toelichting blijkt dat met de toevoeging ‘werkelijk of vermeend’ is beoogd, niet alleen bescherming te bieden tegen het maken van ongerechtvaardigd onderscheid op grond van het bestaan van een handicap of chronische ziekte, maar ook in gevallen wanneer het bestaan van die handicap of chronische ziekte ten onrechte wordt aangenomen. Als voorbeeld is onder andere genoemd onderscheid op grond van de veronderstelling dat een rolstoeler ook verstandelijke beperkingen zou hebben26. In het huidige artikel 1 van de Awgb komt in onderdeel b, waarin direct onderscheid gedefinieerd wordt, niet de toevoeging

‘werkelijk of vermeend’ voor. In de definitie van de Awgb ligt echter impliciet besloten dat ook onderscheid op grond van bijvoorbeeld een vermeend ras of een vermeende homoseksuele gerichtheid onder de reikwijdte van de wet valt. Zoals ook de Cgb opmerkte in haar advies, hoeft een persoon jegens wie onderscheid wordt gemaakt omdat al dan niet terecht wordt aangenomen dat hij bijvoorbeeld ‘buitenlander’, ‘moslim’ of ‘homo’ is, niet te bewijzen dat hij

26 Kamerstukken II 2001/02, 28 169, nr. 3, p. 24.

(15)

MvT Integratiewet Awgb IC 15

daadwerkelijk aan deze criteria voldoet. De huidige Awgb biedt ook bescherming tegen zowel werkelijk als vermeend onderscheid en is niet beperkter dan de bescherming tegen

onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte in de Wgbh/cz. Nu de grond handicap of chronische ziekte in de Awgb wordt opgenomen, is er vanuit het oogpunt van uniformiteit voor gekozen de woorden ‘werkelijk of vermeend’ ook voor de grond handicap of chronische ziekte niet meer expliciet te benoemen. De Cgb wees erop dat de woorden

’werkelijk of vermeend’ ook ontbreken in de internationale teksten, waaronder de Europese richtlijnen. Het kabinet is het met de Cgb eens dat consistentie ten opzichte van internationale documenten meeweegt in het niet opnemen van de woorden ’werkelijk of vermeend’.

Nogmaals wordt benadrukt dat daarmee geen inhoudelijke wijziging in de omvang van de bescherming tegen het maken van onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte wordt beoogd.

Onderdeel c

Bij de eerste evaluatie van de Awgb werd geconstateerd dat het begrip indirect onderscheid verduidelijking behoeft. De verwijzing naar direct onderscheid in de definitie van indirect onderscheid kan tot onbegrip leiden (Kamerstukken II 2001/02, 28 481, nr. 1, p.16). Er werd bij de Evaluatiewet Awgb voor gekozen deze wijziging door te voeren bij de integratie van de gelijkebehandelingswetten, omdat ook in de Wgbh/cz de definitie van indirect onderscheid voorkomt27. Naar aanleiding van een inbreukprocedure van de Europese Commissie is een voorstel van wet ingediend dat ertoe strekt, deze wijziging (en enkele andere wijzigingen) versneld aan te brengen. Dit betreft het voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling, het Burgerlijk Wetboek, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid en de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (aanpassing definities van direct en indirect onderscheid aan richtlijnterminologie)28.

De in dat wetvoorstel opgenomen aanpassing van de definitie van indirect onderscheid wordt in de definitie van indirecte discriminatie mutatis mutandis overgenomen. Daarmee wordt aangesloten bij de definitie van indirecte discriminatie zoals deze voorkomt in de Europese richtlijnen over gelijke behandeling. Nu in het onderhavige wetsvoorstel tevens het

richtlijnbegrip ‘discriminatie’ ter vervanging van ‘onderscheid’ wordt ingevoerd, kan de

zinsnede ‘in het bijzonder treft’ zonder bezwaren worden vervangen door de richtlijnconforme formulering ‘in het bijzonder benadeelt’.

Het Expertisecentrum leeftijd wees erop dat in de definitie van indirect onderscheid

(inmiddels: indirecte discriminatie) een nieuw criterium (het ’ogenschijnlijk neutraal’ criterium) wordt geïntroduceerd. Dat leidt er echter niet toe dat de bewijslast voor de klager wordt verzwaard. Indien een bepaling niet ogenschijnlijk neutraal is, is er sprake van directe discriminatie en daartegen bestaat nu juist een uitgebreidere bescherming. Dit element komt uit de Europese richtlijnen. Er zijn geen materieelrechtelijke consequenties verbonden aan het toevoegen van dit nieuwe element.

Naar aanleiding van het advies van de CG-Raad is ervoor gekozen het woord ’bepaalde’ voor de gronden ’hetero- of homoseksuele gerichtheid en handicap of chronische ziekte’ weg te laten. Het woord komt voor in de Europese richtlijnen en is ook van belang voor de overige gronden, omdat dat gronden betreft die zonder de toevoeging van ’bepaalde’ ieder mens

27 Kamerstukken II 2003/04, 29 311, nr. 3, p. 2.

28 Kamerstukken II 2008/09, 31 832, nrs. 1-3

(16)

MvT Integratiewet Awgb IC 16

zullen treffen en daarom geen onderscheidend vermogen meer hebben. Bij hetero- of homoseksuele gerichtheid leidt het woord ’bepaalde’ tot een taaltechnische onjuistheid en bij de grond handicap of chronische ziekte kan het gebruik van het woord ’bepaalde’ aanleiding geven tot de gedachte dat de aard van de beperking relevant is voor de mate waarin

bescherming wordt geboden tegen discriminatie. Dat is nu bij uitstek niet bedoeld. De wet biedt bescherming tegen discriminatie op grond van elke handicap of chronische ziekte.

De definitie van indirect onderscheid in artikel 1, derde zin, van de Wgbm/v bevat twee voorbeelden van indirect onderscheid op grond van geslacht, namelijk onderscheid op grond van echtelijke staat en onderscheid op grond van gezinsomstandigheden. Omdat het noemen van voorbeelden juridisch gezien niet noodzakelijk is, is er voor gekozen deze niet in de tekst van de wettelijke definitie van indirecte discriminatie op te nemen. Ook onder de werking van de voorgestelde definitie kan een verschil in behandeling op grond van burgerlijke staat of gezinsomstandigheden discriminatie op grond van geslacht opleveren. De tekstuele wijziging heeft geen materiële gevolgen tot doel.

Onderdeel d

In onderdeel d is een kleine wijziging aangebracht in de definitie van intimidatie ten opzichte van het huidige artikel 1a van de Awgb. Het betreft een taaltechnische aanpassing die de formulering beter doet aansluiten bij de bepalingen in de anti-rassendiscriminatierichtlijn en de kaderrichtlijn, waarop dit artikel is gebaseerd. Bovendien sluit de formulering beter aan bij de definities in artikel 1a Wgbh/cz en artikel 2 Wgbl. De nieuwe formulering is geen

achteruitgang van het beschermingsniveau ten opzichte van de huidige Awgb-definitie, waarin gesproken wordt van ‘hoedanigheden of gedragingen’. De huidige gronden zijn te omschrijven als gedragingen en hoedanigheden. Aangezien bij de verschillende

implementatiewetten voor de Europese richtlijnen voor verschillende definities is gekozen, moet in dit wetsvoorstel een keuze worden gemaakt. Wij kiezen ervoor zo veel mogelijk aan te sluiten bij de richtlijnbepalingen. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd. In verband hiermee is dan ook afgeweken van het herhaalde advies van de Raad van State, in de definitie van intimidatie het woord ‘ongewenst’ op te nemen. Naar onze mening spreekt uit de omschrijving van het begrip ‘intimidatie’ voor het overige reeds voldoende, dat het om

ongewenst gedrag gaat. De toevoeging ‘ongewenst’ in de richtlijntekst heeft dan ook geen toegevoegde waarde en zou zelfs averechts kunnen werken, omdat deze toevoeging ertoe kan leiden dat aan een bepaald handelen of nalaten van een geïntimideerde persoon de conclusie wordt verbonden dat er, hoewel de gedraging op zich intimiderend was, deze niet als manifest ‘ongewenst’ kan worden beschouwd. Daarmee zou de rechtsbescherming van geïntimideerden worden aangetast.29

Onderdeel e

Zie hetgeen bij onderdeel d is opgemerkt over het niet overnemen van de toevoeging

‘ongewenst’ uit de richtlijndefinitie.

Onderdeel f

Het begrip arbeidsverhouding krijgt door middel van deze nieuwe definitie een ruimere betekenis dan bij de totstandkoming van de Awgb. Het begrip zal nu zowel de

29 Zie hierover reeds eerder het nader rapport bij het wetsvoorstel EG-implementatiewet Awgb, Kamerstukken II 2002/03, 28 770, A, p. 14/15.

(17)

MvT Integratiewet Awgb IC 17

arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, de ambtelijke aanstelling en andere arbeidsrelaties waarbij sprake is van een gezagsrelatie omvatten.

Hierbij moet worden opgemerkt dat een gezagsrelatie niet noodzakelijkerwijs aanwezig hoeft te zijn bij het dienstverband van een ambtenaar. Ook functies in bestuurs- en adviesorganen (artikel 28) waar het gezagscriterium meestal niet aan de orde is, vallen onder het begrip ambtenaar en dus onder het begrip arbeidsverhouding. Ook de huidige Awgb ziet op deze categorie (zie artikel 5, eerste lid, onderdeel d, juncto artikel 5, vierde lid).

De nieuwe definitie heeft tot gevolg dat de onduidelijkheden over de betekenis van het begrip ‘arbeidsverhouding’ worden weggenomen. Dit begrip komt voor in artikel 7,

onderdeel e, (het huidige artikel 5, eerste lid, onderdeel f, Awgb) en artikel 38 (het huidige artikel 8 Awgb). Onder ‘arbeidsverhouding’ in de zin van de Awgb wordt tot nu toe ook de ambtelijke aanstelling begrepen. In de eerste evaluatie van de Awgb is de onduidelijkheid over de reikwijdte van het begrip naar voren gekomen. Echter: in de Wgbh/cz en de Wgbl valt de aanstelling als ambtenaar er niet onder. In de Wgbm/v wordt het begrip

arbeidsverhouding niet gebruikt, maar worden aanstelling tot ambtenaar en indienstneming op basis van arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht van elkaar onderscheiden. Door de nieuwe definitie heeft het begrip arbeidsverhouding nu voor alle gronden dezelfde – ruime – betekenis.

De Cgb heeft verzocht om duidelijk te maken in hoeverre het begrip arbeidsverhouding van toepassing is op arbeidsverhoudingen met een onderwijs/leerelement, uitgaande van de ruime uitleg van het begrip arbeidsverhouding. De arbeidsverhouding is in het

wetsvoorstel gedefinieerd als de arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, het dienstverband van een ambtenaar of een andere arbeidsrelatie waarin een natuurlijk persoon, rechtspersoon of bevoegd gezag een ander onder zijn gezag arbeid laat verrichten. Het begrip arbeidsverhouding is ook van toepassing op de relatie tussen werkgever en stagiair indien de stagiair, student of leerling binnen deze relatie arbeid onder gezag verricht.

Onderdelen g tot en met k

Omwille van de toegankelijkheid van de wet zijn alle definitiebepalingen opgenomen in artikel 1. De definitie van loon in onderdeel g is afkomstig uit artikel 7, tweede lid, van de Wgbm/v.

De in deze definitie gehanteerde begrippen ‘werkgever’ en ‘werknemer’ worden in ruime zin gebruikt. Het begrip loon slaat derhalve niet alleen op hetgeen betaald wordt in een

arbeidsovereenkomst in de zin van het BW maar ook op hetgeen betaald wordt indien sprake is van een ambtelijke aanstelling of een andere arbeidsrelatie waarin onder gezag arbeid wordt verricht. De definitie van pensioenvoorziening in onderdeel h komt uit artikel 12a van de Wgbm/v en uit artikel 8, eerste lid, van de Wgbl. De definities van woonruimte, openbaar vervoer en reisinformatie in de onderdelen i, j en k komen uit de artikelen 6a en 7 van de Wgbh/cz.

Artikel 2 Zwangerschap, bevalling, moederschap

Artikel 2 is, afgezien van een redactionele correctie, overgenomen uit het tweede lid van artikel 1 van de Awgb.

(18)

MvT Integratiewet Awgb IC 18 Artikel 3 Intimidatie

Artikel 3 bepaalt dat onder discriminatie ook intimidatie en seksuele intimidatie wordt verstaan. Een verbod van intimidatie is thans opgenomen in de artikelen 1a Awgb, 1a

Wgbm/v, 1a Wgbh/cz en 2 Wgbl. De artikelen 1a Awgb en 1a Wgbm/v bepalen voorts dat het verbod van onderscheid tevens het verbod van seksuele intimidatie inhoudt. De redactie van het voorgestelde artikel 3 is in overeenstemming gebracht met die van artikel 2, waardoor (seksuele) intimidatie onder discriminatie valt, en daarmee tevens onder het verbod van discriminatie. De systematiek van de bepaling is daardoor iets gewijzigd, maar inhoudelijk verandert er door de nieuwe redactie niets.

Tweede lid

Het tweede lid verklaart de uitzonderingen van de Awgb niet van toepassing op intimidatie en seksuele intimidatie. Het artikel stemt overeen met artikel 1a, vierde lid, van de huidige Awgb, aangevuld met uitzonderingen die door de integratie van Wgbm/v, Wgbh/cz en Wgbl aan de Awgb zijn toegevoegd.

Artikel 4 Redelijke aanpassingen

Artikel 4 van onderhavig wetsvoorstel komt materieel overeen met artikel 2 Wgbh/cz. Artikel 2 Wgbh/cz is een implementatie van artikel 5 van de kaderrichtlijn, maar sluit daar redactioneel niet nauw bij aan. Bij het nu voorgestelde artikel 4 Awgb is dit wel het geval.

Met de voorgestelde tekst is uitdrukkelijk niet bedoeld een inhoudelijke wijziging aan te brengen ten opzichte van artikel 2 Wgbh/cz. Het is echter van belang het begrip ‘redelijke aanpassingen’ in de wet op te nemen. Het begrip staat namelijk niet alleen in artikel 5 van de kaderrichtlijn, maar wordt inmiddels vaker in internationale documenten gebruikt (zie met name het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, artikel 2).

Artikel 5 Kerkgenootschappen en geestelijk ambt

Dit artikel is gelijkluidend aan het huidige artikel 3 Awgb, dat is opgenomen in verband met de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de scheiding van kerk en staat, dat waarborgt dat overheden zich niet mengen in de interne (rechts)verhoudingen van kerkgenootschappen en zich mede op die grond onthouden van bemoeienis met de toegang tot het geestelijk ambt.

Artikel 3 Awgb bevat geen generieke, categorische uitzondering op het discriminatieverbod voor kerkgenootschappen en aanverwante organisaties. De uitzondering heeft slechts betrekking op het geestelijk ambt en rechtsverhoudingen binnen het kerkgenootschap. De Europese Unie eerbiedigt de grondrechten zoals die worden gewaarborgd door het Handvest voor de grondrechten, het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien. (Zie hierover onder meer artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie). Het discriminatieverbod, de godsdienstvrijheid en mede daaruit voortvloeiend het beginsel van scheiding van kerk en staat behoren daartoe. Bij de implementatie van Europese regelgeving in de Nederlandse wetgeving dient rekening te worden gehouden met deze constitutionele uitgangspunten. Zo ook bij de implementatie van de kaderrichtlijn voor zover deze betrekking heeft op het geestelijk ambt en de

(19)

MvT Integratiewet Awgb IC 19

rechtsverhoudingen binnen kerkgenootschappen. Het huidige artikel 3, zoals overgenomen in het voorgestelde artikel 5 Awgb weerspiegelt naar onze mening deze uitgangspunten voor wat betreft het geestelijk ambt en de rechtsverhoudingen binnen kerkgenootschappen.

Het voornemen tot handhaving van artikel 3 Awgb werd in december 2008 door het kabinet aan de Raad van State voorgelegd. De Raad van State bevestigt in zijn advies van 18 mei 2009, dat de staat zich omwille van de vrijheid van godsdienst en de scheiding van kerk en staat afzijdig moet houden van het kerkelijk ‘personeels- en cliëntenbeleid’ en andere intern- kerkgenootschappelijke aangelegenheden. “Dat beleid betreft immers een kernaspect van de organisatorische vrijheid van godsdienst (als gewaarborgd in artikel 6 Grondwet en 9 EVRM), die bovendien veelal nauw verbonden is met de vrijheid bepaalde inhoudelijk-theologische opvattingen te huldigen en aan de interne organisatie ten grondslag te leggen”, aldus de Raad van State in zijn advies30.

Wij volgen hierin de Raad. Met de Raad zijn wij van oordeel dat de scheiding van kerk en staat en de vrijheid van godsdienst met zich brengen dat de overheid geen rol heeft bij het bepalen van criteria voor de benoeming tot het geestelijk ambt, alsmede de toelating tot een opleiding daartoe.

De situatie is anders wanneer een kerkgenootschap zich in het maatschappelijk veld begeeft.

In dat geval is namelijk niet langer sprake van rechtsverhoudingen binnen een

kerkgenootschap. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een kerkgenootschap huishoudelijk personeel aanneemt. Te denken valt ook aan de accountant en de hovenier. De in artikel 3 van de Awgb neergelegde uitzondering is dan niet van toepassing.

In de Wgbm/v is een dergelijke bepaling die de reikwijdte van de wet beperkt, niet

opgenomen; De Wgbm/v bevat echter een uitzondering op het verbod van onderscheid op grond van geslacht voor beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht bepalend is. Vervolgens is bepaald dat geestelijke ambten beroepsactiviteiten zijn waarvoor het geslacht bepalend kan zijn (artikel 5, tweede en derde lid, Wgbm/v). Deze uitzondering is niet meer opgenomen in de Awgb. Het buiten toepassing verklaren van de Awgb op het geestelijk ambt bereikt hetzelfde doel.

Ook de Wgbh/cz en de Wgbl kennen geen met dit artikel vergelijkbare bepaling. Tijdens de totstandkoming van de Wgbh/cz en de Wgbl is deze mogelijkheid van een

grondrechtenbotsing niet expliciet aan de orde gekomen. Een technische integratie waarbij deze bepaling niet zou gelden voor de gronden handicap of chronische ziekte en leeftijd, kan echter leiden tot onwenselijke a-contrarioredeneringen over de betekenis van de bepaling voor de andere gronden. Zoals hierboven opgemerkt, is de bepaling de uiting van het beginsel van scheiding van kerk en staat, een beginsel dat niet voor bepaalde gronden te beperken is. Er is derhalve voor gekozen op dit specifieke punt de bepalingen voor de gronden handicap of chronische ziekte en leeftijd aan te passen aan de overige Awgb- gronden, zonder dat daarmee een verlaging van het beschermingsniveau beoogd is. Het betreft immers een bepaling die de explicitering is van voorschriften uit de Grondwet en het EVRM en als zodanig, ook ten opzichte van de gronden handicap of chronische ziekte en leeftijd, ook nu al geldend recht is.

30 Kamerstukken II 2009/10, 28 481, nr. 7, p. 20.

(20)

MvT Integratiewet Awgb IC 20 Artikel 6 Verhouding tot Burgerlijk Wetboek

Dit artikel regelt – evenals het huidige artikel 4 Awgb – de relatie tussen Awgb en Burgerlijk Wetboek. Omdat de Wgbm/v en de artikelen 646 en 647 van Boek 7 van het BW vervallen na de integratie van die bepalingen in de Awgb, vervalt ook de verwijzing naar die artikelen. Blijft over een bepaling die de verhouding met de artikelen 667 en 670 van Boek 7 van het BW weergeeft. Laatstgenoemde bepalingen betreffen de beëindiging en opzegging van een arbeidsovereenkomst en bevatten specifieke bepalingen betreffende zwangerschap.

§ 2. Discriminatieverboden Artikel 7 Arbeid

Voor het terrein van de arbeid, uitgezonderd het vrije beroep waarop artikel 8 betrekking heeft, is het verbod van discriminatie neergelegd in artikel 7. Deze bepaling bevat de uitwerking van het verbod van discriminatie in het kader van de privaatrechtelijke en de publiekrechtelijke arbeidsverhouding. Het artikel geeft een opsomming van de verschillende onderdelen van het terrein van de arbeid waarvoor het verbod geldt. Het artikel kent een open normadressaat en richt zich tot een ieder die zich in het kader van een arbeidsverhouding op de in artikel 7 genoemde terreinen beweegt.

Dit verbod is op dit moment opgenomen in artikel 5, eerste lid, Awgb, artikel 4 Wgbh/cz, artikel 3, eerste lid, Wgbl, de artikelen 1a, 1b en 3, eerste lid, van de Wgbm/v en artikel 7: 646 BW. Afgezien van de wijziging van ‘onderscheid’ in ‘discriminatie’ is ten opzichte van deze artikelen in artikel 7 geen inhoudelijke wijziging aangebracht. Wel is een vereenvoudiging aangebracht door in het artikel geen afzonderlijke bepalingen meer op te nemen voor de privaatrechtelijke en de publiekrechtelijke arbeidsverhouding. In plaats daarvan is in onderdeel c het algemene begrip ’arbeidsverhouding’ gehanteerd en is in de

definitiebepalingen (artikel 1, eerste lid, onderdeel f) aangegeven, dat hieronder zowel de arbeidsovereenkomst en de ambtelijke aanstelling vallen als een andere arbeidsrelatie waarbij sprake is van gezag.

Verder is in dit artikel, net als in de rest van onderhavig wetsvoorstel, het begrip ’betrekking’

vervangen door ’functie’. Dit is gebeurd in het kader van een uniform gebruik van begrippen.

Artikel 8 Het vrije beroep

Artikel 8 bevat het verbod van discriminatie op het terrein van arbeid als zelfstandige, alsmede het vrije beroep. Het eerste lid ziet op de voorwaarden voor en de toegang tot het vrije beroep en de mogelijkheden tot uitoefening van en ontplooiing binnen het vrije beroep.

Deze bepaling komt overeen met de huidige artikelen 6 Awgb, 5 Wgbh/cz, 4 Wgbl en 2, eerste lid, Wgbm/v.

Uit het tweede lid vloeit voort dat het verbod van discriminatie voor de grond geslacht ook regelingen tussen beroepsgenoten omvat inzake sociale zekerheid en inzake

pensioenvoorzieningen. Het gaat hierbij om krachtens collectieve besluitvorming tot stand gekomen voorzieningen op het terrein van de bovenwettelijk sociale zekerheid. Deze bepaling komt thans uitsluitend voor in de Wgbm/v (artikel 2, eerste lid) en vloeit voort uit de herschikkingsrichtlijn. De zinsnede ’en inzake pensioenvoorzieningen’ komt niet voor in artikel 2 Wgbm/v. In de Wgbm/v is namelijk een specifieke pensioenparagraaf (§ 3) opgenomen waarin het verbod van discriminatie bij pensioenen is opgenomen. Nu deze specifieke

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Artikel 8, vierde lid: zinsnede ‘Het formele tarief voor het product f is’ is vervangen door ‘Het formele tarief voor het product als bedoeld in het eerste lid, aanhef

dementerenden, maar waarschuwt om goed op te letten dat we dan niet in een situatie terechtkomen waarbij niet de patiënt maar een derde persoon beslist, zoals de familie. Zij

Verder bevat het derde lid de bevoegdheid voor de Minister van SZW tot definitieve verwijdering van de gegevens uit het register indien de ge(her)registreerde met zijn

Onder vervanging van de punt aan het einde van artikel 7, tweede lid, onderdeel f, door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:a. leden van

In artikel 3.18, tweede lid, van de verordening zijn daarom reeds specifieke vrijgavewaarden vastgelegd voor de vrijgave van vloeistoffen of vloeibare materialen die

Een leerling die in het bezit is van een diploma vmbo in de theoretische leerweg kan de toelating tot het vierde leerjaar van het havo worden geweigerd, indien het eindexamen

indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een

Openbaarheid van bestuur, het collegebesluit tot het oppleggen van geheimhouding aan de leden van de raad bekrachtigen met betrekking tot de volgende stukken:. 1