• No results found

Gorinchem, Lingewijk-Zuid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Gorinchem, Lingewijk-Zuid"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Transect-rapport 215

Gorinchem, Lingewijk-Zuid

Gemeente Gorinchem (Zuid-Holland)

Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (IVO; verkennende fase)

transect: archeologie, erfgoed, ruimte

(2)

2

ISSN: 2211-7067

© Transect, Utrecht

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

Transect aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

Auteur Drs. T. Nales

Versie Definitief

Projectcode 12090030

Datum 21-05-2013

Opdrachtgever Inventerra

Nijverheidsweg 34

3341 LJ Hendrik-Ido-Ambacht

Uitvoerder Transect

Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht

Onderzoeksmelding Deelgebied 1 55.106

Deelgebied 2 55.107 Deelgebied 3 55.108

Bevoegde overheid Gemeente Gorinchem

Autorisatie

Naam Datum Paraaf

Drs. A.A. Kerkhoven (Senior KNA archeoloog)

24-05-2013 .--;>

,,...,,,,. .. -··~--· _....,-··

_ __,_-::;--~'=---- - - --

,,,·/

tron,ecr· orthtologi,, ,rfgod, ruimt,

(3)

3

Samenvatting

In opdracht van ingenieursbureau Inventerra b.v. heeft Transect in januari en mei 2013 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in plangebied Lingewijk-Zuid in Gorinchem (gemeente Gorinchem). De aanleiding voor het onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de sanering en renovatie van de woonwijk. In het kader hiervan zullen ook woningen worden gesloopt en zal nieuwbouw plaatsvinden. Er zal daarbij grondverzet plaatsvinden, waardoor de bodem en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden verstoord.

Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:

1) Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor delen van het plangebied een hoge verwachting geldt op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Mesolithicum tot en met het Neolithicum. Deze resten worden verwacht in het westelijk deel van het plangebied, waar zich in de ondergrond een fossiele rivier bevindt (de Gorkum-Arkel stroomrug). Daarnaast bestaat in het oostelijk deel van het plangebied een hoge verwachting op het aantreffen van resten uit de periode Late IJzertijd tot en met Late Middeleeuwen. Deze verwachting is gebaseerd op het voorkomen van oever- en/of beddingafzettingen van de Linge stroomrug . Er zijn echter geen onderzoeken in de directe omgeving bekend of vondsten gedaan, die meer over de eventuele aanwezigheid van deze archeologische resten in het plangebied kunnen melden.

2) Op basis van historisch kaartmateriaal is vastgesteld dat het plangebied vermoedelijk altijd onbebouwd is geweest. Het oudst geraadpleegde kaartmateriaal van het plangebied uit het eind van de 18e eeuw laat ter plaatse van het plangebied akker- en weiland zien. Ook op jonger kaartmateriaal staat geen bebouwing aangegeven, waardoor voor de Nieuwe tijd daarom een lage verwachting op het aantreffen van archeologische (nederzettings)resten bestaat.

3) Op grond van het veldonderzoek is vastgesteld dat het plangebied altijd in de overstromingsvlakte van een rivier heeft gelegen. Er zijn het plangebied geen oever- of beddingafzettingen

aangetroffen, die behoren tot Gorkum-Arkel stroomrug. Ook zijn geen oeverafzettingen van de Linge aangetroffen. Tenslotte zijn bodemverstoringen in het plangebied aangetroffen, die variëren van 70 cm in het westelijk deel tot 180 cm –Mv in het oostelijk deel van het plangebied.

Concluderend geldt een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen voor met name de periode Mesolithicum – Late Middeleeuwen. Deze verwachting is met name gebaseerd op het ontbreken van oever- en beddingafzettingen die vanuit archeologische optiek geschikt waren voor (pre-)historische bewoning. Voor de Nieuwe tijd bestond op basis van het bureauonderzoek reeds een lage archeologische verwachting.

Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht

T: 030-7620705 F: 030-7620706 E: informatie@transect.nl transect: archeologie, erfgoed, ruimte

tron,ecr· orthtologi,, trfgod, ruimt,

(4)

4 Advies

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen werkzaamheden. Er hoeven geen aanvullende maatregelen te worden genomen. De verwachting is immers dat in het plangebied geen archeologische resten zullen bevinden, aangezien het lange tijd te vochtig geweest is voor bewoning.

(5)

5

Inhoud

Samenvatting... 3

1. Aanleiding ... 6

2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek ... 7

3. Afbakening plan- en onderzoeksgebied ... 8

4. Consequenties toekomstig gebruik ... 10

5. Beleidskader ... 11

6. Bodem en geomorfologie ... 12

7. Archeologische waarden ... 15

8. Huidig gebruik, historische situatie en bodemverstoringen ... 17

9. Gespecificeerde archeologische verwachting ... 21

10. Resultaten booronderzoek... 23

11. Beantwoording onderzoeksvragen ... 30

12. Conclusie en Advies ... 31

13. Geraadpleegde bronnen ... 33

Bijlage 1: Beleidsadvieskaart van de gemeente Gorinchem ... 34

Bijlage 2: Archeologische waardenkaart (waarnemingen, archeologische monumenten, IKAW) ... 35

Bijlage 3: Geomorfologische kaart van Nederland ... 36

Bijlage 4: Bodemkaart van Nederland... 37

Bijlage 5: Actueel Hoogtebestand Nederland 1 (AHN1) ... 38

Bijlage 6: Boorpuntenkaart ... 38

Bijlage 7: Boorstaten ... 40

Bijlage 8: Foto’s boringen ... 56

Bijlage 9: Afkortingen uit de boorstaten ... 58

(6)

6

1. Aanleiding

In opdracht van ingenieursbureau Inventerra b.v. heeft Transect1 in januari 2013 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in plangebied Lingewijk-Zuid in Gorinchem (gemeente Gorinchem). De aanleiding voor het onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de sanering en renovatie van de woonwijk. In het kader hiervan zullen ook woningen worden gesloopt en zal nieuwbouw plaatsvinden. Er zal daarbij grondverzet plaatsvinden, waardoor de bodem en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden verstoord.

Het plangebied ligt in het bestemmingsplangebied “Lingewijk-Zuid”. Op het te onderzoeken plangebied ligt een dubbelbestemming ‘waarde archeologie’. Binnen het plangebied zijn diverse bodemingrepen gepland, die de vrijstellingscriteria uit het bestemmingsplan overschrijden, waardoor voor de voorgenomen bodemingrepen een archeologische waardestelling nodig is. Hiervoor dient een archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd.

Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2.

1Transect Archeologie beschikt over een opgravingsvergunning voor booronderzoek ex artikel 45 van de Monumentenwet,

verleend door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE).

(7)

7

2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een

archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase.

Het Inventariserend Veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een booronderzoek (IVO-O).

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare en nieuwe informatie over de

archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en waar mogelijk bijstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting, door middel van waarnemingen ter plekke van het plangebied.

Het onderzoek probeert hiermee aan de hand van feitelijke informatie antwoord te geven op de volgende vragen:

• Is er sprake van bodemlagen waarin archeologische waarden kunnen voorkomen?

• Zijn deze bodemlagen intact (en is de archeologie intact)?

• Hoe diep liggen deze bodemlagen en dus: in hoeverre zijn deze gevoelig voor de voorgenomen bodemingrepen?

• Zijn er aanwijzingen dat er ook daadwerkelijk archeologische waarden liggen (archeologische indicatoren) en uit welke periode(-n) dateren deze?

• Wat is de aard van de betreffende archeologische waarden?

• Wat is de – verwachte – fysieke kwaliteit van archeologische waarden in het plangebied?

Het resultaat van het archeologisch vooronderzoek is dit rapport met een conclusie omtrent het risico dat eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied worden verstoord als gevolg van de voorgenomen plannen. Op basis van dit rapport kan het bevoegd gezag een beslissing nemen in het kader van de planprocedure. Het rapport bevat waar mogelijk gegevens over de aan- of afwezigheid, aard, omvang, ouderdom, gaafheid, conservering en (relatieve) kwaliteit van archeologische waarden.

Het bureauonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4002 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2 (KNA 3.2). In dit kader is onder andere het centraal Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS-2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geraadpleegd, waarin Archeologische MonumentenKaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) zijn opgenomen. Aanvullende (cultuur)historische informatie is verkregen uit divers voorhanden historisch kaartmateriaal. Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap zijn onder andere de bodemkaart en beschikbaar geologisch-geomorfologisch

kaartmateriaal geraadpleegd. Deze informatie is aangevuld met relevante informatie uit achtergrondliteratuur.

Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4003 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.2 (KNA 3.2). De toegepaste methodiek in het veld wordt beschreven bij de beschrijving van de veldresultaten (Hoofdstuk 10).

(8)

8

3. Afbakening plan- en onderzoeksgebied

Gemeente Gorinchem

Plaats Gorinchem

Toponiem Lingewijk-Zuid

Kaartblad 45B

Centrumcoördinaten

Deelgebied 1 126.856 / 428.031

Deelgebied 2 127.049 / 428.164

Deelgebied 3 126.946 / 428.107

Binnen het archeologisch bureauonderzoek wordt onderscheid gemaakt in het plangebied en het onderzoeksgebied. Het plangebied is het gebied waarin de geplande bodemingrepen zullen plaatsvinden (figuur 1). Het onderzoeksgebied omvat het plangebied en een deel van het direct omringende gebied en wordt bij het onderzoek betrokken om tot een beter inzicht te komen in de archeologische en bodemkundige situatie in het plangebied. Het onderzoeksgebied beslaat het plangebied en het omringende gebied, binnen een straal van circa 500 meter.

Het plangebied bestond uit een aantal woonblokken in de wijk Lingewijk-Zuid in het noordelijk deel van de bebouwde kom van Gorinchem. Het plangebied omvat drie deelgebieden, waarvan de globale ligging is terug te vinden in figuur 1.

• Deelgebied 1 omvat een woonblok aan weerszijden van de Hugo de Grootstraat. Het

deelgebied kent een oppervlak van 8.670 m2 en is hoofdzakelijk bebouwd met woonhuizen en schuren. Rondom de bebouwing zijn tuintjes aanwezig. De exacte ligging van dit deelgebied is terug te vinden in Bijlage 6.

• Deelgebied 2 betreft een circa 3,5 ha groot huizenblok, waar met name rijtjeshuizen staan.

Het betreffen de huizen en tuinen aan weerszijden van de Suzanna van Oostdijkstraat en de Willem van de Veldestraat. Ook het appartementencomplex aan de Van Hoornesstraat behoort tot dit deelgebied. De exacte ligging van dit deelgebied is weergegeven in Bijlage 6.

• Deelgebied 3 ligt op de hoek van de Abraham Bloemaart Corneliszstraat en de Jan van der Heydenstraat. Het bestaat uit een huizenblok met tuinen met in de noordwesthoek van dit deelgebied een trafohuis. Het deelgebied kent een oppervlak van 3.185 m2. De exacte ligging ervan is terug te vinden in Bijlage 6.

(9)

9 Figuur 1: Ligging van het plangebied (met rode lijnen weergegeven)

tron,ecr· orthtologi,, trfgod, ruimt,

(10)

10

4. Consequenties toekomstig gebruik

Kader Omgevingsvergunning

Planvorming Renovatie en sanering van de woonwijk

Bodemverstorende werkzaamheden Sloopwerkzaamheden en uitgraven van funderingen, graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg nieuwe woningen

Het plan omvat het opknappen van een deel van een verouderde woonwijk uit de eerste helft van de 20e eeuw. De werkzaamheden zullen deels het saneren van de wijk betreffen, waarbij de woningen zullen worden verbeterd en asbesthoudende materialen worden verwijderd. Op andere plaatsen zal de bebouwing worden gesloopt en worden vervangen door nieuwbouw. Dit is waarschijnlijk het geval in deelgebied 2. Wat voor nieuwbouw is vooralsnog niet bekend.

(11)

11

5. Beleidskader

Onderzoekskader Omgevingsvergunning

Beleidskader Bestemmingsplan Lingewijk-Zuid

Onderzoeksgrens 250 m2 (hoge verwachting) en 1,0 ha (lage verwachting) Variërend vanaf 30 en 150 cm -Mv

In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet. Vanuit de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bestaat sindsdien een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen. In feite is de Wamz een concrete invulling van deze verplichting en een verbreding van de zorgplicht voor archeologische waarden in het milieubeheer.

Het archeologiebeleid van de gemeente Gorinchem is vastgelegd in het bestemmingsplan “Lingewijk- Zuid”. Deze vertaalslag heeft voor onderhavig plangebied plaatsgevonden in 2012 aan de hand van de gemeentelijke beleidskaart. Op deze kaart is per zone vastgelegd welke archeologische verwachting een gebied heeft. Het plangebied omvat zones, die op de gemeentelijke beleidskaart aangeduid zijn met een lage en een hoge archeologische verwachting (Boshoven e.a., 2009). Daarbij is voor de hoge verwachtingszones een onderscheid te maken tussen een gebied met een hoge verwachting vanaf het maaiveld (in het oostelijk deel van het plangebied) en een gebied met een hoge verwachting vanaf een diepte tussen 1,5 tot 5,0 m –Mv (in het westelijk deel van het plangebied). Een uitsnede van de beleidskaart is terug te vinden in bijlage 1.

Aan elke zone zijn in het bestemmingsplan aanvullend vrijstellingcriteria geformuleerd. Gebieden waar vanaf het maaiveld een hoge verwachting geldt, zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek, wanneer initiatieven kleiner zijn dan 250 m2 en niet dieper reiken dan 30 cm –Mv. Gebieden met een hoge verwachting tussen 1,5 m en 5,0 m –Mv behoeven geen onderzoek wanneer initiatieven niet dieper reiken dan 1,5 m –Mv en een ingreep niet groter is dan 250 m2. In gebieden met een lage verwachting is pas archeologisch onderzoek nodig wanneer een initiatief een oppervlak heeft van meer dan 1,0 ha.

Bodemingrepen van minder dan 30 cm –Mv zijn in dit gebied vrijgesteld. Omdat de voorgenomen ingreep de verschillende vrijstellingscriteria voor dit gebied overschrijdt, geldt op basis van het bestemmingsplan een archeologische onderzoeksplicht.

(12)

12

6. Bodem en geomorfologie

Archeoregio Midden-Nederlands rivierengebied

Geomorfologie 1M23 en 3K25 (kom en stroomrug)

Maaiveld Circa 2,8 m +NAP

Bodem Bebouwd

Grondwater Onbekend (X)

Landschapsgenese

De omgeving van Gorinchem, met inbegrip van het plangebied, ligt in het Midden-Nederlandse rivierengebied in het stroomgebied van de Rijn (Berendsen, 2005). Reeds in het midden van de laatste ijstijd (het Weichselien, vanaf 50.000 tot 15.000 jaar geleden) maakte dit gebied deel uit van een brede riviervlakte, waarbinnen de riviergeulen in een verwilderd (“vlechtend”) patroon verspreid lagen. Door deze geulen werd grof zand en grind afgezet, dat geologisch gezien wordt gerekend tot het Formatie van Kreftenheije (De Mulder e.a., 2003). De aanwezigheid van grof zand en grind wijst op hoge stroomsnelheden en sterke variaties in de (piek)afvoer (als gevolg van grote hoeveelheden (smelt)water). Op andere momenten lag de bedding van de riviervlakte langere perioden droog.

Vanuit de drooggelegen vlakte kon fijner rivierzand door sterke winden worden verstoven, dat vervolgens langs de randen van de riviervlakte tot afzetting kwam. Daar konden op grote schaal rivierduinen ontstaan (Berendsen en Stouthamer, 2001).

Vanaf 15.000 jaar geleden begon dit beeld enigszins te veranderen aangezien toen het klimaat geleidelijk begon te verbeteren. In eerste instantie was sprake van enkele relatief kortdurende warmere perioden (respectievelijk het Bølling- en Allerød-interstadiaal, 14.650 tot 14.000 BP en 13.900 tot 12.850 BP). Gedurende deze oplevingen nam de vegetatie toe en werd de afvoer van rivierwater beter verdeeld. De riviergeulen begonnen te kronkelen (meanderen) en sneden zich in in de riviervlakte, waardoor langzamerhand een rivierdal ontstond. In het dal werd tijdens

overstromingen zogenaamd “Hochflutlehm” afgezet, ook wel bekend als het Laagpakket van Wijchen (De Mulder e.a., 2003; Bennema en Pons, 1952). Pas vanaf 10.000 BP, in het Holoceen, zette de verbeterde klimaatsomstandigheden definitief door, waardoor de toenemende vegetatie de verstuivingen van rivierzand aan banden legde en de oevers van de rivieren door de alsmaar kleiner wordende verschillen in afvoer zich stabiliseerden. Door de stabiele oevers traden de rivieren alleen nog bij hoogwater buiten de oevers. De klei, die toen bij hoogwater buiten de rivieren werd afgezet, wordt eveneens gerekend tot het Laagpakket van Wijchen.

De zich insnijdende meanderende rivieren gingen onder invloed van een voortdurend stijgende zeespiegel in het Holoceen over in accumulerende meanderende rivieren, die meermalen hun loop verlegden en daardoor verschillende stroomgordels ontwikkelden. Hierdoor vond in het grootste deel van het rivierengebied afzetting plaats van zand (beddingafzettingen), zandige klei (oeverafzettingen) en zware klei (komafzettingen), die werden afgewisseld door veen. Daarbij werden de oudere afzettingen door jongere begraven. Het moment waarop dit optreedt, hangt af van de ligging van de zogenaamde terrassenkruising (Berendsen & Stouthamer, 2001). De terrassenkruising is het punt waarop de netto insnijding overgaat in een netto accumulatie van sediment (Berendsen, 2005). De ligging van dit punt ligt niet vast maar is afhankelijk van het debiet, de sedimentslast van een rivier en de stijging cq. daling van de zeespiegel. Berendsen en Stouthamer (2001) vermoeden dat de

terrassenkruising rond 7500 BP in de omgeving van Gorinchem heeft gelegen. Daarna raakten de Laat- Pleistocene en Vroeg-Holocene afzettingen afgedekt met holocene rivierafzettingen en kon

(13)

13 veenvorming optreden op de plekken die verder verwijderd van een rivier lagen. Uiteindelijk raakte het volledige laat-pleistocene dal opgevuld met holoceen sediment en konden rivieren buiten het oude rivierdal treden.

Geomorfologie en geologie

De omgeving van het plangebied heeft vanaf het passeren van de terrassenkruising onder directe invloed gestaan van twee stroomgordels, namelijk de Gorkum-Arkel en de Linge stroomrug. De Gorkum-Arkel stroomrug (als onderdeel van het Benschop riviersysteem) is actief geweest vanaf circa 5500 tot 4400 v. Chr. (Berendsen en Stouthamer, 2001). Deze rivier heeft daarbij een zandlichaam van enkele meters dik achtergelaten. De top van deze stroomrug bevindt zich naar verwachting rond -3,5 m NAP. Ter hoogte van het plangebied ligt deze waarschijnlijk op 4,0 tot 4,5 m –Mv. Volgens Berendsen en Stouthamer (2001) is het verloop van de Gorkum-Arkel stroomrug slechts gedeeltelijk gekarteerd, dit als gevolg van de diepteligging. De Linge (stroomrug) is actief geworden rond 350 v.

Chr. Nadat de rivier rond 1100 bedijkt is, is deze in 1307 na Chr. bij Tiel afgedamd. Dit was tevens het einde van de activiteit van deze rivier. De beddingafzettingen van deze rivier zijn te verwachten op een diepte van -0,2 m NAP (circa 0,5 tot 1,0 m –Mv; Berendsen & Stouthamer, 2001).

Op basis van de geologische-geomorfologische kaart van Berendsen en Stouthamer (2001) lijkt het plangebied zowel op de rand van de Gorkum-Arkel stroomrug als vlak aan de Linge te liggen (figuur 2).

Van beide stroomruggen kunnen daarmee in het plangebied afzettingen aangetroffen worden. Vanuit archeologische optiek zijn met name de oevers van stroomruggen interessante locaties, aangezien deze van oudsher vestigingsplaatsen zijn voor (pre-)historische samenlevingen. Ook na het inactief worden van de rivier blijven de oevers lange tijd een relatief hoger gelegen deel in het landschap en daarmee aantrekkelijk voor bewoning.

De geologisch-geomorfologische kaart van Berendsen en Stouthamer (2001) richt zich op de diepere ondergrond. Informatie over de minder diepe ondergrond wordt verkregen via de geomorfologische kaart van Nederland (Alterra, 2005). Op deze kaart ligt het plangebied volledig in bebouwd gebied.

Aan de hand van de geomorfologische eenheden ten noorden van Gorinchem valt echter af te leiden dat het plangebied vermoedelijk op de overgang van een rivierkomvlakte naar een stroomrug ligt (respectievelijk kaartcode 1M23 en 3K25). Deze komvlakte en stroomrug zijn vermoedelijk onderdeel van de Linge, die ten oosten van het plangebied heeft gelegen.

Bodem en grondwater

Op de bodemkaart is het plangebied gekarteerd als bebouwd gebied, waardoor geen bodemeenheid is toegekend. Op basis van een verwachting op kom- en oeverafzettingen en aan de hand van

bodemeenheden in de directe omgeving zijn over het algemeen kalkloze en kalkrijke

poldervaaggronden te verwachten (kaartcodes Rn44C, Rn95A, Bijlage 2). De poldervaaggronden zijn over het algemeen kleigronden met een grijze, roestig gevlekte ondergrond, die niet slap is. Daarbij worden ze gekenmerkt door een grijze humusarme bovengrond. Poldervaaggronden zijn wijd verbreid en komen over het algemeen veel voor in westelijk Nederland (de Bakker, 1966). In een

poldervaaggrond kunnen begraven bodemniveaus aanwezig zijn, zogenaamde laklagen, die een indicatie vormen voor oudere bodemvorming. Een dergelijk niveau heeft zich in het rivierengebied kunnen vormen op het moment dat er sprake was van een verminderde afvoer, waardoor sprake was van een afgenomen opslibbing van sediment. Daardoor trad begroeiing op en kon zich een humeus niveau vormen. Op het moment dat er sprake was van een toename in rivierafvoer, raakte dit niveau begraven en kenmerkt het zich als een donkere, matig humeuze kleilaag in de bodem. Nabij het plangebied bestaan de poldervaaggronden naar verwachting voornamelijk uit zware tot lichte klei of zavel (zwak tot sterk siltige of zandige klei).

(14)

14 Omdat het gebied in de bebouwde kom gelegen is in een woonwijk en verhard is, moet echter rekening gehouden worden dat (delen van) het bodemprofiel zijn aangetast als gevolg van ingrepen in de bodem. Een verstoringsverwachting is opgenomen in hoofdstuk 8. Ook kan een modern opgebracht ophoogdek in het plangebied aanwezig zijn, dat in een dergelijk, relatief vochtig gebied, voor zetting in de bodem en vervorming van de oorspronkelijke bodemlagen kan hebben gezorgd. Dit kan een negatieve invloed hebben gehad op de mate van conservering van eventuele archeologische resten.

Tenslotte is niet bekend welke grondwatertrappen binnen het plangebied te verwachten zijn. Het is echter de verwachting dat de grondwaterstand door de aanwezigheid van verharding en bebouwing is beïnvloed ten nadele van eventueel aanwezige onverkoolde (organische) archeologische resten (onder andere bewerkt hout, leer en textiel).

Figuur 2: Kaartuitsnede van de paleogeografische kaart van de Rijn-Maas delta (Berendsen en Stouthamer, 2001). Het plangebied is met rode lijnen weergegeven. In het westen bevindt zich de Gorkum-Arkel stroomrug en ten oosten van het plangebied de Linge.

tron,ecr· orthtologi,, trfgod, ruimt,

(15)

15

7. Archeologische waarden

Wettelijk beschermd monument Nee

AMK-terrein Nee

Verwachting gemeentelijke kaart Hoog – Laag

Verwachting IKAW Laag

Archeologische waarnemingen / vondstmeldingen

Geen

Het plangebied heeft volgens het centraal archeologisch informatiesysteem (ARCHIS-2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geen archeologisch wettelijk beschermde status en is ook niet opgenomen op de Archeologische MonumentenKaart (AMK). Op de gemeentelijke

verwachtingskaart van Gorinchem is het plangebied aangewezen als een gebied met zowel een hoge als een lage archeologische verwachting (Bijlage 1). Deze hoge verwachtingswaarde is afgeleid van de paleogeografische kaart van Berendsen en Stouthamer (2001) en is gebaseerd op het voorkomen van stroomruggen in de ondergrond van het plangebied. Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) kent het plangebied daarentegen nagenoeg volledig een lage archeologische verwachting (Bijlage 2). Alleen het westelijk deel van het plangebied kent een middelhoge verwachting. Ook dit verwachtingspatroon is gebaseerd op het voorkomen van stroomruggen in de ondergrond van het plangebied en afgeleid van Berendsen en Stouthamer (2001).

In het plangebied zelf heeft in het verleden niet eerder onderzoek plaatsgevonden. Op basis van ARCHIS-2 zijn in de directe omgeving van het plangebied wel diverse waarnemingen bekend. Gezien de diversiteit en hoeveelheid zijn deze in onderstaande tabel opgenomen (Tabel 1). Ook relevante onderzoeken zijn in deze tabel opgenomen. De ligging van de waarnemingen en onderzoeken zijn terug te vinden in bijlage 1 en 2. Gezien de hoeveelheid meldingen, die rondom het plangebied aanwezig zijn, zullen hier echter de meest relevante worden besproken met het oog op de archeologische potentie in het plangebied.

De onderzoeken die in de directe omgeving van het plangebied hebben plaatsgevonden, hebben over het algemeen weinig aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van behoudenswaardige vindplaatsen. De opgravingen die hebben plaatsgevonden rondom het plangebied hadden veelal betrekking op historische boerenplaatsen, waarvan de oorsprong terugging tot in de 18e of zelfs 17e eeuw (Tolboom, 2009). Ook zijn aanwijzingen voor steenindustrie uit die tijd nabij het plangebied aangetroffen (Gerritsen, 2004). Oudere resten, op de losse vondst van een fragment middeleeuws Andenne aardewerk na, zijn niet bekend (Gerritsen en Kluiving, 2004).

(16)

16 Tabel 1: Overzicht van de verschillende, bekende archeologische waarnemingen bij het plangebied

ARCHIS-

waarnemingsnummer

Onderzoeksmelding Afstand tot plangebied (windrichting)

Omschrijving waarde

- 6577 0 m (NO) Archeologisch vooronderzoek in

het kader van de reconstructie van Lingewijk-Noord. Op basis van het onderzoek is vastgesteld dat er een lage verwachting voor het gebied geldt vanwege de oorspronkelijk lage en natte landschappelijke ligging (Schorn, 2004).

50049 6269 0 m (O) Een proefsleuven onderzoek dat

direct ten oosten van het plangebied heeft

plaatsgevonden. Tijdens het onderzoek zijn diverse misbaksels van bakstenen aangetroffen, die wijzen op de ligging van een historische steenbakkerij nabij het plangebied. Er is verder geen vindplaats aangetroffen (Gerritsen, 2004).

416412, 405355 25856 30 m (NO) Hier heeft in 2007 een

proefsleuvenonderzoek en opgraving plaatsgevonden van de resten van een 18e tot 19e eeuwse boerderij (Tolboom, 2009). Vermoedelijk is er sprake geweest van een tweetal woonfasen, die beide in de Nieuwe tijd vallen. Dit is gebaseerd op het aantreffen van twee aparte ophooglagen onder de boerderij, die op basis van aardewerk en het formaat baksteen konden worden gedateerd.

50245 7337, 22801 175 m (Z) Tijdens booronderzoek is hier

een fragment middeleeuws aardewerk aangetroffen. De scherf zou uit een intacte context komen en mogelijk wijzen op een vindplaats. Aanvullend

proefsleuvenonderzoek heeft echter de volledige verstoring van het gebied aangetoond.

tron,ecr· orthtologi,, trfgod, ruimt,

(17)

17

8. Huidig gebruik, historische situatie en bodemverstoringen

Landschapstype Zuidelijk zandgebied - Rivierengebied

Historische bebouwing Nee

Historisch gebruik Weiland

Huidig gebruik Braakliggend

Bodemverstoringen Onbekend

Historische situatie

Het plangebied ligt in polder ’t Hoog Land, een polder die vermoedelijk reeds ontgonnen is in de loop van de 11e (of mogelijk zelfs 10e eeuw; Stamkot, 2005). De oudst geraadpleegde kaart, waar het plangebied op staat, dateert echter uit 1773. Hierop is te zien dat het plangebied in het gebied ten westen van de Lingedijk ligt in onbebouwd agrarisch gebied. Opvallend is dat er sprake is van weinig bebouwing langs de dijk. De boerderij, die ten noordoosten van het plangebied op deze kaart staat, is dezelfde die is opgegraven in 2007 (Hoofdstuk 7, Tolboom, 2009) en kent reeds een 17e eeuwse oorsprong. Op de kadastrale Minuut uit 1811-1832 is eveneens te zien dat het plangebied niet bebouwd is (figuur 4). Het grootste deel van het plangebied kent daarbij een strokenverkaveling en is in gebruik als weiland en bouwland, aldus de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels (OAT, bijlage van de Kadastrale Minuut). Alleen het meest oostelijke deel van deelgebied 2 kent een onregelmatige blokvormige verkaveling. Dergelijke verkavelingsstructuur is kenmerkend voor langdurig landgebruik, dat zelfs terug kan gaan tot in de Middeleeuwen. Vanaf het begin van de 19e eeuw tot en met het eerste kwart van de 20e eeuw verandert er weinig aan het grondgebruik in het plangebied (onder meer figuur 5 en 6). Wel verschijnt er tegen het einde van de 19e eeuw direct ten oosten van deelgebied 2 een begraafplaats. Deze is nog steeds in de wijk aanwezig (figuur 6, 7 en 8). Op kaartmateriaal uit respectievelijk 1936 en 1958 is te zien hoe het plangebied uiteindelijk bebouwd is en deel is gaan uitmaken van de bebouwde kom van Gorinchem (figuur 7 en 8). Deelgebied 1 was daarbij reeds in de jaren ’30 van de vorige eeuw bebouwd, terwijl deelgebieden 2 en 3 volgden in de jaren ’50 van diezelfde eeuw.

Huidig gebruik en bodemverstoringen

Het plangebied is bebouwd in de loop van de 20e eeuw. Dit heeft naar verwachting geleid tot verstoring van de bodem als gevolg van de aanleg van de huizen als van riolering en infrastructuur.

Daarvan zijn echter geen gegevens voorhanden. De verwachting is echter dat gezien de leeftijd van de bebouwing de verstoringsdiepte van de bebouwing in ieder geval beperkt is. Funderingen uit de eerste helft van de 20e eeuw zijn over het algemeen beperkt ingegraven tot een diepte van circa 50 cm –Mv en op staal gefundeerd. De aanleg van riolering zal daarentegen dieper reiken. Er zijn geen andere bodemverstoringen bekend. Volgens het Bodemloket hebben tenslotte geen ontgravingen of milieukundige saneringen plaatsgevonden (www.bodemloket.nl).

(18)

18 Figuur 4: Kaartuitsnede van de historische kaart uit 1773 met de aansluiting van de Merwede

trekvaart bij Gorinchem.

Figuur 3: Kaartuitsnede van het kadastraal Minuutplan uit 1811-1832. De ligging van het plangebied is met rode lijnen weer gegeven.

1252.50 125503 126753 12700) 127250 127500

126~5:i :.265CO 12.f•7SJ :270CO

tron,ecr· orthtologi,, ,rfgod, ruimt,

(19)

19 Figuur 5: Kaartuitsnede uit 1849. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.

Figuur 6: Kaartuitsnede van een topografische kaart uit 1912. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.

:26750 127000 127250 127750

[il

~

Ä

,,

126SC•J

tron,ecr· orthtologi,, ,rfgod, ruimt,

(20)

20 Figuur 7: Uitsnede van een topografische kaart uit 1936. Het plangebied is met rode lijnen

weergegeven. Hierop is te zien hoe deelgebied 1 reeds is bebouwd.

Figuur 8: Uitsnede van een topografische kaart uit 1958. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven. Het plangebied is hier volledig bebouwd.

tron,ecr· orthtologi,, trfgod, ruimt,

(21)

21

9. Gespecificeerde archeologische verwachting

Kans op archeologische waarden

Deelgebied 1 Hoog – Laag

Deelgebied 2 Hoog – Laag

Deelgebied 3 Hoog – Laag

Complextypen Nederzettingen, sporen van landgebruik,

grafvelden

Stratigrafische positie In de top van de oeverafzettingen

Diepteligging Binnen 100 cm –Mv

Aanwezigheid en dichtheid

Het plangebied heeft onder invloed gestaan van een tweetal rivieren, waarvan de stroomruggen zich vermoedelijk in de ondergrond van het plangebied bevinden. Het betreft in het westelijk deel de Gorkum-Arkel stroomrug (deelgebieden 1, 2 en 3) en in het oostelijk deel de Linge stroomrug (deelgebied 2). Van beide voormalige rivierlopen zijn afzettingen in het plangebied te verwachten. Op de oevers van de Gorkum-Arkel stroomrug is bewoning mogelijk geweest vanaf het Laat-

Mesolithicum, de periode van activiteit van deze rivier. Hoewel de rivier in de loop van het

Neolithicum was verland, heeft de stroomrug lange tijd een hoger deel van het landschap gevormd en is daarmee aantrekkelijk voor bewoning geweest, zelfs tot in het Neolithicum. Derhalve is voor de periode Mesolithicum tot en met het Neolithicum de archeologische verwachting hoog.

Nadat de rivier inactief geworden was en veenvorming kon optreden op (vermoedelijk vanaf de Bronstijd) is het gebied niet meer geschikt geweest voor bewoning. Vanaf de Late IJzertijd werd de Linge actief in het oostelijk deel van het plangebied. De oevers van de Linge stroomrug zijn

daarentegen mogelijk reeds bewoond geweest in die periode. Stroomopwaarts zijn op de oevers van deze rivier namelijk reeds sporen uit deze periode aangetroffen (Berendsen en Stouthamer, 2001).

Ook uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen zijn hier sporen te verwachten, waardoor een hoge archeologische verwachting toe te kennen is aan de plekken waar oeverafzettingen van de Linge aanwezig zijn. Dit is naar verwachting alleen in het oostelijk deel van deelgebied 2.

Het gebied dat tussen beide stroomruggen ingeklemd ligt, kent een lage archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit het Mesolithicum tot en met de Middeleeuwen. Dit gebied heeft naar verwachting altijd laag gelegen en is over het algemeen vochtig geweest vanwege de ligging van dit gebiedsdeel in de overstromingsvlakte van de rivieren.

Pas vanaf de Late Middeleeuwen werd dit gebied toegankelijk als gevolg van de ontginningen, bedijkingen en inpoldering. Het gebied is echter niet bewoond geweest, maar altijd in gebruik geweest ten behoeve van de landbouw. De bewoning zal namelijk naar verwachting eerder langs de dijk hebben gelegen ten oosten van het plangebied. Sporen uit de laatstgenoemde periode zullen zich daardoor beperken tot aan ontginning gerelateerde sporen als greppels en afrastering. Er is op historisch kaartmateriaal in ieder geval geen sprake van oude bebouwing. Deze bevindt zich met name aan de Lingedijk ten oosten van het plangebied. Derhalve is voor de Nieuwe tijd aan het plangebied een lage archeologische verwachting toegekend. De verbreiding van de verwachtingsgebieden is weergegeven in de gemeentelijke beleidskaart, die opgenomen is in bijlage 1.

(22)

22 Stratigrafische positie

De archeologisch relevante niveaus worden respectievelijk gevormd door de top van de

oeverafzettingen van de Gorkum-Arkel en Linge stroomruggen. In de top van de oeverafzettingen kunnen sporen van bodemvorming en rijping aanwezig zijn, die indicatief zijn voor zowel de verwachte aanwezigheid van archeologische resten uit het Mesolithicum en Neolithicum als de mate van intactheid ervan. De verwachting is dat de oeverafzettingen van de Gorkum-Arkel stroomrug, indien aanwezig nog intact kunnen zijn vanwege hun verwachte diepteligging (4,0 – 4,5 m – Mv). Dit is anders voor de oeverafzettingen van de Linge stroomrug, die naar verwachting vlak onder het maaiveld liggen. Het vermoeden is dat dit niveau (gedeeltelijk) door bodemingrepen zal zijn aangetast.

Complextypen

Voor wat betreft de periode Mesolithicum – Middeleeuwen kunnen nederzettingsterreinen worden verwacht, hetzij in de vorm van (seizoensgebonden) jachtkampementen, hetzij in de vorm van een meer sedentaire bewoningsvorm (boerderijen). Nederzettingscomplexen zouden zich kunnen

kenmerken door een vondstlaag of dichte vondstenstrooiing van onder andere fragmenten aardewerk en bewerkt vuursteen, hetgeen met name afhankelijk is van de langdurigheid en/of intensiteit van eventuele bewoning op die plek. Daarentegen zullen sporen van landgebruik zich kenmerken door (kleinschalige) grondsporen en ook door de aanwezigheid van vondstmateriaal. Derhalve kan over de aanwezigheid van laatstgenoemde complexen enkel uitspraken gedaan worden op basis van de mate van intactheid van de bodem. Deze is naar verwachting in delen van het plangebied door

bodemingrepen aangetast, maar in hoeverre daardoor eventueel aanwezige archeologische resten verdwenen zijn, is niet bekend.

(23)

23

10. Resultaten booronderzoek – fase 1

Inleiding

Het veldonderzoek in het plangebied heeft gefaseerd plaatsgevonden. De eerste fase vond plaats op 10 en 11 januari 2013 en de tweede fase op 17 mei 2013. Reden hiervoor was dat ten tijde van de eerste fase niet het hele plangebied kon worden onderzocht. Het oostelijk deel van deelgebied 2 was ten tijde van de eerste fase van het veldonderzoek niet toegankelijk als gevolg van de

asbestsaneringswerkzaamheden en sloop van een deel van de bebouwing. Het niet toegankelijke deel is weergegeven in bijlage 6. De resultaten van de eerste fase van onderzoek staan in dit hoofdstuk beschreven (Hoofdstuk 10). Het onderzoek in het gebied, dat tijdens de eerste fase niet toegankelijk was, is uitgewerkt in het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 11). Er is gekozen om de

onderzoeksresultaten van beide fasen separaat te beschrijven, omdat er sprake was van sterke verschillen in terreingesteldheid tijdens beide onderzoeksfasen.

Onderzoeksmethodiek

Het doel van het booronderzoek is het toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting in het plangebied, zoals deze is opgesteld in Hoofdstuk 9. Hiertoe is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De boringen zijn daarbij gebruikt om zowel de bodemopbouw als de intactheid van de bodem te bepalen. In totaal zijn in de deelgebieden 22 boringen gezet (boring 1 tot en met 22; zie bijlagen 6 tot en met 9). Daarbij zijn er in deelgebied 1 6, deelgebied 2 14 en deelgebied 3 2 boringen.

De boringen zijn handmatig tot een diepte van maximaal 500 cm –Mv gezet met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm en beneden de grondwaterspiegel met een gutsboor van 3 cm. De monsters zijn door middel van verbrokkelen en versnijden doorzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals bot, aardewerk, baksteen, bewerkt vuursteen en houtskool). De boringen zijn beschreven volgens de NEN5104 en de Archeologische Standaard

Boorbeschrijvingsmethode (ASB; SIKB 2008). Deze beschrijvingen zijn terug te vinden in Bijlage 7.

De boringen zijn in een grid van 40 bij 50 m in het plangebied uitgezet. Daarbij bedraagt de afstand tussen de boringen circa 50 m en de afstand tussen de boorraaien 40 m. Daar waar verharding, bebouwing of puinhopen het plaatsen van een boring niet mogelijk maakten, is deze verplaatst. De ligging van de boringen is opgenomen in bijlage 6. De boorpunten zijn ingemeten met behulp van een meetlint, de hoogteligging ten opzichte van NAP van de boorpunten is afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN, www.ahn.nl).

Veldwaarnemingen

Het plangebied bestaat uit drie deelgebieden, die alle ten tijde van het onderzoek bebouwd waren. In deelgebied 2 waren reeds sloopwerkzaamheden gaande. Een impressie van de drie deelgebieden is weergegeven in figuur 9. Omdat in deelgebied 2 delen van de huizen reeds waren verdwenen, bestond de mogelijkheid de funderingen onder de huizen te bekijken. Aan de hand hiervan was een uitspraak te doen over de verwachte diepte van bodemverstoring onder de huizenblokken (in deelgebied 2).

Deze bleek circa 70 cm –Mv.

tron,ecr· orthtologi,, trfgod, ruimt,

(24)

24 Figuur 9: Impressie van het plangebied. Linksboven: deelgebied 1, rechtsboven deelgebied 3. Linksonder deelgebied 2. Rechtsonder zicht op de fundering van een huis in deelgebied 2.

Figuur 10: Een deel van het plangebied (deelgebied 2) was niet toegankelijk als gevolg van sloopwerkzaamheden en het de verwijdering van asbest.

tron,ecr· orthtologi,, trfgod, ruimt,

(25)

25 Bodemopbouw en lithologie

De bodemopbouw in de onderzochte delen van de drie deelgebieden is vrij uniform. Onder in de boringen is hoofdzakelijk mineraalarm veen aanwezig, waarin hout- en rietresten aanwezig zijn. Het veen is nagenoeg onverteerd en alle plantenresten zijn nog duidelijk te herkennen. Geologisch gezien wordt het veen tot het Hollandveen Laagpakket gerekend (De Mulder e.a., 2003). Onder in boringen 15, 21 en 22 en ingeschakeld in het veen is relatief slappe, zwak tot sterk siltige klei aangetroffen. Het zwak tot matig siltig karakter van het sediment in combinatie met een zwakke consistentie van het sediment doen komafzettingen vermoeden, die vermoedelijk in het begin van het Holoceen (door de Gorkum-Arkel stroomrug) zijn afgezet. In een dunne kleilaag in het veen is op een diepte tussen circa 350 en 450 cm –Mv een zogenaamde laklaag aanwezig. Deze is in de boringen te herkennen als een circa 5-10 cm dikke, zwartgekleurde, humeuze kleilaag die zowel op een afgenomen tot stilstaande sedimentatie in het gebied wijst als op enigszins vochtige omstandigheden. De laklaag is op

verschillende plekken in het plangebied aangetroffen (in deelgebied 1 en 2, onder meer boringen 5, 6, 7, 10, 11, 12 en 13). Wat betreft de diepteligging komt de klei (en de laklaag) overeen met de

verwachte ligging van de Gorkum-Arkel stroomrug, maar aanwijzingen voor de aanwezigheid van oever- en beddingafzettingen zijn niet gevonden.

In de top van het veen neemt het kleigehalte in het veen toe (boringen 4, 5, 7, 10, 12, 13, 18, 21 en 22). Bovenop het veen ligt een matig siltige kleilaag met een dikte van circa 200 cm, die veelal aan de basis humeus is. De kleilaag is in alle boringen waar te nemen en vermoedelijk als

overstromingsafzetting (komafzetting) in het plangebied afgezet door de Linge. De afname in

humositeit naar het maaiveld toe wijst op een geleidelijke toename in activiteit van de rivier sinds haar ontstaan in de Late IJzertijd (Berendsen en Stouthamer, 2001). De klei is overwegend kalkloos, maar in westelijke richting is de klei op enkele plekken kalkhoudend (tussen circa 70 en 250 cm –Mv;

boringen10, 11, 12, 13, 14, 15 en 16). Ook is in boringen 11 en 17 een ongerijpte zandige kleilaag aangetroffen op een diepte van 180 cm –Mv, die vermoedelijk het gevolg van een crevasse (een natuurlijke oeverdoorbraak, waarbij zandig sediment vanaf de rivier in de overstromingsvlakte terecht komt). Het kalkrijk worden van de overstromingsafzettingen en de aanwezigheid van een crevasse- afzetting kunnen wijzen op de nabije ligging van oeverafzettingen van een stroomrug. Deze zijn mogelijk in het westelijk deel van deelgebied 2 aanwezig, maar als gevolg van het ontbreken van betredingsmogelijkheden is dit tijdens deze onderzoeksfase niet getoetst.

De top van het bodemprofiel is in het alle drie deelgebieden tot een diepte van circa 70-90 cm –Mv verstoord geraakt. Dit heeft vermoedelijk te maken met de aanleg van de bebouwing in deze gebieden sinds de eerste helft van de 20e eeuw. Het verstoringsdek bestaat uit veelal zandige klei en bevat zandbrokken, fragmenten modern baksteen en puin. Lokaal zijn diepere verstoringen waargenomen, bijvoorbeeld in deelgebied 1 (boring 1, 2 en 3) en 2 (boring 18) die alle in of net naast een voormalige, gedempte sloot zijn gezet. Boringen 1, 2 en 9 zijn daarbij op 50, 140 en 50 cm –Mv op

ondoordringbaar puin gestaakt.

Archeologische indicatoren

Tijdens het veldonderzoek zijn bij de controle van het opgeboorde sediment geen archeologische indicatoren aangetroffen2.

2Omdat dit onderzoek grofmazig is als gevolg van de doelstelling (het reconstrueren van het landschap), is het ontbreken van

archeologische indicatoren op zichzelf geen argument dat er geen vindplaatsen aanwezig kunnen zijn.

(26)

26 Interpretatie

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek lijkt het plangebied lange tijd in de

overstromingsvlakte van een rivier te hebben gelegen. Tot een diepte van minimaal 5,0 m –Mv zijn geen oeverafzettingen of beddingafzettingen van een voormalige rivierloop aangetroffen, zowel niet van de Gorkum-Arkel stroomrug als van de Linge. Er is alleen sprake van matig tot sterk siltige klei en veen. Deze klei wordt geïnterpreteerd als een komafzetting, waarbij de afzettingen tot circa 3,0 m –Mv afkomstig zijn van de Linge en die daarbeneden vermoedelijk van de Gorkum-Arkel stroomrug. Er kunnen oeverafzettingen in het plangebied aanwezig zijn, maar deze zijn met name te verwachten in het oostelijk deel van deelgebied 2. Aanwijzingen hiervoor vormen de aanwezigheid van een dunne laag zandige klei in boring 11 en 17 (een vermeende crevasseafzetting) en het kalkhoudend komsediment in deelgebied 3 en het deel van deelgebied 2 ten oosten van de Jan van der

Heijdenstraat. Het meest oostelijk deel van deelgebied 2 is echter binnen onderhavig onderzoek niet onderzocht als gevolg van het ontbreken van toegang tot het terrein.

Voor wat betreft de archeologische verwachting betekenen de resultaten dat deze voor het aantreffen van vindplaatsen uit het Mesolithicum en Neolithicum naar laag kan worden bijgesteld, aangezien op basis van de eigenschappen van het aangetroffen sediment (nl. een zwakke consistentie en afzetting in een nat milieu) valt af te leiden dat toentertijd het plangebied voor (semi-)permanente bewoning niet aantrekkelijk was. De Gorkum-Arkel stroomrug was – in tegenstelling tot de verwachting uit het bureauonderzoek – niet aanwezig in het plangebied.

Er zijn eveneens in de onderzochte gebiedsdelen geen oever- of beddingafzettingen van de Linge stroomrug aangetroffen, waardoor voor de periode IJzertijd – Middeleeuwen eveneens een lage verwachting geldt. De kans bestaat echter dat oeverafzettingen nog in het oostelijk deel van deelgebied 2 aanwezig zijn. Indien dat het geval is, geldt voor dat deel nog een archeologische verwachting op resten uit de periode IJzertijd-Middeleeuwen.

(27)

27

11. Resultaten booronderzoek – fase 2

Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de resultaten van de tweede fase van het veldonderzoek beschreven. Het onderzoek richt zich daarbij uitsluitend op de gebiedsdelen, die tijdens de eerste fase van onderzoek niet toegankelijk waren. De omtrek van dit gebied is weergegeven in bijlage 6. Het onderzoeksdoel en de methodiek zijn hetzelfde als die in de eerste fase van het onderzoek. Daarom wordt hiervoor verwezen naar Hoofdstuk 10. In totaal zijn in de tweede fase van het onderzoek 7 boringen verricht (boring 23 tot en met 29; zie bijlagen 6 tot en met 9). De beschrijvingen van de boringen zijn terug te vinden in Bijlage 7.

Veldwaarnemingen

In de tweede fase van het onderzoek zag het plangebied er compleet anders uit dan tijdens de eerste fase. Alle bebouwing en funderingen van de woningen en de flatgebouwen in het plangebied waren volledig verwijderd. Ook de oorspronkelijke straten waren nauwelijks meer zichtbaar, maar op basis van het voorkomen van de straatverlichtingspalen waren deze nog te herleiden in het plangebied. Ook waren zandpakketten en grondhopen in het plangebied aanwezig, waarbij de zandpakketten waren aangebracht ten behoeve van de nieuwe infrastructuur in het gebied. Een impressie van het plangebied is weergegeven in figuur 11. Op basis van het uiterlijk van het plangebied is het zeer waarschijnlijk dat de sloopwerkzaamheden voor bodemverstoringen hebben gezorgd. Met name langs de oostzijde van het plangebied, op de plek waar de appartementencomplexen hebben gestaan, is sprake van een trapsgewijze verlaging in het maaiveld. Deze is globaal weergegeven in bijlage 6.

Hieruit valt af te leiden dat hier relatief diepe funderingen zijn verwijderd.

Figuur 11: Impressie van het plangebied tijdens de tweede fase in het veldonderzoek. Foto genomen vanaf de noordoostpunt van deelgebied 2 in zuidwestelijke richting.

tron,ecr· orthtologi,, trfgod, ruimt,

(28)

28 Bodemopbouw en lithologie

De bodemopbouw in dit gebiedsdeel is grotendeels uniform aan die reeds in de rest van het plangebied. Ook hier is namelijk onder in de boringen mineraalarm veen aangetroffen met hout- en rietresten (Hollandveen Laagpakket, De Mulder e.a., 2003). Tevens is op enkele plekken in het veen rond 410-420 cm een dunne kleilaag in het veen aanwezig, waarin zich een zwartgekleurde laklaag heeft kunnen vormen (boring 26 en 27). Er zijn geen oever- of beddingafzettingen van dieper gelegen stroomruggen in de ondergrond aanwezig.

In de top van het veen is sprake van een toename van het kleigehalte. Dit is het gevolg van een toename van rivieractiviteit in het plangebied. Op het veen ligt een sterk siltige kleilaag, die

kalkhoudend doch (matig) slap in consistentie. Een toename in siltigheid en de aanwezigheid van kalk in het sediment wijzen op de nabije ligging van een rivier. Er is echter vermoedelijk nog geen sprake van oeverafzettingen, omdat deze zandiger, steviger en gerijpter zijn. In boringen 23, 27 en 28 is de basis van het kleipakket zandig, maar getuige de slapheid van het sediment zijn dit vermoedelijk geen oeverafzettingen. Het vermoeden bestaat dat dit crevasseafzettingen zijn; afzettingen van natuurlijke doorbraken van een oever tijdens hoogwater waarbij ook zwaardere fracties (zand) vanuit de rivier in de overstromingsvlakte terecht komen. Op dergelijke afzettingen kan gewoond worden, wanneer ze dik genoeg en gerijpt genoeg zijn (Van Dinter en Van Zijverden, 2010). Dat is echter hier niet het geval, evenals op dezelfde afzettingen die tijdens de eerste fase van het onderzoek zijn aangetroffen (hoofdstuk 10).

De top van het bodemprofiel is volledig verstoord tot een diepte van circa 90 cm –Mv tot zelfs 180 cm –Mv ter plaatse van de voormalige appartementencomplexen (de “lager gelegen delen”, bijlage 6). Dit heeft vermoedelijk te maken met de aanleg en de sloop van de bebouwing in het gebied. Het

verstoringsdek bestaat uit sterk humeuze, sterk zandige klei en bevat zandbrokken, fragmenten modern baksteen en puin. Boringen 24, 25 en 29 zijn daarbij op ondoordringbaar puin of beton gestaakt, respectievelijk op dieptes van 95, 120 en 130 cm -Mv.

Archeologische indicatoren

Tijdens het veldonderzoek zijn bij de controle van het opgeboorde sediment geen archeologische indicatoren aangetroffen3.

3Omdat dit onderzoek grofmazig is als gevolg van de doelstelling (het reconstrueren van het landschap), vormt het ontbreken

van archeologische indicatoren op zichzelf niet dat er geen vindplaatsen aanwezig kunnen zijn.

(29)

29 Interpretatie

Op basis van de boringen, die tijdens fase 2 zijn gezet, blijkt dat ook dit deel van het plangebied langdurig in de overstromingsvlakte heeft gelegen. Er zijn vanaf een diepte vanaf circa 2,5 m –Mv geen oeverafzettingen of beddingafzettingen aanwezig. Er is alleen sprake van komafzettingen, te weten (een afwisseling van) zwak tot sterk siltige klei en veen. In tegenstelling tot de verwachtingen zijn op het veen geen oeverafzettingen aangetroffen. De aangetroffen klei is wellicht iets siltiger dan die in het westelijk deel van het plangebied, maar er is daarbij nog geen sprake van oevers. Wel zijn op enkele plekken kalkhoudende en zandige klei op het veen aanwezig, wat mogelijk crevasse-afzettingen zijn. Op basis van een verhoogde siltigheid, de aanwezigheid van crevasse-afzettingen en een toename in het kalkgehalte in oostelijke richting is het wel de verwachting dat de stroomrug van de Linge (en daarmee ook oeverafzettingen ervan) even ten oosten van het plangebied aanwezig zijn. Dit lijkt overeen te komen met het kaartbeeld van Berendsen en Stouthamer, weergegeven in figuur 2.

Tevens is aangetoond, dat de aanleg en sloop van de bebouwing in dit deel van het plangebied zodanig is geweest dat de oorspronkelijke bodem tot relatief diep (maximaal 180 cm –Mv) verstoord is geraakt. Mochten archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn geweest, dan zijn deze naar verwachting volledig verstoord geraakt.

Samengevat betekent dit dat voor het tijdens fase 2 onderzochte gebied op grond van het

veldonderzoek een lage archeologische verwachting geldt voor alle archeologische verwachting geldt.

De resultaten en interpretaties sluiten daarbij aan op het reeds in fase 1 onderzochte gebied.

(30)

30

12. Beantwoording onderzoeksvragen

Is er sprake van bodemlagen waarin archeologische waarden kunnen voorkomen?

Nee. Aan de hand van de resultaten van het veldonderzoek heeft het plangebied altijd in de overstromingsvlakte van een rivier gelegen. Er zijn daardoor naar verwachting geen bodemlagen aanwezig waarin archeologische waarden voorkomen, aangezien een overstromingsvlakte over het algemeen zeer vochtig en drassig is geweest.

Zijn deze bodemlagen intact (en is de archeologie intact)?

Deels. De top van de komafzettingen in het plangebied is tot een diepte van circa 70 tot 90 cm –Mv verstoord geraakt. In het oostelijk deel van deelgebied 2 zijn zelfs diepere bodemverstoringen vastgesteld. Voor de komafzettingen geldt echter een lage archeologische verwachting waardoor naar verwachting geen (intacte) nederzettingsresten aanwezig zullen zijn. Wel kunnen sporen van

landgebruik (zoals gedempte sloten) worden aangetroffen (zoals het geval in deelgebieden 1 en 2, boringen 1, 2, 3 en 18).

Hoe diep liggen deze bodemlagen en dus: in hoeverre zijn deze gevoelig voor de voorgenomen bodemingrepen?

Niet van toepassing

Zijn er aanwijzingen dat er ook daadwerkelijk archeologische waarden liggen (archeologische indicatoren) en uit welke periode(-n) dateren deze?

Er zijn tijdens het onderzoek geen aanwijzingen aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats in het plangebied.

Wat is de aard van de betreffende archeologische waarden?

Niet van toepassing

Wat is de – verwachte – fysieke kwaliteit van archeologische waarden in het plangebied?

Niet van toepassing

(31)

31

13. Conclusie en Advies

Conclusie

Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:

1) Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor delen van het plangebied een hoge verwachting geldt op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Mesolithicum tot en met het Neolithicum. Deze resten worden verwacht in het westelijk deel van het plangebied, waar zich in de ondergrond een fossiele rivier bevindt (de Gorkum-Arkel stroomrug). Daarnaast bestaat in het oostelijk deel van het plangebied een hoge verwachting op het aantreffen van resten uit de periode Late IJzertijd tot en met Late Middeleeuwen. Deze verwachting is gebaseerd op het voorkomen van oever- en/of beddingafzettingen van de Linge stroomrug . Er zijn echter geen onderzoeken in de directe omgeving bekend of vondsten gedaan, die meer over de eventuele aanwezigheid van deze archeologische resten in het plangebied kunnen melden.

2) Op basis van historisch kaartmateriaal is vastgesteld dat het plangebied vermoedelijk altijd onbebouwd is geweest. Het oudst geraadpleegde kaartmateriaal van het plangebied uit het eind van de 18e eeuw laat ter plaatse van het plangebied akker- en weiland zien. Ook op jonger kaartmateriaal staat geen bebouwing aangegeven, waardoor voor de Nieuwe tijd daarom een lage verwachting op het aantreffen van archeologische (nederzettings)resten bestaat.

3) Op grond van het veldonderzoek is vastgesteld dat het plangebied altijd in de overstromingsvlakte van een rivier heeft gelegen. Er zijn het plangebied geen oever- of beddingafzettingen

aangetroffen, die behoren tot Gorkum-Arkel stroomrug. Ook zijn geen oeverafzettingen van de Linge aangetroffen. Tenslotte zijn bodemverstoringen in het plangebied aangetroffen, die variëren van 70 cm in het westelijk deel tot 180 cm –Mv in het oostelijk deel van het plangebied.

Concluderend geldt een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen voor met name de periode Mesolithicum – Late Middeleeuwen. Deze verwachting is met name gebaseerd op het ontbreken van oever- en beddingafzettingen die vanuit archeologische optiek geschikt waren voor (pre-)historische bewoning. Voor de Nieuwe tijd bestond op basis van het bureauonderzoek reeds een lage archeologische verwachting.

(32)

32 Advies

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen werkzaamheden. Er hoeven geen aanvullende maatregelen te worden genomen. De verwachting is immers dat in het plangebied geen archeologische resten zullen bevinden, aangezien het lange tijd te vochtig geweest is voor bewoning.

(33)

33

14. Geraadpleegde bronnen

Archeologische kaarten en databestanden:

• Archeologische Monumenten Kaart (AMK), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007.

• Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007.

• Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, 3e generatie, IKAW, Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), Amersfoort, 2008.

• www.ahn.nl

• www.ruimtelijkeplannen.nl

• www.watwaswaar.nl

• www.bodemloket.nl

• www.dinoloket.nl

• www.bodemdata.nl

Literatuur:

• Alterra, 2005, de geomorfologische kaart van Nederland, Wageningen

Bakker, H. de, 1966. De subgroepen van het systeem voor bodemclassificatie voor Nederland. In:

Boor en Spade.

Bakker, H. de en J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Wageningen.

Bennema, J. & L.J. Pons, 1952, Donken, fluviatiel Laagterras en Eemzee-afzettingen in het westelijk gebied van de grote rivieren. Boor en Spade 5: 126-137.

Berendsen, H.J.A., 2000. Landschappelijk Nederland. Assen (Fysische Geografie van Nederland). 2e druk.

Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land. Assen (Fysische geografie van Nederland).

Vierde, geheel herziene druk.

Berendsen, H.J.A. en E. Stouthamer (eds.), 2001. Palaeogeographical development of the Rhine- Meuse delta, the Netherlands. Asse

Boshoven, E.H., A. Buesink, H.M.M. Geerts, J.S. Krist, L.A. Tebbens en J.M.J. Willems, 2009. Regio Alblasserwaard en Vijfheerenland, een archeologische inventarisatie, verwachtings- en beleidskaart. Deventer (BAAC-rapport V-08.0185).

Gerritsen, S., 2004. Inventariserend veldonderzoek aan de Van Hoornestraat, gemeente Gorinchem. Hollandia-rapport 41, Zaandam.

Gerritsen, S. en S.J. Kluiving, 2004. Archeologisch booronderzoek plangebied Den Breejen in de Lingewijk, gemeente Gorinchem. Hollandia-rapport 46.

Mulder, E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Houten.

Stamkot, B., 2005. De ontstaansgeschiedenis van Gorinchem; aflevering II, Oud Gorcum Varia-62, p157-185.

Schorn, E.A., 2004. Plangebied Lingewijk-Noord, Gorinchem. BAAC-rapport 04.022, Deventer

Tolboom, M.A., 2009. Gorinchem, Kop van de IJsbaan. Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven en een Definitief Onderzoek. BAAC-rapport A-07.0423.

Van Dinter, M. & Zijverden, W.K. van (2010). Settlement and land use on crevasse splay deposits;

geoarchaeological research in the Rhine-Meuse Delta, the Netherlands. Netherlands Journal of Geosciences / Geologie en Mijnbouw, 89(1), 21-34.

(34)

34

Bijlage 1: Beleidsadvieskaart van de gemeente Gorinchem

Globale ligging plangebied

tron,ect· orthtologi,, trfgod, ruimt,

0

Ar,:h.,,.,loqlsche waalden

-

~rn!inen met ern br:pukia .11rtheolc9~c:M wa.!in::te (cwcrige· AMK,terr~

Arch.,..,tag]scbr,v.er;wacht n11 specif"Joeke! RrW.!ithtin.g ,'00" :A.omeins.e tifd

- -

zee,-hoge VNVi,".9chiinq voer late middel!!elM'l!n en nic.,s~tijd

zeer hoge ven'lo".!ichtii,ç YGCJr la.te middel~IJffl'l:'n en nieuwe tijd

m,:flk!fm.atige '\11:rw.1.chting voor lat!! midde-JelmW'm.

en nieuv,;c tijd

mer hoge "ierw.,chting [voor pr,rhi5to.rie tot middeleeuwen]

- ~ U hog;e VH'\Wtc:h:Û»g

hog:c: r,re,rw.achting (voor prehistorie tot middeleeuwen) - hogeverwadrt:ing aan at nabij het opprrvMllk - h.og.r verwachting Wuen 1.5-l!n 5-ml!kr beneden maaiveld - h-og~ver-w:sdrting dieper-d.an 1,S m. ben~en ma.tN!!\d-

h,oge venwchting di:-eper dan 5, mHrr beneden mm1Mld micldetmirtig:c ~M-achtin;g; fvoor ~hiWJl'M! 101 middelcfl.lWCn) - nw:fdefmatigcves:w11<.hting

t.:.ge '.i~t'l'II.Jidlling (;alle perioden)

Ove,I

lage vei:wa.chting

'l'OOf'" over tappende z.ones gel'dt d,a1 de blak.jes

in h.et rm~r de NW':~iggende la.ag vormen

historisch e[eme,nt

(35)

35

Bijlage 2: Archeologische waardenkaart (waarnemingen, archeologische monumenten, IKAW)

126700 126800 126900 127000 127100 127200 127300

ARCHIS-2

0 0

0 0

'SI" 'SI"

CX) CX)

N N

'SI" 'SI"

Toponiem:

0 0 Lingewijk-Zuid

0 0

M M

CX) CX)

N N

'SI" 'SI"

Plaats:

Gorinchem

0 0

0 0

N N

CX) CX)

N N

'SI" 'SI"

Legenda

Deelgebied

0 0

D

0 0

,.... ,....

CX) CX)

N N

'SI" 'SI"

Waarneming

0

0 0 Vondstmelding

0 0

0 0

CX) CX)

N N

'SI" 'SI"

Onderzoeksmelding

D

0 0

0 0

"' "'

" "

N N

'SI" 'SI"

0 0

"t"""~''

=h~l•yj•, "Jg~J, ,,imu

0 0

CX) CX)

" "

N N

'SI" 'SI"

126700 126800 126900 127000 127100 127200 127300

(36)

36

Bijlage 3: Geomorfologische kaart van Nederland

0 0 U") 00 N ,;-

0 0 0 00 N ,;-

0 0 U")

r--.

N ,;-

126000 126500 127000 127500

0 0 U") 00 N ,;-

0 0 0 00 N ,;-

0 0 U")

r--.

N ,;-

Geomorfologie

Toponiem:

Lingewijk-Zuid Plaats:

Gorinchem

Legenda

Deelgebied

D

(37)

37

Bijlage 4: Bodemkaart van Nederland

0 0 Ll"l

co N

""

0 0 0

co N

""

126500 127000 127500

0 0 Ll"l

co N

""

0 0 0

co N

""

Bodemkaart

Toponiem:

Lingewijk-Zuid Plaats:

Gorinchem

Legenda

Deelgebied

D

Bodemkaart

-

lg MOERAS--

lg WATER--

-

lh BEBOUW--

pRn59-VII

-

Rn44Cv-III

-

Rn95A-VI

-

Rv01C-II*

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Lohse Type Novick Kleur Plaatsing variabelen Volgorde waarin variabelen zijn geplaatst Hoe worden de variabelen weergegeven 1 Proces diagram Schematische diagram Ja

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

[r]

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Even ten noorden van de Bergsche Diepsluis , in een hoek zuidwaarts van Tholen aan de noord-west zijde van de dam bevindt zich een zeer drukbezocht strandje met de daarbij

[r]

M r L..B de Jongh of the Free State Geduld Mines at W elkom recently donated to the Museum another rock pigeon nest made of wire.. This newly completed nest