• No results found

8 DEC ' 305. Dienst Weg- en Waterbouwkunde.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "8 DEC ' 305. Dienst Weg- en Waterbouwkunde."

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

12.0 ' 305

B I B L I O T H E E K

Dienst Weg- en Waterbouwkunde Van der Burghweg Postbus 5044, 2600 GA Delft

Tel. 015-699111

8 DEC.

publicatienummer: W-DWW-93.264

Windmolens langs autosnel- wegen en op de waterkeringen Houtribdijk en Afsluitdijk

Dienst Weg- en Waterbouwkunde.

Hoofdafdeling Waterbouw. Hoofdafdeling Milieu.

Afdeling Advies.

J.C.P. Johanson. ir. H.J.N. Meesters, datum: 29 oktober 1993.

(2)

1.

4.

7.

9.

12.

i

15.

16.

17.

19.

Rapport nr.

W-D WW-93-264/MIAL-93-O8.

2. Serie nr.

Titel en sub-titel

Windmolens langs autosnelwegen en op de waterkeringen Houtribdijk en Afsluitdijk.

Schrijvers

J.C.P. Johanson / ir. H.J.N. Meesters.

Naam en adres opdrachtnemer Dienst Weg- en Waterbouwkunde van der Burghweg 1

2628 CS postbus 5044 2600 GA Delft

Naam en adres opdrachtgever Directie Flevoland

Smedinghuis/Zuiderwagenplein 2 postbus 600

8200 AP Lelystad

3.

5.

6.

8.

10.

11.

13.

14.

Opmerkingen

Ontvanger catalogus nummer

Datum rapport 29 oktober 1993

Kode uitvoerende organisatie

Nr. rapport uitvoerende org.

Projectnaam

Kontakt nummer (015) 699447 Type rapport

Code andere opdrachtgever

Referaat

In deze nota wordt ingegaan op de problematiek ten aanzien van het plaatsen van windmolens op waterkeringen. De aspecten veiligheid en milieu worden behandeld.

Trefwoorden

waterkeringen, windmolens Classificatie

18. Distributiesysteem DWW / RWS

20. Classificatie deze pagina 21. Aant.blz.

10

22. Prijs

(3)

Inhoud.

1. Inleiding.

2. Probleemstelling.

3. Waterkering.

3.1. Veiligheid.

3.2. Beheer en onderhoud.

4. Milieu.

4.1. Schade aan de vogelstand.

4.2. Visuele invloed.

5. Conclusies.

6. Literatuur.

Bijlage: Verwachte effecten van windturbines in het klein IJsselmeer.

uit: Osick & Winkelman (1990).

(4)

1. Inleiding.

Bij brief ANP 3764 van de Directie Flevoland van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat is aan de Dienst Weg- en Waterbouwkunde (DWW) en aan de Dienst Verkeerskunde (DVK) gevraagd om een advies met betrekking tot de toelaatbaarheid van windmolens op locaties in de nabijheid van

autosnelwegen en op de waterkeringen Houtribdijk en Afsluitdijk. De beantwoording van dit vraagstuk is complex. In deze nota wordt ingegaan op de aspecten die betrekking hebben op de functie

waterkering en het milieu.

Deze nota gaat niet in op het rijks- en provinciale beleid ten aanzien van de plaatsing van windturbines op of nabij waterkeringen. Hieraan is intern Rijkswaterstaat Directie Flevoland reeds in een eerder stadium aandacht besteed (zie nota RFOmc\alg\windturb.not, d.d. 24 februari 1992, gericht aan staf AN). Wel wordt opgemerkt, dat, in het licht van de resultaten van de commissie Boertien, ook voor deze waterkeringen geldt dat een meer integraal gebruik van de waterkering niet zondermeer kan worden uitgesloten.

2. Probleemstelling.

Regelmatig wordt bij de regionale directie Flevoland navraag gedaan over de mogelijkheid om wegbermen en waterkeringen te benutten als locatie voor windmolens.

Tijdens overleg met de heer van den Haspel bleek dat de beantwoording van de vraag zich toespitst op de hieronder genoemde punten. Deze worden, voor zover het vragen betreft, die door de DWW worden behartigd, in de navolgende hoofdstukken behandeld.

In deze nota komen de volgende punten aan de orde:

. Waterkering (hoofdstuk 3).

Veiligheid.

Beheer en onderhoud.

Milieu (hoofdstuk 4).

Schade aan de vogelstand.

Visuele invloed.

Naast deze vragen dient aandacht te worden besteed aan de invloed van de aanwezigheid van windmolens op de verkeersveiligheid. Hierbij kan worden gedacht aan het gevaar voor rondvliegende onderdelen van windmolens en het gevaar door concentratieverlies van automobilisten. Dergelijke aspecten dienen door de DVK te worden behartigd.

(5)

Andere aspecten, zoals de mogelijke inpassing in het landschap, worden in deze fase buiten beschou- wing gelaten. Dergelijke aspecten komen in een later stadium aan de orde, nadat de regionale directie in principe toestemming heeft gegeven.

3. Waterkering.

Het vraagstuk of en op welke wijze een windmolenpark op een waterkering kan worden getolereerd, bevat zowel beleidsmatige als technische aspecten. Indien de bouw op beleidsniveau noodzakelijk wordt geacht dient te worden onderzocht of de technische problemen zodanig kunnen worden opgelost dat de veiligheid van de waterkering niet wordt aangetast.

Windmolens kunnen worden beschouwd als een "vreemd object" op een waterkering. Onder een

"vreemd object" wordt hier een voorwerp verstaan, dat voor het keren van het buitenwater niet noodzakelijk is, maar dat wel invloed kan hebben op de veiligheid van de waterkering. Bij het verlenen van toestemming tot het plaatsen van windmolens op een waterkering dient aandacht te worden besteed aan de mogelijke aantasting van de waterkerende functie van een waterkering. Hiertegen wordt gewaarschuwd in de leidraad voor ontwerp, beheer en onderhoud van constructies en vreemde objecten in, op en nabij waterkeringen [1], uitgegeven door de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW) waarin het plaatsen van vreemde objecten in of nabij waterkeringen wordt ontraden. Deze leidraad geeft de gewenste situatie aan vanuit waterkeringstechnisch oogpunt. Er kunnen evenwel overwegingen zijn die nopen tot afwijking van de gewenste situatie volgens de lei- draad, zoals het eventuele belang van een windmolenpark. Het afwijken van de voor de waterkering meest ideale situatie is toelaatbaar, zoals ook vermeld wordt in de brief waarmee de toenmalige minister van verkeer en waterstaat deze leidraad aan de provincies heeft toegezonden (briefnr. HW/AL 65231 d.d. 01-10-1976). De discussie of voor het plaatsen van windmolens ter plaatse van de water- keringen argumenten zijn aan te voeren om van de leidraad af te wijken, dient wellicht op een multi-disciplinair niveau te worden gevoerd en bestuurlijk te worden besloten. Het al dan niet meewerken aan het toevoegen van bestemmingen aan de waterkeringen die niet het belang van de waterkering dienen blijft een afweging die door de beheerder wordt gemaakt. Op grond van het gestelde in de leidraad zijn de waterkeringbeheerders tot nu toe zeer terughoudend bij het verlenen van toestemming tot het doen plaatsen van "vreemde objecten" op de waterkering. Wel wordt opgemerkt dat de leidraad reeds in 1976 is verschenen en dat juist in de laatste jaren een bredere afweging van maatschappelijke belangen wordt nagestreefd. Het is in de huidige tijd niet meer mogelijk om een verzoek tot medegebruik van een waterkering af te wijzen zonder deze van de nodige argumenten te voorzien en alleen te verwijzen naar de leidraad.

Het spreekt vanzelf dat het niet toelaatbaar is dat de veiligheid van de waterkering door plaatsing van windmolens wordt aangetast zodat deze niet meer aan de normen voldoet. Als een waterkering een overmaat aan veiligheid bezit, kan deze zonder bezwaar tijdelijk worden aangesproken voor nevenbe- stemmingen. Het is dan niet noodzakelijk om negatieve effecten ten gevolge van het toestaan van nevenbestemmingen te compenseren. Dit dient nader te worden afgewogen. Wel dient duidelijk te zijn dat gedurende de planperiode van de nevenfunctie de overmaat aan veiligheid niet benodigd is voor de functie "water keren".

(6)

In het navolgende wordt een aantal overwegingen weergegeven waarmee rekening moet worden gehouden bij de afweging of al dan niet een vergunning kan worden verleend. In hoeverre deze aandachtspunten van toepassing zijn hangt onder andere af van het dijktracé en van de keuze van de locatie van de windmolens in het dwarsprofiel en van de funderingswijze van de molens.

Afhankelijk van de plannen worden de molens aan de buitenzijde of aan de polderzijde in het binnentalud van de waterkering geplaatst. Voor beide locaties zijn zowel positieve als negatieve argumenten aan te voeren die tegen elkaar dienen te worden afgewogen. Uiteraard gelden de hier genoemde overwegingen eveneens ten aanzien van de benodigde bebouwing (trafohuisjes en dergelijke).

3.1. Veiligheid.

Tengevolge van de bouw van windmolens zijn meerdere mechanismen en omstandigheden denkbaar, als gevolg waarvan de veiligheid van de waterkering kan verminderen. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met eventuele dijkverbeteringen die worden aangebracht in de periode nadat de windmolens zijn geplaatst. Hierna volgen aandachtspunten die in ogenschouw dienen te worden genomen.

1. Zowel tijdens de aanleg van de windmolens (voornamelijk indien deze op palen worden gefun- deerd) als tijdens de gebruiksperiode kunnen trillingen optreden: Deze trillingen kunnen leiden tot een grotere verdichting van dieper gelegen zandlagen. Ten gevolge hiervan kunnen extra zettingen in de dijk optreden. Ook kunnen trillingen leiden tot een tijdelijke vermindering van de stabiliteit van het binnentalud. Grondmechanisch onderzoek kan hierover uitsluitsel geven.

2. Indien de windmolens op palen worden gefundeerd, kunnen waterafsluitende lagen worden • <

doorboord. Ten gevolge hiervan kan, bij gebruik van bepaalde paaltypen, kwel langs de palen optreden.

3. Reeds nu dient te worden voorzien, wat met de fundering wordt gedaan als het windmolen- park wordt opgeheven. De keuze hierbij is om eventueel aanwezige palen al dan niet te verwijderen. Bij verwijdering dient de holle ruimte te worden opgevuld, bijvoorbeeld met een bentonietmengsel. Eventueel kunnen de palen worden voorzien van een holle buis, waardoor tijdens het trekken gelijktijdig materiaal onder de paalpunt kan worden gepompt. Vaak echter is de schade die ten gevolge van het verwijderen van de palen aan de waterkering wordt toegebracht zodanig dat moet worden aanbevolen om de palen te laten staan. In dat geval zijn blijvende obstakels aanwezig.

4. Tengevolge van eventuele dijkverbeteringen zullen zakkingen ontstaan. Door de wrijving tussen de grond en de paalfundering van de windmolens ontstaan extra verticale belastingen (negatieve kleef) waarop de paalfundering moet zijn berekend.

5. Bij een toekomstige dijkverbetering ontstaan ten gevolge van de plaatselijk aangebrachte extra grondbelasting in diverse grondlagen horizontale verplaatsingen waarop een paalfundering moet zijn berekend, terwijl de horizontale verplaatsingen toelaatbaar moeten zijn.

(7)

6. Indien de windmolens op staal worden gefundeerd, dient het gewicht van de windmolens als boven belasting te worden beschouwd en ontstaat een situatie waarbij de stabiliteit van het talud negatief kan worden beïnvloed. Met behulp van berekeningen dient gecontroleerd te worden of de standzekerheid nog aan de norm voldoet.

7. Bij het aanbrengen van een verhoging is de kans op instabiliteit van een gedeelte van het dijklichaam groter in verband met oplopende waterspanningen. Met behulp van waterspan- ningsmeters kan controle worden uitgeoefend op het verloop van deze wateroverdrukken. De aanwezigheid van windmolens kan onder deze omstandigheden ongewenst zijn.

8. Het huidige dijklichaam kan zijn aangelegd op een grondverbetering, die bij voorbeeld bestaat uit het vervangen van de oorspronkelijke, weinig draagkrachtige grond door zand. Het aan- brengen van een grondlichaam buiten deze grondverbetering zal aanzienlijke (differentiële) zettingen met zich meebrengen.

9. Dijken zijn veelal gelegen op locaties waar het vaak en hard waait hetgeen gunstig is voor de aanleg van een windmolenpark. Het gevolg is echter dat de bekleding van het buitentalud wordt onderworpen aan relatief zware golfaanval. Een adequate bekleding is hierop gedimen- sioneerd. Deze harde bekleding wordt meestal alleen aangebracht in de zone waar golf klappen voorkomen terwijl op hogere niveaus wordt overgegaan op een bekleding van gras. Soms wordt door de ontwerpers van een windmolenpark het plan geopperd om de molens in deze harde bekleding te plaatsen, al dan niet op speciaal voor de windmolens ontworpen verbredin- gen. Door het aanbrengen van een bekleding met bochten of hoeken ontstaat een constructie waarop de golven gemakkelijker vat krijgen. Het toepassen van een zo uitgevoerde glooiing kan tot extra stormschade leiden, zeker nadat enige differentiële zetting (zie onder 2) heeft plaatsgevonden waardoor de verklemming van elementen van de bekleding is verminderd. Ten gevolge hiervan is het noodzakelijk een zwaardere bekleding toe te passen en extra aandacht aan de bochten of hoeken te besteden. Een dergelijke constructie is te ontraden. Ook het plaatsen van windmolens in de hogergelegen golfoploopzóne, die een bekleding van gras heeft is geen goede zaak. Ten gevolge van turbulenties rond de voetplaten van de molens zal snel schade aan de grasmat ontstaan waardoor plaatselijk klei kan eroderen. Ter plaatse van de Afsluitdijk is het gehele buitentalud echter van een harde bekleding voorzien. In de nabijheid van de kruin zal slechts zelden golfoploop worden waargenomen. Daarom is dit een goede locatie voor het plaatsen van windmolens. Wel wordt er op gewezen dat het aanbrengen van de benodigde kabels noodzaakt tot het tijdelijk verwijderen van gedeelten van de bekleding.

10. Als de windmolens op het binnentalud van een waterkering worden geplaatst, waar overslag wordt getolereerd, dient hiermee bij het beoordelen van de erosiebestendigheid van het.

binnentalud rekening te worden gehouden.

11. Tijdens de aanleg en het verwijderen van de windmolens zal schade aan de (gras)bekleding ontstaan tengevolge waarvan extra onderhoud noodzakelijk is.

12. De aanwezigheid van kabels in de waterkering kan ongewenst worden geacht vanwege verstoring van de bekleding en eventuele hinder tijdens dijkverbeteringen en andere werk- zaamheden aan de waterkering.

(8)

13. Na een vorstperiode kan een waterkering worden,blootgesteld aan grote hoeveelheden kruiend ijs. Hiermee dient bij het ontwerp van het windmolenpark rekening worden gehouden.

Ook in dit kader is het ongewenst om een harde bekleding toe te passen met extra bochten of hoeken.

Bovengenoemde punten kunnen in een risicoanalyse worden afgewogen. In principe kan de DWW hierbij behulpzaam zijn. Aan de hand hiervan kan door de beheerder op verantwoorde wijze worden beslist of toestemming kan worden verleend tot de bouw van een windmolenpark op of in de nabijheid van een waterkering.

3.2. Beheer en onderhoud. .

Het beheer van een dijk die naast de functie van waterkering een nevenfunctie heeft, kan wellicht problemen met zich meebrengen. De belangen van beide beheerslichamen lopen niet noodzakelijk parallel. In geval van tegenstrijdige belangen dient het belang van de waterkering ten alle tijden te prevaleren boven het belang van andere functies, zoals een windmolenpark.

1. De lengte van de termijn gedurende welke de windmolens op de locatie worden toegestaan dient van te voren te worden overeengekomen zodat het tijdelijke karakter van de molens (levensduur circa 10 a 15 jaar) duidelijk is. Daarna kan, eventueel onder nadere voorwaarden, verlenging worden toegestaan. Vaak echter zal de funderingsconstructie niet meer worden gebruikt, zelfs niet als op de locatie wel een windmolenpark blijft bestaan. Doordat steeds grotere en zwaardere windturbines worden toegepast, is de oude fundering niet meer geschikt om te worden hergebruikt zodat deze niet meer nodig is.

2. De locatie van het bedrijfsgebouw kan eveneens hinderlijk zijn bij het beheer en onderhoud, maar vooral tijdens de uitvoering van verbeteringsplannen. Indien mogelijk is het raadzaam een strook grond beschikbaar te houden waarbinnen geen bebouwing wordt toegestaan.

3. In hoeverre extra onderhoud aan de waterkering gedurende de gebruiksfase van de windmo- lens zal optreden hangt in sterke mate af van de plaats in het dwarsprofiel waar de molens worden gesitueerd. Indien de molens op een grasbekleding staan, zullen maaiwerkzaamheden ter plaatse van de windmolens voorzichtig moeten worden uitgevoerd, om beschadiging van de snijmessen te voorkomen. Schapen kunnen op de overgang tussen de constructie en het . . talud voor plaatselijke schade zorgen die extra aandacht verdient. Hierdoor zullen de kosten in

geringe mate toenemen. Indien de molens op een harde bekleding komen te staan zal na zakking van het talud enige deformatie van de bekleding ontstaan, die dient te worden hersteld.

4. Het inschatten van de grootte van eventuele extra kosten en ongemakken voor wat betreft beheer en onderhoud dient in de beschouwing te worden betrokken.

(9)

De hier genoemde punten leiden tot de conclusie dat de veiligheid die de waterkering biedt door de aanwezigheid van de windmolens kan worden aangetast. Om de gewenste veiligheid op peil te

houden dienen bij de aanleg van een windmolenpark compenserende maatregelen te worden getroffen die kostenverhogend kunnen zijn. Ook de kosten van onderhoud kunnen stijgen ten gevolge van extra herstelwerkzaamheden.

Mede vanwege de extra kosten aan de waterkering verdient het wellicht aanbeveling om andere constructieve oplossingen in de overwegingen te betrekken. Indien de windmolens bijvoorbeeld buitendijks worden geplaatst is dit niet alleen gunstig voor de dijk die dan op de meest doelmatige manier ter beschikking van de beheerder blijft om als waterkering te dienen, maar ook voor de standzekerheid en de zettingsgevoeligheid van de windmolens zelf omdat de ontwerper geheel vrij is wat betreft de keuze van fundering. De buiten het dijktracé gelegen objecten dienen in dit geval berekend te worden op golfaanval en, afhankelijk van de situatie, op kruiend drijfijs. Voor wat betreft dit laatste kan worden verwezen naar een artikel door mevrouw ir. M. Kuijper in het tijdschrift " De Ingenieur" (nr 12, december 1985), getiteld Ijsmechanica ; Koning Winter als Studie-object. De bereik- baarheid van de molens kan via een loopbrug of per boot worden gerealiseerd. Aan het doorvoeren van de benodigde kabels wordt in eerdergenoemde leidraad eveneens een passage gewijd. Uiteraard heeft een dergelijke oplossing financiële consequenties voor de bouw en exploitatie van een dergelijk windmolenpark.

4. Milieu.

De beschrijving van de relatie tussen windmolens en het milieu spitst zich hier toe op de mogelijke schade voor de vogelstand en de visuele invloed die van windmolens uitgaat. Het aspect geluidshinder (voor de mens) blijft hier buiten beschouwing.

4.1 Schade aan de vogelstand.

De hoeveelheid onderzoek die gedaan is naar de invloed van operationele windmolens op vogels is relatief beperkt. Dit is mede te wijten aan het nog relatief geringe aantal windmolenparken dat (in Nederland) in bedrijf is.

De beschrijving zal zich richten op de mogelijke invloed van windmolens tijdens de gebruiksfase, aangezien hierin de grootste effecten kunnen optreden.

Hinder voor vogels door windturbines kan bestaan uit:

1. aanvaringen met de rotor of andere onderdelen van een windturbine of windpark (gedragsas- pect);

2. verlies of versnippering van het leefgebied door aanwezigheid, beweging of geluid van de windturbines (verstoringsaspect).

(10)

In deze nota zal geen uitspraak gedaan worden over de grootte van de effecten die te verwachten zijn. Hiervoor is het noodzakelijk meer inzicht te hebben in trekroutes van vogels in het gebied.

Bovendien is het dan van belang te weten om welke soorten het gaat, en om welke aantallen per soort.

Dat er trekbewegingen plaatsvinden in het Ijsselmeergebied is bekend. Wat betreft de dagelijkse trek tussen fourageer- en rustgebieden gaat het daarbij bijvoorbeeld om relaties tussen Waddenzee en Ijsselmeer (Afsluitdijk), tussen Ijsselmeer en Markermeer (Houtribdijk), en tussen Ijsselmeer en Marker- meer en de Oostvaardersplassen (Houtribdijk). Ook moet in het geval van windmolens langs het Ijsselmeer rekening worden gehouden met de jaarlijkse trek van broedgebieden naar overwinteringsge- bieden. Deze speelt zich voor een belangrijk deel af langs de kust en langs oevers van grotere

watergebieden.

Overigens zal het moeilijk blijven om een juiste voorspelling te maken van de exact optredende effecten, ook al beschikt men over meer gedetailleerde gegevens. Dit is te wijten aan het ontbreken van volledig inzicht in de wijze waarop vogels reageren op windmolens, en welke gevolgen dit heeft voor het aantal vogelslachtoffers. Resultaten van onderzoek hebben steeds betrekking op situaties waarin windmolens reeds aanwezig zijn en functioneren. Effectvoorspellingen die achteraf op hun waarde getoetst zijn, zijn er niet of nauwelijks.

Osieck en Winkelman [2] geven een overzicht van totnogtoe bekende resultaten. Een deel van de conclusies is gebaseerd op onderzoek dat verricht is aan een windpark bij Urk met middelgrote, in het vrije veld geplaatste windturbines in lijnopstelling langs open water.

gemiddeld vielen er 0,5-1,2 slachtoffers per dag;

in de herfst vallen twee tot drie keer meer slachtoffers dan in winter en voorjaar; , van de 25 gevonden vogelsoorten zijn 15 soorten watervogels die in herfst en winter pp het Ijsselmeer pleisteren en voedselzoeken. Van de overige 10 soorten waren er 9 trekvogels; : slachtoffers lijken vooral te vallen tijdens nachten met slechte zicht- of vliegomstandigheden;

niet duidelijk is welk deel van de passerende vogels met een windturbine is gebotst;

het windpark eiste per windturbine of per kilometer windpark aanzienlijk minder slachtoffers dan bij (onverlichte) vuurtorens en 1 tot 10 keer minder dan gemiddeld bij hoogspanningslei- dingen, beide in vogelrijke gebieden. De aantallen slachtoffers zijn vergelijkbaar met die welke bij verkeerswegen worden gevonden;

uit diverse onderzoeken is gebleken dat langsvliegende vogels windturbines niet altijd zonder meer passeren. Zij kunnen daarbij hun koers verleggen of voor of tijdens passage paniekerige reacties vertonen. Dergelijke gedragingen komen zowel 's nachts als overdag voor;

buitendijks werd voor een aantal vogelsoorten geconstateerd dat een windmolenpark

verstorend werkt. Dit uitte zich in lagere dichtheden van de soort, tot een afstand van 250m uit de waterlijn (tot op 300m afstand van het windpark). Bij een andere soorten kon geen tot weinig negatief effect aangetoond worden;

verstoring op binnendijks pleisterende vogels kon niet vastgesteld worden, hetgeen overigens niet wil zeggen dat er zeker geen negatief effect optreedt. Uitzondering vormden op het land voedsel zoekende zwanen, waar tot 200m van de windturbines verstoring kon worden aan- getoond.

8

(11)

In Musters et al. [3] worden de resultaten van onderzoek naar de effecten van windmolens bij de Kreekraksluizen weergegeven. Het betreft een lokatie met getijdetrek en met regelmatig veel pleisterende eenden, ganzen en steltlopers in de directe omgeving:

het jaarlijkse aantal slachtoffers bij 20 molens wordt geschat op minimaal 7 en maximaal 145.

Deze grote spreiding wordt veroorzaakt door de moeilijkheden bij het vinden van slachtoffers, en vervolgens, het vaststellen of de gevonden vogel als slachtoffer van een windmolen kan worden aangemerkt;

onder de talrijkste soorten lijken de meeste slachtoffers te vallen;

voor het optreden van verstoring werden slechts lichte aanwijzingen gevonden.

Concluderend kan gesteld worden dat het optreden van slachtoffers onder vogels niet te vermijden is.

De kans op het optreden van slachtoffers is waarschijnlijk groter in gebieden waar intensieve vogeltrek plaatsvindt. Hiermee dient bij de locatiekeuze terdege rekening gehouden te worden.

Door Boersema et al. [4] wordt een methode besproken om een keuze te maken ten behoeve van lokaties voor windturbineparken, op basis van risico's voor vogels. De methode komt binnen vrij stringente randvoorwaarden en aannames tot een relatieve vergelijking en beoordeling van mogelijke lokaties en doet geen uitspraak over het aantal slachtoffers. Bepalend voor de inschatting van de invloed van windmolens op vogels zijn volgens de auteurs de volgende criteria. Deze worden in de methode gecombineerd tot een eindscore per lokatie:

de "waarde" van een vogelsoort: windmolens in een gebied waar beschermde of zeldzame soorten voorkomen worden negatiever beoordeeld dan lokaties met vooral algemene soorten;

de relatieve kwetsbaarheid van een soort voor windmolens: de ene soort wordt verhoudings- gewijs vaker als slachtoffer gevonden dan een andere soort;

de storingsgevoeligheid van een soort: sommige soorten trekken zich meer aan van de aanwezigheid van windmolens dan andere;

de intensiteit waarmee een vogel gebruik maakt van een lokatie: hoe langer de aanwezigheid of hoe intensiever het gedrag, des te groter de kans op negatieve effecten;

het aantal soorten broedvogels per lokatie: naarmate dit aantal hoger is, ondervinden meer soorten de negatieve effecten. Dit wordt in de methode zwaarder gewogen.

Door Osieck en Winkelman [2] is een inschatting gegeven van de verwachte effecten van windturbines in het Klein Ijsselmeer. Deze gaat als bijlage bij deze nota.

4.2 Visuele invloed.

Bij het aspect visuele invloed speelt de beleving door de mens een belangrijke rol. Of de lokatie en opstelling van een windmolenpark als negatief ervaren wordt, kan niet direct worden gezegd. Dit is afhankelijk van een groot aantal aspecten. Van Dortmont (1990) heeft een aantal criteria gefor- muleerd, die betrekking hebben op visueel-ruimtelijke aspecten van een windmolenlocatie, waarmee bepaald kan worden of de invloed die van windmolens uitgaat storend is, of niet:

(12)

1. verandering in de bestaande ordening van grondgebruiksvormen en landschapselementen;

2. verandering in de verhouding tussen intensief en extensief grondgebruik (mate van menselijke occupatie);

3. verandering in de dynamiek (aanwezigheid van waarneembare beweging);

4. wenselijkheid van contrastwerking van het object met z'n omgeving;

5. bijdrage van het object aan de oriëntatie (leesbaarheid) van het landschap;

6. verhouding tussen de grootte van het nieuwe object en de elementen in z'n omgeving;

7. de logica en herkenbaarheid van de opstelling van windmolens binnen een lokatie;

8. accentuering door de opstellingsvorm van reeds aanwezige objecten, c.q. landschapselemen- ten;

9. vorm van de windturbines (verhouding tussen mast (dikte, hoogte, contouren) en rotorbladen (lengte, breedte, aantal)). Dit betreft de esthetica van het object;

10. het draaibeeld van de windturbine-opstelling (aantal turbines, omwentelingsshelheid, aantal rotorbladen, bewegingsindruk).

Voordat een uitspraak wordt gedaan over de visuele invloed van windmolens, zou eerst aan elk van bovengenoemde toetsingaspecten invulling moeten worden gegeven.

5. Conclusies.

De laatste jaren wijzigen de inzichten met betrekking tot het uitbreiden van functies van waterkerin- gen.

In hoofdstuk 3 wordt aangegeven dat het vaak mogelijk is om een waterkering te gebruiken als locatie van windmolens. Wel is het noodzakelijk om voor de aanvang van een dergelijk project eisen te stellen aan de wijze van aanleg, rekening houdend met de plaatselijke grondmechanische eigenschappen.

Verder dient ook dan al bekend te zijn op welke wijze zal worden omgegaan met de fundering na beëindiging van het project. Ook in de sfeer van beheer en onderhoud zijn nauwelijks argumenten aanwezig om afwijzend tegenover de plaatsing van windmolens te staan. Uiteraard dient de primaire functie, het keren van water, steeds voorop te staan.

In hoofdstuk 4 zijn de milieuaspecten verwoord. Ten aanzien van schade aan de vogelstand wordt gesteld, dat het onvermijdelijk is dat ter plaatse van een windmolenpark vogelslachtoffers zullen vallen.

De hoeveelheden hangen af van de locatie van het park die daarom met zorg dient te worden geselecteerd.

Ten aanzien van het visuele aspect geldt dat bij plaatsing van windmolens aandacht en zorg besteed moet worden aan een aantal criteria. Gebeurt dit, dan kan een windmolenpark optimaal worden ingepast in het landschap. Dit houdt overigens niet automatisch in, dat vervolgens het windmolenpark door iedereen als een positief object ervaren wordt.

10

(13)

6. Literatuur.

[1] Leidraad voor ontwerp, beheer en onderhoud van constructies en vreemde objecten in, op en nabij waterkeringen.

Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW) 1976.

[2] Windturbines en vogels in het Klein Ijsselmeer.

Osieck, E.R. & J.E. Winkelman (1990).

Vogelbescherming, Zeist.

[3] Vogels en windmolens bij de Kreekraksluizen.

Musters, C.J.M., G.J.C. van Zuylen & W J . ter Keurs (1991).

Rijksuniversiteit Leiden.

[4] Windturbineparken en vogels: een methode voor de keuze van locaties.

Boersema J.J., J. van Bon, F.J.A. Saris (1988).

Landschap 5, nr.3, p. 187-200.

[5] Visueel-ruimtelijke effecten van windturbines: visualisatie en beoordeling.

Dortmont, T. van (1990).

Conferentieverslag Vijfde Nationale Windenergieconferentie 1990, p.388-392.

11

(14)

Verwachte effecten van windturbines in het klein IJsselmeer.

uit: Osick & Winkelman (1990).

(15)

IV VERWACHTE EFFECTEN VAN WINDTURBINES IN HET KLEIN

26. Aan de hand van de beschikbare kennis over voorkomen en gedrag van watervogels op het Klein Llsselmeer (4-17) en over de effecten van windturbines op vogels (18-24) wordt vervolgens een inschatting geven van de invloed van in het IJsselmeer geplaatste windturbines op vogels. Zoals in para 19 is aangegeven, wordt hierbij onderscheid gemaakt in (1) aanvaringen van vogels met de

windturbines en (2) verstoring van pleisterende (cq. voedselzoekende en rustende) vogels.

27. Het aanvaringsrisico overdag is tijdens goede zdchtomstandigheden

waarschijnlijk gering. Uit waarnemingen van het gedrag van trekkende vogels bij kleine, alleenstaande windturbines is gebleken dat de vogels meestal tijdig hun koers verlegden (Winkelman 1984). Botsingen zijn vooral 's nachts en mogelijk ook bij slechte zichtomstandigheden overdag te verwachten. Zoals bij de windparken bij Urk en Oosterbierum is vastgesteld, zijn bij ieder windpark slachtoffers onder overtrekkende vogels te verwachten. Een deel van deze grootschalige trekbewegingen (over een breed front over ons land) vindt immers plaats op wiekhoogte (Winkelman 1990c). Wel is het zo dat langs kustlijnen meer slachtoffers zijn te verwachten wegens optredende stuwing van de trek aldaar.

28. Voor de beoordeling van het aanvaringsrisico 's nachts van lokaal verblijvende vogels is het in de eerste plaats noodzakelijk inzicht te hebben in de mate waarin 's nachts over het IJsselmeer vliegbewegingen plaatshebben op rotorhoogte. Van de behandelde watervogels zijn Aalscholver, meeuwen en sterns uitgesproken dagactief. Slaaptrek van meeuwen en sterns kan echter doorgaan tot ver in de schemering zodat dan een zeker risico kan optreden. Het meest kwetsbaar zijn echter de soorten van het open water die ook 's nachts actief zijn: Fuut en duikeenden (met uitzondering van de Brilduiker die meestal overdag foerageert).

Van deze soorten foerageren Tafeleend. Kuifeend en Toppereend hoofdzakelijk 's nachts, waarbij vooral Kuifeenden grootschalige vliegbewegingen uitvoeren van de rustplaatsen langs de kust naar de voedselgebieden op het midden van het

Windturbines en vogds in ha Klein Usselmeer 1 7

(16)

Usselmeer (kaart 4). Ook de andere soorten (Middelste Zaagbek, Grote

Zaagbek, en mogelijk ook Fuut) zullen 's nachts heen en weer vliegen. Over de omvang van de vliegbewegingen gedurende de nacht is niets bekend. Verwacht wordt dat dit er vele tienduizenden zijn. Het aantal vogeldagen op jaarbasis ligt voor de belangrijkste soorten op het Klein Usselmeer tussen 6 en 24 miljoen (para 6). Stel nu dat iedere vogel in één op de drie nachten een eind vliegt, dan zijn dat 2-8 miljoen bewegingen. Bij een meest ongunstige ligging van de

windturbines (midden in de voedselgebieden tussen Staveren en Medemblik) zal al gauw een passagekans van 25% (4,5 km windturbines over een afstand van 18 km) kunnen voorkomen. Dit rekenvoorbeeld geeft een globaal idee van het nachtelijk vogelaanbod rond de windturbines: 0,5-2 miljoen. Bij een conservatief ingeschatte van botsingskans van 1% zouden er op jaarbasis 5000 tot 20 000 slachtoffers onder nachtactieve watervogels vallen. Uitgaande van een

botsingskans van 5% (vig. para 23) zou het aantal slachtoffers 25 000 tot 100 000 bedragen. Het aanvaringsrisico voor op het open water pleisterende watervogels kan worden verminderd door de windturbines niet in en niet tussen

voedselgebieden te plaatsen, waarmee de plaatsingsmogelijkheden nogal worden ingeperkt.

29. In hoeverre zal door verstoring biotoopverlies voor watervogels optreden tengevolge van windturbines in het Klein Usselmeer? De situatie ligt overdag en 's nachts verschillend. Overdag zal rond de windturbines doorlopend menselijke activiteit plaatsvinden ten behoeve van aanleg, reparatie en onderhoud van de windturbines. Dit betekent naast de verstorende invloed van de windturbines zelf (para 25) overdag een bijna dagelijkse bron van verstoring waardoor het gebied weinig aantrekkelijk meer is voor groepen Aalscholvers en duikeenden (incl.

zaagbekken). Bovendien zal door verplaatsing van visserij en recreatieve activiteiten de druk op de rest van het Klein Usselmeer toenemen. Er mag immers vanuit worden gegaan dat deze activiteiten in en in de directe omgeving van de windparken niet meer zullen kunnen plaatsvinden.

's Nachts zal er waarschijnlijk weinig menselijke activiteit in het park plaatsvinden. Anderzijds zijn 's nachts foeragerende groepen duikeenden veel schuwer dan overdag (zie para 11), waardoor de verstorende invloed van de windturbines (zowel door verlichting als geluid) groter zal zijn dan bij het onderzochte park bij Urk. Het is daarom aannemelijk dat die delen van het Usselmeer waar windturbines worden geplaatst voor deze soorten grotendeels ongeschikt als voedselgebied worden. Afhankelijk van de positie van de windturbines ten opzichte van de voedselgebieden zal in het Klein Usselmeer biotoopverlies van maximaal 10% optreden. Ervan uitgaande dat in de huidige

situatie voedsel beperkend is, zoals Van Eerden & Zijlstra (1986) ook ! veronderstelden bij een inschatting van de effecten van aanleg van de

;

Markerwaard op de betrokken soorten, betekent dit een vermindering van de

populatie-omvang van de betrokken soorten. In het Klein Usselmeer zal vooral : de Toppereend hierdoor worden getroffen omdat 40-70% van de (Noord-

europese) populatie jaarlijks van het Klein Usselmeer gebruikmaakt (tabel 1).

Windturbines en vogels in ha Klein Usselmeer 1 8

(17)

V CONCLUSIES •-

30. Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat de voorgestelde plaatsing van een Megapark (of enkele kleinere windparken) niet zonder gevolgen voor vogels zal zijn. Door het ontbreken van onderzoekgegevens met betrekking tot deze specifieke situatie (invloed van turbines in open water op vooral watervogels) is de exacte omvang van de vogelhinder niet aan te geven. Onderzoekresultaten van elders geven wel aan dat zowel enkele tienduizenden watervogels als een

onbekend aantal andere soorten dodelijk met de turbines zullen botsen. Voorts zal de verstoring groot zijn, daar een groot deel van het gebied voor foerageren of rusten ongeschikt wordt, terwijl door het opschuiven van menselijke

activiteiten naar andere delen van het Usselmeer ook elders de omstandigheden verslechteren. Gezien het internationale belang van dit gebied voor watervogels is iedere aantasting van enige omvang niet aanvaardbaar. Een afgewogen

plaatsingskeuze is derhalve noodzakelijk. Hierbij zou ten minste een

plaatsingsplan voor het gehele Usselmeer en aangrenzende gebieden opgesteld moeten worden. De minst schadelijke Iokaties voldoen aan de volgende

voorwaarden (vlg. kaart 8): (1) gelegen buiten de belangrijke voedselgebieden;

(2) gelegen buiten de door vogels veel gebruikte oeverzones; (3) gelegen buiten de routes van belangrijke vliegbewegingen.

Daarnaast is onderzoek nodig naar (1) vlieghoogte en routes van nachtelijke vliegbewegingen over het Usselmeer en (2) verstoring van duikeenden op het open water.

Windturbines en vogels in ha Klein Usselmeer 1 9

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

,,Voor U, Katholieken, die waarlijk dien naam waardig zijn, is het allereerst noodzakelijk de Kerk als echte zonen lief te hebben en die liefde te toonen ; alles wat met dezen

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Wordt daarbij gedacht aan een oplossing met apar- te verkeerslichten en voorsorteerstroken voor fiet- sers en bromfietsers en zo ja, binnen welke termijn kan dat worden

Onder potentiële gebieden worden gebieden verstaan, waarvan verondersteld wordt dat de in beschouwing genomen avifauna en zoogdieren er momenteel door in beginsel omkeerbare

Europees onderzoek naar ongevallen in de bouwnijverheid gaat uit van een complexer ongevalsproces dan in de Verenigde Staten en maakt een onderscheid tussen verschillende

De lange termijn tenden- zen zijn identiek aan die voor de kosten van erosiebestrijding: meer zand is no- dig voor Terugtrekken, minder voor Handhaven. Invloed van een

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft TNS NIPO gevraagd onderzoek te doen naar mogelijkheden om a) degenen die wel kunnen maar het niet doen, én

De Raad overweegt dat de gemeenteraad bevoegd is om op grond van de Wmo 2015 in een verordening te bepalen onder welke voorwaarden uit het pgb diensten