• No results found

7. Binnen de grenzen van het verwachte

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "7. Binnen de grenzen van het verwachte"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Normen en universalia in corpusgebaseerd vertaalonderzoek

Isabelle Delaere & Gert De Sutter

Wat we in dit hoofdstuk te weten zullen komen:

Een antwoord op de vraag wat het begrip norm precies inhoudt, zowel in zijn algemene betekenis als met betrekking tot taal, genre en ver- talen.

Wat vertaaluniversalia zijn en hoe het onderzoek ernaar een keerpunt betekende in de descriptieve vertaalwetenschap.

Wat corpusgebaseerde vertaalwetenschap is, hoe die discipline is ont- staan, wat de onderzoeksdoeleinden ervan zijn en waar de heden- daagse focus ligt.

1.

Inleiding

Overal ter wereld reguleren allerhande (sociale) normen het intermen- selijke verkeer. Normen zorgen ervoor dat mensen in hun sociale con- tacten een gedrag vertonen dat binnen een gegeven context als gepast beschouwd wordt. Normen zorgen er op die manier ook voor dat men- sen weten wat ze kunnen verwachten van andermans gedrag. Aangezien spreken, schrijven én vertalen ook vormen van gedrag zijn, zijn ook daar normen werkzaam, met name taal- en vertaalnormen. In dit hoofdstuk gaan we dieper in op het belang van normen in taal en vertalen, waarbij we zullen zien dat het onderzoek naar normen speciale aandacht heeft gekregen in de descriptieve tak van de vertaalwetenschap.

Wat het concept norm precies inhoudt, en wat het verschil is met ver- wante begrippen als regel en conventie, wordt besproken in paragraaf 2.

We hebben daarbij speciale aandacht voor taalnormen, genrenormen en vertaalnormen. In paragraaf 3 gaan we dieper in op een specifiek deelge- bied van de vertaalwetenschap, namelijk de beschrijvende of descriptieve vertaalwetenschap (zie Holmes’ map in hoofdstuk 6), die zich uitgebreid heeft beziggehouden met het onderzoek naar vertaalnormen. We gaan daarbij meer specifiek in op het ontstaan van de corpusgebaseerde ver- taalwetenschap (paragraaf 3.1), het ontstaan en het doel van het onder-

(2)

zoeksprogramma rond normen en vertaaluniversalia (paragraaf 3.2) en op enkele punten van kritiek op dat concept (paragraaf 3.3). In paragraaf 4, ten slotte, laten we zien hoe corpusgebaseerde vertaalwetenschap er vandaag uitziet, welke vragen er worden gesteld, welke methodologieën er worden gehanteerd en wat de uitdagingen zijn voor de toekomst.

2.

Het concept norm

In het dagelijkse leven hebben we constant te maken met allerhande regels, afspraken, conventies, normen, richtlijnen, gewoontes enzo- voort (Baker, 2011; Schäffner, 2010a). Die verschillende begrippen heb- ben allemaal, in meer of mindere mate, te maken met wat binnen een bepaalde gemeenschap of maatschappij beschouwd wordt als gepast, aanvaardbaar, gewenst of correct gedrag. Dat een afspraak een dwingen- der karakter heeft dan een gewoonte, voelen we meestal wel aan, maar wat is nu het precieze verschil tussen al die begrippen? Bij een gewoonte gaat het om een bepaald gedrag of een bepaalde actie die zich – al dan niet op een vast tijdstip – herhaalt, zonder noodzakelijke gevolgen wan- neer de gewoonte niet gevolgd wordt. Zo kan het iemands gewoonte zijn om na het avondeten nog een koffie te drinken. Wanneer meermaals van die gewoonte afgeweken wordt, is er geen sprake meer van een gewoonte. Bij een afspraak geldt hetzelfde als bij een gewoonte, met dat verschil dat er tussen twee of meerdere partijen min of meer expliciet overeengekomen is welke specifieke actie zal plaatsvinden, en dat het niet-naleven van een afspraak over het algemeen op afkeuring zal kun- nen rekenen. Beide partijen hebben in principe een gelijke inbreng in het tot stand komen van de afspraak. Studenten kunnen bijvoorbeeld onder elkaar afspreken wie wat meebrengt naar een gezamenlijke barbecue.

Een richtlijn hangt nauw samen met een afspraak, met dat verschil dat een richtlijn van bovenaf opgelegd wordt aan meestal een grotere groep mensen. Een expliciete richtlijn schrijft voor welk gedrag vertoond moet worden in bepaalde omstandigheden. Op de uitnodiging voor een gala- bal kan bijvoorbeeld black tie worden vermeld, een duidelijke richtlijn met betrekking tot welk type outfit wordt verwacht. Een richtlijn heeft meestal geen dwingend karakter. Ook een regel is een (expliciete) bepa- ling die aangeeft welk gedrag verwacht wordt in een specifieke context.

Zo kan een school regelgeving opnemen in het schoolreglement over welke kledij wel of niet wordt toegelaten. Bovendien is het zo dat als een regel niet wordt gevolgd, dat niet zonder gevolgen is en er wellicht een sanctie volgt.

Gewoonte

Afspraak

Richtlijn

Regel

(3)

Wanneer we het ten slotte hebben over (sociale) normen, dan hebben die te maken met aannames en verwachtingen ten aanzien van wat cor- rect, raadzaam en/of geschikt is. Zo weten de meeste mensen dat het niet raadzaam is om een wildvreemde zomaar te kussen, ook al bestaan hier geen concrete richtlijnen voor. Normen hebben namelijk te maken met een zekere kennis die in elke gemeenschap bestaat over wat als aanvaard- baar gedrag kan worden beschouwd, ook op het gebied van communi- catie. Een belangrijk kenmerk van een norm is dat ze door leden van een gemeenschap wordt gedeeld en dat de kracht van een gegeven norm wordt bepaald door kritiek op ongepast gedrag of correctie daarvan. In tegenstelling tot een regel of een richtlijn wordt een norm dus niet per se van bovenaf bepaald, maar door de leden van de gemeenschap zelf. Een geheel van gedeelde normen dient zo als het ware als gedragsmodel voor de gemeenschap.

We kunnen bovendien een onderscheid maken tussen verschillende soorten normen (Hoijtinck, 2001). Zo kunnen we een onderscheid maken tussen prescriptieve versus descriptieve normen, maar ook tus- sen expliciete versus impliciete normen. Het verschil tussen deze ver- schillende soorten normen kunnen we als volgt typeren: prescriptieve normen zijn evaluatief en schrijven voor hoe iets in principe zou moeten worden gedaan. Voorbeelden van prescriptieve taalnormen vinden we terug in referentiewerken die voorschrijven welke woorden, uitdruk- kingen, grammaticale constructies... tot de standaardtaal behoren en welke niet. Ook in de tolkpraktijk zijn prescriptieve normen te vinden;

zo maakt Routledge Handbook of Interpreting (Mikkelson & Jourdenais, 2015) er gewag van dat

gerechtstolken twee talen moeten beheersen, inclusief regionale variëtei- ten; gevloek en schuttingtaal; en formele registers zoals juridisch jargon en gespecialiseerde terminologie, want ze moeten zowel de getuigenissen van leken en experts tolken als de vragen en het juridisch discours van advoca- ten. (187, eigen vertaling).

Prescriptieve normen zijn bovendien meestal ook expliciete normen, want ze zijn vaak (heel) gedetailleerd beschreven – denk maar aan de eerder vermelde normen met betrekking tot standaardtaal.

Descriptieve normen daarentegen beschrijven wat gangbaar is en hoe dingen in de praktijk worden gedaan. In de sociologie worden descrip- tieve normen vaak gedefinieerd als normen die eigenlijk gedrag beschrij- ven, onafhankelijk van het feit of dat geobserveerde gedrag wordt goed- gekeurd of niet. We kunnen dergelijke descriptieve (ver)taalnormen achterhalen door taal in gebruik te observeren en na te gaan welke vor- Normen

Prescriptieve normen

Expliciete normen

Descriptieve normen

(4)

men wel en niet gebruikt worden in een bepaalde context. Zo merken we al snel dat in recepten helder taalgebruik gehanteerd wordt in plaats van zwaar literair proza, omdat het de bedoeling is dat het doelpubliek het klaarspeelt om een geslaagde maaltijd op tafel te toveren. Binnen dit genre zal men dan ook vooral korte zinnen en imperatieven aantreffen, ook al bestaan daar niet noodzakelijk gedetailleerde richtlijnen voor.

We spreken dan ook van impliciete normen in zo’n geval, want het gaat (bijna) om onuitgesproken normen waarvan we ons soms pas bewust worden wanneer ze worden overtreden.

2.1 Normen en genre

Ook binnen de tekstwetenschap, een interdisciplinair onderzoeksdo- mein dat focust op de relatie tussen de vorm en functie van teksten, wor- den allerhande soorten normen bestudeerd. Zo kunnen we teksten op basis van regelmatigheden en normen onderverdelen in diverse types:

op basis van het tekstdoel kunnen teksten in tekstsoorten (zoals een persuasieve of een instructieve tekst) worden onderverdeeld en aan de hand van situationele kenmerken worden teksten onderverdeeld in gen- res (zoals een blogpost of een handleiding). Die niet-talige, situationele kenmerken (zender, doelpubliek, medium of domein) bepalen welke talige eigenschappen in het genre voorkomen (Biber & Conrad, 2009).

Voorbeelden van talige bijzonderheden zijn het gebruik van de impera- tief, persoonlijke voornaamwoorden,

(niet-)standaardtaal, tussenwerpsels, (in)formele taal, jongerentaal, pas- siefvormen of vakjargon. We gaan er met andere woorden van uit dat taaluitingen bepaalde kenmerken vertonen afhankelijk van de specifieke omstandigheden waarin ze gebruikt worden. Zo zal een jeugdauteur met jonge lezertjes als doelpubliek een hoofdzakelijk toegankelijke woor- denschat hanteren, terwijl een doctoraal proefschrift gekenmerkt wordt door domeinspecifieke terminologie.

Kennis van die specifieke genreregelmatigheden en -normen zorgt ervoor dat we als auteur weten hoe we bijvoorbeeld een medische info- brochure of een universitaire syllabus kunnen schrijven. Genrenormen kunnen overigens eveneens vanuit een prescriptief of een descriptief standpunt geïnterpreteerd of bestudeerd worden. Zo kunnen we nagaan of het taalgebruik van een gegeven tekst gelijkloopt met of afwijkt van het (expliciet) verwachte taalgebruik binnen dat genre. Wanneer wordt afgeweken van bepaalde verwachte talige kenmerken binnen een genre, heeft dat dan ook (meestal negatieve) gevolgen voor de beoogde com- Impliciete normen

Tekstsoorten Genres

(5)

municatie. Impliciete, descriptieve normen voor een bepaald genre kunnen worden gedetecteerd door taalgebruikspatronen in dat genre te onderzoeken (meestal in contrast met andere genres).

Het is bovendien ook niet onbelangrijk te vermelden dat genrenormen in een bepaalde taal niet automatisch ook gelden voor datzelfde genre in een andere taal. Zo is het gebruikelijk om metaforen te gebruiken in Engelstalige teksten uit het financiële domein (bv. profits roar/peak/dive/

plummet; of fiscal haircuts are imposed; of bullish markets), maar is dat minder gebruikelijk voor financiële teksten in andere talen. Het is uiter- aard voor een vertaler die uit het Engels vertaalt uitermate belangrijk om stil te staan bij dit soort van crosslinguïstische verschillen. Wie financi- ele teksten naar het Engels vertaalt, moet er dan weer voor zorgen dat niet alleen de inhoud van de brontekst wordt overgebracht, maar ook dat de uiteindelijke vertaling voldoet aan de normen binnen dat genre in het Engels. Om te vermijden dat het taalgebruik in de vertaling niet voldoende expressief is voor een Engelstalige financiële tekst, moet de vertaler er dus op letten dat de vertaling voldoende metaforen bevat (Munday, 2016, 120).

2.2 Normen en vertalen

Wanneer we het hebben over interlinguaal vertalen, hebben we het auto- matisch over een twee- of meertalige context, en dan komen we in een heel specifieke situatie terecht waarbij een vertaler te maken krijgt met twee verschillende normsystemen: dat van de brontaal en -cultuur én dat van de doeltaal en -cultuur. Dit zorgt ervoor dat een vertaler een basiskeuze moet maken: richt hij zich op (de normen van) de brontaal en -cultuur of op (de normen van) de doeltaal en -cultuur? Ook die keuze van de vertaler zelf wordt binnen de vertaalwetenschap omschreven als een norm, namelijk de initiële norm, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de keuze voor een adequate vertaling die gericht is op de brontekst, en een acceptabele vertaling die gericht is op de doeltekst (Toury, 1980; zie ook hoofdstuk 2). Die initiële norm is een basiskeuze die de vertaler maakt, en in realiteit is die zelden zwart of wit, waardoor de meeste vertalingen zich ergens tussen adequaat en acceptabel bevin- den.

Naast de initiële norm die gaat over die basiskeuze van een vertaler, ver- meldt Gideon Toury nog twee andere types normen, namelijk de pre- liminaire normen en de operationele normen. De preliminaire normen hebben niets te maken met keuzes van de vertaler zelf, maar met ver- Initiële norm

Preliminaire normen Operationele normen

(6)

taalbeleid (welke teksten worden vertaald binnen een gegeven cultuur of gemeenschap? Zie hoofdstuk 4) en directheid van vertalingen (wordt er onmiddellijk uit taal A in taal B vertaald of wordt er gebruikgemaakt van een tussentaal C?). Preliminaire normen hebben dus te maken met beslissingen boven het hoofd van de vertaler. Operationele normen heb- ben dan wel weer betrekking op bepaalde keuzes die de vertaler kan maken, zoals: ‘laat hij zaken weg uit de brontekst of voegt hij dingen toe’

of ‘worden er stukken geherformuleerd’? Ook de keuze voor vertaalver- schuivingen valt onder de operationele normen (zie hoofdstuk 2).

Wanneer we het hebben over normen in een vertaalcontext, kunnen we ook hier het onderscheid maken tussen prescriptieve normen en descriptieve normen. Vertaalwetenschappers hebben al talloze pogin- gen ondernomen om prescriptieve vertaalnormen op te stellen en dat vaak met een praktisch doel voor ogen, zoals vertaalonderwijs. Dat soort normen moet niet alleen regelmatigheden in vertalingen verkla- ren, maar ook bepaalde structuren gaan voorspellen, waardoor de keuze van de vertaler wordt ingeperkt. Denk hierbij aan expliciet prescriptieve bewoordingen zoals ‘als – dan’ of ‘vertalers moeten, zouden, mogen (niet)’ (Schäffner, 2010a). We vinden dit type prescriptieve vertaalnor- men vaak terug in handboeken voor vertalers. Descriptieve vertaalnor- men hebben dan weer betrekking op het bestuderen van observeerbare vertaalprocessen of vertaalgedrag, en dan komen we automatisch terecht bij een specifieke tak van de vertaalwetenschap, namelijk de descriptieve vertaalwetenschap (of Descriptive Translation Studies – DTS).

3.

Descriptieve vertaalwetenschap

Zoals aangegeven in hoofdstuk 6 kan het onderzoeksdomein van de pure vertaalwetenschap onder andere worden opgedeeld in een theoretische en een descriptieve tak (Holmes, 1988; Toury, 1995). Die laatste tak is beter bekend als Descriptive Translation Studies (DTS) of Descriptieve Vertaalwetenschap (DVW) en heeft als hoofddoel de verschijnselen vertaling en vertalen te beschrijven zoals die zich in onze ervaringswe- reld voordoen (Holmes, 1972, 311; Toury, 1995). Binnen DVW worden drie verschillende aspecten bestudeerd: het product, de functie en het proces. Bestaande vertalingen (dus het product) worden onderzocht in de productgerichte DVW, waarbij we niet alleen één vertaling kunnen vergelijken met één brontekst, maar ook meerdere vertalingen van een- zelfde brontekst kunnen analyseren. Daarbij kunnen we de aandacht ves- tigen op een bepaald genre, specifieke vertalers of een zekere tijdsgeest.

Descriptive Translation Studies

Product

(7)

Wanneer we het hebben over functiegerichte DVW, dan gaat het over het beschrijven van de functie van vertalingen in de doelcultuur, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan de specifieke context waarin een ver- taling wordt gepubliceerd. Denk hierbij aan vragen zoals: welke teksten worden vertaald? Wanneer werden die vertaald? En waar? Hoe werden die vertalingen ontvangen? In de procesgerichte DVW, ten slotte, wordt vooral onderzocht wat er zich afspeelt in het hoofd van een vertaler. Men is met andere woorden geïnteresseerd in de zogenaamde psychologie van de vertaling. Veel gebruikte technieken bij dat type onderzoek zijn think-aloud protocols, eye-tracking, schermopnames en key-stroke log- ging.

In een poging meer zicht te krijgen op wat er zich allemaal afspeelt in het hoofd van een vertaler, de zogenaamde black box, wordt bin- nen procesgericht vertaalonderzoek gebruikgemaakt van een aantal technieken zoals think aloud protocols (TAPs). Onderzoekers vragen hierbij aan een vertaler om tijdens het vertalen hardop na te den- ken en aan te geven waarom hij bepaalde keuzes maakt, een woord vervangt of twijfelt tussen twee opties. Een andere techniek is eye tracking: met een goed gekalibreerde camera worden de oogbewe- gingen van een proefpersoon geregistreerd; op die manier kan de onderzoeker nagaan op welke woorden de vertaler focust (en hoe lang), of hij terugkeert naar een eerder woord enzovoort. Een van de onderliggende assumpties bij eye-tracking is dat een lange(re) focustijd samenhangt met een hogere cognitieve belasting. Een derde techniek die de onderzoeker kan gebruiken om meer te weten te komen over het vertaalproces, zijn schermopnames, waarmee hij alle activiteiten die zich afspelen op het scherm van de vertaler gaat registereren. Zo krijgt de onderzoeker bijvoorbeeld inzicht in de bronnen die een vertaler gebruikt (een woordenboek, een paral- lel corpus). Een laatste techniek die hier het vermelden waard is, is keystroke logging. Die techniek registreert elke toetsaanslag, waar- door de onderzoeker kan nagaan hoe een bepaalde tekst, letter voor letter, tot stand is gekomen. Zo kan hij zien welke letters en woorden eerst werden getikt, welke er werden gewist, toegevoegd of gewij- zigd, en op welk moment dat gebeurde.

Wat descriptieve vertaalwetenschappers (zoals Gideon Toury) vooral beogen, is het ontwikkelen van een algemeen geldende descriptieve ver- taaltheorie. In 1995 riep Toury zijn collega-vertaalwetenschappers dan ook op om op systematische wijze, met een onderbouwde methodologie en bruikbare onderzoekstechnieken een beschrijvende onderzoekstak te ontwikkelen. Volgens Toury zou zo’n systematische aanpak uit drie stap- Functie

Proces

Think aloud protocols

Eye tracking

Keystroke logging

(8)

pen moeten bestaan, waarbij het vertaalproduct beschreven kan worden met oog voor de bredere socioculturele context (1995, 72 e.v.):

In een eerste stap moet worden nagegaan of een gegeven vertaling aanvaard wordt als algemene tekst in de doeltaal enerzijds, en als een vertaling in de doelcultuur anderzijds. Om dit na te gaan, kunnen meerdere vertalingen van één specifieke brontekst in een gegeven taal worden vergeleken.

De tweede stap uit Toury’s voorgestelde aanpak bestaat uit een analyse van de relatie tussen de doeltekst en zijn brontekst, waarbij de doel- tekst als het ware uitgezet wordt tegen de brontekst. Een dergelijke analyse kan uitgevoerd worden om zogenaamde vertaalverschuivin- gen tussen de bron- en de doeltekst te ontdekken.

De laatste stap van de voorgestelde aanpak bestaat erin veralgemenin- gen te formuleren over de ontdekte patronen in de bron- en de doel- tekst. Deze veralgemeningen zouden ertoe kunnen bijdragen dat het specifieke vertaalproces voor een bepaald brontekst-doeltekstpaar achterhaald wordt door te onthullen hoe de vertaler balanceert tussen onveranderlijkheid en metamorfose in zijn zoektocht naar equivalentie.

Het ultieme doel is om deze stappen te herhalen voor steeds nieuwe studies vanuit de idee dat hoe meer beschrijvende studies worden uitgevoerd, met hoe meer genres, periodes, auteurs... hoe groter de kans wordt om alge- meen geldende tendensen met betrekking tot vertalingen te kunnen defi- niëren. Volgens Toury kunnen we dus op basis van het vergelijken van vele vertalingen met hun bronteksten vertaaltrends detecteren, en op basis van die trends kunnen we algemene conclusies trekken. Vervolgens kunnen we ook vertaalnormen gaan reconstrueren op basis van die observaties en ten slotte kunnen we hypotheses formuleren die dan met vervolgonderzoek kunnen worden onderzocht. Met andere woorden, stelt Toury, als we maar genoeg vertalingen observeren, kunnen we de normen reconstrueren die gevolgd werden door een vertaler. Die normen worden enerzijds bepaald door cultuur, maatschappij en tijdsgeest, en anderzijds zijn ze verworven door opleiding en ervaring. Naast het reconstrueren van vertaalnormen op basis van observatie kunnen ook vertaalwetten geformuleerd worden.

Toury formuleerde de onderliggende idee hiervoor als volgt:

from the most elementary kind of theoretical framework, equipped only to deal with what translation can, in principle, involve, through that which translation does involve, under varying circumstances, to the statement of what it is likely to involve under one set of conditions or another.” (1995, 265) Toury ging met andere woorden op zoek naar conditionele wetten die de relatie tussen allerhande variabelen proberen te voorspellen. Zo’n wet zou er dan als volgt kunnen uitzien: als variabele X zich voordoet, dan Vertaaltrends

Vertaalwetten

(9)

neemt de kans op variabele Y toe/af. Y kunnen we hierbij interpreteren als het observeerbare gedrag en X als de voorwaardelijke factor.

In de volgende paragrafen zullen we dieper ingaan op een van de jongere takken van vertaalwetenschap, namelijk corpusgebaseerde vertaalweten- schap en hoe die een meerwaarde betekend heeft voor Toury’s onder- zoeksprogramma. Na het ontstaan van deze tak te hebben geschetst, zullen we dieper ingaan op het concept corpus, de zoektocht naar ver- taaluniversalia en potentiële kritiek op deze onderzoekslijn.

3.1 Corpusgebaseerde vertaalwetenschap

De zoektocht naar vertaaltrends en -wetten kreeg een nieuwe impuls met de opkomst van de corpusmethodologie in de vertaalwetenschap. In haar uiterst invloedrijke paper van 1993 schreef Mona Baker dat vertaalwetenschap zich als onderzoeksdiscipline voor een keerpunt bevond en dat dit keerpunt het onmiddellijke gevolg was van het ontstaan van grote tekstcorpora van zowel originele als vertaalde teksten, maar ook van de ontwikkeling van een spe- cifieke methodologie en tools om zulke corpora te bevragen, op een manier die geschikt is voor vertaalwetenschappers. Volgens Baker zouden corpora vertaalwetenschappers de unieke kans bieden om hun studieobject (verta- lingen) te observeren, te verkennen én te vergelijken met niet-vertaalde taal (1993, 235). Baker moedigde het gebruik van zowel de methodologieën als de bronnen uit de corpuslinguïstiek sterk aan, aangezien dat vertaalweten- schappers in staat zou stellen om die kenmerken te ontdekken die specifiek zijn voor vertaalde taal. Bovendien zouden we op die manier meer inzicht verwerven in vertaalprocessen. Bakers voorspelling dat het onderzoeksdo- mein voor een keerpunt stond, bleek terecht en het aantal wetenschappers dat een corpusgebaseerde aanpak toepaste, nam razendsnel toe in die peri- ode (zie bijvoorbeeld Baker, 1995; Kenny, 1998; Laviosa, 1998; Olohan &

Baker 2000; Øverås, 1998 en Zanettin, 2000). Het werd duidelijk dat dank- zij de corpusgebaseerde vertaalwetenschap (of Corpus-based Translation Studies, CBTS) vertaalwetenschappers in staat waren (1) om linguïstische fenomenen te ontdekken die allicht onontdekt zouden blijven wanneer enkel losse teksten worden bestudeerd en (2) om conclusies te trekken die breder toepasbaar zijn dan de conclusies die voortvloeien uit het vergelijken van één vertaling met één brontekst. Op die manier draagt de opkomst van de corpusmethodologie ook bij aan het realiseren van het onderzoekspro- gramma zoals Toury dat voor ogen stond (zie vorige paragraaf).

Een vraag die we tot hier toe nog niet beantwoord hebben, is: wat is een corpus? We kunnen een corpus als volgt omschrijven: het is een verzame- Corpusgebaseerde

vertaalwetenschap

Corpus

(10)

ling van (geschreven en/of gesproken) teksten die verzameld zijn volgens bepaalde criteria en die als basis dienen voor (ver)taalkundige beschrij- ving en analyse, die representatief zijn voor een (soort) taal(gebruik) en die openbaar zijn. In een ideale wereld zouden we elke tekst die ooit geschreven geweest is, willen onderzoeken – dat zou dan de volledige populatie van geschreven teksten zijn. Vanwege allerhande praktische redenen is dat uiteraard niet haalbaar en dus zijn corpuslinguïsten aan- gewezen op grote steekproeven uit die populatie: corpora. Het is belang- rijk om hier meteen op te merken dat een corpus nooit honderd procent representatief kan zijn voor een taal(variëteit) als geheel en altijd tot op zekere hoogte beperkt is, hoe groot de omvang van het geraadpleegde corpus ook is of hoe meticuleus de inhoud ervan ook werd samenge- steld. Een onmiddellijk gevolg daarvan is dat corpusgebaseerde resulta- ten altijd afhankelijk zijn van het geraadpleegde corpus en de criteria die gehanteerd werden bij het samenstellen van dat specifieke corpus.

Afhankelijk van het onderzoeksdoel dat ze voor ogen hebben, kun- nen vertaalwetenschappers gebruikmaken van verschillende soorten corpora, zoals eentalige, meertalige, parallelle of vergelijkbare corpora.

Figuur 1 toont een overzicht van de corpustypologie voor vertaalweten- schap zoals die wordt voorgesteld door Sara Laviosa (2002, 34-38).

Figuur 1. Corpustypologie voor vertaalwetenschappen (Laviosa, 2002).

Corpus

Text length

Full text Sample Mixed Monitor Timeframe

Expert level

N° languages

Corpus languages Medium

Synchronic Diachronic

General Terminological

Parallel Comparable

Parallel Comparable

Single Comparable

Translational Non-translational

Monodirectional Bidirectional

Written Spoken Mixed

...

Monolingual Bilingual Multilingual

Mono-source-language Bi-source-language Multi-source-language

Mono-source-language Bi-source-language Multi-source-language

Corpustypologie

(11)

In wat volgt, geven we een korte beschrijving van de relevantste corpus- types voor vertaalwetenschappers.

3.1.1 Monolingual corpora (monolinguale of eentalige corpora)

Het verschil tussen een eentalig corpus (monolingual single corpus) en een eentalig vergelijkbaar corpus (monolingual comparable corpus) is dat het eerste type eentalig, niet-vertaald tekstmateriaal bevat en dat het tweede type bovenop de niet-vertaalde component ook een component bevat met vertaald tekstmateriaal in dezelfde taal. In een vergelijkbaar corpus bevat zowel de vertaalde als de niet-vertaalde component tekst- materiaal dat werd verzameld aan de hand van dezelfde criteria, zoals genre, onderwerp, tijdsspanne, spreiding van mannelijke en vrouwelijke auteurs of gemiddeld aantal woorden per tekst.

Monolingual single corpora (eentalige enkelvoudige corpora)

Eentalige corpora kunnen vertaalde of niet-vertaalde data bevatten. Een vertaalcorpus bevat vertaald tekstmateriaal in één taal, terwijl een ori- gineel corpus enkel niet-vertaald tekstmateriaal bevat. Vertaalcorpora kunnen bovendien vertaald tekstmateriaal bevatten uit één brontaal (mono-source-language), twee verschillende brontalen (bi-source-langu- age) of meerdere brontalen (multi-source-language).

Monolingual comparable corpora (eentalige vergelijkbare corpora)

Eentalige vergelijkbare corpora bestaan uit twee eentalige corpora: een vertaalcorpus en een origineel, niet-vertaald corpus, allebei in dezelfde taal.

3.1.2 Bilingual corpora (tweetalige corpora)

Een tweetalig corpus bestaat uit tekstmateriaal in twee verschillende talen en kan ofwel parallel zijn ofwel vergelijkbaar.

Bilingual parallel corpora (tweetalige parallelle corpora)

Tweetalige parallelle corpora kunnen ofwel unidirectioneel ofwel bidi- rectioneel zijn. Een corpus is unidirectioneel wanneer het tekstmateriaal in taal A bevat en de bijbehorende vertalingen in taal B. Als zo’n tweetalig corpus bovendien ook tekstmateriaal in taal B bevat en de bijbehorende vertalingen in taal A, dan spreken we van een bidirectioneel corpus.

Monolinguale corpora

Vergelijkbaar corpus

Eentalige enkelvoudige corpora

Eentalige vergelijkbare corpora

Tweetalige corpora

Tweetalige parallelle corpora

(12)

Bilingual comparable corpora ( tweetalige vergelijkbare corpora)

Een tweetalig vergelijkbaar corpus bevat niet-vertaald tekstmateriaal in twee talen dat vergelijkbaar is.

3.1.3 Multilingual corpora (meertalige corpora)

Een meertalig corpus bevat tekstmateriaal in meerdere talen.

Multilingual parallel corpora (meertalige parallelle corpora)

Meertalige parallelle corpora zijn vergelijkbaar met tweetalige parallelle corpora en kunnen bronteksten bevatten uit één brontaal (mono-source- language), uit twee verschillende brontalen (bi-source-language) of uit meerdere brontalen (multi-source-language).

Multilingual comparable corpora (meertalige vergelijkbare corpora)

Dit type corpus is ook vergelijkbaar met tweetalige vergelijkbare corpora en ook hier wordt het tekstmateriaal verzameld op basis van specifieke criteria die ervoor zorgen dat het tekstmateriaal inderdaad vergelijkbaar is qua tijdsspanne, genre, onderwerp enzovoort.

Volgens Bernardini (2010) is een combinatie van eentalige vergelijk- bare corpora en parallelle corpora aangewezen binnen de vertaalwe- tenschap. Enerzijds laat het gebruik van eentalige vergelijkbare corpora ons toe om (de talige kenmerken van) vertaalde taal te vergelijken met niet-vertaalde taal, en anderzijds kunnen we aan de hand van parallelle corpora nagaan of de geobserveerde talige kenmerken wel degelijk toe te schrijven zijn aan het vertaalproces en niet gewoon een gevolg zijn van de brontekst. Bovendien kan het aangewezen zijn om niet enkel te vertrouwen op kwantitatieve data maar om ook kwalitatieve analyses uit te voeren, iets wat eenvoudig kan aan de hand van de vele beschikbare concordantietools (zie ook kaderstuk over de verschillende types onder- zoek in dit hoofdstuk).

Kwalitatief versus kwantitatief onderzoek?

Corpusgebaseerd onderzoek versus experimenteel onderzoek?

Net als in andere wetenschapstakken wordt in de vertaalweten- schap wel eens onderscheid gemaakt tussen kwantitatief en kwalita- tief onderzoek. Bij kwantitatief onderzoek is de onderliggende idee Tweetalige

vergelijkbare corpora

Meertalige corpora

Kwantitatief onderzoek

(13)

‘meten is weten’; een gegeven onderzoeksvraag wordt beantwoord aan de hand van cijfers die gebaseerd zijn op bestudeerde data (bij- voorbeeld frequenties). Zo kan je bijvoorbeeld meten hoe vaak tolken gebruikmaken van ondergeschikte zinnen in vergelijking met men- sen die ‘niet-vertalend’ spreken. In de context van dit boek kunnen we bovendien een onderscheid maken tussen kwantitatief corpus- gebaseerd onderzoek en kwantitatief experimenteel onderzoek. Bij corpusgebaseerd onderzoek wordt gebruikgemaakt van bestaande vertalingen of vertolkingen die verzameld werden in de vorm van een corpus. Zo kan je onderzoeken in welke contexten bepaalde woor- den, uitdrukkingen, grammaticale constructies… worden gebruikt binnen een gegeven genre, taal, domein enzovoort. Met behulp van concordantietools kan je die contexten waarin je zoekterm voorkomt, makkelijk visualiseren, zoals je kan zien in figuur 2. Bovendien kan je niet enkel contexten onderzoeken voor een eentalige studie, maar uiteraard ook voor een vertaalkundige studie met behulp van bijvoor- beeld een parallel corpus, waarbij je dan de resultaten voor twee talen kan visualiseren.

Bij experimenteel onderzoek daarentegen worden dergelijke gege- vens uitgelokt in een streng gecontroleerde, experimentele setting.

Een voorbeeld van zo’n setting is een experiment waarin masterstu- denten onder tijdsdruk een vertaling moeten maken van een tekst die door de onderzoekers op een dermate manier gemanipuleerd is dat de resultaten van het experiment een antwoord kunnen geven op de onderzoeksvragen.

Afhankelijk van je onderzoeksvraag kan ook kwalitatief onderzoek aan de orde zijn; in dit type onderzoek wordt de context waarin de verzamelde data aangetroffen wordt, diepgaand bestudeerd, geana- lyseerd en geïnterpreteerd.

Figuur 2. Resultaten voor however en echter zoals weergegeven door de concor- dantietool van het DPC.

Concordantietools

(14)

3.2 Vertaaluniversalia

Zoals we hierboven al schreven, werd CBTS ingrijpend beïnvloed door Mona Bakers artikel uit 1993, waarin ze onder andere verwees naar Toury’s concept van vertaalnormen en hoe dat concept de doeltaal en -cultuur als startpunt beschouwt in plaats van uit te gaan van een brontaalgeoriën- teerde focus op equivalentie (Baker, 1993, 239). Vertaalnormen kunnen hier geïnterpreteerd worden als die talige opties die vaak geselecteerd wor- den door vertalers op een bepaald moment in een bepaalde socioculturele context, en die het gevolg zijn van een vertaaltraditie. Zo kan het in een gegeven tijdsgeest wel of net niet aanvaard worden dat vertalingen van Shakespeare wel of net geen standaardtaal hanteren. Die vertaaltraditie, zo stelt Baker, moet bestudeerd en geanalyseerd worden aan de hand van

“een representatief staal van vertalingen in een bepaalde taal of cultuur”

(Baker, 1993, 240; eigen vertaling), met andere woorden aan de hand van een corpus. Verder verwijst ze ook naar Toury, die stelt dat vertalingen gebruikmaken van “eigen patronen” (Toury, 1991, 50) en naar Even-Zohar, die beweert dat we patronen in vertalingen kunnen observeren die enkel verklaard kunnen worden doordat het om vertalingen gaat (Even-Zohar, 1979, 77). Baker beschouwt deze patronen als “patronen die niet het gevolg zijn van interferentie van de bron- of doeltaal” (Baker, 1993, 242;

eigen vertaling) en noemt ze universal features of translation, of “features which typically occur in translated text rather than original utterances and which are not the result of interference from specific linguistic systems”

(1993, 243). Met andere woorden, Baker heeft het hier dus over universele kenmerken van vertaalde taal die niet te wijten zijn aan de invloed van de brontaal of van specifieke taalsystemen. Deze kenmerken worden in de literatuur ook translation universals of vertaaluniversalia genoemd. Initieel stelde Baker de volgende fenomenen voor als potentiële vertaaluniversalia:

Explicitation (of explicitering): vertalingen zijn opmerkelijk explicie- ter in vergelijking met hun brontekst of in vergelijking met niet-ver- taalde teksten in het algemeen (Baker, 1993, 243).

Simplification (of simplificatie): vertalingen hebben de neiging om te desambigueren en te vereenvoudigen (Baker, 1993, 244).

Conventionality (~normalisatie): een sterke neiging om conventionele grammatica te hanteren (Baker, 1993, 244).

De neiging om herhalingen te vermijden, ofwel door ze weg te laten ofwel door ze te herformuleren (Baker, 1993, 244).

Een algemene tendens om de kenmerken van de doeltaal overdreven te gebruiken (Baker, 1993, 244).

Zoals hierboven vermeld werd, resulteerde het onderzoeksprogramma van Mona Baker in talloze studies en wetenschappelijke papers over Vertaaluniversalia

(15)

allerhande vertaaluniversalia en leidde dit tot een enorme sprong in het onderzoeksdomein.

3.3 Ruimte voor verbetering

Naast de vele voordelen en verstrekkende, positieve gevolgen van Bakers onderzoeksprogramma, zijn er ook wat punten van kritiek op het concept vertaaluniversalia en op een aantal van de uitgevoerde studies waarin op zoek gegaan werd naar bewijs voor deze universalia. Meer diepgaand onderzoek heeft namelijk aangetoond dat er een aantal tekortkomingen zijn in die eerste generatie corpusgebaseerde studies naar vertaaluniver- salia. In wat volgt, zullen we dieper ingaan op een aantal van die punten van kritiek.

Een eerste vorm van (luid klinkende) kritiek heeft te maken met het concept vertaaluniversalia en het bijbehorende onderzoeksprogramma dat voortvloeide uit de aanname dat er kenmerken van vertaling bestaan die universeel van aard zijn (zie bijvoorbeeld Becher, 2010; Bernardini &

Zanettin, 2004; De Sutter et al., 2017; House, 2008; Kruger & van Rooy, 2012; Mauranen, 2008; Tymoczko, 2005). Becher, bijvoorbeeld, geeft aan dat er nood is aan een duidelijke definitie van de term universal fea- ture (‘universeel kenmerk’) en stelt de criteria ter discussie waaraan een bepaald patroon zou moeten voldoen om een vertaaluniversale genoemd te worden (2011). De gevolgen van de gehanteerde terminologie werden handig samengevat door Andrew Chesterman:

In simple terms, we can define a translation universal as a feature that is found (or at least claimed) to characterize all translations: i.e. a feature that distinguishes them from texts that are not translations. More strictly: to qua- lify as a universal, a feature must remain constant when other parameters vary. In other words, a universal feature is one that is found in translations regardless of language pairs, different text-types, different kinds of transla- tors, different historical periods, and so on. (2004, 3)

Met andere woorden, het feit dat vertaaluniversalia verondersteld wor- den universeel te zijn, impliceert dat hun bestaan in elke studie en in elk corpus gevonden zou moeten worden. Er bestaan echter meerdere stu- dies waarvan de resultaten het bestaan van universalia niet onderschrij- ven, of zelfs tegenspreken (zie bijvoorbeeld Delaere, 2015; Kruger & van Rooy, 2012; Laviosa, 1998; Mauranen, 2000; Øverås, 1998; Puurtinen, 2003).

(16)

Naast de problematische gevolgen van en de kritiek op de gehanteerde terminologie (zie ook Becher, 2010; House, 2008) zijn de vertaaluniver- salia, zoals bijvoorbeeld explicitering, vaak niet duidelijk gedefinieerd of ontbreekt er een precieze omschrijving van wat ze inhouden en hoe het onderzoek ernaar geoperationaliseerd zou moeten worden (zie bijvoor- beeld Chesterman, 2010; Øverås, 1998).

Daarenboven is er nog een derde kwestie, die te maken heeft met de ogenschijnlijke tegenstelling tussen enkele van de voorgestelde universa- lia. Anthony Pym verwijst bijvoorbeeld naar de universale simplificatie, die stelt dat vertalingen kortere zinnen bevatten dan niet-vertalingen.

De universale explicitering, daarentegen, stelt dat de zinnen in verta- lingen net langer zijn in vergelijking met niet-vertalingen. Het feit dat beide kenmerken universeel zijn én samen voorkomen is uiteraard niet mogelijk (2008). Hoewel House (2008) en Tymozcko (2005) een ietwat extreme positie innemen door te stellen dat de zoektocht naar (bewijs voor) vertaaluniversalia “futiel” is en dat het onderzoeksdomein die zoektocht beter opgeeft, willen we hier een meer gematigde houding aannemen. Zo opteren we voor een gulden middenweg, waar ruimte is voor een alternatieve aanpak, zoals die door Laviosa wordt voorgesteld:

“What universals-based studies intend to unveil is not the existence of all-or- none phenomena, but tendencies, trends, regularities which do not occur in an aseptic, dull environment devoid of singular behaviours, but emerge from a rich, intricate, dynamic world of diversity and contrasts.” (2002, 78) Het heeft met andere woorden weinig zin om op zoek te gaan naar uni- versele kenmerken, maar wel naar tendensen, trends en regelmatigheden in vertalingen.

Ook Mauranen stelt een gelijkaardige, meer gematigde aanpak voor en stelt dat vertaaluniversalia niet noodzakelijk hoeven te verwijzen naar absolute wetten die gelden zonder uitzondering, maar dat het merendeel van de universalia eerder tendensen zijn die een grote kans hebben om voor te komen in vertalingen (2008, 35). Becher gaat een stap verder en roept op om een geheel andere aanpak te hanteren en de aandacht niet langer te richten op het proberen te bewijzen van het al dan niet univer- sele karakter van bepaalde fenomenen, maar om te proberen die factoren in kaart te brengen die ertoe leiden dat een bepaald fenomeen zich al dan niet manifesteert (2011, 75).

Om zo’n alternatieve aanpak toe te passen, zijn er een aantal methodo- logische kwesties die moeten worden opgelost. Zo zou het bestaan van tendensen met een wetmatig karakter onderzocht moeten worden in zo

(17)

breed mogelijke vertaaldata, die niet beperkt zijn tot één taal (of enkele talen). Daarenboven is er nog een aspect dat grotendeels onderbelicht is gebleven: het specifieke talenpaar dat onderzocht wordt. Dat aspect is nochtans uitermate interessant, aangezien de relatie tussen twee talen sterk kan verschillen. Zo geven Mauranen en Kujamäki (2004) bijvoor- beeld aan dat we niet te snel conclusies moeten trekken op basis van typologisch verwante talen of op basis van een heel beperkt gamma aan onderzochte talen alleen (voor gelijkaardige conclusies, zie House, 2008;

Lefer, 2012). Zo lijkt het aannemelijk dat vertalen uit een Germaanse taal naar een andere Germaanse taal leidt tot een ander vertaalproces in vergelijking met het vertalen uit een Romaanse taal naar een Germaanse taal.

Een bijkomende onderzoeksleemte heeft te maken met het feit dat vele van de eerste corpusgebaseerde studies naar vertaaluniversalia werden uitgevoerd aan de hand van een eerder eenzijdige aanpak. De focus lag, met andere woorden, enkel op het vergelijken van vertaald tekstmate- riaal met niet-vertaald tekstmateriaal, zonder rekening te houden met andere factoren, zoals het talenpaar of het genre. Zo’n eenzijdige aan- pak zou echter vermeden moeten worden, aangezien dat ertoe leidt dat de invloed van extralinguïstische factoren zoals de achtergrond van de vertaler, het redigeerproces van een vertaling of het genre waarin men vertaalt, onderbelicht blijft. Doordat deze factoren hoogstwaarschijnlijk een invloed hebben op de talige kenmerken van eender welke verta- ling, zouden ze ook mee opgenomen moeten worden in de analyses. Het grootste deel van de corpusgebaseerde studies die wél rekening hielden met dergelijke extralinguïstische factoren, focuste bovendien slechts op één factor tegelijkertijd, terwijl het net uitermate interessant lijkt om meerdere factoren samen te onderzoeken met speciale aandacht voor hun onderlinge interactie.

Als laatste punt willen we nog aanhalen dat de eerste generatie corpus- gebaseerde studies vaak gebaseerd waren op een univariate aanpak, wat betekent dat de resultaten gebaseerd zijn op het gedrag van een enkele variabele. Het lijkt echter wenselijk om onderzoek te voeren dat geba- seerd is op meerdere variabelen (een multivariate aanpak), aangezien de geobserveerde resultaten en de bekomen conclusies dan breder toepas- baar zullen zijn in vergelijking met resultaten en conclusies die voort- vloeien uit een univariate aanpak.

Univariate aanpak

Multivariate aanpak

(18)

4.

CBTS vandaag

De lancering van CBTS in de jaren 90 ligt een heel eind achter ons en intussen zijn er niet te onderschatten ontwikkelingen gebeurd op het gebied van bijvoorbeeld technologie, bronnen en methodologie. Zo zijn de corpora die we vandaag kunnen raadplegen, vele malen omvang- rijker dan de corpora van toen, de computers zijn krachtiger en de gebruikte (statistische) onderzoeksmethoden accurater. Veel van de onderzoeksleemtes die werden vermeld in paragraaf 2.3, worden dan ook opgevuld in de hedendaagse corpusgebaseerde vertaalwetenschap.

CBTS is met andere woorden een bloeiend onderzoekdomein, en dat vertaalt zich in allerhande actieve onderzoeksgroepen en -projecten, tal- loze publicaties en conferenties. In wat volgt, zullen we de huidige stand van het onderzoek bespreken, waarbij we de aandacht vooral vestigen op de gebruikte methodologie en/of belangrijke methodologische aspecten.

Wanneer we kijken naar recente publicaties in CBTS (zoals De Sutter et al., 2017), dan valt al snel op dat er op methodologisch vlak veel gewijzigd is in vergelijking met de beginjaren van het onderzoeksdo- mein. Bovendien zijn de onderzoeksvragen die worden gesteld, een pak complexer dan die uit de beginjaren van CBTS. Zo zoeken vertaalwe- tenschappers antwoorden op vragen zoals: ‘Wat is de invloed van het eigenlijke vertaalproces op het finale vertaalproduct? Wat is de impact van het gebruik van vertaalsoftware? Van tijdsdruk? Van inmenging van de opdrachtgever of de uitgeverij? Wat is de impact van het redigeer- proces op een uiteindelijke vertaling? Wat is de impact van typologische verschillen tussen bron- en doeltaal? Of van de socioculturele status van bron- en doeltaal?’

Naast het in kaart brengen van allerhande extra- en intralinguïstische factoren die een invloed hebben op de beslissingen die vertalers maken, willen we vooral ook overkoepelende mechanismen (en misschien zelfs normen?) aan het licht brengen die vertaaltendensen kunnen helpen verklaren. Om dat doel te bereiken, zijn geavanceerde onderzoeksme- thoden nodig uit zowel de corpusgebaseerde vertaalwetenschap als uit andere domeinen, zoals de psychologie. Dat heeft ertoe geleid dat de cor- pusgebaseerde vertaalwetenschap aan het evolueren is naar een nieuw domein, met name de empirische vertaalwetenschap, of empirical trans- lation studies, waarbij aandacht wordt besteed aan oude én nieuwe onder- zoeksmethoden, types data, factoren en variabelen, om op die manier te komen tot een degelijk onderbouwde en breed gedragen vertaaltheorie (zie ook De Sutter et al., 2017, 2). Naast natuurlijke data uit corpora wor- den bijvoorbeeld ook experimentele data gebruikt, zoals door Halverson (2017), die onderzocht hoe vertalers omgaan met de aantrekkingskracht Empirical translation

studies

Experimentele data

(19)

van bepaalde betekenissen van polyseme werkwoorden. Uit haar onder- zoek van het Engelse to get en de potentiële Noorse alternatieven få en bli bleek onder andere dat vertalers aangetrokken worden tot de meest voor de hand liggende betekenis. Een mooi voorbeeld van een multivariate én methodologisch geavanceerde studie is die van Evert en Neumann (2017), waarbij niet minder dan 27 lexicogrammaticale kenmerken van het Engels en het Duits werden geanalyseerd aan de hand van meerdere statistische technieken die patronen in data kunnen visualiseren, zoals principal component analysis, linear discriminant analysis en support vec- tor machines. Hun onderzoek toonde onder andere aan dat de brontaal wel degelijk een invloed heeft op de doeltaal, al was dat effect sterker voor de vertaalrichting Engels > Duits dan Duits > Engels. Door na te gaan wat de invloed is van (eind)redacteurs op vertalingen in meerdere genres, kon Kruger (2017) aantonen dat het de revisoren/redacteurs zijn die de neiging hebben om teksten explicieter, conventioneler en grammaticaal eenvoudiger te maken, en dus niet de vertalers zoals lang werd aangenomen. Ook in eigen onderzoek hebben we aan de hand van enkele multivariate statistische technieken, zoals profielgebaseerde cor- respondentieanalyse en logistische regressieanalyse, kunnen aantonen dat de factoren genre en brontaal wel degelijk een invloed hebben op het taalgebruik in vertalingen. Zo konden we aantonen dat Nederlandstalige vertalingen uit het Frans meer standaardtaal bevatten in vergelijking met Nederlandstalige vertalingen uit het Engels (Delaere et al., 2012).

Daarenboven bleek uit latere analyses dat bepaalde genres wél ontvanke- lijk zijn voor een zekere invloed van de brontaal (zoals administratieve teksten) en andere helemaal niet (zoals journalistieke teksten). Zo bleek onder andere uit onze analyses dat journalistieke teksten sowieso (meer) gebruikmaken van standaardtaal, onafhankelijk van de brontaal waaruit ze vertaald werden en het feit of ze vertaald zijn of niet (Delaere & De Sutter, 2013).

Een mooi voorbeeld van een corpusgebaseerde studie die bestaande onderzoeksmethoden gebruikt uit een andere discipline, is die van Rybicki (2012). In zijn onderzoek verzamelde hij een corpus literaire teksten van verschillende auteurs, zoals Charles Dickens, Jane Austen en de zussen Brönte, én hun vertalingen door verschillende vertalers. In zijn onderzoek is hij nagegaan in welke mate een techniek uit de stylo- metrie kon bijdragen tot het correct detecteren van de vertaler van een specifieke tekst. Burrows’s Delta, de gebruikte classificatietechniek, wordt vaak gebruikt in de stylometrie als techniek om, op basis van een dataset, automatisch een auteur toe te wijzen aan een tekst. Uit het onderzoek van Rybicki bleek echter dat het algoritme de vertalingen clusterde per oorspronkelijke auteur en niet per vertaler en dat die laatste dus ‘onzicht- baar’ bleef in de analyses. Ook Shih-Wen Ke (2012) hanteerde twee types

(20)

clustertechnieken, namelijk hierarchical clustering en partitioning cluste- ring, in een poging om na te gaan of deze technieken twee types verta- lingen van elkaar kunnen onderscheiden, namelijk vertalingen die (kwa- litatief) werden goedgekeurd door een expertpanel versus vertalingen die (kwalitatief) werden afgekeurd. Zijn onderzoek toonde aan dat de clustertechnieken inderdaad in staat zijn om aanvaardbare vertalingen te onderscheiden van onaanvaardbare vertalingen, wat leidt tot de hypo- these dat de aanvaardbare vertalingen een hoge graad van gelijkheid ver- tonen en misschien zelfs lijken op een ideale vertaling van het origineel.

In de voorgaande alinea’s hebben we enkele toonaangevende voorbeel- den van hedendaags (empirisch) corpusgebaseerd onderzoek aange- haald in een poging om de brede waaier aan mogelijkheden te illustre- ren. Daarenboven willen we benadrukken dat dit onderzoeksdomein nog in volle expansie is en dat er nog heel wat terrein te verkennen valt, niet alleen op het gebied van (overkoepelende) hypotheses en onder- zoeksvragen, maar ook qua methodologie.

5.

Besluit

In dit hoofdstuk hebben we het gehad over een aantal aspecten die op het eerste gezicht misschien ver van elkaar liggen – normen, universa- lia en corpora – maar die verenigd worden in de descriptieve tak van de vertaalwetenschap. Aan de hand van grootschalige corpora proberen ver- taalwetenschappers namelijk te achterhalen of er bepaalde linguïstische kenmerken bestaan die én typisch zijn voor vertalingen én atypisch voor niet-vertaalde, originele teksten. Dergelijk corpusgebaseerd onderzoek licht een tip van de sluier over het bestaan van zulke vertaaluniversa- lia zoals explicitering of simplificatie. Bovendien kunnen hedendaagse (geavanceerde) technieken de vertaalwetenschapper een beter inzicht geven in de achterliggende normen bij vertalen in verschillende contexten.

Verder lezen

Er zijn weinig inleidende werken over normen, universalia en corpusgebaseerde vertaal- wetenschap in het Nederlands, dus wie hier meer over wil weten, zal zich toegang moeten verschaffen via Engelstalige werken. Wie meer wil weten over normen in de vertaalweten- schap, kan het best beginnen met het belangrijke artikel van Gideon Toury The nature and role of norms in translation (1995) en de encyclopedische lemma’s Norms (Baker, 2011) en

(21)

Norms of translation (Schäffner, 2010b) in respectievelijk Routledge Encyclopedia of Trans- lation studies (2011) en Handbook of Translation Studies, Vol. 1. Wie wil begrijpen waarom corpusvertaalkunde is ontstaan en hoe het zich heeft ontwikkeld, vindt een prima aankno- pingspunt in Mona Bakers artikel Corpus Linguistics and Translation Studies. Implications and Applications uit 1993. Een recente stand van zaken in de corpusvertaalwetenschap vinden we in het boek Empirical Translation Studies van De Sutter, Lefer en Delaere (2017).

Vragen

1. Leg het verschil uit tussen een prescriptieve en descriptieve norm aan de hand van de voorbeelden egt ‘echt’ (in chattaal) en desniettemin (in een aca- demische tekst).

2. De weg die Mona Baker is ingeslagen aan het begin van de jaren 90 met de corpusvertaalwetenschap, heeft ervoor gezorgd dat de aandacht van equiva- lentie werd afgeleid. Verklaar.

3. Wat is het verband tussen normen in vertaling en vertaaluniversalia?

4. Welk soort corpus kan je het best gebruiken als je op zoek wilt gaan naar vertaaluniversalia, die in taalgebruik waarneembaar zijn als “features which typically occur in translated text rather than original utterances and which are not the result of interference from specific linguistic systems”?

Geraadpleegde literatuur

Baker, M. (1993). Corpus linguistics and translation studies. Implications and applications. In M. Baker, G. Francis, & E. Tognini-Bonelli (Red.), Text and technology. In honour of John Sinclair (pp. 233-250). Philadelphia/Amsterdam: John Benjamins Publishing.

Baker, M. (1995). Corpora in translation studies: An overview and some suggestions for future research. Target, 7(2), 223-243.

Baker, M. (2011). Norms. In M. Baker, & G. Saldanha (Red.), Routledge Encyclopedia of Translation studies. London/New York: Routledge.

Bartsch, R. (1984). Normentheorie en een sociolinguïstische toepassing. TTT – Interdisciplinair Tijdschrift voor Taal en Tekstwetenschap, 4(3), 177-196.

Bartsch, R. (1987). Norms of language. London: Longman.

Becher, V. (2010). Abandoning the notion of “translation-inherent” explicitation. Against a dogma of translation studies. Across Languages and Cultures, 11(1), 1-28.

Becher, V. (2011). Explicitation and implicitation in translation. A corpus-based study of English- German and German-English translations of business texts (doctoraatshesis). University of Hamburg.

Bernardini, S. (2010). Parallel corpora and the search for translation norms/universals. Paper presented at the Methodological Advances in Translation Studies, Ghent.

1. Leg het verschil uit tussen een prescriptieve en descriptieve norm aan de 1. Leg het verschil uit tussen een prescriptieve en descriptieve norm aan de

hand van de voorbeelden

hand van de voorbeelden egtegt ‘echt’ (in chattaal) en egtegt ‘echt’ (in chattaal) en egtegt ‘echt’ (in chattaal) en desniettemin desniettemin (in een aca-(in een aca- demische tekst).

demische tekst).

2. De weg die Mona Baker is ingeslagen aan het begin van de jaren 90 met de 2. De weg die Mona Baker is ingeslagen aan het begin van de jaren 90 met de

corpusvertaalwetenschap, heeft ervoor gezorgd dat de aandacht van corpusvertaalwetenschap, heeft ervoor gezorgd dat de aandacht van equiva-equiva- lentie

lentie werd afgeleid. Verklaar. werd afgeleid. Verklaar.

lentie

lentie werd afgeleid. Verklaar.

lentie lentie

3. Wat is het verband tussen normen in vertaling en vertaaluniversalia?

3. Wat is het verband tussen normen in vertaling en vertaaluniversalia?

4. Welk soort corpus kan je het best gebruiken als je op zoek wilt gaan naar 4. Welk soort corpus kan je het best gebruiken als je op zoek wilt gaan naar vertaaluniversalia, die in taalgebruik waarneembaar zijn als “features which vertaaluniversalia, die in taalgebruik waarneembaar zijn als “features which typically occur in translated text rather than original utterances and which are typically occur in translated text rather than original utterances and which are not the result of interference from specific linguistic systems”?

not the result of interference from specific linguistic systems”?

(22)

Bernardini, S., & Zanettin, F. (2004). When is a universal not a universal? Some limits of current corpus-based methodologies for the investigation of translation universals. In A. Mauranen,

& P. Kujamäki (red.), Translation Universals. Do they exist? (pp.  33-50). Amsterdam/

Philadelphia: John Benjamins Publishing.

Biber, D. & Conrad, S. (2009). Register, genre and style. Cambridge: Cambridge University Press.

Burger, P., & De Jong, J. (1991). De vraag naar goed of fout. Normen. In P. Burger, & J. De Jong (Red.), Onze taal! Zestig jaar strijd en liefde voor het Nederlands (pp. 77-89). Den Haag: SdU Uitgeverij.

Chesterman, A. (1993). From ‘Is’ to ‘Ought’: Laws, Norms and Strategies in Translation Studies.

Target, 5(1), 1-20.

Chesterman, A. (2004). Hypotheses about translation universals. In G. Hansen, K. Malmkjaer, &

D. Gile (Red.), Claims, challenges and changes in translation studies (pp. 1-13). Amsterdam/

Philadelphia: John Benjamins Publishing.

Chesterman, A. (2010). Why study translation universals? In R. Hartama-Heinonen, & P.

Kukkonen (Red.), Kiasm. Acta Translatologica Helsingiensia (Vol. 1) (pp. 38-48). Helsingfors:

Helsingfors universitet.

Delaere, I. (2015). Do translations walk the line? Visually exploring translated and non-translated texts in search of norm conformity (doctoraatsthesis). Universiteit Gent, Gent.

Delaere I., De Sutter, G., & Plevoets, K. (2012). Is translated language more standardized than non-translated language? Using profile-based correspondence analysis for measuring lin- guistic distances between language varieties.  Target: International Journal of Translation Studies, 24(2), 203-223.

Delaere I., & De Sutter, G. (2013). Applying a multidimensional, register-sensitive approach to visualize normalization in translated and non-translated Dutch.  Belgian Journal of Linguistics, 27, 43-60.

De Sutter, G., Lefer, M, & Delaere, I. (2017). Empirical translation studies. New methodological and theoretical traditions. Berlin/Boston: De Gruyter Mouton.

Deygers, K. (1998). Normen voor goed Nederlands in Noord en Zuid. Handelingen van de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 52, 77-94.

Eskola, S. (2004). Untypical frequencies in translated language. A corpus-based study on a literary corpus of translated and non-translated Finnish. In A. Mauranen, & P. Kujamäki (Red.), Translation Universals – Do They Exist? (pp.83-99). Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing.

Even-Zohar, I. (1979). Polysystem theory. Poetics Today, 1(1-2 Autumn), 287-310.

Evert, S., & Neumann, S. (2017). The impact of translation direction on characteristics of translated texts. A multivariate analysis for English and German. In G. De Sutter, M. Lefer,

& I. Delaere (Red.), Empirical Translation Studies. New Methodological and Theoretical Traditions (pp. 47-80). Berlin, Boston: De Gruyter.

Halverson, S. (2017). Gravitational pull in translation. Testing a revised model.  In G. De Sutter, M. Lefer, & I. Delaere (Red.), Empirical Translation Studies. New Methodological and Theoretical Traditions. (pp. 9-46). Berlin, Boston: De Gruyter.

Hoijtink, T. (2001). De kracht van groepen: Normen en rollen. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Homes, J. (1972). Wat is vertaalwetenschap? In T. Naaijkens, C. Koster, H. Bloemen, & C. Meijer (Red.), Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap (pp. 307-319). Nijmegen: Vantilt.

Holmes, J.S. (1988). The name and nature of translation studies. In J.S. Holmes & R. van den Broeck (Red.), Translated! Papers on literary translation and translation studies (pp. 67-80).

Amsterdam: Rodopi.

(23)

House, J. (2008). Beyond intervention: Universals in translation? Trans-kom. Zeitschrift für Translationswissenschaft und Fachkommunikation, 1(1), 6-19.

Kenny, D. (1998). Creatures of Habit? What translators usually do with words. Meta, 43(4), 515-523.

Kruger, H. (2017). The effects of editorial intervention. Implications for studies of the features of translated language. In G. De Sutter, M. Lefer, & I. Delaere (Red.), Empirical Translation Studies.

New Methodological and Theoretical Traditions (pp. 113-156). Berlin, Boston: De Gruyter.

Kruger, H. & van Rooy, B. (2012). Register and the features of translated language. Across Languages and Cultures, 13(1), 33-65.

Laviosa, S. (1998). Core patterns of lexical use in a comparable corpus of English narrative prose. Meta, 43, 557-570.

Laviosa, S. (2002). Corpus-based translation studies. Theory, findings, applications. Amsterdam/

New York: Rodopi.

Lefer, M. (2012). Word-formation in translated language: The impact of language-pair specific features and genre variation. Across Languages and Cultures, 13(2), 145-172.

Mauranen, A. (2000). Strange things in translated language: A study on corpora. In M. Olohan (Red.), Intercultural faultlines. Research models in translation studies 1: Textual and cognitive aspects (pp. 119-141). Manchester: St. Jerome.

Mauranen, A. (2008). Universal tendencies in translation. In G. Anderman, & M. Rogers (Red.), Incorporating corpora: The linguist and the translator (pp. 32-48). Clevedon: Multilingual Matters.

Mauranen, A., & Kujamäki, P. (2004). Translation Universals: Do they exist? Amsterdam/

Philadelphia: John Benjamins Publishing.

Mikkelson, H., & Jourdenais, R. (2015). The Routledge handbook of interpreting (Routledge handbooks in applied linguistics). Abingdon: Routledge.

Munday, J. (2016). Introducing translation studies. Theories and applications. London: Routledge.

Olohan, M., & Baker, M. (2000). Reporting that in translated English: Evidence for subcon- scious processes of explicitation? Across Languages and Cultures, 1(2), 141-158.

Øverås, L. (1998). In search of the third code. An investigation of norms in literary translation.

Meta, 43(4), 557-570.

Puurtinen, T. (2003). Genre-specific features of translationese? Linguistic differences between translated and non-translated Finnish children’s literature. Literary and linguistic computing, 18(4), 389-406.

Pym, A. (2008). On Toury’s laws of how translators translate. In A. Pym, M. Shlesinger, & D.

Simeoni (Red.), Beyond descriptive translation studies. Investigations in Honour of Gideon Toury (pp. 311-328). Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing.

Renkema, J. (1985). De Taaladviesdienst. Over regels en normen in taalgebruik. Onze Taal, 54(11), 138-141.

Rybicki, J. (2012) The great mystery of the (almost) invisible translator. In M.P. Oakes, & M. Ji (Red.), Quantitative methods in corpus-based translation studies. (pp. 231-248). Amsterdam/

Philadelphia: John Benjamins Publishing.

Schäffner, C. (2010a). The concept of norms in translation studies. Current issues in language and society, 5(1-2), 1-9.

Schäffner, C. (2010). Norms of Translation. In Y. Gambier, & L. van Doorslaer (Red.), Handbook of Translation Studies (pp. 235-244). Amsterdam: John Benjamins Publishing.

Shih-Wen, K. (2012). Clustering a translational corpus. In M.P. Oakes, & M. Ji (Red.), Quantitative methods in corpus-based translation studies (pp.  149-174). Amsterdam/

Philadelphia: John Benjamins Publishing.

(24)

Toury, G. (1980). In search of a theory of translation. Tel Aviv: The Porter Institute for Poetics and Semiotics.

Toury, G. (1991). Experiments in translation studies: Achievements, prospects and some pit- falls. In S. Tirkkonen-Condit (Red.), Empirical research in translation and intercultural stud- ies (pp. 45-66). Tübingen: Gunter Narr Verlag.

Toury, G. (1995). Descriptive translation studies and beyond. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing.

Tymoczko, M. (2005). Trajectories of research in translation studies. Meta, 50(4), 1082-1097.

van der Spek, E. (1990). Zekerheid bestaat niet. Wie bepaalt wat goed taalgebruik is? Onze Taal, 59, 146-148.

Van Gorp, H., Delabastita, D. & Ghesquière, R. (2007). Lexicon van literaire termen (8ste herz- iene druk). Mechelen: Wolters Plantyn. Geraadpleegd via https://www.dbnl.org/tekst/dela- 012alge01_01/

Zanettin, F. (2000). Parallel corpora in translation studies: Issues in corpus design and analysis.

In M. Olohan (Red.), Intercultural faultlines. Research models in translation studies 1: Textual and cognitive aspects (pp. 105-118). Manchester: St. Jerome Publishing.

Over de auteurs

Isabelle Delaere is docent aan KU Leuven, waar ze de volgende opleidingsonderdelen ver- zorgt op de campus Kortrijk: vertaal- en tolkwetenschap, tekstwetenschap, taal- en vertaal- technologie en tekstontwerp en -redactie. Ze is doctor in de vertaalwetenschap en in haar proefschrift zocht ze aan de hand van een multivariate statistische techniek naar lexicale verschillen tussen vertaald en niet-vertaald Belgisch Nederlands. Ze legt zich vooral toe op corpusgebaseerd onderzoek om zo de invloed van factoren zoals genre en brontaal op vertaald en niet-vertaald tekstmateriaal na te gaan. Daarnaast verricht ze onderzoek in het domein van de toegepaste taalkunde in de bredere zin.

Gert De Sutter is hoofddocent Vertaalwetenschap en Nederlandse Taalkunde aan de vak- groep Vertalen, Tolken en Communicatie van Universiteit Gent. Hij is hoofd van de afdeling Nederlands en coördinator van de onderzoeksgroep EQTIS – Empirical and Quantitative Translation and Interpreting Studies. Hij doceert onder meer vertaalwetenschap en taal- normering van het Nederlands in de bachelor Toegepaste Taalkunde en vertaalrevisie in de master Vertalen. Hij doet empirisch onderzoek naar de manier waarop talige variatie in vertalingen sociaal en cognitief functioneert, vooral in vergelijking met niet-vertaalde teksten. Hij is, samen met Isabelle Delaere en Marie-Aude Lefer, een van de redacteuren van het boek Empirical Translation Studies. New Methodological and Theoretical Traditions, dat in 2017 bij Mouton de Gruyter verscheen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het wordt door deze rechtvaardiging duidelijk dat de vragen op het juiste moment gesteld worden (en dus mogen worden) en dat Van Nieuwkerk niet verantwoordelijk is voor

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

18 Deze speciale relatie van de secundaire partij (hier: de ouders) tegenover de primaire partij (hier: Tristan) wordt in het Nederlandse richtinggevende Struikelende

De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide allochtone jongeren is weliswaar nog steeds niet evenredig aan die van hoger opgeleide autochtonen, maar wel veel beter dan die

Ongeveer driekwart geeft aan de GBA in alle relevante werkprocessen te gebruiken.De gemeenten die nog niet in alle relevante werkprocessen de GBA gebruiken (28%), geven daarvoor de

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

Maar de arnhemsche neef had nog niet uitgesproken Hij zag Machteld met eerbiedige hoogachting aan, en terwijl hij van de bank opstond, plaatste hij zich naast haar stoel, terwijl

Clement: ‘Leo Krinkels (oprichter van de groep) had een vacature geplaatst in Cobouw voor iemand die in staat zou zijn een weg- en water- bouwpoot te ontwikkelen naast de bestaande