• No results found

vruchtgebruik van een gebouw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "vruchtgebruik van een gebouw"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 Afgiftekantoor 9000 Gent X Tweewekelijks Verschijnt niet in juli

Bij het verstrijken van elke ambtstermijn is het, zoals in elke onderneming of organisatie, gebruikelijk om een balans op te maken, van de successen, maar ook van de mislukkingen.

Bij haar installatie in 2003 had de BIBF-ploeg aan de Regering een negenpuntenmemorandum overhandigd dat het programma vormde dat ze wou realiseren tijdens haar mandaat.

Dat de fusie tussen de twee Instituten, het BIBF en het IAB, om één Instituut te vormen dat alle boekhoud- kundige en fiscale adviseurs verenigt, niet kon worden voltooid, is een spijtige mislukking. Het heeft geen zin om terug te komen op de aangelegenheden die tot deze spijtige mislukking hebben geleid, maar het spreekt voor zich dat het BIBF het zeer betreurt dat dit project niet kon worden gerealiseerd. Naar aanleiding hiervan wenst ons Instituut openlijk iedereen te danken die voor het- zelfde doel heeft geijverd, en meer bepaald de heer Gé- rard DELVAUX, de Voorzitter van het IAB, die zich met volle inzet achter dit project heeft geschaard, alsook alle leden van de commissies en van de Nationale Raad die ons hebben gesteund bij het tot stand komen van de evenwichtige oplossing die werd uitgewerkt.

Laat ons nu de punten van het memorandum overlopen : 1. E-Governement en administratieve vereenvoudiging Het protocol dat samen met Staatssecretaris H. JA-

MAR werd ondertekend en de op basis hiervan op- gerichte werkgroepen hebben het mogelijk gemaakt de basis te leggen voor een «gedragscode», zowel op het niveau van de professionals als van de administra- tie. Daarnaast is er het werk in samenwerking met de Kanselarij van de Eerste Minister waardoor belang- rijke wijzigingen op het stuk van de bij te houden boeken en, binnenkort ook van de procedures op het stuk van de btw, mogelijk worden gemaakt. Ten slotte

hebben onze tussenkomsten ten aanzien van Staats- secretaris V. VAN QUICKENBORNE in concrete maatregelen op het vlak van administratieve vereen- voudiging geresulteerd.

2. Termijnen voor het indienen van de aangiften, neer- legging jaarrekening

Het systeem van TOW laat vandaag toe om de aangif- ten in de PB elk jaar tot 31 oktober in te dienen. De vroeger, bij laattijdige neerlegging van de jaarrekening opgelegde en fiscaal niet als aftrekbare beroepskost be- schouwde boete, is thans omgevormd tot een, wel af- trekbare, verhoogde neerleggingskost die bovendien pas wordt toegepast vanaf 1 september voor de jaarrekenin- gen afgesloten op 31 december van het vorige jaar.

3. Artikel 100 Wetboek van Vennootschappen

De naam van de boekhouder en boekhouder-fiscalist mag thans wel worden vermeld op pagina 1bis van de jaarrekening indien het BIBF-lid één of meerdere van de daar vermelde opdrachten heeft uitgevoerd betref- fende deze jaarrekening. Op voorstel van het BIBF overweegt het Interinstitutencomité om deze vermel- ding verplichtend te maken.

I N H O U D

Editoriaal 1

Hoe de ondernemingen bijstaan bij het innen van hun

schuldvorderingen ? 3

Een opmerkelijk vonnis over de afschrijving van cliënteel van een ziekenhuisgeneesheer en de kosten in verband met het vruchtgebruik van een gebouw 6

Editoriaal

(2)

4. Schijnzelfstandigen en statuut van onze stagiairs Het BIBF werd regelmatig geraadpleegd bij de op

puntstelling van de wet op de schijnzelfstandigheid, de zogenaamde «wet Laruelle». Onze opmerkingen en suggesties vonden gehoor en bijval en sommige ervan maken deel uit van deze wet, in het bijzonder met betrekking tot het statuut van de stagiairs.

5. Aanpassing van het Belgisch boekhoudrecht aan de IAS/IFRS-normen

Onder de auspiciën van de bevoegde ministers wer- den drie werkgroepen opgericht, respectievelijk be- treffende de fiscaliteit, het vennootschapsrecht en de toepassing ervan op de KMO’s. Het BIBF was telkens vertegenwoordigd in elk van deze werkgroepen.

6. Bijstand aan de ondernemers en ondernemingshoofden In samenwerking met het IAB werd een norm en werk-

methode ontwikkeld voor het opstellen van een finan- cieel plan. Anderzijds werd met de steun van Staats- secretaris H. JAMAR, de bezwaartermijn op het vlak van de inkomstenbelastingen van drie tot zes maanden gebracht. Ten slotte werden ook de eerste fundamenten gelegd voor de uitwerking van een regeling betreffende de interprofessionele vennootschappen.

7. Artikel 205 Gerechtelijk Wetboek

Vandaag worden de boekhouders en de boekhouders- fiscalisten door het Gerechtelijk Wetboek erkend om aangesteld te worden als rechter in handelszaken.

8. Interne boekhouders

Het BIBF blijft ervan uitgaan dat één enkel instituut, waarin alle boekhoudkundige beroepsbeoefenaars zijn ondergebracht een noodzaak is. Het is daarom dat er stappen werden gezet om de externe boekhouders en degenen die hun beroep met een arbeidsovereenkomst uitoefenen onder één vlag te verenigen.

9. Wet titelbescherming dienstverlenende intellectuele beroepen – Bescherming van onze verworvenheden Wij hebben waarborgen op wetgevend vlak verkregen.

Bij de reglementering van een nieuwe beroepstitel zal dit geen impact hebben ten aanzien van reeds gere- glementeerde beroepen en beroepstitels en in het bij- zonder de cijferberoepen.

Naast voorvermelde verwezenlijkingen vermelden we nog : – de oprichting van een Commissie «Onderwijs»;

– de heropstart van de bijstand aan boekhouders in moeilijkheden en dit via «SOS boekhouder»;

– het uitbrengen van een elektronische nieuwsbrief (Newsletter);

– het openen van een nieuwe gebruiksvriendelijkere website;

– de invoering van het elektronisch stageverslag;

– de kosteloze toegang, via het Extranet, tot de jaarre- keningen bij de NBB, het Belgisch Staatsblad en de Kruispuntbank van Ondernemingen, via een recht- streekse link;

– de geboorte van TAA, een interprofessioneel tijdschrift van de drie instituten;

– de hervorming van de stage en de voorbereiding van de stagiairs voor het praktisch bekwaamheidsexamen op het einde van de stage;

– de nieuwe norm betreffende permanente vorming;

– en, last but not least, heeft het BIBF de laatste tijd, zo- wel in politieke als economische kringen, alsook in de geschreven en audiovisuele pers een zodanige zichtbaar- heid en reputatie verworven dat de woorden «boekhou- der» en «boekhouder-fiscalist» onmiddellijk met «profes- sionalisme» en «bekwaamheid» worden geassocieerd.

Dat is een overzicht van wat wij in deze vierjarige ambts- termijn hebben bereikt. Wij menen dat wij de waarde van het beroep hebben doen kennen en erkennen … Dat was steeds het onderliggende doel van onze acties.

Ten slotte gaat onze dank uit naar de uittredende leden van de Raad – zonder hun was de realisatie van een, ondanks alles, zo ambitieus programma onmogelijk ge- weest – alsook naar de personeelsleden van het Instituut voor hun efficiëntie, professionalisme en … geduld. We zijn terecht verheugd over de banden, vaak van oprechte vriendschap, die ontstaan zijn met de andere instituten en in het bijzonder met de voorzitters van het IAB en IBR.

De samenwerking was niet altijd eenvoudig, maar verliep steeds in een geest van het pragmatisme die noodzakelijk is om onze beroepen in gunstige zin te doen evolueren.

Een andere ploeg zal nu de leiding van het Instituut overnemen. Zij zal worden geconfronteerd met gespreks- partners die niet noodzakelijk dezelfde zijn als diegenen die wij hebben ontmoet. De nieuwe ploeg zal dan ook het wederzijds begrip, dat ons zo geholpen heeft, moeten bewerkstelligen. Wij hopen dat ook zij de doelstellingen die ze vooropstellen zullen kunnen realiseren. Het is niet altijd eenvoudig, maar wel zeer boeiend geweest. Wij wensen onze opvolgers alvast heel veel geluk.

J. PATTYN V. GODDEERIS M.-J. PAQUET

Ondervoorzitter Penningmeester Voorzitter

(3)

Hoe de ondernemingen bijstaan bij het innen van hun schuldvorderingen ?

Om laattijdige en niet-betaling te voorkomen en te ver- minderen, is een heel arsenaal aan praktische maatregelen voorhanden.

Het betreft een typisch probleem van de zelfstandigen en de kmo’s : in België wordt één op de drie facturen tussen particulieren te laat betaald.

Het verlies dat daaruit voortvloeit is zwaar. Het studie- bureau Graydon meent dat van de 7 692 faillissementen die vorig jaar werden geregistreerd, een vierde te wijten is aan wanbetalers. En het verschijnsel is aanstekelijk. Wie niet door zijn klanten wordt betaald, kan zijn leveran- ciers niet betalen !

En toch zijn er oplossingen. Preventie is mogelijk. Als de regels duidelijk zijn, kunnen geschillen bij voorkeur via niet-gerechtelijke weg worden geregeld, ook door een zelfstandige of een kleine onderneming.

Van de maatregelen die worden gesuggereerd voor een efficiënte preventie en een optimale inning van de vorde- ringen moeten er zeker drie worden vermeld.

De financiële gezondheid van de schuldenaar identificeren en evalueren alvorens zich te verbinden…

Uit een recente studie van de Kamer voor Handel en Nijverheid van Brussel (KHNB) blijkt dat 57 % van de ondernemingen die werden bevraagd over de kwestie van de betalingsachterstand, denken dat ze niet over de no- dige instrumenten beschikken om te evalueren of hun toekomstige schuldenaars al dan niet solvabel zijn.

De snelle identificatie van de schuldenaar : hoe en waar kunt u zich voorafgaandelijk informeren ? De schuldeiser moet zekerheid hebben over het adres van de maatschappelijke zetel van zijn schuldenaar en deze niet verwarren met een gewoon factureringsadres. Der- gelijke verwarring kan de schuldeiser benadelen, omdat hij zijn ingebrekestellingen naar een verkeerd adres kan verzenden.

Ook de naam van de persoon die juridisch bevoegd is om de onderneming-schuldenaar te verbinden moet gekend zijn, om na te gaan of de overeenkomst of de bestelbon door de juiste persoon zijn ondertekend.

Als de schuldenaar een rechtspersoon is naar Belgisch recht, of naar buitenlands recht en in België over een vestiging beschikt, kan de schuldeiser hem identificeren door de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) te raadplegen. Deze bevat gegevens en informatie zoals het adres van de maatschappelijke zetel, de rechtsvorm en het registratienummer van de onderneming.

Om kennis te nemen van de akten en alle officiële ge- gevens van een rechtspersoon kunt u de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad inkijken. Deze kan u bovendien con- sulteren samen met de gepubliceerde jaarrekeningen via het extranet van het BIBF.

Ook door private ondernemingen uitgegeven databanken zijn zeer praktisch om algemene en financiële informatie over een onderneming in te winnen.

Als de schuldenaar een natuurlijke persoon is, kunnen zijn identiteit en zijn persoonsgegevens, zoals zijn pri- véadres, zijn gezinssamenstelling, enz. worden verkregen door het Rijksregister van de natuurlijke personen te raadplegen (opgelet : de regels voor de toegang tot dit register zijn streng en alleen de door de wet opgesomde personen, met name de advocaten, de notarissen en de gerechtsdeurwaarders hebben toegang).

De ondernemingen hebben de beschikking over tal van informatiebronnen maar verwaarlozen te vaak deze te raadplegen, om, als het te laat is, op hun kosten te moeten vaststellen dat een schuldenaar al diep in de schulden zit en over onvoldoend financieel draagvlak beschikt om de nieuwe verbintenissen die hij heeft aangegaan te voldoen.

De evaluatie van de financiële en vermogensrechte- lijke gezondheid van de schuldenaar

Om de schuldeisers in staat te stellen snel de «knipper- lichten» of de aanwijzingen van een eventueel alarmerende financiële of vermogensrechtelijke toestand op te merken, wordt gesuggereerd volgende gegevens te raadplegen : De jaarrekening

Als de schuldenaar onderworpen is aan de verplichting om zijn jaarrekening bij de Nationale Bank van België neer te leggen, kan de schuldeiser, tegen betaling, een af- schrift bekomen van de door de schuldenaar neergelegde jaarrekening van het jaar van de raadpleging en tot drie

(4)

jaar terug. Uit die stukken, die bij de Balanscentrale van de Nationale Bank kunnen worden bekomen alsook voor de BIBF-leden via het extranet van het Instituut, kan al de «financiële gezondheid» van de schuldenaar worden beoordeeld. En ook het niet-naleven van deze neerleg- gingsverplichting, wat een overtreding is, kan voor de schuldeiser een aanwijzing zijn dat de schuldenaar waar- over hij zich informeert bepaalde moeilijkheden onder- vindt.

De registers van de Administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen

Over de onroerende goederen die de schuldenaar bezit, kan de schuldeiser informatie bekomen bij de Admini- stratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen.

Het Kadaster levert, tegen betaling, informatie af aan de hand waarvan de onroerende eigendommen die aan de schuldenaar zouden toebehoren kunnen worden geïden- tificeerd en gelokaliseerd.

De schuldeiser kan ook inlichtingen inwinnen over de staat van beschikbaarheid van het vermogen van zijn schuldenaar, om na te gaan of er niet reeds beslag werd gelegd door andere schuldeisers.

Merk op dat de schuldeiser deze opzoekingen niet zelf kan doen en een advocaat of een gerechtsdeurwaarder zal moeten aanstellen om het centraal bestand van de berichten van beslag te raadplegen.

Het wetsontwerp betreffende de niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige, dat in prin- cipe vóór de afloop van deze zittingsperiode van het parlement zou moeten worden goedgekeurd, zal on- vermijdelijk consequenties hebben op de invordering van de schuldvorderingen van de ondernemingen ten aanzien van hun schuldenaars, als dat zelfstandigen zijn. Eens deze wet in het Staatsblad gepubliceerd is, komen we hier uitgebreid op terug.

Het knipperlicht «sociale zekerheid»

Ook de gecumuleerde betalingsachterstand van de schul- denaar bij de sociale zekerheid is een «knipperlicht» aan de hand waarvan snel kan worden uitgemaakt of de fi- nanciële toestand van de schuldenaar ongezond is.

De gerechtsdeurwaarders kunnen de Kruispuntbank van de sociale zekerheid raadplegen, die inlichtingen bevat over de sectoren van de sociale zekerheid waar een per- soon gekend is, mits wordt aangetoond dat deze persoon een financiële schuld heeft (dit bewijs kan onder meer

worden geleverd door overlegging van een gerechtelijke beslissing of een notariële akte).

Het raadplegen van al deze informatiebronnen ver- loopt niet altijd moeiteloos en het valt sommige schuld- eisers moeilijker dan andere om tot dergelijke opsporing over te gaan. Dat geldt zeker voor sommige vrije be- roepen waar dergelijke praktijk als misplaatst wordt beschouwd. Het is dus geraden om op veilig te spelen en eventueel een provisie te vragen alvorens prestaties te verrichten die meer zijn dan een loutere raadpleging.

Toereikende zekerheden en aangepaste algemene verkoopvoorwaarden

Toereikende zekerheden

Zo volledig mogelijk geïnformeerd zijn volstaat niet. Om zich te wapenen tegen het gevaar dat zijn schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt, moet de schuld- eiser ervoor zorgen dat de contracten die hij sluit zeker- heden bedingen om de vordering te waarborgen.

Met de informatie die de schuldeiser voorafgaandelijk over de schuldenaar, en diens financiële toestand, heeft ingewonnen, zal hij de gepaste te stellen zekerheid kun- nen kiezen. Vooral de aard van de activa en de beroeps- werkzaamheid van de schuldenaar zijn bepalend voor de keuze van de schuldeiser.

Ook de overeenkomsten die deze borgen en zekerheden vaststellen (borgen, loonoverdracht, beding van eigen- domsvoorbehoud, enz.) moeten nauwkeurig en profes- sioneel worden opgesteld.

Aangepaste en nauwkeurige algemene verkoopvoorwaarden

We moeten jammer genoeg vaststellen dat de meeste on- dernemingen die een advocaat raadplegen om hun ge- schillen betreffende onbetaalde facturen te regelen, geen algemene voorwaarden hebben, of er wel hebben, maar niet over een tekst beschikken die door een juridisch ge- schoolde professional is opgesteld.

Het gevolg daarvan is dat de bepalingen die de onderne- ming bij laattijdige of niet-betaling moeten beschermen, of onbestaande, of onnauwkeurig, of onvolledig zijn, om- dat ze niet werden aangepast aan nieuwe wetgeving, en ze de invordering van de vorderingen niet vooruit helpen.

De bedachtzame schuldeiser zal zijn algemene verkoopvoor- waarden laten opstellen door zijn raadsman, aan wie hij

(5)

vooraf de bijzonderheden van zijn beroepsactiviteit, waar- mee rekening moet worden gehouden, heeft medegedeeld.

Een efficiënte strategie om de inning van de vorderingen van de onderneming te optimaliseren Zich met zo weinig mogelijk verlies aan tijd en geld wa- penen tegen wanbetalers, is voor de schuldeisers niet al- leen een kwestie van organisatie, maar ook en vooral een kwestie van de wil om binnen de onderneming zelf de bestaande houding en procedures jegens wanbetalers te veranderen.

We onderstrepen nu al dat, dankzij de vooraf over de schuldenaars ingewonnen informatie, de schuldeisers de gepaste keuze zullen kunnen maken en iemand die ze van wanbetaling verdenken zelfs zullen kunnen weigeren.

Het zal hun ook helpen bij de keuze van de zekerheden die ze van hun schuldenaars moeten eisen om hun vor- deringen zo goed mogelijk te waarborgen.

De schuldeisers moeten ook blijk geven van pragmatisme alvorens ze een eventuele invorderingsprocedure instellen, en zich informeren over de kosten van dergelijke proce- dure in verhouding tot het op het spel staande bedrag…

Als de schuldeiser niet voor het voldongen feit wil wor- den gesteld dat zijn vordering verjaard is, moet hij ook zeer aandachtig zijn voor de verjaringstermijnen. Het is niet de bedoeling om van de bedrijfsleider een jurist te maken, maar om hem behoorlijk te informeren over de termijnen waarbinnen hij een rechtsvordering kan instel- len, vóór zijn vordering is verjaard. Deze termijnen han- gen af van de aard van de vordering en worden door het Burgerlijk Wetboek opgesomd.

Kort samengevat onderscheidt het Burgerlijk Wetboek al- gemene verjaringstermijnen (tien of vijf jaar, naargelang de schuld uit een overeenkomst is ontstaan) en bijzon- dere verjaringstermijnen (van zes maanden tot vijf jaar naargelang de aard van de vordering). Aangezien de bij- zondere termijnen zeer kort zijn, moeten de schuldeisers er bijzonder attent voor zijn.

Ten slotte is het van belang dat de schuldeiser met zijn advocaat een efficiënte vertrouwensrelatie opbouwt.

De schuldeiser die een advocaat in de hand neemt voor bijstand bij het invoeren van preventiemaatregelen of de invordering van zijn schuldvorderingen, kan op velerlei wijzen bijdragen tot de efficiëntie van de competentie die de advocaat ter beschikking stelt.

Bijvoorbeeld door de advocaat volledige en exacte infor- matie over de schuldenaars te verstrekken. Of door te letten op de verjaringstermijnen, om te vermijden dat de dossiers pas een paar dagen vóór het verstrijken van de verjaringstermijn van de vordering aan de advocaat worden bezorgd.

Om dat laatste probleem te vermijden, suggereren we om vooraf een procedure in verband met de mededeling van stukken en informatie tussen de advocaat en de schuld- eiser in te voeren.

En ook het juist afbakenen van de relatie met de ad- vocaat, zowel op financieel gebied als op het stuk van de termijnen en van de rapporteringsfrequentie, is van cruciaal belang opdat de advocaat de schuldeiser zou goed mogelijk zou kunnen bijstaan, zowel voor wat de preventiebijstand als het oplossen van de problemen met schuldenaars betreft.

Merk op dat sinds de inwerkingtreding van het regle- ment van de OBFG (Ordre des barreaux francophones et germanophone) op 1 mei 2005, de advocaat zijn cliënt, vóór zijn tussenkomst, moet informeren over zijn wijze van aanrekening van erelonen en kosten. De naleving van dit transparantiebeginsel kan de vertrouwensrelatie tussen de advocaat en zijn cliënt alleen maar versterken.

Voor nadere informatie kunt u op eenvoudige aanvraag de brochure «Le recouvrement de créances» bekomen, ofwel via de website www.dicksteinlawyers.eu als via www.ucm.be.

Marianne DICKSTEIN Advocaat aan de Balie van Brussel Erkend bemiddelaar in burgerlijke en handelszaken

(6)

Een opmerkelijk vonnis over de afschrijving van cliënteel van een ziekenhuisgeneesheer en de kosten in verband met het

vruchtgebruik van een gebouw

1.-

Een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Na- men van 14 juni 2006 (Fiscale Koerier, 2006, afl. 15, p. 711) is uiterst belangwekkend omdat het (onder meer) uitspraak doet over twee fiscale kwesties waarover vandaag de dag heel wat te doen is : de aftrek van de afschrij- ving toegepast op het cliënteel dat door een ziekenhuis- geneesheer werd ingebracht aan een daartoe opgerichte vennootschap en de aftrek van de onroerende kosten van een vennootschap die het vruchtgebruik heeft van een gebouw (in de welbekende context van de verenigbaar- heid van dergelijke kosten met het maatschappelijk doel).

Iedereen weet dat, als de administratie een uitgave wil verwerpen, ze al sinds een aantal jaren de kaart trekt van het verband van de uitgave met het maatschappelijk doel van de vennootschap, zoals vastgesteld in de statuten. Na het Naamse vonnis heeft deze tactiek wel aan slagkracht ingeboet. Dit vonnis, dat de lezer niet onberoerd zal la- ten, wordt hierna uitgebreid besproken.

2.-

De feiten waarvan de rechter kennis moest nemen kun- nen als volgt worden samengevat : op 22 augustus 2000 heeft een geneesheer een artsenvennootschap opgericht met als maatschappelijk doel de uitoefening van de gas- tro-enterologische geneeskunde in België.

Op 26 juni 2001 droegen de geneesheer en zijn echtge- note het vruchtgebruik van de woning voor een periode van 15 jaar aan de vennootschap over. De vennootschap- vruchtgebruiker verkreeg het recht om, op haar kosten, verbouwingen uit te voeren, die bij de wederoverdracht van het vruchtgebruik, zonder enige vergoeding, door de blote eigenaars zullen verworven zijn. De prijs van de overdracht werd vastgesteld op 8 000 000 BEF. De huur- waarde van het huis werd door de partijen op 720 000 BEF per jaar bepaald, terwijl de waarde van de volle ei- gendom op 11 000 000 BEF werd vastgesteld. Het ge- deelte van het huis dat door de bedrijfsleiders van de vennootschap voor bewoning wordt gebruikt, werd op 82 % geraamd.

De vennootschap verkreeg eveneens de inbreng van de immateriële bestanddelen in verband met de vorige be- roepswerkzaamheid van de arts : het betreft «de technische competentie, het specialisme, de naambekendheid, het cli-

enteel en alle andere bestanddelen die cliënteel kunnen aantrekken of behouden». De waarde van laatstgenoemde overdracht werd vastgesteld op 7 000 000 BEF.

Na een fiscale controle richtte de administratie op 17 juni 2003 voor de aanslagjaren 2001 en 2002 twee berichten van wijziging tot de vennootschap, waarin wordt vermeld : 1. de verwerping van de afschrijvingen op de immateri-

ele bestanddelen van de quasi-inbreng, en met name betreffende de bestanddelen die, behoudens de cliën- teel, met de tijd geen waardevermindering ondergaan, terwijl het bestaan van het cliënteel zelf werd ontkend, aangezien de inbrengers ervan in een ziekenhuis hun beroep uitoefenen, en dus geen privépraktijk mogen hebben en geen eigen cliënteel hebben kunnen op- bouwen;

2. de verwerping van de kosten in verband met het vruchtgebruik van het gebouw, omdat de investering niet voldoet aan de artikelen 49 en 183 WIB 1992, aangezien ze niet werd gedaan om belastbare inkom- sten te verkrijgen of te behouden.

Na afwijzing van de door de vennootschap ingediende bezwaarschriften, werd de zaak voor de Naamse rechter gebracht die de standpunten onderzocht.

3.-

Met betrekking tot de inbreng van het cliënteel door de geneesheer aan de vennootschap, houdt de administratie in haar conclusies staande dat een geneesheer zijn cliën- teel niet aan een vennootschap kan afstaan, aangezien de geneeskunst enkel aan de geneesheer zelf toebehoort.

Volgens de fiscus is het immaterieel bestanddeel dat de geneesheer aan zijn vennootschap inbrengt in werkelijk- heid «hun vermogen om erelonen te genereren uit hoofde van hun medische activiteiten in de ziekenhuisinstellin- gen waar ze werken». De administratie leidt daaruit af dat dit immaterieel actief moet worden afgeschreven naar rato van het aantal jaren dat de geneesheer nog in het ziekenhuis moet presteren tot ze de pensioenleeftijd heb- ben bereikt. Dat standpunt beoogt enkel de afschrijving over een langere periode dan vijf jaar te spreiden.

Eiseres argumenteert dat het cliënteel, door overlijdens, verhuizingen en de stopzetting van behandelingen, nood-

(7)

zakelijkerwijs jaarlijks afneemt en er bijgevolg sneller moet worden afgeschreven.

In strijd met hetgeen de administratie voorhoudt, blijft het door een geneesheer afgestane cliënteel wel degelijk zijn eigendom. Bovendien voert eiseres nog volgende ar- gumenten aan :

– de Code van geneeskundige plichtenleer, en inzon- derheid artikel 18, bepaalt dat het cliënteel van een geneesheer slechts de geneesheer kan toebehoren;

– een advies van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren van 19 september 1992 bepaalt dat, wanneer een geneesheer een ziekenhuisinrichting ver- laat, hij zijn patiëntenbestand met zich meeneemt of aan zijn confraters afstaat, ongeacht of ze hun beroep in dezelfde instelling uitoefenen. Desgevallend is het ziekenhuis verplicht om de nieuwe gegevens van de geneesheer, die ontslag heeft genomen, aan de patiën- ten mede te delen;

– een advies van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren van 20 april 1996 (gepubliceerd in het tijdschrift van de Nationale Raad, nr. 7, 8570, 1999, p. 19) bepaalt «dat de principes betreffende de over- dracht van cliënteel ook van toepassing zijn op de over- dracht van een ziekenhuispraktijk. Uiteraard kunnen in dit geval enkel díe elementen van de ziekenhuispraktijk overgedragen worden die de arts toebehoren».

De rechtbank valt de argumenten van eiseres bij en be- slist dat de administratie ten onrechte voorhoudt dat een ziekenhuisgeneesheer geen persoonlijk cliënteel kan opbouwen.

Dergelijk standpunt is, volgens de rechter, strijdig met de deontologische principes waarnaar eiseres verwijst en volgens dewelke het cliënteel, ook in een ziekenhuis, aan de geneesheer toebehoort en niet aan de instelling waarin hij uitoefent.

Het is ook in strijd met de realiteit, aangezien de meeste patiënten die zich in het ziekenhuis op de raadpleging aanmelden, een welbepaalde geneesheer willen zien en niet om het even welke arts van een bepaalde dienst.

Dat is, volgens de rechtbank, te wijten aan, enerzijds de naambekendheid van iedere geneesheer (die, vooral als het een specialist betreft, meer verband houdt met zijn professionele kwaliteiten dan met de ligging van het kabinet waar hij spreekuur houdt) en, anderzijds, de in- vloed van de huisartsen die het als hun plicht zien hun patiënten naar de specialist te sturen die hun het be- kwaamst lijkt om de geconstateerde of vermoede ziekten te behandelen.

4.-

Met betrekking tot de verwerping van de kosten inzake het vruchtgebruik van de door de geneesheer betrokken woning, stelt de administratie dat de aftrek van de be- wuste kosten weliswaar door de bepalingen van artikel 49 WIB 1992 wordt geregeld, maar dat daaraan de bepalin- gen die voortvloeien uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie moeten worden toegevoegd, volgens dewelke : – uit de omstandigheid, dat een handelsvennootschap

een rechtspersoon is die opgericht is met het oog op een winstgevende bezigheid, niet kan worden afgeleid dat al zijn uitgaven van zijn brutowinst mogen worden afgetrokken : uitgaven kunnen worden beschouwd als aftrekbare beroepskosten als ze inherent zijn aan de uitoefening van het beroep, d.w.z. aangezien het om een vennootschap gaat, dat ze noodzakelijkerwijs be- trekking hebben op haar maatschappelijke activiteit (Cass., 18 januari 2001, FJF 2001/220);

– de vennootschap moet bewijzen dat de uitgaven noodzakelijk verband houden met de uitoefening van haar maatschappelijke activiteit (Cass., 3 mei 2001, Bul.Bel. p. 1615-1620, en Cass. 19 juni 2003, Act.

Fisc., 14 augustus 2003).

De fiscus meent dat, aangezien eiseres niet kan bewijzen dat de verwerving van het vruchtgebruik betreffende het door de bedrijfsleiders voor bewoning gebruikt gedeelte een uitgave is die nodig is voor de uitoefening van de medische activiteit, de kosten in verband met dat vrucht- gebruik moeten worden verworpen.

Eiseres argumenteert dat de voorwaarden inzake de ver- enigbaarheid met het maatschappelijk doel niet in arti- kel 49 WIB 1992 zijn opgenomen en dat deze bepaling enkel oplegt dat de kosten gedaan of gedragen zijn «om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden».

Uit het woord «om» kan worden afgeleid dat het ware wettelijke criterium van de aftrekbaarheid van de be- roepskosten het doel van de uitgave is.

Het enige verband dat moet aanwezig zijn is niet het verband tussen de uitgave en de beroepswerkzaamheid, maar tussen de uitgave en het belastbaar inkomen.

Eiseres voegt daaraan toe dat niets de vennootschap er- van weerhoudt de kosten te dragen die haar in staat stel- len haar zaakvoerders behoorlijk te vergoeden met een voordeel in natura in de plaats van hun rechtstreeks be- roepsinkomsten te betalen.

Na de standpunten te hebben onderzocht stelt de recht- bank vooreerst vast dat het verband met het maatschap-

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouw- baarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Leg- randlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http : //www.bibf.be. Redactie : Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.

pelijk doel van de vennootschap (de uitoefening van de geneeskunde volgens de specialismen van de vennoten) geen door artikel 49 WIB 1992 gestelde voorwaarde is.

Hoewel er geen voorwaarde is gesteld inzake het verband tussen de uitgave en het maatschappelijk doel van een vennootschap, geldt dat wel voor het verband met de maatschappelijke activiteit – in ruime zin – die aanzienlijk kan afwijken van het eigenlijke maatschappelijk doel.

Dat laatste verband moet aanwezig zijn en kunnen worden aangetoond (net zoals dat geldt voor de belastingplichti- ge-natuurlijke persoon die geen kosten kan aftrekken die geen verband houden met zijn beroepswerkzaamheid).

Het criterium aan de hand waarvan kan worden uitge- maakt of dat verband aanwezig is, is dat van het doel van de uitgave ten aanzien van het verkrijgen van een belastbaar inkomen.

Wanneer de activiteit die daartoe leidt (of daartoe in principe zou moeten leiden) inherent is aan het maat- schappelijk doel, stelt de aftrek geen enkel probleem.

Wanneer de ontwikkelde activiteit van de definitie van het maatschappelijk doel afwijkt, moet de belastingplich- tige vennootschap bewijzen dat deze activiteit op zijn minst het nastreven van een belastbaar inkomen beoogt.

Door de verkrijging van het kwestieuze vruchtgebruik verkreeg eiseres het genot van het gebouw waarop het vruchtgebruik betrekking heeft. Bovendien doet dat voor- deel bij haar een onroerend inkomen ontstaan (dat kan worden beperkt tot het kadastraal inkomen als de ven- nootschap het zelf betrekt of gelijk is aan de huur als ze dat recht, onder bezwarende titel, aan een derde afstaat).

De rechter leidt daaruit af dat het niet gerechtvaardigd is om de aftrek van de kosten in verband met het vrucht- gebruik ten name van eiseres te verwerpen : als de ven- nootschap deze kosten niet zou hebben gedragen, had ze het vruchtgebruik niet genoten en haar bedrijfsleiders het voordeel niet kunnen toekennen dat de administratie te hunnen name heeft belast.

5.-

Welke gevolgen moeten als les uit dit vonnis worden ge- trokken ? Ten eerste, het is duidelijk dat het loutere feit dat de geneeskunde in een ziekenhuis wordt uitgeoefend, de geneesheer niet het recht ontzegt om een afschrijving

toe te passen op cliënteel dat hij in zijn vennootschap inbrengt. Bovendien heeft dergelijke cliënteel een in de tijd beperkte duur, wat een snelle afschrijving ervan ver- antwoordt. Men voege daaraan toe dat de herkwalificatie van een inbreng van cliënteel tot «vermogen om erelonen te genereren uit hoofde van hun medische activiteiten in de ziekenhuisinstellingen waar ze werken» geen enkele zin heeft, aangezien dat vermogen zelf afhankelijk is van het bestaan van cliënteel. Immers, een jonge geneesheer die pas begint, heeft het vermogen om erelonen te gene- reren, maar dat vermogen is nog potentieel, zelfs virtueel, en wordt aldus op nul geraamd.

Vervolgens is het een interessante vaststelling dat de stel- lingname van het Hof van Cassatie (uit 2001 en 2003) over de verenigbaarheid van de kosten met het statutair doel van een vennootschap, niet eenstemmig door alle rechtbanken wordt gevolgd. We kunnen er ons alleen maar over verheugen dat de rechtbanken soms de voor- keur geven aan het doel van de uitgave boven de door het Opperste Hof gehuldigde beginselen. Moeten we er nog aan herinneren dat deze «vijfde» voorwaarde inzake het verband met het maatschappelijk doel geen enkele wettelijke grondslag heeft. Het innen van een huur (of het verkrijgen van een voordeel van alle aard), of zelfs het loutere genot van het goed door de vennootschap die het vruchtgebruik heeft, komen ten goede van de vennoot- schap en kaderen in de maatschappelijke activiteit van de vennootschap. Daarenboven behoort het feit dat een ven- nootschap kosten draagt om haar in staat te stellen haar bedrijfsleiders in natura te vergoeden in de plaats van de loonkost in geld uit te geven, tot de vrijheid van beheer van de vennootschap waarin de administratie zich niet mag mengen. Merk ten slotte op dat het louter feit dat de opbrengst uit het vruchtgebruik onmiddellijk als ver- goeding van de bedrijfsleiders wordt uitgekeerd, voor de rechter geen omstandigheid inhoudt die de door artikel 49 WIB 1992 gestelde voorwaarden in het gedrang brengt.

Dit was dus een origineel vonnis dat, laat ons hopen, navolging zal kennen.

Pierre-François COPPENS Advocaat aan de Balie van Brussel Professor aan de Chambre belge des comptables et conseils fiscaux

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoewel de toedeling van latent aanwezig vruchtgebruik niet op één lijn gesteld kan worden met het legaat van een latent vruchtgebruik, maakt het vorenstaande duidelijk dat de vraag

• De invoering van een minimum maatstaf van  heffing zou erop neerkomen dat belasting wordt 

[r]

A doelt op het feit dat hij door natrekking niet alleen eigenaar van het gebouw is geworden waarin zijn winkel is gevestigd, maar ook van de nog niet door hem betaalde

3:212 lid 2 BW waarin geregeld wordt dat bij vestiging van het vruchtgebruik kan worden bepaald dat sommige of alle onder het vruchtgebruik vallende goederen door de

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

‘Giften, bestaande in de vervreemding van een goed door de erflater tegen verschaffing door de wederpartij van een aan het leven van de erflater gebonden recht, worden gewaardeerd