• No results found

Modellen ontwikkelingspsychopathologie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Modellen ontwikkelingspsychopathologie"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

é

- Artikel veerkracht - Artikel angst

- Artkel gedragsproblemen - Artikel gehechtheid

Modellen

ontwikkelingspsychopathologie artikels

Samenvatting artikels 2020 - 2021

(2)

I

NTRODUCTIE

Bewijs dat de gezondheid en het welzijn bepaald wordt door vroegere levenservaringen blijft zich opstapelen. Zeker wanneer ze lang duren, of gebeuren tijdens de sensitieve periodes in de neurobiologische ontwikkeling. Tegelijk is er een groeiende bezorgdheid over de impact van rampen, oorlog, armoede, pandemieën, klimaatverandering en geassocieerde verplaatsing van het globale welzijn van kinderen.

C

HANGING DEFINITIONS OF RESILIENCE

- Onderzoek naar veerkracht bij kinderen pionier in ‘70

- Vijftig jaar later: in verschillende disciplines & zoektocht naar betekenis

! Waarom door positieve ontwikkeling goed functioneren over de hele lijn?

! Hoe gezonde ontwikkeling promoten bij kinderen met aversieve ervaring

- Ontwikkeling van een individu komt door een veelvoud van interacties

! Zorgt voor dynamische, nonlineaire en probablistisch gegeven

- Life course health development (LCHD)

! Fundamentele shift ziekte-georiënteerd naar gezondheid-georiënteerd

- Masten & collegae argumenteren dat evidentie van verschillende wetenschappen in verschillende disciplines en sectoren essentieel is voor onderzoek.

DEFINITION OF RESILIENCE FROM A DEVELOPMENTAL SYSTEMS PERSPECTIVE - Veerkracht: capaciteit om succesvol aan te passen aan uitdagingen.

! Complex aanpassingssysteem

- De mogelijkheid van het individu om zich aan te passen hangt af:

! Connecties met andere mensen

! Externe systemen door relaties en andere processen

- Voor een individu, veerkracht is het aanpassingsvermogen in een gegeven context op een gegeven moment in de tijd.

! Het is geen trek!

! Toch individuele verschillen in persoonlijkheid/cognities voor aanpassing.

! Supportive relationships spelen een belangrijke rol.

- Mensen hebben veel capaciteit voor adaptatie of aversie omdat hun veerkracht afhangt van veel ineragerende systemen die mee evalueerden in biologische en culturele evolutie.

! Kinderen hebben vaak ‘back up’ systemen

Artikel veerkracht

(3)

M

ETHODEN IN ONTWIKKELINGSVEERKRACHT

- Operationalisering van veerkracht noodzakelijk

! Oorspronkelijke studies gebruikten casestudies

! Vergelijkingen met profielen op hetzelfde risico, maar minder succes

! Vergelijkingen met profielen met lager risico, maar gelijk succes

! Doel: zoeken factoren wenselijk voor aanpassing in aversieve context

- Doel shift naar begrijpen hoe deze factoren positieve uitkomsten hebben - Doel shift naar interventies in het onderzoek

- Vierde golf legt focus op processen van veerkracht, maar integratiever

! Pogingen tot begrijpen hoe het inter-level werkt

THREE CORE QUESTIONS POSED AND OPERATIONALIZED IN RESILIENCE STUDIES

Veel aversieve ervaringen werden onderzocht: sommige studies focusten eerder op een traumatische ervaring, andere op het cummulatieve van meerdere negatieve ervaringen in het leven.

De derde vraag toont het centrale doel van studies naar veerkracht: wat maakt nu eigenlijk het verschil?

PROMOTIVE AND PROTECTIVE FACTORS - Protective factors

! Speciale rol in de context van hoge aversie of risico

! Statistisch gezien functioneren als modererende effecten risico/aversie

- Promotive factors

! geassocieerd met over het algemeen betere uitkomsten in elk risicolevel

! statistisch gezien functioneren ze als hoofdeffect op risico/aversie

Sommige factoren die een rol spelen in veerkracht hebben zowel protectieve als promotive factoren.

PERSON FOCUESED AND VARIABELE FOCUSED APPROACHES

De initiele golven van onderzoek includeerden vaak twee grote strategieën van onderzoek: person- focused en variabele-focused

- Person focused: casestudies, identificatie van hoog-risico - Variabele focused: zoekt verbanden tussen centrale variabelen

Multivariate strategieën representeren een gemixte strategie omdat mensen gegroepeerd zijn op gelijkenissen in hun intraindividueel traject. Deze groepen kunnen dan vergeleken worden met andere groepen.

De beste strategie blijft nog altijd RCT.

(4)

M

AJOR FINDINGS

:

WHAT MATTERS

?

- Exposure dose and cumulative risk

! Er is een verschil tussen 1 traumatisch event of cummulatief risico

! Waar problemen hoger zijn is adaptatie lager (risico)

! Er is variatie onder mensen met gelijkaardige risicolevels.

! Adaptieve individuen -off the gratient of risk- doen beter dan verwacht

- Promotive and protective influences: the shortlist

! Shortlist van geobserveerde protectieve factoren

! Reflecteren een set van fundamentele adaptieve systemen voor kids

! Biologische en socioculturele co-evolutie, vaak voorkomend

! Representateert antwoorden op de vraag: “what makes difference”

! Culturele variaties op family influence

! Unieke cultuele protectieve zaken zijn niet in de shortlist opgenomen

! Belang van unieke culturele tradities neemt toe naarmate onderzoekers zich richten op variatie in culturele tradities over de hele wereld die de menselijke ontwikkeling in de context van tegenspoed kunnen bevorderen en beschermen.

Alles uit de shortlist kan bestudeerd worden over verschillende levels van de analyse.

- Timing and Windows of opportunity

Timing matters. Het effect van een protectieve of promotieve factor hangt af van het

ontwikkelingsniveau. Evidentie toont potentieel voor lange-termijn effecten van toxic stress op de ontwikkeling. Vroege aversiviteit kan een negatief effect hebben op het ontwikkelen van de hersenen. Steeds meer evidentie suggereert dat vroege aversiviteit invloed kan hebben op latere gezondheid en psychologische ontwikkeling.

Tegelijk is het niet zo dat elek vorm van stress slecht is voor kinderen. De ontwikkeling van

adaptieve skills en het zelfregulatiesysteem hebben ervaring nodig om te optimaliseren. Een beetje zoals uw lichaam klaarmaken voor een griepje door vaccins in te spuiten.

Er is erkenning voor het idee dat blootstelling aan aversieve zaken ook positieve effecten kunnen hebben op veerkracht.

Studies naar veerkracht suggereren ook dat er verschillende windows zijn wanneer dit het best gebeurt, dit zijn de plastische momenten in de menselijke ontwikkeling. Executieve functies verbeteren snel in deze windows. Kinderen met een hoog-risico achtergrond hebben vaak achterstand op deze skills. Als resultaat hiervan werden interventies ontwikkeld om executieve functies te promoten.

Ook de overgang van adolescentie naar volwassenheid is een window voor de late bloeiers. Dit is een periode waar de hersenen snel ontwikkelen, executieve controlesystemen leren beter plannen en zelfreguleren.

(5)

TRANSFORMATIVE EFFECTS OF RESILIENCE SCIENCE ON PRACTICE FRAMEWORKS

Al van de vroege dagen van het onderzoek naar veerkracht delen onderzoekes hun bevindingen om preventie in interventie te versterken.

Perspectieven van veerkracht hebben transformatieve effecten op modellen in veel pedriatische beroepen. Deze shift is evident in primary pedriatische zorg, maar ook in verschillende andere velden.

Er worden drie basisstrategieën naar voor geschoven voor interventie - Verlagen van het risico

- Middelen boosten of grenzen verlagen voor bevorderende factoren - Mobiliseren adaptieve systemen om capaciteit veerkracht te verhogen RISK-FOCUSED INTERVENTIONS

Het koesteren van veerkracht wil niet zeggen dat risico of aversie genegeerd wordt. Voorkomen of verzachten van aversieve ervaringen is een van de belangrijkste benadeeringen in het framework van veerkracht. Een van de emest effectieve interventies in de 20e eeuw is de wijdverspreide

implementatie van prenatale verzorging om premature geboorte te voorkomen.

Risk-focused interventies bevatten strategieën zoals het reduceren van stress van zwangere vrouwen, screening en behandeling van depressie bij moeders, reduceren van familiaal geweld en

kindermishandeling of voorkomen van dakloosheid. Veel screening programma’s werden succesvol geïntroduceerd in primary care pedriatic practice om goed ingeburgerde risicofactoren voor kinderen te identificeren; zowel in het kind als in de familiale omgeving. Inspanning leveren om zorg voor families te voorzien kan dit vergemakkelijken, maar ook inspanning in gedragsgezondheidszorg in de eerste zorgen & het inbedden van gezondheidszorg in natuurlijke habitats van kinderen & hun families zoals school.

ASSET FOCUSED PROMOTIVE INTERVENTIONS

Verzachtende interventies focussen op het boosten van middelen voor het kind of familie;

voorbeelden zijn voorbereidende schoolse cursussen, cash transfers, boeken of lesgevers, scholen, bibliotheken, speeltuinen... “Reach Out and Read” is een voorbeeld hiervan: het geeft boeken weg aan jonge kinderen als ze op onderzoek komen. “Sit Down and Play” is een ander voorbeeld. Sommige van deze programma’s hebben als doelwit high-risk kinderen.

Protection focused intervention to engage of mobilize adaptive systems

Deze inteventies focussen op het verzorgen en versterken van menselijke systemen die instaan voor veerkracht. Inspanningen zoals ouderschap te verbeteren, weesjes een nieuwe familie te zoeken, zorgen voor social support, …

Veel van deze programma’s focussen op het verbeteren van de kwaliteit van partenting of de relatie tussen de ouder en het kind wanneer risico hoog is zoals bij scheidingen, kindermishandeling, sterfgeval... Programma’s om individuele factoren te verbeteren (self efficasy of zelfregulatie) tonen ook goede uitkomsten voor kinderen en jongeren die stress of trauma ervaren hebben. Voorbeelden hiervan zijn de recente pilot progams om goede slaapgewoontes te installeren bij kinderen die dakloosheid ervaren.

(6)

NURTURING RESILIENCE IN PEDRIATIC SYSTEMS

Evidentie blijft maar groeien over het belang van een goede kindertijd als fundament voor latere gezondheid en welzijn. Ook het belang van mensen die de eerste zorgen als kind aanbieden en andere sleutelpersonen is niet te ontkennen.

Pediaters zijn ideaal gesitueerd om trauma te identificeren en veerkracht te bouwen.

Traub & Boynton-Jarrett identificeerden vijf aanpasbare factoren voor veerkracht om de gezondheid van een kind te verbeteren.

1. Positieve appraisal en self-efficacy 2. Parenting

3. Mentale gezondheid van de moeder

4. Self-care skills en routines in het huishouden 5. Begrijpen van trauma.

Roles of pediatrich healthcare practitioners in nurturing lifelong resilience

Pediaters hebben een goede positie om ouders in te lichten over het belang van de kindertijd als fundament voor latere gezondheid en welzijn. Veel pediaters screenen voor verzachtende of beschermende factoren en positieve ontwikkeling, maar ook zoeken ook de risicovolle factoren.

Veel pediaters screenen op ontwikkelingsmijlpalen door gebruik van checklijsten voor veerkrachtfactoren.

Wijdgespreide screening voor middelen en kracht in het leven van het kind vereist gevalideerde, makkelijke tools die nog niet ter beschikking zijn.

Een veelgebruikte tool is de CRYM (Child and Youth Resilience Measure). Het behandelt items zoals individuele, relationele en contextuele factoren.

DECA-C (The Devereux Early Childhoof Assessment-Clinical Form)

Is een tool waar de ouders rapporteren, ontworpen voor 2-5 jaar. Het bevat drie aspecten van veerkracht: initiatief, zelfcontrole en hechting.

BCEs (Benevolent Childhood Experiences) (Narayan and Lieberman) is een zelfrapportage die ingevuld moet worden door volwassenen om positieve ervaringen te rapporteren.

Positive parenting is een steunpunt in de context van de gezondheid en welzijn van het kind.

C

ONCLUSIES EN VERDERE RICHTGEVINGEN

Onderzoek naar veerkracht legt de focus op menselijke ontwikkeling en blijft maar groeien. Er is een wereldwijde interesse in het integreren van kennis rond veerkracht om in te kunnen spelen op grote rampen zoals klimaatverandering, oorlog en andere crisissen. Humanitaire agences en overheden starten om deze benaderingen te integreren, zowel horizontaal (gezondheid, educatie..) als verticaal (kind, familie, society..)

Innovatieve strategieën voor onderzoek worden ook geconstrueerd. Deze bevatten text messaging, sociale media en apps...

In de vierde golf van onderzoek naar veerkracht komen theory en onderzoek eindelijk samen:

veerkracht en ouder worden, menselijke veerkracht...

Professionelen gespecialiseerd in child health care kunnen hier een centrale rol in spelen, samen met ouders en leerkrachten die ook een sleutelcontact zijn in de kindertijd.

(7)

Developmental epidemiology of anxiety disorders

De periode van de kindertijd door adolescentie is een grote risicofase voor de eerste verschijningen van anxiety. De symptomen kunnen lopen van kleine, milde symptomen tot full-blown syndromen.

Identificatie van risicofactoren is dan ook erg belangrijk.

Angst is een basisemotie die reeds aanwezig is in de kindertijd. Het is niet altijd pathologisch en soms zelfs adaptief om gevaar te ontlopen.

[in het college vertelde de prof dat ze wel eens vragen durft stellen over de blauwe pijlen]

Maladaptieve en pathologische angst wordt gekenmerkt door aanhoudende of extreme mate van angst. Deze zijn dan geassocieerd met subjectieve distress of impairment. Het onderscheid tussen pathologische en adaptieve angst is soms moeilijk te onderscheiden, omdat de ontwikkeling mee een rol speelt. Ook uiten angsten zich in verschillende vormen.

Ook kan er een onderscheid gemaakt worden in het uiten van angst tussen kinderen en adolescenten in vergelijking met volwassenen, dit is cruciaal voor onderzoek en diagnose.

De DWM-IV geeft enkele onderscheiden tussen kinderen en volwassenen: zo zijn er verschillende voorwaarden voor duur, type symptoom of aantal symptomen.

Een uitzondering hierop is de separation anxiety disorder, dit is specifiek voor kinderen.

In de ICD-10 krijgen kinderen diagnostische codes, anders dan volwassenen met anxiety disorders die overdreven normale ontwikkelingstrends weerspiegelen:

- Separation anxiety disorder

- Phobic anxiety disorder and social anxiety disorder of childhood - Other childhood emotional disorders

- Childhood emotional disorder unspecified

Artikel angst

(8)

De ontwikkeling van expliciete beschrijvende diagnostische criteria vergemakkelijken de ontwikkeling van een reeks diagnostische instrumenten voor het onderzoek van anxietysymptomen, -syndromen en –stoornissen.

Diagnostici en clinici zouden zich bewust moeten zijn dat er limitaties zijn, vooral gerelateerd aan zelfrapportering.

- Jonge kinderen bezitten nog niet voldoende communicatieve vaardigheden

! input van meerdere bronnen (ouders, school) zijn noodzakelijk hier

P

REVALENTIE VAN ANXIETY DISORDERS IN DE KINDERTIJD

&

ADOLESCENTIE

Met een uitzondering van PTSD kunnen we besluiten dat er veel verschillen zijn in prevalentie. Het geïndustrialiseerde Westen speelt hier een rol in, hier werden de meeste onderzoeken gevoerd. Toch is er corss-cultureel een verschil en worden anxiety disorders minder gevonden in Aziatische en Afrikaans-Amerikaanse culturen.

CUMULATIEVE PREVALENTIE VAN ANXIETY DISORDER - 15-20% krijgt ‘een vorm van anxiety disorder’

- Veel jongeren gediagnosticeerd met meer dan één stoornis

(9)

- 31,9% tussen 13 en 18 jaar een vorm van anxiety disorder [onderzoek US]

! dit kan puur zijn of comorbide

! symptomen zijn mild

- 8,3% meldt een anxiety disorder met zware symptomen

FREQUENTLY OCCURRING ANXIETY DISORDERS

Onderzoek toonde aan dat separation anxiety disorder de stoornis te zijn met een drastisch lagere periodeprevalentie in vergelijking met lifetimeprevalentie. Dit suggereert dat de stoornis blijft tot in de adolescentie.

Agorafobie en paniekstoornissen hebben een lage prevalentie in de kindertijd [1% of minder], maar hoger in de adolescentie [2 tot 3% voor paniek, 3 tot 4% voor agorafobie].

Een precieze prevalentie voor generalized enxiet disorder bij kinderen en adolescenten is moeilijk omdat in de DSM-IV dit een diagnose overanxious disorder krijgt. Studies tonen een lagere prevalentie voor GAD dan OAD. Het is onduidelijk of dit aan de DSM-III-R criteria voor OAD ligt, want in DSM-IV zijn het de criteria voor GAD.

Een recente studie meldt een prevalentie onder Amerikaanse adolescenten van 2,2%, waarbij 0,9%

wordt getroffen door ernstige GAS. De prevalentie was laat bij de jongste adolescenten (12-13 jaar, 1%). Het percentage nam toe met de leeftijd (3% bij 17-18 jarigen).

De bevindingen suggereren dat GAD relatief zeldzaam is in de kindertijd en vaker voorkomt bij adolescenten en jongvolwassenen.

OCD in de kindertijd en adolescentie is weinig voorkomend (0.5 – 1%).

O

NSET OF ANXIETY DISORDERS

- Aanzet eerste anxiety disorder duidelijk in de kindertijd - Heterogeniteit in patronen bij beginnende stoornissen

- Separation anxiety & specifieke fobie: 50% kans ontwikkeling voor leeftijd 5 en 8 - Sociale fobie & OCD: risico in vroege adolescentie

(10)

- Paniekstoornis, agorafobie en GAS in late adolescentie, vroege volwassenheid

! De eerste twee kunnen al in de kindertijd optreden - PTST in adolescentie en vroege volwassenheid

Voor alle angststoornissen, ondanks verschillen in prevalentie, vinden we geen opmerkelijke geslachtsverschillen in aanvangspatronen.

In kleine mate wordt wel gevonden dat speciefieke fobieën eerder beginnen bij mannen. Dit als gevolg van het natuurlijke omgevingssubtype.

Voor GAS en PTSD wordt dit gevonden bij vrouwen.

N

ATURAL COURSE AND OUTCOME OF ANXIETY DISORDERS

Cross-sectionele, retrospectieve studies suggereren dat angststoornissen een zeer aanhoudend verloop hebben.

! Bias in studies zorgen voor overschattingen van mate waarin ze chronisch lijken

! Idealiter onderzoek in prospectief-longitudinale populatieonderzoeken

! Uitgevoerd in risicovolle pediodes van de manifestatie [kindertijd, adolescentie]

STABILITY AND REMISSION OF ANXIETY DISORDERS (HOMOTYPIC CONTINUITY)

- Kinderen of adolescenten met een angststoornis hebben een verhoogd risico op dezelfde aandoening/symptomen op latere tijdstippen in vergelijking met kinderen/adolescenten zonder angststoornis.

- Stabilityrate: kans opnieuw gediagnosticeerd worden met dezelfde angststoornis is klein tot matig

! lage sabiliteit (4%) voor GAS of paniekstoornis

- 80% van kinderen & adolescenten met angststoornis raken die na 3-4 jaar kwijt

STABILITY OF DIAGNOSTIC STATUS

- Kans negatief resultaat neemt toe met ernst diagnostische status bij aanvang - Variabiliteit in resultaat kan worden waargenomen

! paniekstoornis & specifieke fobie meest stabiel

! agorafobie & sociaalfobie zijn minder stabiel

- Persistentie van angststoornissen is meer gevolg van recidieven dan chronische

PREDICTORS OF NATURAL COURSE OF ANXIETY DISORDERS - Weinig onderzoek naar voorspellers van angststoornissen

- Vrouw zijn geassocieerd met hogere persistentie van meeste angststoornissen - Andere demografische variabelen spelen geen rol

- Het verleden voorspelt de toekomst, prospectieve longitudinale studies het best - Kwetsbaarheidskenmerken zoals depressie, gedragsgeremd temperament - Comorbiditeit met andere stoornissen niet gevonden als predictor sociale fobie

! Uitzondering paniekstoornis

(11)

HETEROTYPIC CONTINUITY

- Beperkte homotypische continuïteit van angststoornissen

! Toch bljikt dat kinderen/adolescenten niet 100% gezond lijken in verder leven

- Slechts 10% met specifieke fobieën na 10 jaar geen psychische stoornis meer - 41% meldde opnieuw een specifieke fobie

- 73% in algemeen diagnose enige angst- of depressieve stoornis

- Voor GAS en PTSD: alle baselinegevallen homo-/heterotypische continuïteit - Indien angststoornis in kindertijd, vaak patroon van meerdere in adolescentie - Mate van continuïteit psychopathologie zelfs als homotypische continuïteit matig is.

! Blijkt uit latere aanwezigheid van andere angststoornissen DEVELOPMENT OF PSYCHOPATHOLOGICAL COMPLICATIONS

- Heterotypische voorspellingen worden gevonden:

! van kindertijd tot adolescentie

! adolescentie tot vroege volwassenheid

- Sterke associaties tussen angststoornissen en depressieve stoornissen

! kinderen specifieke angsten/sociale fobie verhoogd risico latere depressieve stoornis

! ook middelenmisbruik/-afhankelijkheid vaak als heterotypisch probleem bij angststoornis

C

ORRELATES AND RISK FACTORS FOR ANXIETY DISORDERS

- Prospectief onderzoek is nodig om aan te tonen dat een factor risicovol kan zijn.

- Meet informatie over correlaten & risicofactoren voor angststoornissen te vinden DEMOGRAPHICS

- Vrouw zijn is het grootst gevonden risico

- Geslachtsverschillen zijn vaak klein in de kindertijd

- Meer anxiety disorders gevonden bij non-Hispanic black vergeleken met non-Hispanic white - Gescheiden ouders > ouders die samenwonen/getrouwd zijn

- Lagere scholing > hogere scholing

- Lage educatie ouders geassocieerd met anxiety disorders bij adolescenten

FAMILIAL AGGREGATION

Ouders met anxiety en depressie - Anxiety disorders run in the familiy

- Kinderen hebben een grotere kans als ouders een anxiety disorder hebben.

- Hetzelfde geldt voor depressie, hoewel studies soms verschillende resultaten geven.

Transmission mechanisms

- Complex, moeilijk te begrijpen

- Genetische factoren, de omgeving, begint bij de zwangerschap (?), PERSONALITY AND TEMPERAMENT

- Neuroticisme, negatief effect en trait-anxiety

- Tripartite model beschrijft algemene stress en negatief affect als hoog risico - Psychologische hyperarousal is specifiek hoog risico voor anxiety

(12)

- Laag positief affect is specifiek voor depressie

ADVERSE ENVIRONMENT Childhood adversity

- Aversieve ervaringen worden geassocieerd met mentale- en angststoornissen - Verwaarlozing en misbruik zijn ook een sterke predictor

Negative life events

- Zijn consistente risicofactoren voor depressieve stoornissen & angststoornissen - Trauma wordt geassocieerd met depressie en anxiety (ook comorbiditeit!) - Verlies is geassocieerd met depressieve- en gedragsstoornissen.

Parenting style

- Overbescherming & afwijzing zijn beide geassocieerd met sociale fobie

- Overbescherming ook geassocieerd met anxiety disorders, maar geen depressie - Depressie wel gelinkt wanneer je ouders je afwijzen.

(13)

The development of physical aggression from toddlerhood to pre-adolescence: a nation wide longitudinal study of Canadian children

I

NTRODUCTIE

Agressief gedrag kan adaptief zijn en is noodzakelijk voor overleving.

! Atypisch hoge mate van (fysieke) agressiviteit geassocieerd met sociale problemen.

! Kan reeds geïdentificeerd worden in preschool years.

Nog geen enkele studie toonde ontwikkeling van fysieke agressie (FA) van kleuter tot adolescent of volwassene.

! Onderzoek moet drie tegenstrijdige zaken over ontwikkeling van FA verzoenen 1. De meeste preschoolers maken gebruik van FA

2. Hoe vroeger FA, hoe meer kans op voortzetting hiervan 3. Enkel kleine groepen blijven FA gebruiken.

NORMALE ONTWIKKELINGSPATRONEN VAN AGRESSIE

- Sociaal leren: geweld op TV, vijandigheid peers [meer agressie in adolescentie?]

- Op jonge leeftijd kennen kinderen normen niet + geen goede controle emoties.

- Studies tonen zowel stijgende als dalende trends van FA in kindertijd

! Indirecte, relationele agressie stijgt, FA daalt bij schoolkinderen.

! FA stijgt bij preschool tot adolescentie

ATYPISCHE ONTWIKKELINGSPATRONEN VAN AGRESSIE

Recente longitudinale studies tonen dat er een heterogeniteit is in de ontwikkeling FA.

- Een klein deel kindergarten-kids houdt stijgende vorm FA; risico voor delinquentie

! FA als reactie op stress van overgang preschool naar school?

! FA in kindergarten als continuïteit van gedrag dat eerder werd aangeleerd?

! 2 mogelijke pathways: FA begint voor de start, of op de start van kindergarten.

FACTOREN DIE GEASSOCIEERD WORDEN MET ATYPISCHE ONTWIKKELING FA - Jongens die chronisch FA gebruiken: lage socio-economische achtergrond

! Hebben vaak jonge moeders die een lage scholing hebben.

- Hoge levels van socio-demografische risicofactoren (armoede, één ouder,…)

! in combinatie met lage aanwezigheid ouder(s) meer FA

- Jongens die FA gebruiken hebben minder schrik & waarschijnlijk te maken gehad met de moeder die hun afwees.

GESLACHTSVERSCHILLEN

- Jongens meer FA dan meisjes nadat ze naar school beginnen gaan.

- Het is onduidelijk of jongens agressiever zijn preschool.

Artikel gedragsproblemen

(14)

STUDY OBJECTIVES

- 2 tot 11 jarige Canadese kinderen

- Vijf vragen waar onderzoekers antwoord op zochten

1. Wat is het verschil in FA tussen 2 en 11 jarigen

2. Is er een groep kinderen die een atypische ontwikkeling doormaken?

3. Is er een groep kinderen niet FA als ze school begint, maar het wel stijgt?

4. Worden geslachtsverschillen groter tussen 2 en 11 jaar?

5. Wat zijn de risicofactoren?

M

ETHODE

De statistische analyse ga ik niet beschrijven, dit lees je zelf best even na in het artikel.

R

ESULTATEN

(

ZIE TABEL

)

- Lagere resultaten voor meisjes gevonden

- De resultaten voor FA dalen naarmate de leeftijd toeneemt

- In de figuur zijn de dikke lijnen het gemiddeld gedrag van kinderen - De lichte lijnen in de figuur zijn de voorspelde gedragingen

! Low disister: maken weinig gebruik van FA (31,1%)

! Moderate disister: occasioneel gebruik van FA (52,2%)

! High stable: frequent gebruik van FA (16,6%)

- Het traject loopt tussen jongens en meisjes ongeveer gelijk.

- Dubbel zo veel jongens als meisjes in groep die frequent FA gebruikt.

! Geslacht wordt nu gezien als risico- of protectieve factor.

(15)

PROTECTIEVE- EN RISICOFACTOREN

D

ISCUSSIE

Meer dan 10000 kinderen werden vier keer bevraagd gedurende zes jaar.

- FA frequent bij preschool kinderen

- Kleuters die occasioneel FA gebruiken volgen daarna een dalende trend.

! Kleuters die frequent gebruiken: risico om het te behouden

- Hoge FA groep meestal jongens uit families met laag inkomen, laag geschoolde moeders.

(16)

DE VIJF TE BEANTWOORDEN VRAGEN

- Wat is het verschil in FA tussen 2 en 11 jarigen?

! FA hoort tot het ‘repertoire’ van kleuters, maar daalt met de leeftijd

! 52,2% zit in de moderate desister, gaan bijna allemaal naar de infrequent use groep

! 31,3% in de infrequent groep als kleuter gebruikte geen FA meer op 11 jaar.

- Is er een groep kinderen met een atypische ontwikkeling?

! 16,6% gebruikt frequent FA, deze groep vermindert het gebruik meestal niet.

! Gebruiken op 11-jarige leeftijd ook meer FA in vergelijking met peers.

- Is er een groep kinderen niet agressief als school begint & agressiever worden?

! Er werd geen groep gevonden waar het geweld blijft stijgen

! Er wordt bij de kinderen vooral een dalende trend in agressie gevonden

! Dit toont dat er maar weinig casussen zijn waar kinderen niet fysiek agressief zijn.

- Identificeren van geslachtsverschillen

!Jongens 1.67 keer meer in frequente FA groep dan meisjes.

! Het ≠ tussen jongens & meisjes is consistent met bevindingen van andere studies

- Identificeren risicofactoren

! Jongen zijn met familie met lage inkomsten, moeder hebben die laag geschool is

! Geen van deze factoren gaat in interactie met geslacht.

! Deze omgeving heeft het moeilijk aan te leren hoe om te gaan met agressie.

! Ouders die hoog risico zijn kunnen agressie ook in hun opvoeding gebruiken.

! Dit helpt niet om kinderen om te leren gaan met agressie.

! De opvoedingsstijl verklaart niet het effect op risicovolle omgeving

Er zijn wel twee andere mechanismen waar familierisico mee kan interfereren

! Kinderen hebben in de baarmoeder al een neurologisch tekort, wat het moeilijk maakt om FA te inhiberen.

! Genetische factoren

(17)

The emotion regulation model of attatchment: an emotion specific approach

Het is geweten dat vroege interacties met hechtingsfiguren belangrijk is voor latere emotieregulatie. In vele studies wordt het negatieve effect van falen wel omschreven, maar niet de emoties. Dit doet de vraag rijzen of emotiegerelateerde processen en gehechtheid kunnen verschillen per emotie.

[In de samenvatting spreek ik constant van ‘anxiety’ en ‘avoidance’, dit slaat op de vorm van attachment dat in dit artikel onderzocht wordt.]

GEHECHTHEID & EMOTIEREGULATIE

Elk individu ontwikkelt een band met de caregiver, dit wordt op een dimensie gesitueerd tussen:

- gehechtheid anxiety - gehechtheid vermijding

Hoge anxiety over hechting Is de caregiver aanwezig? Wat is mijn eigen waarde tov caregiver?

Hoge attachment vermijding Emotioneel afstandelijk, oncomfortabel bij afhankelijkheid van anderen.

Volgens Bowbly werken ≠ dynamieken tussen hechting & emotieregulatiestrategieën (ERS).

- Onzekere hechting kan zorgen voor predominante ERS

- Ambivalent of angtige hechting zorgt voor hypergeactiveerde ERS.

- Vermijdend gehecht zorgt ervoor dat nabijheid zoeken een minder gemaakte keuze is.

EEN EMOTIESPECIFIEKE BENADERING

Vorige studies hebben nooit echt de focus gelegd op verschillende emoties.

GEHECHTHEID, EMOTIEREGULATIE EN PSYCHOPATHOLOGIE

- Geen veilige hechting kan leiden tot internaliserende of externaliserende problemen (Bowbly) - Internaliserende problemen: attachment anxiety & avoidance, ook depressieve symptomen - Externaliserende problemen worden ook gevonden als gevolg van onveilige/onzekere hechting

! Anxiety & avoidance kunnen niet consistent gelinkt worden aan externaliserende problemen.

- Adult attachment anxiety & negative mood wordt gemedieerd door emotionele reactiviteit

- Adult attachment avoidance & negative mood wordt gemedieerd door emotionele cutoff (isolatie) - Doel deze studie: kunnen ER en attachment toegepast worden op verschillende emoties.

Om dit te onderzoeken werd gebruik gemaakt van cross-sectionele studies met Causasische adolescenten. Er werden twee studies toegepast.

S

TUDIE

1

Associaties tussen de gehechtheid aan moeder en ER strategieën van kind voor sippe en boze emoties.

Hypotheses

- Anxiously attached verlangen nabijheid van hun hechtingsfiguur.

! verwacht dysregulatie van verdriet en onderdrukking van kwaadheid.

- Attachment avoidance verlangen weinig nabijheid van hun hechtingsfiguur

! verwacht onderdrukking van verdriet en dysregulatie kwaadheid.

Artikel gehechtheid

(18)

METHODE

- 197 leerlingen, 60% vrouwelijk tussen 11 en 16 jaar

- Allemaal leerlingen van een middelbare school in Vlaanderen, België - 82% geen gescheiden ouders, 18% wel

- Ongeveer 60% response METINGEN

- Kinderversie van Experiences in Close Relationships Scale (herziene versie, 2000)

! Onderzoeks beide dimensies (anxiety en avoidance)

Attachtment representations

- Anxiety schaal heeft 18 items (vb. I worry a lot about being abandoned)

- Avoidance schaal ook 18 items (vb. I prefer not to show how I feel deep down) - Alles wordt gemeten met een schaal op 7 (not at all – very much)

- Alle vragen hadden betrekking tot de moeder

Emotion regulation

- Gebruik van ER inventory (2009)

! De schalen meten dysregulatieve, suppressieve en integratieve manieren van ER.

! Enkel gebruik van dyregulatieve en suppressieve in deze studie.

! Specifiek gevraag naar de emoties kwaadheid en verdriet ipv algemene negatieve emoties

RESULTATEN & DISCUSSIE

- Onderdrukking verdriet > onderdrukking kwaadheid

- Attachment anxiety gerelateerd aan dysregulatie & onderdrukking zowel verdriet als kwaadheid - Attachment avoidance gerelateerd met dysregulatie boosheid & onderdrukking verdriet

- Significante positieve correlatie gevonden tussen beide onzekere hechtingsdimensies.

- Familiestatus heeft een significant effect op onderdrukking van verdriet

! Adolescenten met ouders die nog samen zijn rapporteren lagere onderdrukking van verdriet.

- Leeftijd heeft een significant effect [oudere adolescenten rapporteren meer vermijding].

- Geslacht heeft significant effect op dysregulatie & onderdrukking van verdriet

! Meisjes meer dysregulatie van verdriet

! Jongens meer onderdrukking van verdriet

(19)

De volledige statistische analyse van de volgende afbeelding ga ik niet beschrijven, want ik vind de afbeelding duidelijk genoeg. Als je wil kan je het altijd nalezen op pagina 6!

S

TUDIE

2

Repliceren van de bevindingen uit studie 1 en bestuderen van de relatie tussen hechting met de moeder, ER en zowel internaliserende & externaliserende problemen.

- ER bij verdrietige emoties wordt verwacht meer geassocieerd te zijn met depressieve symptomen - ER bij kwaadheid wordt verwacht meer geassocieerd te zijn met agressieve symptomen.

- Belangrijke dynamische veranderingen ondergaan tijdens overgang kind naar adolescent - Verdriet en woede opgenomen als twee soorten negatieve emoties, vaak ervaren in kindertijd - Wanneer ze juist worden beheerd kunnen ze helpen met inter- en intrapersoonlijk welzijn.

METHODE

Participanten & procedure

- 310 adolescenten (59% vrouw), age 11 tot 18

- Middelbare school, Vlaanderen (België), voorbereidend op technische job - 65% participanten intacte families (niet gescheiden)

METINGEN

Attachment representations & ER strategies

- Cronbach alfa: .91 voor attachment anxiety, .93 voor attachment avoidance (uit studie 1 ECR-RC) - Cronbach alfa: .64 dysregulatie verdriet, .76 dysregulatie kwaadheid, .80 voor onderdrukking

kwaad & verdriet (studie 1, ER inventory)

(20)

Depressieve symptomen

- Beck Depression Inventory; 27 items verdriet, interpersoonlijke relaties & school adjustment

! uit antwoorden kiezen die reeds gegeven zijn

Agressief gedrag

- Youth Self Report; 17 agressive behavior items

! Externaliserende symptomen: van 0 tot 2

! Internaliserende symptomen werden niet gemeten

RESULTATEN & DISCUSSIE

- Dysregulatie & onderdrukking van verdriet > dysregulatie & onderdrukking kwaadheid

- Attachment anxiety positief gerelateerd aan dysregulatie & onderdrukking kwaadheid & verdriet - Attachment avoidance positief geassocieerd met dysregulatie boosheid & onderdrukking verdriet - Positieve correlatie tussen attachment anxiety & avoidance

- Avoidance & anxiety beide gelinkt aan depressieve symptomen & agressief gedrag - Dysregulatie van zowel kwaadheid als verdriet geassocieerd met depressie & agressie - Onderdrukking verdriet positief gerelateerd aan depressieve symptomen

- Onderdrukking kwaadheid unieke negatieve associatie met agressief gedrag - Significante positieve correlatie gevonden tussen depressie & agressief gedrag

- Leeftijd heeft significant effect: oudere adolescenten meer avoiding & onderdrukking verdriet - Geslacht

! meisjes rapporteren meer anxiety & sadness dysregulation

! jongens rapporteren meer avoidance & sadness onderdrukking

- Familiestatus toont geen significant effect.

(21)

Opnieuw wordt nu een volledige statistische analyse uitgelegd over de volgende afbeelding. Dit kan je nalezen op pagina 11 van het artikel.

D

ISCUSSIE

De associaties tussen anxiety & avoidance en ER strategieën (dysregulatie en onderdrukking voor verdriet en kwaadheid) werden in de eerste studie onderzocht.

- Studie 1 & 2 toonden een associatie tussen anxiety & dysregulatie verdriet - De associatie tussen anxiety & onderdukking kwaadheid werd niet bevestigd.

- In contrast toonden beide studies wel resultaten voor associatie anxiety & dysregulatie kwaadheid.

Er kunnen twee hypotheses naar voor geschoven worden om deze bevindingen te verklaren.

1. Associatie anxious & dysregulatie verdriet en kwaadheid kan verklaard worden door het algemeen ER model van hechting [Cassidy, 1994]

! Anxious gehechte individuen voelen zich vaak niet in staat om met hun negatieve emoties om te gaan, anderen moeten deze stress oplossen.

! Hoewel de ander het steeds moet oplossen, wordt de omgeving constant door het anxious gehecht persoon gescreend op gevaar en aanwezigheid hechtingsfiguur.

! Het is mogelijk dat anxious gehechte personen hun kwaadheid willen verstoppen, maar het niet kunnen onderdrukken.

2. Ouders van anxious gehechte kinderen reageren inconsistent op de negatieve emoties.

! Dysregulatie door de kinderen wordt gebruikt om aandacht te krijgen.

! Ze hebben geleerd dat rustig zijn ervoor zorgt dat de hechtingsfiguur ‘verdwijnt’.

! Kwaadheid wordt gebruikt als sociale functie

(22)

Individuen die emotionele afstand prefereren tonen dysregulatie kwaadheid en onderdrukking verdriet.

- Hypothese werd bevestigd door studie 1 en 2, ook door vroeger onderzoek?

- Avoidantly attached individuen onderdrukken kwaadheid niet, want dit houdt anderen op afstand.

- Ze onderdrukken wel verdriet om zo hulp van anderen te vermijden.

Dit is gek, want het uitten van kwaadheid kan ervoor zorgen dat de hechtingsfiguur weggaat; is het echt functioneel of een uitkomst van het toch te onderdrukken?

Een tweede doel van huidig onderzoek was onderzoeken of emotie-specifieke ER strategieën zouden mediëren tussen hechting en internaliserende/externaliserende symptomen.

- Studie 2 toont dat verdriet/kwaadheid directe relaties tussen hechting & psychische problemen medieert.

- Een directe relatie tussen anxiety & depressieve sympt gemedieerd door sadness dysregulation.

- Een directe relatie tussen anxiety & agressief gedrag werd deels gemedieerd door dysregulation kwaadheid.

ER in het ‘verdrietige domein’ blijkt meer proximaal geassocieerd te zijn met depressieve symptomen, ER in het ‘boze domein (lol)’ zijn meer proximaal gerelateerd aan agressieve symptomen. Dit komt overeen met vorig onderzoek.

In contrast met vorig onderzoek was de relatie tussen onderdrukking van emoties en psychologische problemen niet significant.

C

ONCLUSIE

- Anxious & avoidant toont specifieke associaties met dysregulatie & onderdrukking sadness.

- Anxious & avoidant toont associaties met dysregulatie van kwaadheid.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

[r]

[r]

Indien door of in verband met de uitvoering van een opdracht van een cliënt of anderszins schade aan personen of zaken wordt toegebracht, waarvoor Van Benthem

RSTTUVWXVYZVX[W\W]^VT_XV`ZVaZ]VbWZ]V\ZY]Vc[VYW]VUTb]cc\dVeZbV`ZVbWZ]

Doordat reeds duidelijk is dat de beschermde soorten uit de soortgroepen flora, broedvogels met jaarrond beschermde nesten, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, reptielen, vissen en

[r]

68 67888942 WXYZ[Y\]Y^_YZ]\Y`aYb_cZ\Y`dYe_ZbfZg`hbiYeZjklcZ^gghZfgZ]mZ_YZ^YdYe_YZagf_Yebf^YfZ]mZYnoe]bhghbYZ