• No results found

Pharmalgen wasp 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING 3. FARMACEUTISCHE VORM 4. KLINISCHE GEGEVENS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Pharmalgen wasp 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING 3. FARMACEUTISCHE VORM 4. KLINISCHE GEGEVENS"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pharmalgen Wasp

1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL

Pharmalgen Wasp, 120 microgram, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie,®

2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING

Pharmalgen wasp Wespengif (Vespula spp.) Gelyofiliseerd materiaal

Het actieve bestanddeel is het gevriesdroogde gif van de wesp. De biologische activiteit van Pharmalgen Wasp wordt gecontroleerd via een test van de totale potentie en wordt rechtstreeks in verband gebracht met de activiteit van het zuivere gif. Dit wil zeggen dat 100 µg van het gelyofiliseerde eindproduct overeenstemt met 100 µg zuiver gif.

Elke injectieflacon Pharmalgen Wasp bevat 120 µg zuiver insectengif. Na reconstitutie met 1,2 ml albumine oplosmiddel bevatten de injectieflacons Pharmalgen Wasp 100 µg /ml zuiver insectengif .

Albumine oplosmiddel

Elke injectieflacon albumine oplosmiddel bevat 5 ml humaan albumine in een concentratie van 0,3 mg/ml. Naast albumine bevat de oplossing ook hulpstoffen waaronder mannitol. Voor een volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.

3. FARMACEUTISCHE VORM

Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie

4. KLINISCHE GEGEVENS

4.1 Therapeutische indicaties

Behandeling van ernstige IgE-gemedieerde anafylactische reacties na steek van wesp.

De extracten kunnen ook worden gebruikt voor het uitvoeren van huidtests die in bepaalde gevallen behulpzaam kunnen zijn ter bevestiging of uitsluiting van de diagnose.

(2)

Voor diagnostisch gebruik

Vooraleer de behandeling overwogen wordt, moet de allergie tegen wespen bevestigd worden op basis van de anamnese en een in vivo (huidtesten) en/of in vitro diagnose.

In vitro diagnose

De uitlokkende species kan bepaald worden op basis van de hoeveelheid specifiek IgE of een activatie van basofielen waardoor het bestaan van een IgE-gemedieerde allergie kan bevestigd worden.

In vivo diagnose

Een huidtest wordt slechts doorgevoerd indien de andere diagnostische middelen geen voldoende diagnostische zekerheid bieden. Bij het uitvoeren van een huidtest met hymenoptera giffen bestaat ook een kans op (soms ernstige) anafylactische bijwerkingen.

Priktest

Voor de priktest start men met een concentratie van 0,001 µg/ml. Bij een negatieve aflezing na vijftien minuten kan de test met tienvouden worden opgedreven tot maximum 10 µg/ml. Bij gebruik van hogere concentraties kunnen fout positieve reacties voorkomen, ook bij individuen die niet allergisch reageren op een steek van het desbetreffend insect.

Intracutaan test

De intracutaan test is 100 tot 1.000 maal gevoeliger dan de priktest. De intracutaan test wordt gestart met een concentratie die 1.000 maal lager ligt dan die van de priktest, met een constant volume van 0,05 ml (tuberculinespuit). Ook hier wordt bij een negatieve reactie na minimum 15 minuten een volgende concentratie toegediend met een maximum van 0,1 µg/ml.

Als behandeling

De hyposensibilisatie wordt uitgevoerd in twee fasen: de initiële behandeling en de onderhoudsbehandeling. De injecties worden meestal toegediend conform één van de doseerschema’s die evenwel slechts als advies gelden. Elke dosis moet immers worden aangepast aan de individuele gevoeligheid van de patiënt en mag enkel opgedreven worden indien de vorige injectie goed werd getolereerd. In alle andere gevallen, alsook bij de onderbreking van de behandeling (infecties, vaccinaties, vakantie, enz.), moet de dosis overeenkomstig worden verlaagd.

Initiële dosis voor immunotherapie:

Onderzoek met Pharmalgen Wasp heeft aangetoond dat bij 90-95% van de patiënten kan worden gestart met 0,1 ml van de concentratie 0,1 µg/ml (een dosis van 0,01 µg Pharmalgen Wasp) volgens het aanbevolen schema in tabel 1, 2 of 3.

Bij zeer gevoelige patiënten bedraagt de initiële concentratie voor de behandeling 0,1 ml van de concentratie die 1.000 maal lager is dan de positieve priktest of 10 maal lager dan de positieve intracutaan test. Voor elke volgende injectie wordt de dosis verhoogd met een factor tien tot een dosis van 0,01 µg wordt bereikt. De daarop volgende injecties worden gegeven volgens de doseerschema’s aanbevolen in de tabellen 1 tot 3.

Initiële behandeling:

Er zijn drie aanbevolen behandelingsschema’s voor de initiële behandeling : a) De conventionele immunotherapie :

Eén injectie om de 3 - 7 dagen (tabel 1).

Tabel 1 : Doseerschema voor de conventionele immunotherapie

* Kan lager zijn, afhankelijk van de gevoeligheid van de patiënt.

** Om het risico op nevenwerkingen te reduceren, kan men elke dosis van 5-100 µg halveren. De twee injecties moeten met een interval van 30 minuten toegediend worden.

Gezien de conventionele immunotherapie geruime tijd in beslag neemt alvorens de onderhoudsdosis wordt bereikt, moet worden nagegaan of deze methode voldoende veilig is om de patiënt te beschermen in de periode tussen de aanvang van de therapie en het toedienen van de

onderhoudsdosis.

b) De gemodifieerde rush-immunotherapie (geclusterd):

Gedurende één dag per week worden in het ziekenhuis 2 tot 4 injecties toegediend met een interval van 30 minuten (tabel 2). Indien noodzakelijk kunnen de tussenperiodes verlengd worden tot 2 weken.

Tabel 2: Doseerschema voor de gemodificeerde rush immunotherapie

Week nr. Dag nr. Concentratie µg/ml Dosis in ml µg /injectie

1 1 0,1 0,1 0,01 *

2 8 1 0,1 0,1

3 15 10 0,1 1,0

4 22 10 0,5 5 **

5 29 100 0,1 10 **

6 36 100 0,2 20 **

7 43 100 0,3 30 **

8 50 100 0,4 40 **

9 57 100 0,5 50 **

10 64 100 0,6 60 **

11 71 100 0,8 80 **

12 78 100 1,0 100 **

(3)

* Kan lager zijn, afhankelijk van de gevoeligheid van de patiënt en de eindpunttitratie.

c) De rush-immunotherapie:

Gehospitaliseerde patiënten worden om de twee uur geïnjecteerd met een maximum van 4 injecties per dag volgens tabel 3.

Tabel 3: Doseerschema voor de rush-immunotherapie

* Mag lager zijn, afhankelijk van de gevoeligheid van de patiënt en de eindpunttitratie.

Onderhoudsbehandeling

Over het algemeen wordt de behandeling voortgezet met 1 ml van de concentratie van 100 µg/ml, of met de concentratie die door de patiënt getolereerd wordt zonder enige significante lokale of systemische reactie. Wanneer de onderhoudsdosis bereikt is, worden de intervallen tussen twee injecties verlengd tot twee, drie en vier weken. De onderhoudsdosis wordt dan verder om de vier weken toegediend. Na 1 jaar onderhoudstherapie mag het interval tussen de injecties eventueel worden verlengd tot een injectie van 100 µg per 6 weken. Indien allergische reacties worden

waargenomen na een insektensteek bij patiënten die de maximale dosis van 100 µg gekregen hebben, mag de dosis voorzichtig worden opgedreven tot 200 µg.

De hyposensibilisatie moet worden voortgezet gedurende een periode van 3 tot 5 jaar.

Meerdere allergenen

Week nr. Dag nr. Concentratie (µg/ml) Dosis in ml µg /injectie

1 1 0.1 0.1 0.01 *

1 0.1 0.1

1 1.0 1.0

10 0.3 3.0

2 8 10 0.25 2.5

10 0.25 2.5

3 15 100 0.05 5

100 0.05 5

4 22 100 0.1 10

100 0.1 10

5 29 100 0.2 20

100 0.2 20

6 36 100 0.3 30

100 0.3 30

7 43 100 0.5 50

100 0.5 50

Injectie nr. Concentratie µg/ml Dosis in ml µg /injectie

1 0.1 0.1 0.01 *

2 0.1 0.2 0.02

3 0.1 0.4 0.04

4 1.0 0.05 0.05

5 1.0 0.1 0.1

6 1.0 0.2 0.2

7 1.0 0.4 0.4

8 10.0 0.05 0.5

9 10.0 0.1 1.0

10 10.0 0.2 2.0

11 10.0 0.4 4.0

12 100.0 0.05 5.0

13 100.0 0.1 10

14 100.0 0.2 20

15 100.0 0.3 30

16 100.0 0.4 40

17 100.0 0.5 50

18 100.0 0.6 60

19 100.0 0.8 80

20 100.0 0.9 90

21 100.0 1.0 100

(4)

die zowel voor de Honingbij als voor de Wesp allergisch zijn, zouden eerst met een enkel allergeen behandeld moeten worden. Wanneer hierbij de onderhoudsdosis wordt bereikt, kan de behandeling met het andere allergeen gestart worden. De maandelijkse injecties van de twee

onderhoudsbehandelingen zouden 2 à 3 dagen gespreid moeten worden.

Dosisreductie

Indien de injectie te oppervlakkig wordt toegediend, kan er lokale irritatie optreden. Dit moet echter niet leiden tot een aanpassing van de volgende dosis.

Dosisreductie in geval van zwelling ter hoogte van de injectieplaats na de laatste injectie

Indien een lokale reactie voorkomt, in het bijzonder een zwelling rond de injectieplaats,(niet de roodheid) wordt de volgende dosis gereduceerd volgens onderstaand schema. Indien direct na de injectie een lokale reactie optreedt worden die dag verder geen injecties toegediend.

Maximale diameter van de zwelling

Dosisreductie in geval van overschrijden van het tijdsinterval tussen de twee injecties

De dosisreductie wordt in verband gebracht met de laatst toegediende dosis. De volgende dosisreductie wordt aanbevolen indien het aanbevolen tijdsinterval werd overschreden tijdens de initiële of onderhoudsfase:

Tabel 4 - Initiële fase:

Tabel 5 - Onderhoudsfase:

Reconstitutie van het lyofilisaat

Vóór het gebruik moet het gelyofiliseerd product worden gereconstitueerd in 1.2 ml albumineoplosmiddel en lichtjes worden geschud. Na reconstitutie bevat de injectieflacon 100 µg/ml zuiver gif. De datum van de reconstitutie en de vervaldatum moeten op het label van de injectieflacon worden vermeld.

Diluties voor huidtesten en de initiële behandeling

Om de huidtesten te kunnen uitvoeren en de initiële therapie te kunnen starten, moeten seriële diluties worden bereid. De injectieflacons

albumineoplosmiddel moeten hiervoor worden gebruikt. Bij sterke diluties is de verpakking met 10 injectieflacons albumineoplosmiddel aangewezen.

Series van 10-voudige diluties moeten bereid worden door gebruik te maken van de standaardoplossing 100 µg/ml. Om verwarring te voorkomen, moeten de injectieflacons vooraf worden gelabeld. Om een 10-voudige verdunning te bekomen, moet 0.55 ml van de gereconstitueerde

standaardoplossing aseptisch worden opgezogen in een steriele spuit en worden geïnjecteerd in een injectieflacon die 5.0 ml albumineoplosmiddel bevat. Verdere diluties worden volgens dezelfde methode aangemaakt (zie onderstaande figuur).

kinderen volwassenen Aanbevolen dosis reductie

< 5 cm < 8 cm Dosis kan worden verhoogd

5 - 7 cm 8 - 12 cm De laatste dosis nogmaals geven

7 - 12 cm 12 - 20 cm Dosisreductie naar de dosis die voor de laatste is gegeven

12 - 17 cm > 20 cm Dosisreductie naar de dosis die de 2 keer voor de laatste is gegeven

> 17 cm Dosisreductie naar de dosis die de 3 keer voor de laatste is gegeven

Interval overschreden Volgende dosis

1-2 weken Herhaal de laatst toegediende dosis

2-3 weken Reduceer de dosis tot 1/2 van de laatste dosis

3-4 weken Reduceer de dosis tot 1/10 van de laatste dosis

Meer dan 4 weken Start de behandeling opnieuw met de initiële concentratie

Interval overschreden Volgende dosis

4-6 weken Reduceer de dosis tot 3/4 van de laatste dosis

6-8 weken Reduceer de dosis tot de 1/2 van de laatste dosis

8-10 weken Reduceer de dosis tot 1/4 van de laatste dosis

Meer dan 10 weken Start de behandeling opnieuw met de initiële concentratie

(5)

Opgelet ! Gebruik voor elk dilutiestadium een nieuwe steriele spuit en merk vooraf de injectieflacons.

4.3 Contra-indicaties

Belangrijke contra-indicaties:

• Onderliggende aandoeningen van het immuunsysteem die gepaard gaan met immuundeficienties of belangrijke immuuncomplexvorming.

• Een behandeling met β-blokkers moet als een absolute contra-indicatie worden beschouwd gezien een dergelijke behandeling de reacties op adrenaline kan verstoren. Adrenaline is het eerste keuze geneesmiddel bij de behandeling van ernstige anafylactische bijwerkingen gedurende de hyposensibilisatie

• De behandeling met ACE-remmers dient 24 uur van te voren worden gestopt voordat er een injectie wordt gegeven. Dit vanwege een verhoogd risico op analfylactische reacties gebaseerd op inhibitie van het angiotensine metabolisme.

4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik

Bijzondere aandacht dient geschonken te worden aan de benefit-risk evaluatie wat betreft de behandeling van kinderen jonger dan 5 jaar. Voor kinderen van 5 jaar en ouder zijn klinische data betreffende de effectiviteit beperkt. Echter veiligheidsgegevens tonen geen groter risico aan in vergelijking met volwassenen.

Algemene voorzorgen

• Bij ernstig chronisch hart- of longlijden, die geassocieerd zijn aan een verhoogd risico bij anafylactische bijwerkingen, dienen de voordelen van de hyposensibilisatie te worden afgewogen tegen de risico’s van de therapie.

• De patiënt mag de dag van de injectie geen zware fysische inspanningen meer verrichten en moet ook vermijden na de injectie excessieve vasodilatatie uit te lokken (bv. een warm bad of stortbad, sauna)

• De injecties mogen slechts worden toegediend indien alle materiaal en geneesmiddelen voorhanden zijn om op efficiënte wijze een mogelijke anafylactische shock op te vangen.

• Dit geneesmiddel bevat mannitol. In zeldzame gevallen kan dit allergische reacties veroorzaken.

Voorzorgen VOOR de injectie

Voor iedere injectie moet worden nagegaan of het toe te dienen extract wel de juiste species van het gif bevat. Verder moeten het interval tussen de vorige injectie, het injectievolume, de concentratie en het uitzicht van de injectievloeistof gecontroleerd worden voor elke injectie.

De gezondheidstoestand van de patiënt dient geëvalueerd te worden evenals:

• de symptomen van eventuele andere allergische aandoeningen (rhinitis, conjunctivitis, astma, urticaria, atopisch eczeem) en vooral het gebruik van medicatie die eventuele allergische symptomen die als bijwerkingen van de injectie kunnen optreden tijdelijk kunnen maskeren (bv. antihistaminica of algemene corticosteroïden).

• het voorkomen van lokale reacties (vroege of late) na de vorige injectie

• elk geneesmiddel dat voor een eventuele andere aandoening wordt toegediend, meer in het bijzonder mogen β-blokkers en ACE-inhibitoren niet worden ingenomen gedurende de hyposensensibilisatie-kuur.

• het voorkomen van een infectie of een febriele aandoening

Elk van deze factoren kan leiden tot een uitstel van de injectie of een aanpassing van het doseerschema.

Voorzorgen NA elke injectie

• De patiënt moet minimaal dertig minuten geobserveerd worden voor het optreden van lokale of veralgemeende bijwerkingen. In zeldzame gevallen kan een anafylactische shock optreden.

• Men moet de patiënt erop wijzen dat hij de injectieplaats nauwkeurig moet observeren en zijn arts bij de volgende consultatie moet informeren over elke vertraagde reactie (zowel lokaal als algemeen) die hij heeft waargenomen.

(6)

4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie

Gelijktijdige behandeling met symptomatische anti-allergische farmaca (bv. antihistaminica, cortico-steroïden, algemeen werkende mastcelstabilisatoren) kan het tolerantieniveau van de patiënt beïnvloeden.

Injecties met andere antigenen (bv. tetanus) mogen niet vroeger dan één week na de laatste injectie van Pharmalgen Wasp toegediend worden, tenzij bij vitale indicaties. De specifieke immunotherapie mag pas na minstens 3 weken voortgezet worden, waarbij de dosis met één trap verlaagd wordt.

4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding

Zwangerschap

Zwangerschap is geen contra-indicatie. Indien zwangerschap optreedt tijdens de behandeling, mag de immunotherapie in principe worden verder gezet. Hierbij moet echter het risico van een anafylactische shock als gevolg van de therapie of van een nieuwe steek.voor moeder en kind zorgvuldig worden geëvalueerd. De specifieke immunotherapie wordt beter niet opgestart bij een zwangere patiënt tenzij bij patiënten met allergie voor insectenbeten met een hoog risico op blootstelling.

Borstvoeding

Er zijn geen klinische gegevens beschikbaar over het gebruik tijdens borstvoeding.

4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen

Na de injectie kan er bij sommige patiënten vermoeidheid optreden, die het vermogen om een voertuig te besturen en machines te bedienen kan beïnvloeden.

(7)

4.8 Bijwerkingen

In het algemeen zijn reacties gerelateerd aan de behandeling met Pharmalgen Wasp het gevolg van een immunologische reactie (lokaal en/of systemisch) op het betreffende allergeen.

Symptomen van een vroege reactie ontstaan binnen 30 minuten na de injectie.

Symptomen van een late reactie ontstaan in het algemeen binnen 24 uur na de injectie.

Vaak voorkomende bijwerkingen, die gemeld werden bij patiënten behandeld met Pharmalgen waren lokale reacties op de injectieplaats.

Bijwerkingen worden ingedeeld in groepen in overeenstemming met de MedDRA-conventie frequenties: zeer vaak (≥1/10), vaak (≥1/100 tot <1/10), soms (≥1/1.000 tot < 1/100), zelden (≥1/10.000 tot <1/1000), zeer zelden (<1/10.000) en niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Frequenties zijn gebaseerd op klinische studies met immunotherapie in het algemeen. Niet bekend betekent dat de frequentie niet geschat kan worden op basis van de beschikbare gegevens en gebaseerd is op basis van post marketing ervaring.

Locale reacties zijn reacties die ontstaan op de injectieplaats en die kunnen zijn injectieplaatszwelling, roodheid, pijn, jeuk, verkleuring en hematoom.

Systemische reacties zijn alle symptomen van organen anders dan de injectieplaats. Systemische reacties kunnen variëren van allergische rhinitis tot een anafylactische shock. Behandeling van een ernstige systemische reactie dient onmiddellijk gestart te worden.

De meeste allergische bijwerkingen zijn mild tot matig en kunnen worden behandeld met symptomatische medicatie zoals antihistamine indien nodig.

In het geval van een grote locale reactie en een systemische reactie is er een evaluatie vereist van de behandeling (zie sectie 4.2).

System Organ Class Frequentie Bijwerking

Immuunsysteemaandoeningen Soms Anafylactische reactie Zelden Anafylactische shock Zenuwstelselaandoeningen Zeer Vaak Hoofdpijn

Onbekend Duizeligheid, paraesthesia

Oogaandoeningen Vaak Conjunctivitis

Onbekend Ooglid oedeem Evenwichtsorgaan- en

ooraandoenigen

Onbekend Duizeligheid

Hartaandoeningen Onbekend Palpitaties, tachycardie, cyanose

Bloedvataandoeningen Vaak Blozen

Onbekend Hypotensie, bleekheid Ademhalingsstelsel-, borstkas- en

mediastinumaandoeningen

Vaak Piepend ademhalen, hoesten, kortademigheid

Onbekend Astma, verstopte neus, allergische rhinitis, niezen, bronchospasme, irritatie van de keel, beklemd gevoel in de keel

Maagdarmstelselaandoeningen Vaak Diarree, braken, misselijkheid, verstoorde spijsvertering Onbekend Buikpijn

Huid- en onderhuidaandoeningen Vaak Urticaria, jeuk, uitslag Onbekend Angioedeem, erytheem Skeletspierstelsel- en

bindweefselaandoeningen

Soms Rugpijn

Onbekend Gewrichtszwelling, arthralgie Algemene aandoeningen en

toedieningsplaatsstoornissen

Zeer vaak Zwelling van injectieplaats

Vaak Injectieplaatspruritus, injectieplaatsurticaria, ongemak, vermoeidheid

Onbekend Jeuk, onaangenaam gevoel op de borst, rillerigheid,

injectieplaatserytheem, injectieplaatspijn, gevoel van vreemd lichaam

(8)

4.9 Overdosering

Bij overdosering kunnen zich bijwerkingen voordoen zoals gemeld onder rubriek “Ongewenste effecten”.

Elk lot Pharmalgen Wasp wordt getest op abnormale toxiciteit bij 5 muizen en 2 cavia's. De dosissen stemmen overeen met ongeveer 2,500 µg/kg lichaamsgewicht. Geen enkele dosis toont toxische effecten bij het dier. Het product wordt vrijgegeven wanneer de testresultaten negatief zijn.

Bovendien toonden toxiciteitsstudies met herhaalde toediening aan dat dosissen die ongeveer 1.000 maal hoger zijn dan de algemeen aanbevolen onderhoudsdosis (d.i. 100 µg/patiënt per injectie) getolereerd werden zonder symptomen van systemische (ter hoogte van de targetorganen) effecten.

De maximale dosis bij de mens (die meestal ook de onderhoudsdosis is) bedraagt 1,4 µg/kg lichaamsgewicht, berekend op basis van 100 µg toegediend aan een persoon van 70 kg.

Daarnaast toonden de toxiciteitsstudies met eenmalige toediening in de literatuur een ruime marge aan tussen de therapeutische dosis bij de mens en de dosissen die toxische effecten geven bij het dier.

5. FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

5.1 Farmacodynamische eigenschappen

Farmacotherapeutische categorie: allergeen extracten ATC-code: V01AA07

Het therapeutisch effect van Pharmalgen Wasp is de specifieke immunotherapie (hyposensibilisatie) van patiënten allergisch aan één van beide of beide giffen. Rekening houdende met de specificiteit van deze farmacologische werking en de klinische ervaring zijn geen dierstudies uitgevoerd en ook niet vereist.

Het werkingsmechanisme is niet volledig gekend. Het farmacologisch effect is gericht op een beïnvloeding van het immuunsysteem, waardoor een specifieke ongevoeligheid van het behandelde individu optreedt specifiek ten opzichte van het gebruikte gif.

De biologische reacties van de allergeenextracten zijn in hoofdzaak het resultaat van immunologische reacties.

Aangezien IgE gemedieerde allergische reacties kunnen optreden, bestaat er een klinisch relevante interactie met geneesmiddelen die het afweersysteem van het organisme kunnen beïnvloeden zoals β-blokkers en ACE-inhibitoren.

5.2 Farmacokinetische eigenschappen

De extracten zijn mengsels van moleculen, hoofdzakelijk proteïnen en polypeptiden, met relatief hoge moleculaire massa. Het juiste aandeel van al de individuele componenten is nog niet gekend. Het extract wordt subcutaan toegediend waarna de geïnjecteerde proteïnen en polypeptiden vermoedelijk na fagocytose verder worden gemetaboliseerd en als kleine polypeptiden aan de immuuncompetente cellen worden gepresenteerd.

5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek

Het doel van preklinische studies is informatie te bieden waardoor men de risico's bij humaan gebruik kan inschatten.

In dierexperimenten heeft men vastgesteld dat injectie van hymenopteragif een degeneratie van perifere zenuwen kan veroorzaken. Deze

waarneming werd eveneens gerapporteerd bij patiënten. Om deze reden mag de injectie niet gegeven worden in de nabijheid van perifere zenuwen.

Er werden nog geen studies uitgevoerd om dit te bevestigen.

6. FARMACEUTISCHE GEGEVENS

(9)

6.1 Lijst van hulpstoffen

Elke injectieflacon Pharmalgen Wasp gelyofiliseerd insectengif bevat:

• 120 µg Insectengif

• 36 mg Mannitol

• 0,36 mg Humaan serum albumine

Elke injectieflacon albumine oplosmiddel bevat per ml:

• 0,3 mg Humaan serum albumine

• 9,0 mg Natriumchloride

• 4,0 mg Fenol

• Water voor injectie ad 1 ml

6.2 Gevallen van onverenigbaarheid

Geen

6.3 Houdbaarheid

• Het gevriesdroogde Pharmalgen Wasp heeft een houdbaarheid van 5 jaar.

• Het albumine oplosmiddel heeft een houdbaarheid van 3 jaar.

• De houdbaarheid van de gereconstitueerde Pharmalgen Wasp-bereidingen is aangegeven in volgende tabel:

Concentratie Houdbaarheid

100 µg/ml 6 maanden

10 µg/ml 2 weken

1 µg/ml 1 week

0,1 µg/ml 1 week

< 0,1 µg/ml 1 dag (elke dag hernieuwen)

6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren

Bewaren in de koelkast (2-8 8C), afgeschermd tegen direct zonlicht. Niet in de vriezer bewaren.

(10)

6.5 Aard en inhoud van de verpakking

Elke verpakking Pharmalgen Wasp bevat:

• 4 injectieflacons gelyofiliseerd insectengif

• 4 injectieflacons (5,0 ml) albumine oplosmiddel Lyofilisaat

Het Pharmalgen Wasp gelyofiliseerd insectengif wordt geleverd in DIN 6R injectieinjectieflacons uit hydrolytisch glas klasse I, afgesloten met een chlorobutyl-rubber stop voor lyofilisatie en verzegeld met een aluminium omhulsel dat vanuit het midden kan afgescheurd worden.

Albumine oplosmiddel

Het albumine oplosmiddel wordt geleverd in DIN 6R & DIN 10R injectieflacons uit hydrolytisch glas klasse I, afgesloten met een chlorobutyl-rubber stop en verzegeld met een aluminium omhulsel dat vanuit het midden kan afgescheurd worden.

6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen

Alle ongebruikte producten en afvalstoffen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften.

7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN

ALK Abelló B.V.

Transistorstraat 23-25 1322 CK Almere NEDERLAND

8. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN

BE 126016

9. DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING

09-05-1984

10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST

Goedkeuringsdatum: 06/2012

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het gebruik van Efient bij patiënten ≥ 75 jaar wordt in het algemeen niet aanbevolen en mag alleen voorzichtig worden gestart nadat een zorgvuldige en

Bijwerkingen die bekend zijn voor de afzonderlijke componenten maar die niet werden gezien in de klinische studies, kunnen voorkomen tijdens de behandeling met MicardisPlus..

Bipressil is geïndiceerd als vervangingstherapie voor de behandeling van hypertensie en/of stabiele coronaire hartziekte (bij patiënten met een voorgeschiedenis van myocardinfarct

Patiënten dienen op de hoogte te worden gesteld dat zij de behandeling met Viramune tabletten met verlengde afgifte niet moeten beginnen tot een rash, die gedurende de

Vanwege toenemende blootstelling aan tadalafil (AUC), beperkte klinische ervaring en het onvermogen de klaring via dialyse te beïnvloeden wordt dosering eenmaal daags van

Vrouwen moeten worden aangeraden niet zwanger te worden tijdens de behandeling met tamoxifen en indien seksueel actief moet een niet- hormonaal contraceptivum gebruikt

Bij gelijktijdig gebruik van geïnhaleerd colistimethaatnatrium met andere geneesmiddelen die mogelijk nefrotoxisch of neurotoxisch zijn, zoals aminoglycosiden of

De volgende geneesmiddelen kunnen het anti-coagulerend effect van Sintrom verminderen: aminogluthetimide, antineoplastica (azathioprine, 6-mercaptopurine), barbituraten