• No results found

NAI WILLEM

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "NAI WILLEM"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

PRIJS 55 CENT.

D

WILLEM

U N K C R S T Y C R T E L U r ^

ANNIE NAI

C U C T R C R t I K K C R U E C N C R H E L D E R

(3)

II llllllllllÏl

3LI0THEEK KITl

m i l

0037 2951

•|ll

c c -

-IJ

W I L L E M

EEN KERSTVERTELLING DOOR ANNIE NAUTA

5 ^ »001 lif

ELECTRISCHE D R U K K E R I J EGNER H E L D E R — 1927

(4)

K E R S T L I E D .

IJl donst ze neer . . de witte sneeuw . . Geruischloos als de Englenschaar, Die eens de Blijde Boodschap bracht In heil'gen nacht . . zoo zacht . . zoo zacht Daalt van omhoog die reine vacht.

Diep zinkt de voetstap zacht en dof.

Al wat er neer komt op de aard' Moet nu als sneeuw geruischloos zijn In dezen nacht, zoo rein . . zoo rein, Waar alles harmonie zal zijn.

Fijn klinken door het luchtruim heen De avondklokken . . wijd en zijd . . Vertellen ons van 't Christuskind Zoo zacht gezind, zoo zacht gezind.

Dat ge in den stal van Bethlem vindt.

Daar ligt het op wat stroo ter neer.

Zóó schamel is zijn kleine krib, Maar boven 't kribje glanst een ster.

Haar flonk'rend licht straalt ver.. zoo ver . . Symbool van 't kindje, deze ster.

Zacht kindje wordt een knaapje zacht.

Zacht knaapje wordt een reine man.

En liefde is Zijn grootste macht.

Waarmee Hij ieder, ieder wacht Die weent in droeven levens-nacht.

(5)

De Goede Herder" noemt men Hem.

Hij zoekt het dwalend schaapje op En draagt het in Zijn armen hcht . . Hoe straalt Zijn rein. Zijn ^cht gezicht.

Bij Liefde-daad. als eerste plicht.

De klokken zwijgen . . 't is nu tijd.

De deuren op'nen zich hee

De boom des Vredes baadt m t licht.

De oogen blij. zoo

Van allen nu naar 't Kerstmis-hcht.

En buiten donst ze neer de sneeuw.

Geruischloos als de . . Die eens de Blijde Boodschap bracht

In heilgen nacht . . loo zacht . zoo zacht Daalt van omhoog die reine vacht . .

W I L L E M .

( E E N K E R S T V E R T E L L I N Q . )

Willem Ritzema. een flinke jongen, bruin gebrand door het dagelijksche buiten-zijn, zat op zijn geliefkoosd plekje, achter in den tuin.

Aan zijn voeten stroomde eene smalle beek, en geen grooter genot bestond er voor Willem, dan rustig te kijken in het heldere water en zijn gedachten te laten gaan over later — als hij groot zou zijn.

Vader was aannemer-architect in Indië, en zou zoo graag hebben gehad, dat zijn zoon hem daarin opvolgde — maar Willem's verlangen was stuurman te worden op eene der groote mail-booten. Hij kon vader en moeder dan tóch vaak opzoeken, in de weken, dat de boot aan wal lag.

Die lieve moeder, hoe duidelijk zag hij haar in zijn ver- beelding weer, zooals ze hem voor twee jaren geleden vaar- wel had gezegd. Terwijl ze hem kuste, vroeg hare zachte, vriendelijke stem :

Zal mijn Willem een lief en gehoorzaam kind blijven en heel vaak aan vader en mij denken en brieven schrijven ? Ja mijn jongen, kan ik daar zeker van zijn ?

Willem had haar met zijn mooie diep-blauwe oogen aan- gezien en beloofde het stellig. Vader had hem bij het heengaan een mooi horloge gegeven en had gezegd daarbij:

Jongen zoo dikwijls je op dit horloge kijkt — denk dan tegelijk aan moeder en mij. — W c hebben je zoo lief en zullen je zoo heel erg in onze nabijheid missen . . Leer vlijtig ~ blijf een even eerlijk en lief kind, als ge tot nu

(6)

waart . . en als je de examens achter den rug hebt, kom je zoo vlug mogelijk naar Indië , waar wij je met zoo'n groote blijdschap zuilen zien komen. — Afgesproken hè? — Toen had vader, met tranen in de oogen, het horloge in zijn jas- zakje laten glijden . .

Als hij aan dit alles dacht . . oh, dan kwam het ver- langen . . Hij rekende de jaren maar weg en zag zich als stuurman op de groote mailboot . . W a t zou moeder hem een „mijnheer" vinden — en zoo groot! W a s hij deze twee jaar al geen stuk gegroeid? Gretha, die de huishouding bij grootvader deed, zei gister nog tegen hem ; Wim, Wim, je bezorgt mij maar werk met dat verlengen telkens, van je kleeren . . Je wordt nog een reus, als dat zoo doorgaat. —

Ja. lachte grootvader vergenoegd, er zit schot in, gelukkig.

Grootvader telde de dagen, als er een brief uit Indië kon komen, want elke maand kwam er éen.

* * *

Willem ! . . W i m . . waar zit je toch . . hoor je me niet roepen, jongen ? — klonk de stem van grootvader uit het huis.

Nog éen blik in het zonnige, rimpelende water en rrts — daar vloog Willem heen, nagesprongen door Mira, regel- recht door den tuin n?ar huis.

Grootvader — hier ben ik — riep hij vroolijk — en tot den hond; pas-op Mira, — koest — wat maak je mij weer vuil met je dikke pooten. Kom W i m — nu gaan we een wandelingetje maken — ik heb véél met je te bespreken — want er is een brief uit Indië gekomen, met groot nieuws.

Vader schrijft, dat het nu hoog tijd wordt, dat je naar de stad gaat, om de lessen van een k.o.p.school te volgen.

En privaat-les mag je oók erbij nemen, als je wilt, want het examen voor machinist, moet als van een leien dakje gaan.

Gretha zal a.s. week met je naar L. gaan, om een ge- schikt kosthuis te zoeken. — Ik heb al eenige adressen van

Maarten Broese gekregen — want — hoe graag ik je 's avonds weer thuis zou hebben — de afstand is te groot, heen en weer trekken dagelijks, gäät niet . .

W c zullen dus scheiden, beste jongen — het zal mij zéér

eenzaam zijn zonder jou — ik zal je missen — maar de ge- dachte, dat 't voor je toekomstige leven is, èn de overtuiging, dat je je best zult doen, zullen mij troosten. Voorloopig kom je zaterdags hier — en dat is een pleistertje op de wonde

— een heel mooi pleistertje.

De goede, oude man nam zijn kleinkind bij de hand, drukte die en vroeg:

W é l — en hoe vindt je dat nieuws nu zélf ?

Willem zag een oogenblik voor zich uit, richtte toen zijn hoofd óp om grootvader aan te zien en antwoordde op beslisten toon :

Ik vind het heel jammer om u alleen te moeten laten, grootvader, en om niet meer met Mira te kunnen spelen.

Maar ik wil wél graag op de school, die vader bedoelt, en ik zal mijn best doen ook, want ik verlang soms zóó naar moeder — en ik kan niet naar haar toegaan, vóór ik de examens met goed gevolg heb afgelegd.

Bij wie dacht u mij in huis te doen ?

Ach grootvadertje... en hij vatte grootvaders hand, zou ik bij juffrouw Trina mogen vragen, of zij mij hebben kan?

Juffrouw Trina is altijd zoo zacht en vriendelijk voor mij — en moeder heeft met haar op dezelfde school gegaan — dus kan ze mij ook over moeder vertellen . . Toe, grootvader, mag ik vragen, of zij mij in huis wil nemen (

En vol verlangen zag Willem op, naar het goedige gezicht van zijn grootvader.

Een glimlach speelde om diens mond . . gelukkig — Willem wilde dus tóch wel naar de stad . .

Toen zei hij opgewekt:

Zéker jongen — je mag naar juffrouw Wilbcrs toegaan om te hooren of zij je kan plaatsen — ach — wat zou dat een troost voor me zijn, te weten, dat je een prettig tehuis hadt in de stad . . Heeft ze geen twee kinderen ? . . meisjes, meen ik ?

Ja grootvader . . twéé — hoerah! riep Willem en in groote blijdschap holde hij met Mira den weg heen en terug.

Nu, zei grootvader, toen Willem weer naast hem liep, hijgend nog van 't hollen met Mira, niet alleen /7( zal on- wennig zijn van mijn jongen, maar Mira niet minder en Mira begrijpt niet, „waarom" baasje Willem moet weggaan.

W a t zal hij naar zijn kameraad zoeken. — Willem streelde

(7)

8

Mira over zijn mooien, verstandigen kop en zei bemoedigend : Als ik Zaterdags over kom . halen wc de schade in, hè?

beste Mira?

En tot antwoord werd de dikke rechterpoot in Wim's uitgestoken hand gelegd . .

Ze spraken nog geruimen tijd over alles . . toen liepen ze in gedachten naast elkaar voort . . grootvader veel minder opgewekt, bij het vooruitzicht dien vroolijken Willem te moeten missen ^ Willem, half blij, half ernstig, maar — jong als hij was — behaalde de gedachte van het grootsche idéé

„de wereld in te gaan" — de overwinning.

* * *

Eenige dagen daarna zat Willem als gewoonlijk op het bankje bij de beek.

Mira lag aan zijn voeten te slapen,

't W a s heel warm . . er broeide onweer in de lucht.

Willem voelde nü, terwijl hij zoo te droomen zat, dat dit plaatsje als iets heerlijks, in zijn herinnering zou blijven be- staan . .

Die rustige, zonnige, zacht-rimpelende beek . .

Hij was nu ruim twee jaar bij grootvader, 't was onbe- grijpelijk, dat daar nu een eind aan zou komen. Gretha ging overmorgen met hem mee naar L. En hij moest er dan blijven ! — Als juffrouw Trina hem nu maar in huis wou nemen — oh — al was 't een plaatsje op zolder maar, — om te slapen . .

Arme Mira — vriend — kijk me eens aan . . baasje gaat weg, naar de stad. Nu zul je niet meer zoo vaak kunnen hóllen en spelen -- dat spijt me zoo voor je.

Als ik er niet meer ben, wat zul je dan snuffelen I Zul je dan denken — waar is Willem ?

Mira begreep niet, wat zijn jonge baas bedoelde . . kneep behagelijk de oogen dicht en strekte zich heelemaal uit.

Z o o bleef Willem daar zitten, tot Gretha hem riep voor 't middag-eten.

Z e had pannekoeken met rozijnen gebakken, die hartelijke Greeth, maar hoeveel Willem anders ook op kon, nü ging 't niet . .

Ook grootvader zei: 't is jammer — maar 't is bepaald te warm om te eten. En hij veegde zijn gezicht eens af met

zijn zakdoek. — Z e zijn anders overheerlijk — prees hij — je hebt alle eer hoor Gretha . . is 't niet Wim ?

W i m , die een traan bij grootvader had gezien, knikte maar van ja — want spreken kón hij niet.

W a t was heengaan van eene lieve plek toch droevig.

Nee maar, zei Greeth, terwijl ze een warme pannekoek op Willem's bord schoof — als ik dèt geweten had jongetje, dan zou ik je lievelingsmaal niet hebben klaargemaakt — ik beleef heelemaal geen eer aan je . . foei . .

En ze tikte hem eens op zijn schouder . . kom . .

Grootvader maakte spoedig een eind aan 't middagmaal door te zeggen :

W i m — zou je niet even naar meester gaan ? om goeien- dag te zeggen ? . . 't Is een geschikt oogenblik, zoo na den eten, en als je weer terug bent, gaan we samen door de velden. — Z e staan zóó mooi met die hooge halmen . . Is er iets rustigers, mooiers, dan middag-zon in geel-golvend koren ?

Ja, ik zal even gaan, zei Willem zacht, oprecht weemoedig gestemd bij de gedachte, dit vriendelijke tehuis met zijn stillen vrede, vaarwel te moeten zeggen.

Het meesters-gezin was thuis. Juffrouw van Ommen zat achter het theeblad en breide — meester rookte een pijpje en de meisjes, Mieke en Tineke, die met Willem op school gingen, maakten een handwerkje.

Tineke gaf Willem een stoel. — Juffrouw van Ommen bood hem een kopje thee aan en al spoedig was Willem aan 't vertellen over alles en nog wat, — en van vader en moeder het laatste nieuws, uit Indië. —

Toen stond hij op, want grootvader wachtte voor dc wandeling.

Nu Willem, zei meester opgewekt, ik wensch je van harte het beste, in je nieuwe woonplaats. Leer maar even vlijtig als hier bij mij, en wanneer je eens op een Zaterdag over bent, hoop ik je gauw weer eens bij ons te zien. W e hooren dan, hoe of je leventje daar gaat. — 't Zal me vreemd zijn, je niet meer in dc klasse te kunnen oproepen voor een beurt, zei hij lachend.

Juffrouw van Ommen gaf hem een paar mooie zakdoeken en zei: tot aandenken Willem — Tineke en Mieke hebben je naam er in geborduurd. — Mooi? —

(8)

10

Erg mooi — dank u wel — en hij gaf de juffrouw en de schoolkameraadjes een hand tot afscheid.

Toen gingen ze met hun vijven door 't tuintje — Meester deed het groene hekje open en een hartelijk daag — daèg klonk door de zomerlucht.

Wim wuifde met z'n petje zoolang hij kon ~ en sloeg vervolgens rechts af de straat in, naar huis.

Grootvader stond al op den uitkijk met Mira, die, zoodra hij W i m zag aankomen, vroolijk begon te blaffen.

Met hun drieën liepen ze door de laat-middag-zon be- schenen koren-velden.

W a t was het heerlijk buiten! De kikkers kwaakten zoo echt landelijk rik-kik-koeak-kwak. Mira sprong dan hier, dan daar en blafte van louter genoegen. De vliegjes dansten een wilde dwarrel-dans en een zacht koeltje deed een geheim- zinnig fluisteren door de hooge halmen gaan.

't W a s een zeldzaam-schoone middag.

Na de wandeling kwam Gretha met een glas limonade in het priëeltje . . maar het gesprek wilde niet erg vlotten.

Nadat ze een uurtje gezeten hadden, stelde grootvader voor de bedjes op te zoeken — — 't Wordt morgen een ver-

moeiende dag, zei hij, en toen de toren-klok negen heldere slagen liet hooren, lag het gezin ter ruste. —

* * *

O f grootvader al sliep om elf uur?

Neen — hij lag nog klaar wakker. — 0{ Willem al sliep om elf uur?

O h neen — hij lag voor zich uit te staren en streelde af en toe Mira, die in de groote mand voor zijn bed lag. — Willem snikte zacht. O h 1 nu hij dit gezellige kamertje voor goed zou verlaten — dit kamertje waar hij zich altijd zoo echt gelukkig tot slapen had neergelegd. En grootvader missen 1 En Mira . .

De stad leek hem zoo groot en ongezellig. En al die on- bekende gezichten ! W a t zouén ze hem dikwijls uitlachen, als hij domme vragen deed.

Grootvader bespotte hem nooit.

Ach, als juffrouw Trina .. en opeens vouwde hij de handen tezaam en bad:

H

Goede God, ik ga nu bij grootvader, dien ik zoo liefheb, vandaan — en vader en moeder zijn zoo ver weg — ik zou zoo erg graag bij juffrouw Wilbers in huis komen . .

't Was Willem nu alsof hij na dit gebedje veel rustiger was. W è l waren zijn gedachten ver van opgewekt, méiar het vertrouwen, dat God hem zou verhoeren, maakte dat hij spoedig in slaap viel.

« « «

Om 7 uur kwam Greeth hem wekken.

Buiten scheen de zon helder en vroolijk.

W i m sprong uit zijn bed. waschte zich bij het waschtafeltje in den hoek, zooals hij alle dagen deed — maar toch was 't voor zijn gevoel, zoo geheel anders nü. —

Hij spoedde zich naar de huiskamer.

Grootvader zat al met z'n krantje bij 't raam, toen Willem binnentrad.

Gretha sneed brood . . ze had een grooten boezelaar voor gedaan om de zondagsche japon niet vuil te maken.

Willem zeide vriendelijk goeden morgen en ging dadelijk naar grootvaders plaatsje; schoof dicht bij hem op de breede vensterbank en zeide:

Ach, grootvadertje wat is afscheid nemen toch droef. — Ik voel nü, hoe heerlijk ik het hier bij u had — en hij ver- borg zijn gezicht achter het groen-saaien gordijn.

Ja. jongelief, zeker is het moeilijk, om heen te gaan van een bekende, dierbare plek — je zult dit nog dikwijls onder- vinden, op je weg door het leven. Want is het zoo niet, hoe ouder men wordt, hoe meer men het goede gevoelt . . De droefheid over het afscheid van vader en moeder heb je niet künnen voelen, omdat je toen nog te jong waart — je begreep 't nog niet maar het afscheid van mij en ons rustig-gelukkig leventje stemt je treurig, omdat je vermoedt, zou ik haast zeggen, dat je een goeien, warmen stal zult verlaten.

Je gaat nu de wereld in, en de menschen zijn niet altijd gul en vriendelijk en oprecht. Z e kunnen zoo koel, zoo liefdeloos, zoo oneerlijk zijn. Dit weet je nu nog niet uit ondervinding, want hier heb je nog zoo'n klein wereldje gehad met mij alleen. Hier heb je je hart met de kleine ver- drietelijkheden voor grootvader kunnen uitstorten. En dat

(9)

12

is zoo'n zegen, zoo'n heel groot voorrecht, als men een trouw, liefdevol hart in de nabijheid weet, dat met ons mee gevoelt, met ons mede lijdt of met ons mede juicht.

Of ge dadelijk goede vrinden in de stad zult vinden — ik hoop het héél innig — maar toch heeft Willem zijn vader en moeder en grootvader nog. nietwaar? Schrijf in je vrije uren dikwijls aan ons en vertel ons alles, je vreugde en je verdriet — verberg niets voor ons, die zóóveel van je houden . . Beloof je mij dat?

En Willem, overstelpt door droefheid, viel grootvader om den hals en beloofde snikkend, heel vaak te zullen schrijven. Van het ontbijt kwam niet veel . . Maar Gretha.

de trouwe zorg. had een mandje gevuld met allerlei, voor de reis. — En 't was maar een goed half uur sporen.

't Werd tijd om te vertrekken.

Daar ging Willem, nageoogd door grootvader.

Grootvader had Mira stevig bij de ketting. Hij begreep er niets van, dat hij niet mee mocht en zou niets liever hebben gewild dan Willem achterna hollen.

Grootvader had het afscheid kort gemaakt. Toen ze den hoek om waren liepen Gretha en hij vlug naar het kleine station, waar Gretha kaartjes nam en spoedig daarop stapten ze in den trein, die hen naar L. zou voeren.

• * *

Ze zaten juist een kopje koffie te dridken, toen Gretha en Willem het keurige huisje binnen stapten van juffrouw Wilbers.

Wilbers liet Anna op z'n knie paardje rijden en bij eiken hoogen wip, kraaide zij het uit van pleizier. —

Petronella, de oudste, voorzag poes juist van een schoteltje melk. Poes heette Nellie — en - als ze kon ! zou ze aan iedereen vertellen, hoe heerlijk ze hier was aangeland. Nellie was als een uitgehongerd, door-nat zwerfkatje, door vader Wilbers opgenomen en met vreugde door de kinderen ont- vangen.

W a t zag 't er keurig-netjes uit. in de kamer !

Alles glom en blonk. — Allerlei snuisterijen stonden op het kastje, een friesche klok tikte gezellig-langzaam aan den muur

— en op de venster-banken keken tien lak-geraniums met dikke trossen, naar omhoog. —

Trina was heel even naar de keuken gegaan — maar kwam

13

bij de ongewone drukte in de voorkamer, vlug even kijken.

Wel lieve deugd . . riep juffrouw Wilbers — daar heb je waarlijk Willem Ritzema en Gretha !

]a, zei Gretha, nadat ze elkaar begroet hadden. — Ik breng Willem vandaag naar de stad — ik heb hier drie adressen.

W e moeten een kosthuis voor hem uitzoeken.

Opeens zei Willem, die tot nu toe niets gezegd had. met een kleur van verlegenheid :

Juffrouw Trina — zou ik astublieft bij U in huis mogen komen ? En zijn eerlijke, blauwe kijkers zagen juffrouw Wilbers smeekend aan . .

Hier? . . in ons kleine huisje? . . en Trina lachte eens hartelijk . . maar beste jongen, ik heb geen slaapkamertje voor je, — anders met alle pleizier . .

Heeft u dan geen zolder-kamertje, vroeg Willem ?

Ja — een heel klein hokje boven — maar geen kamertje — daar kun je toch niet slapen?

O ja — dat is niets — zei Willem opgeruimd, daar wil ik wèl graag slapen.

Juffrouw Wilbers keek haar man eens aan. Wilbers knikte en zei:

Wel ja, zóó klein is 't niet . .

Nu . . blijf dan maar bij ons, als je dat zoo heel graag wilt. — Ik heb als meisje zooveel met moeder omgegaan, ik zal je nog wel eens laten lachen, als ik je onze guiten-streken vertel, later.

Dus dan hebben we een nieuwen huisgenoot erbij . . Hèb ik van mijn leven, zei Gretha blij. dat zaakje is al héél gauw in orde. W a t zal grootvader in zijn schik zijn, want, Trina, het was de vurige wensch van Wim, om bij u in huis te mogen komen.

Blijf nu hier nog eten. Gretha, stelde Trina voor — we kunnen wel wat vroeger tafelen.

Goed, ik neem 't graag aan. Hier is een lijstje van alles wat er voor Willem gekocht moet worden. Ik laat 't heel gerust aan je pleegmoeder over, jongen. Zij is beter op de hoogte dan ik, in welke winkels men moet zijn, om goeie spulletjes te koopen in de stad.

Toen de eenvoudige maaltijd afgeloopen was, vertrok Gretha om met een eerstvolgenden trein naar Velzen terug te keeren.

Z e wilde grootvader het goede nieuws vlug mededeelen.

(10)

14

Willem en Petronella gingen mee naar 't Station.

Met een hartelijken zoen nam Gretha afscheid van haar jongen vriend, wien de tranen in de oogen stonden.

Kom, zei ze . . Willem, nü toonen, dat je een Hollandsche jongen bent, en blij zijn, dat je zooveel in de stad zult leeren . . Zaterdag over eene week kom je weer in Velzen bij grootvader en Mira denk eens. hoe prettig en de dagen in de stad vliegen in een ommezien voorbij. En nu je wensch in vervulling I Bij juffrouw Wilbers in huis! Je bent een geluksvogel . .

Gretha sprak alleen maar zoo om hem moed in te spreken.

Ze vond 't zelf ook jammer, om van W i m te moeten scheiden.

De conducteur kwam hard aanloopen en drong:

Instappen astublieft, juffrouw — 't is tijd . .

Nog één handdruk uit het portier-raampje -- het fluitje gilde hoog . . en wég stoomde de trein.

Gretha wuifde en wuifde . . en Willem zwaaide met zijn zakdoek in de lucht.

Toen de trein uit 't gezicht was, begon Willem hevig te snikken. Petronella troostte hem zoo goed ze kon — ze was zelf óok nog maar een kind en zei, om hem wat af te leiden:

Vindt je de stad niet mooi en groot?

Willem wischte de tranen af met zijn zakdoek en snikte:

Je vindt . . 't zeker . . erg gek . . dat ik zoo schrei . . Nee, dat is heel natuurlijk, zei Petronella, maar nu moet je toch eens goed kijken, Willem, we loopen hier op de hoofd-gracht van de stad. Heb je wel eens zulke hooge huizen gezien ?

Willem schudde ontkennend het hoofd, en zag nu met zijn beschreide oogen links en rechts.

Juffrouw Wilbers wachtte met een kopje thee, toen ze terug kwamen. Nadat ze een poosje over allerlei gepraat hadden, zette ze haar hoed op, trok den mantel aan en zei tegen Willem :

Nu gaan we samen inkoopen voor je doen. Willem. Groot- vader heeft op dit lijstje alles gezet, wat hij oordeelt dat je nieuw moet hebben.

Petronella blijft bij Anneke thuis, hè Petertje? en tegen den tijd, dat vader van 't werk komt, zijn we wel weer thuis, denk ik. Mocht 't niét zoo zijn, dan zet je maar vast koffle in de blauwe kofüekan.

J

. I

12

Best moeke. Petertje zal zorgen, .dat 't in orde is, lachte het meisje.

't Was zoo'n huismoedertje — hoe jonf ze ook was. Alles zou precies gebeuren, zooals moeder gezegd had. Daar kon juffrouw Wilbers op rekenen.

* <K *

Willem en zijn pleegmoeder liepen door de hel-verlichte straten van de stad.

Willem, die door de hartelijke woorden van Trina zijn droefheid voelde verminderen, zag zijn oogen uit 't hoofd.

Wat een lichten overal . . de étalages, de eene al schitte- render dan de andere . . overal klonk muziek . . en die drom van menschen . .

Ja, lachte juffrouw Wilbers. Je zult het stadsleven toch wel prettig vinden, als je er eenmaal aan gewend bent. Om dezen tijd is alles al stil bij jullie in 't dorp hé? en hier beginnen ze opnieuw te leven . .

In een groot kleedingmagazijn werden twee nieuwe school- pakken aangepast — een nieuw Zondagsch pak — het Zon- dagsche van thuis zou nu voor den dag worden gebruikt, nä schooltijd. Een strooien hoed — een schoolpet.

Och, och, wat een dure jongen ben jij, plaagde juffrouw Wilbers, toen de bediende de rekening haalde bij de cassa.

Toen gingen ze schoenen koopen. Eén paar voor den Zondag, éen paar voor alle dagen en een paar gymnastiek-schoenen, met rubber zolen . . en wat niet meer . . Ze gingen winkel in, winkel uit.

De eerste nacht in de stad — waar Willem zoo erg tegen op had gezien, ging voorbij met . . heerlijk slapen . .

Hij was ook zoo vermoeid I

* * *

Willem hoefde pas Donderdagmorgen 9 uur op school te zijn, — Trina liet hem dus lekker uitslapen.

Toen Petertje naar school was, — die Anneke tegelijk naar de fröbelschool mee nam, — riep Trina hem pas. (Wilbers was al om 7 uur uit huis gegaan, naar zijn werk).

Een poos later zaten ze gezellig aan het ontbijt en ver- telde Trina van de vriendschap, die ze met Willem's moeder gehad had.

(11)

16

Willem liet het horloge zien, dat vader hem den laatstee dag gegeven had. En in een vierkant lijstje van leer, zat het portret van moeder. Hij reikte het aan juffrouw Wilbers eo zei: Hè, als ik hier een poosje ben. zal ik mij eens laten fotografeeren — voor moeders verjaardag. Vindt ge dat niet aardig, juffrouw Trina?

Ja, dat zal zéker aardig zijn, stemde ze toe. Daar zullen vader en moeder wel erg blij mee zijn.

En nu moet ik gauw even een briefkaart schrijven aan grootvader en Greeth en zeggen, dat ik mij zoo recht thuis voel al.

Dat doet me erg veel genoegen, dat je dat uit je zelf zegt. Willem, zei Trina . . erg veel genoegen.

Toen haalde ze inktkoker en pen en Willem schreef:

Lieve Grootvader en Greeth,

Ik heb heerlijk geslapen vannacht — ze zijn allemaal zoo hartelijk en lief voor me. Ik bedank U wel voor al de nieuwe kleeren, die juffrouw Wilbers mocht koopen.

Zaterdag over acht dagen, kom ik thuis Wat heerlijke gedachte. W a t zal ik U dan veel te vertellen hebben.

Hoe is het met Mira? Mist hij me ook? Die trouwe viervoeter. Hier is een mooie, witte poes. Nellie heet ze.

Dag grootvader ! Dag Greeth ! . . . Hartelijk gegroet, ook van juffrouw Wilbers.

Uw W i l l e m . De bus is aan 't einde van de straat. Breng de kaart er nu heen, ik geloof, dat de 2e buslichting over een kwartier

?laats heeft, zei Trina. Dan heeft grootvader ze al spoedig, 'oen Willem de kaart in de bus gedaan had en weer terug- gekeerd was, kwam Trina bij hem in de kamer zitten en zei vroolijk:

Je ziet Willem, ik neem het er ook eens van. Ik reken 't mij niet alleen een plicht, maar een zeer groot genoegen is 't tevens, om met mijn nieuwen huisgenoot een beetje te ..geselsen" zou grootvader Dijke uit de Transvaal, zeggen.

Anders voel je je zoo alleen, en dat mag niet.

N u — ik vind 't oók erg prettig, juffrouw Trina. Maar wat zei u gister ook weer — komt er Vrijdagavonds altijd iemand bij u theedrinken ?

17

Ja — Willem dat zal ik je zeggen. Overmorgen is het Vrijdag en dan zal hij om zes uur wel hier zijn. [>at is het klokje ongeveer.

Je moet weten 't is eigenlijk een mijnheer, een oude mijnheer.

Ach. 't is erg zielig — want hij is in een der groote huizen van de Diaconie, hier in de stad.

Hij heeft 't goed — hij is ook tevreden — maar 't is toch genadebrood . . en dat smaakt bitter, dat voel je wel. Ook veel vrijheid, het kostbaarste bezit van een mensch, heeft hij niet.

't Leven in zulke gestichten gaat op de minuut af — dat is natuurlijk noodig voor de orde — en Vrijdags mag hij uit van half zes tot tien uur binnen zijn, weer.

Dien vrijen avond van'de week brengt hij altijd bij óns door, en Willem, jij zult 't ook heerlijk vinden, te luisteren naar de mooie en gevoelvolle verhalen, die hij doet. Hij kan zóó prachtig vertellen. Mijnheer Reeders — zoo heet hij — was in zijn jonge jaren koopvaardij-vaarder. Ik geloof zelfs, dat hij kapitein van een schip is geweest.

Maar je begrijpt wel. dat we n i e t s vragen. W i j laten hem geheel baas over zijn verleden — zei ze met warmte.

Maar je kunt aan alles merken, dat 't een mijnheer is van huis uit.

Hij kwam in zijn kapiteins-tijd, veronderstel ik. in kennis met de eenige dochter van een papier-handelaar. Z e hadden een winkel. De ouders van het meisje vonden het heel on- pleizierig. dat Hermanna. zoo heette zij, met haar man mee zou moeten op het schip. In dien tijd gingen de vrouwen van de kapiteins mee op reis, als ze getrouwd waren.

Die ouders konden geen afstand van hun dochter doen..

Z e zagen haar dan in geen jaren terug soms, ^ want heel dikwijls bleef zoo'n schip lang van 't moederland verwijderd, omdat ze in de Indische binnen vaart voor de een of andere lading werden aangehouden.

Maar ze waren verloofd — zoover had Hermanna haar ouders toch overgehaald.

En zie — wat wil 't geval. — Toen mijnheer Reeders na het vieren van de verloving weer uit varen ging, duurde het ruim twee jaar, voordat hij den voet weer op Neder- landschen grond zette.

In den papier-winkel was alles nog hetzelfde gebleven . .

(12)

18

en ook Her manna had haar vriend heel trouw gewacht.

M a a r vader en moeder Barendse maakten nu zulke be- zwaren — neen Hermanaa kónden ze n i e t missen. — Z e gaven geen toestemming om te trouwen . . ze dachten er niet aan . . nooit . .

Maar . . zeide de heer Barendse — zoo heetten ze — als Rudolf hier wil blijven . . en opvolger in de zaak wil worden, dan krijgen jullie oogenblikkelijk den zegen van moeder en mij en mogen jullie den trouwdag vaststellen — als je wilt. .

Mijnheer Reeders zegt, dat hij een harden strijd gestreden heeft ' want zijn verstand zij hem : „Schoenmaker blijf bij je leest" — je bent zee-man — je moet weggaan — je bent niet voor den handel geschikt . . je vernietigt je leven . . maar de vriendelijke, zachte stem van Hermanna, en vooral haar mooie blauwe oogen smeekten :

Blijf hiér . . luister naar de stem van je hart . . wat heb je op zee — als ik hier alleen blijf — en jij daar alleen ? En zoo bleef hij aan wal.

Z e trouwden al spoedig daarna. —

Je behoeft niet te vragen Willem, wat een berouw of die man gekregen heeft — wat of d i e man geleden heeft — toen hij voor de kleine ruitjes van de glazen winkel-deur dag in, dag uit — jaar in, jaar uit, naar de voorbijgangers van het nauwe straatje stond te kijken . .

En dat hij! — die zoo aan het vrije, mooie zeemans-leven gehecht was — en wiens grootste behoefte was, 's avonds op te zien, naar het ster-bezaaide hemel-veld . .

Werkelijk — als je de tranen bij die vertelling in zijn oogen ziet blinken — dan komen je eigen warerlanders ook te voorschijn — en je zou haast roepen — dóe het dan niet — dóe het dan niet — want je vergeet, door het vuur waarmee hij vertelt, dat hij 't over zijn verleden heeft . .

Die papier-zaak ging niet erg florissant. ~ Er kwamen al machines en ook concurrenten — en bij mijnheer Reeder was niet de minste lust aanwezig, de zaak flink aan te pakken.

Hij stond voor de ruitjes en droomde nóg van reizen en trekken . . en dän, als, hij plotseling tot de werkelijkheid werd teruggeroepen, wist hij, dat zijn levenskansen

niet

meer

zouden aanbreken en dat hij zijn verloren gegane illusies en jeugd

nimmer

terug zou kunnen krijgen.

17

r Z e wachtte even, maar Willem vroeg, geheel onder den indruk : En toen ? . . Hoe verder ?

N o u — na den dood van zijn schoonouders, was h ij de aansprakelijke persoon van de zaak.

Mogelijk was hij een uitnemend kapitein — o, ik twijfel daar geen oogenblik aan, zei Trina Wilbers — want als mijn- heer over de zeereizen begint . . dan is 't of hij nóg moet uitvaren . . W a t toch jammer hè ? . .

Maar een koopman was hij

niet.

De leveranciers hadden dat zeer gauw in de gaten — en zoo werd de kwaliteit van het papier dikwijls veel te duur berekend. Dan volgden klachten van de klanten — ze hadden toch het allerbeste volgens staal, besteld . . .

N a een of twee jaar, werden de gele gordijnen van de uitstalkasten neergelaten en stond op een wit carton met groote zwarte letters, tegen een der ruitjes van de glazen winkeldeur : — Gesloten. —

De zaak lag op den kant. Z e waren door een der leve- ranciers, die geld moest hebben en 't niet kon krijgen, failliet geslagen. Vindt je het niet ontzettend, Willem ?

Ja en — toen verder . . ach, hoe toen . .

Juffrouw Hermanna, mijnheer Reeders zijn vrouw, trok zich dit failliet gaan zoo hevig aan, dat ze van verdriet eigenlijk al spoedig gestorven is. Z e teerde geheel weg, en zat maar in den grooten leunstoel doelloos voor zich uit te staren . . Dat was opnieuw een lijden voor hem . .

Gelukkig hadden ze geen kinderen — en toen mijnheer Reeders weduwnaar was geworden, ging hij weer varen . .

Hé, zei Willem, geheel meelevend — dus tóch weer varen . . Ja . . maar niet voor langen duur. — O f hij niet op de hoogte van de nieuwere machines kon komen — of, wie weet waarom — mijnheer heeft zijn levens-geschiedenis niet verder medegedeeld — dus ik weet het óok niet.

Z o o is hij van lieverlede ouder geworden en in het groote Diaconie-huis beland — en — hij berust er in.

Mijnheer is zeer geloovig, en 't is werkelijk leerzaam om naar hem te luisteren ; want hij zegt:

God had me zoo'n heerlijk zeemans-bestaan gegeven — maar ik — domme, ongeduldige man — waarom had ik zoo'n haast om maar dadelijk toe te stemmen in iets, waar ik absoluut geen greintje ambitie voor had . . waarom ging ik

i

(13)

20

na dat voorstel van mijn vrouw haar vader niet eerst nog eens op reis. Hermanna was dan ook alweer ouder en ver- standiger en - per slot - de vrouw verlaat toch haar ouders, om den man hater keuze te volgen . . Maar . . 't is voor- bij . . en bij mij heeft de fout gelegen >- bij niemand anders.

De mislukking van mijn leven kwam door

eigen

schuld.

Ach. juffrouw Trina, wat vind ik 't heerlijk, dat mijnheer Reeders hier Vrijdagavonds komt.

W a t zou ik hem graag van mijn zakgeld wat sigaren geven, of zoo. Rookt hij ?

Nou èn of! — hij hóüdt van zijn sigaartje . . Willem je bent een jongen naar mijn hart. Jij voelt nu zelf, dat je een blijden glans in de oogen van het door de levens-stormen gegroefde gelaat van onzen ouden vriend kunt tooveren . . Ik doe die verrassing voor hem meest in zijn overjas, die in de gang aan den kapstok hangt, 't Zou niet prettig zijn als hij ons daarvoor moest bedanken. Meestal zegt hij de week daarop: 't Toovermannetje zeker weer in huis geweest, toen ik binnen was? 't Was heerlijk, de verrassing . . Bedank hem! — Zie je. zoó doen we dat.

Nou, zei Willem, als ik 't aan Vader schrijf, zal ik hem zeker vaak mogen verrassen. Vader houdt ook erg van zulke dingen . .

Er werd gebeld.

't Was de post . . en waarlijk, daar had W i m al een briefkaart van grootvader terug.

Beste jongen, ~ W a t ben ik gelukkig, dat je zoo maar in eens bij juffrouw Wilbers mocht blijven. Ik mis je wèl hoor ! Vanavond, toen ik met Mira een avond- wandeling maakte, ben je geen minuutje uit mijn gedachten geweest — maar ik ben erg opgewekt, nu je 't zoo naar wensch getroffen hebt. Mira begreep er niets van, snuf- felde overal en begon dan weer van voren af aan . . hij keek me aan . . en als ik dan „Willem" zei — spitste hij zijn ooren ! — Heusch !

Greeth laat je hartelijk groeten, evenals het lieve pleegmoedertje van je, en de verdere familie. Dag W i m !

— Tot Zaterdag over acht dagen ! —

Je Grootvader.

i

17

W a t een prettige, lange briefkaart van Grootvader, W i l t u ze ook eens lezen, juffrouw Trina?

Graag hoor I — en Willem reikte haar de fijn-beschreven briefkaart aan.

* * *

Vrijdagavonds, 6 uur precies, stapte de heer Reeders de vriendelijke, gezellige voorkamer van de familie Wilbers binnen.

Hé . . dag jongeheer . . zei hij, toen hij Willem bij de tafel zag zitten. — Een logé ? vroeg hij aan Trina.

Nee mijnheer, dit is een zoontje van Sophie Ritzema. Zijn vader en moeder wonen nu in Indië. - Heb ik dat wel eens verteld - Sophie en ik waren schoolvriendinnetjes.

Willem - en ze wees naar hem - moet nu naar de k.o.p.school en vroeg of hij bij ons in huis mocht komen. - Hij is al flink op dreef om zich hier thuis te voelen, hè W i m ?

Ja - juffrouw Trina - ik kan me niet voorstellen, dat ik nog maar twee dagen bij u ben. - 't Is voor mijn gedachte veel, veel langer.

Nu - zei de heer Reeders - men mag zijn vrienden nooit in het gezicht prijzen - maar voor dezen keer zal ik tóch eens buiten mijn boekje gaan en zeg, dat u in de heele stad geen beter, liever, hartelijker kosthuis hadt kunnen vinden, jonge vriend - dan hier - bij juffrouw Wilbers.

Lachend bood Trina den gast den leunstoel aan en zei opgewekt:

U zult wel moe zijn na de wandeling, ga nu maar gauw op uw gemak zitten, mijnheer Reeders . .

* * *

Oude-jaars-avond moet ge bij ons vieren Willem, zei Wilbers.

Graag! luidde Willem's antwoord, 't Lijkt me zoo'n ge- zellige avond. - Men bakt en eet dan geloof ik overal wafels en olie-koeken - hè moeder Trina?

Dat zullen we doen. - Ik wou er een heel prettigen avond van maken - en zal aan vader Harmse van het Diaconie- huis vragen - of mijnheer Reeders onzen gast mag zijn, tot na middernacht - dus, tot Nieuwjaar.

Hij waardeert de gezelligheid zoo en zal den avond wel

(14)

22

opluisteren met de eene of andere interessante geschiedenis uit zijn leven. > Hij weet, dat Wim óok een lief hebber van vertellingen is, en we zullen eens echt-ouderwetsche kaneel- wafeltjes en olie-koeken bakken. Jullie mag 's middags alle- maal meehelpen bakken. Prettig? En Trina zag de kinderen aan. Heerlijk— Ja, erg prettig, klonk 't terug.

* * *

De oude-jaars-avond brak aan. - De stoelen stonden in in een kring om de mooie vulkachel geschaard. In het midden van den kring stond de leunstoel - de eere-plaats voor mijn- heer Reeders.

Vader Harmse van het Diaconie-huis, had dadelijk zijn toestemming gegeven en Wilbers en Willem zouden den gast weer naar huis terug bréngen.

Tot één uur hadden ze den tijd!

Daar stapte mijnheer Reeders de kamer binnen. - Zijn ge- gezicht glom van vergenoegdheid . . Na de begroeting werd hij in den leunstoel gezet.

En wat ruikt 't hier lekker . . zei hij . . zoo echt naar Oude-jaars-avond . . wafels . . oliekoeken . .

Die krijgt u óok van avond, zei Petertje, terwijl ze den gast een groote kop thee aanbood.

Om 8 uur begonnen ze aan de wafels . .

Overheerlijk . . jonge, jonge, dat smaakt, zeide de heer Reeders . . 't Is zoo aardig, dat men overal die gewoonte in eere houdt. Hulde voor wie ze gebakken heeft!

Dan moet u ons allen een pluimpje geven, mijnheer Reeders, zei Wilbers lachend - want wij hebben moeder allemaal ge- holpen . . ik het meest, plaagde hij.

Nee, nee vader . , ik zei Anna, ik moest het ronde stokje telkens opzoeken om de wafeltjes zoo mooi te maken . . hè moeder ?

Maar ik dan, vroeg Willem - ik heb tweemaal beslag gemaakt.

Z ó ó ? . . en goedkeurend zag de goede man allen in den kring aan. Nou - dan

allemaal

wèl mijn compliment . .

Kom . . en nu gauw een tweede nemen, zei Trina en legde een mooie wafel op mijnheer Reeders' bordje.

Allo man . . kinderen . . eten hoor! Ze zijn er voor . . Een oogenblik was 't rustig. Allen zaten te smullen.

i

17

En - zei Willem daarna - beste mijnheer Reeders, wij hebben zoo'n hoop, dat u vanavond eene mooie vertelling zal doen ja . . ?

Het gezicht van den heer Reeders werd opeens ernstig, toen hij zeide:

Het was mijn plan, om op dezen heerlijk gezelligen avond in den vriendenkring, nog eens iets uit mijn zeemans-leven te vertellen. Iets, wat ik zelf heb meegemaakt . . ja, ja . . zeide hij steeds nog ernstig kijkende . . iets wat ik zelf heb beleefd . .

Wilt u het later in den avond doen, of nu maar dadelijk.

Och . . laat mij maar dadelijk beginnen — 't is een zeer ernstig iets, of eigenlijk een zeer mooi iets — wat ik mocht meemaken.

Welnu d a n :

't W a s in 18.. dat we met een groot koopvaardijschip door de eilandengroep van een der grootste zeeën zouden stoomen. De zee lag spiegelglad als een toonbeeld van rust en kalmte, en zelfs de branding, die hier anders bij den minsten wind torenhoog zich opkruide, scheen niet te bestaan, nü.

W e rekenden ons dan ook zéér gelukkig nü pas te hebben moeten uitvaren, want eenige dagen geleden was 't storm- weer, neen vreeselijk noodweer, en men wist nog niet eens welke schepen veilig met de bemanning binnen waren ge- varen, of mogelijk nóg rondzwalkten in deerniswaardigen toestand van averij — of — die mogelijk reeds den ondergang in de golven gevonden hadden.

Het ongemeene feit van deze, zoo zeldzaam voorkc mende windstilte, deed ons dan ook nog allen even bij elkaar komen, vóórdat de nacht, met de manschappen voor de wacht, zou invallen.

De kapitein, een man van de oude garde nog, en altijd erbij om ons iets te leeren of bij te brengen, hetzij voor 't aardsche huis, hetzij voor 't hemel-huis, zooals hij 't altijd uitdrukte, kwam ook in ons kringetje staan en vroeg, ons elk persoonlijk met zijn diepe, vriendelijke oogen aankijkende :

En — kameraads, hebben jullie den Oppersten Wachter gedankt? dat ge hier nu zoo rustig bijelkaar moogt staan

— terwijl— als de uitvaart eerder was afgekomen, uwe vrouwen wellicht hare mannen, en uwe kinderen hun vaders hadden te betreuren ? — Wel — hebt ge bij die heerlijke

(15)

24

gedachte gespaard te zijn gebleven, al gedankt? of er eens in stilte over nagedacht, tenminste ? . . want wij zelf hebben

niets

te zeggen in 't wereld-plan van den Schepper, weest däär zeker van.

Hij wachtte ons antwoord niet af — maar met een hartelijk

„goede wacht", keerde hij zich om, en begaf zich naar zijn kajuit. —

W i j stonden — 3 officieren en 10 minderen, een oogenblik paf — want — vroolijk en gezond als we waren, geloof ik niet, dat op den man af. velen „ja" hadden kunnen ant- woorden, wanneer de kapitein 't ons persoonlijk, zou hebben gevraagd.

Maar . . 't had indruk gemaakt, dat is zeker, en toen we elkaar na eenige oogenblikken ook, „goede wacht" wenschten, lag er een diepere klank in, een zekere ernst, die we anders met mooi-maanlicht en stille zee er beslist

niet

in hadden

gelegd. * « Ut

De wacht had hare plaatsen ingenomen en rustig gleed ons schip over de zilver-glanzende zee.

De 1 ^ officier wandelde heen en weer en rookte zijn pijpje . . ik zelf zat aan 't stuurrad, en rookte ook mijn pijpje.

W e hadden recht uit — recht aan — koers te houden, dus, eenvoudiger kon het niet.

Ik moest nog steeds terugdenken aan de woorden van den kapitein, daarstraks. En toen ik die tastbare stilte als 't ware voelde, die over de wijde zee hing, en het ster-bezaaide hemelveld boven mijn hoofd aanschouwde en aan Hermanna dacht; toen zei ik onwillekeurig hardop:

..God ! ik dank U . ." zooals de kapitein dat zooëven had gemeend.

Maar . . wat was dat? . . 't was net of ik opeens heel erg duizelig was . . ik had mijn hoofd gebogen bij die woorden.

Kwam 't daarvan, dat ik duizelig mij gevoelde? . . Zag ik goed . . af lag 't aan mij . . stoomden we op eenmaal achteruit ? . . Nee maar . . wat een dwaasheid van mij, dat te meenen . . Hoe zou dat nu kunnen zijn I Achteruit stoomen . . te gek om waar te zijn! Nog even gewacht . . eens flink langs mijn voorhoofd gewreven . . waarachtig we stoomden achteruit. Ik onderzocht alles zoo nauwkeurig mogelijk . .

17

en tóch beslist achteruit, en zelfs een afwijking als zou de boot de neiging hebben te draaien . .

De officier scheen 't oók al gemerkt te hebben en was in een oogenblik bij me.

W a t hebben we nü aan de hand, Reeders, vroeg hij ver- schrikt. Stoomen we terug ?

Ja - als u zelf wilt controleeren luit'nant? ik begrijp er niets van. we stoomen achteruit en de boot draait bovendien.

De officier nam mijn plaats over en constateerde hetzelfde.

„Hé — wat een rare geschiedenis was dät nu!" . . W e draaiden op eens vlugger . . totdat de steven precies een rechte hoek had gemaakt.

„Ik ga even den kapitein waarschuwen", zei de officier en al heel spoedig kwamen beide aan, met groote haast. En niet pas had ik de situatie verteld . . of opeens, als ware 't op commando van den kapitein, gingen wc weer met volle kracht voorwaarts in een rechte lijn . .

W e konden niets uitrichten en zagen alle drie met ver- bazing, hoe snel dc boot recht uit, steeds recht-uit, voer.

Na mogelijk een 10 minuten van pijlsnellen vaart — wie zal onze verbijstering — onze ontsteltenis — onze verrassing ^ onze vreugde — ja — wélken naam zal ik er aan moeten geven — kunnen weergeven, toen we nabij de kust van een eilandje komende, een gestrand schip met nog levende menschen ontdekten, die alles in 't werk stelden om onze aandacht te trekken en waar we nu met volle kracht heen stoomden ? Ja, heen hadden

moeten

stoomen ? —

Hoe kén ik beschrijven de dankgebeden — de juichkreten, het luide, dankbare weencn van al die ongelukkigen, die nu door een wonder Gods gered waren ? ? —

Want, als de koers niet geleid was dan waren 80 menschen- levens met al hun lief en leed en de hun opgelegde plichten, menschclijker wijze gesproken ^ zeker omgekomen en na wélk een ontbering, nä wélk een lijden, mogelijk !

Maar de Hoogere Macht, die 't scheepje van elk leven in handen heeft en leidt, al naar het móét, — had ons uit- verkoren dit heerlijke werk te mogen volbrengen.

En wat nog bovendien een wonder genoemd mag worden, is 't feit, dat er proviand overvloedig aanwezig was voor de schipbreukelingen, want onze lading bestond grootendecls uit voedingsmiddelen, gecondenseerde melk, vruchten . . ja.

(16)

12

wät men maar bij de hand zou wenschen te hebben voor arme, uitgeputte stumperds, ~ kon in een ommezien uit het ruim te voorschijn worden gehaald. —

Ach, wie zóóiets mag mee maken I W a t we gelukkig waren I

W a t we den Hemelschen Vader hebben gedankt!

Ja kapitein — we hebben

alle

gedankt, met de oogen vol geluks-glansen naar omhoog gericht . . voor het voorrecht zooiets geweldigs te hebben mogen beleven! —

En toen de schipbreukelingen verzadigd waren en gedronken hadden, en op het dek van ons schip waren overgebracht, sprak de kapitein hun toe en vertelde van het wondere gebeuren op zee met onze boot, door den Adem Gods, die het vaartuig had geleid dit Wonder te volbrengen . .

W a t een heerlijke ondervinding zal dät geweest zijn, zeide Trina zacht. — Dank u wél, mijnheer Reeders. — En allen bedankten hem. —

De vertelling had indruk gemaakt de vroolijkheid was weg . . Ieder dacht er nog over na . .

Maar toen Petertje de glazen, gevuld met warmen wijn had rondgegeven, en Anna de oliekoeken, die dik onder de poedersuiker bedolven lagen, presenteerde, kwam er weer leven in de brouwerij eo moest ieder iets aardigs of vroolijks vertellen. Zoo tusschen door werden liedjes gezongen.

Daar klonken al geweerschoten.

W a t beduidt dat, vroeg Willem -- 't is toch nog geen twaalf uur. - Ze schieten zoogenaamd het oude jaar uit, zei Wilbers. - Kort daarop klonken twaalf slagen van de groote kerkklok door den winternacht . .

Het nieuwe jaar was aangebroken . .

God zegene u allen mijn vrienden, zeide de heer Reeders, aangedaan . . en mijn innigen dank voor alles, wat ge voor voor mij, eenzamen zwerver, dit jaar weer hebt bedacht, om mij gelukkig en tevreden te stemmen. Het allerbeste zij uw aller deel . . Nogmaals, God zegene u ! . .

De glazen waren gevuld . . men stootte aan en wenschte elkaar geluk en voorspoed . .

Toen de klok op den schoorsteenmantel kwart na twaalf wees, gingen de heer Reeders, Wilbers en Willem, na vriendelijken groet, de deur uit.

De heer Reeders had Trina bij het afscheid nemen zoo

27

eigenaardig aangezien . . zóó. om altijd aan dit afscheid terug te denken . . "Lt dacht daarbij aan een paar regeltjes, die zij eens overgeschreven had, om ze te onthouden. Hoe was 't ook weer . .

O Ja, nu wist ze het opeens.

Daar is een glimlach, gul en goedig, En toch zoo grensloos, diep weemoedig.

Dat tranen daarbij vroolijk zijn . . .

Zóó was die glimlach geweest, van den eenzamen, diep beproefden man, toen hij haar zoo héél innig tot dank. de hand had gedrukt. —

* * * Vier jaar zijn alweer voorbij gegaan.

't Was avond. — Willem zat met de familie Wilbers om de tafel — De stemming was gedrukt en hoe zou 't ook

anders gekund hebben, daar Willem morgen, voor goed de gastvrije woning van de Wilbersen ging verlaten?

Na vier jaar prettig samenzijn en na vlijtig leeren, stond Willem aan den vooravond van het vertrek.

Hij zou naar Amsterdam gaan.

Willem was nu zestien jaar geworden en onder Trina's goede zorgen, flink uit de kluiten gewassen.

Gezondheid straalde hem uit zijn heldere kijkers, 't W a s alles levenslust en energie aan hem.

Wat hebt ge mij altijd als uw eigen kind beschouwd - moeder Trina - zeide hij, terwijl hij juffrouw Wilbers aanzag.

Weet u nog. als 't onweerde 's nachts, in het begin, toen ik hier was, dat ge onder aan de trap riep: Willem - ben je ook bang, kom dan maar gauw naar beneden . .

En dan die lekkere kopjes thee in de vroegte, als 't zoo heel erg koud was . . weet ge nog ? boven op 't laatste treedje van de trap ?

En weet ge nog, hoe we dien eersten avond winkel in- winkel-uit zijn gegaan? Ik zat zoo 't schijnt maar magertjes in goeie spullen. Ik hoop zóó nog eenmaal in de gelegenheid te worden gesteld, u mijn oprechte genegenheid en dankbaarheid te toonen. - En Wilbers en Petertje en Anna - jullie houdt een eere-plaatsje ia mijn hart . . weest daarvan verzekerd.

(17)

28

Willem diepte steeds vriendelijke herinneringen op uit de voorbijgesnelde jaren.

Den volgenden morgen brachten ze hem met hun vieren naar den trein.

Willem had geschreid - Trina ook.

Hartelijk kuste hij zijn pleegmoedertje het laatst goeden dag . . toen stapte hij in de coupé.

Hij wuifde met zijn zakdoek, zoolang hij hen zag.

In Amsterdam werd het een heel ander leven. Willem vond bij den bloemist ten Hoeve, die even buiten Amsterdam woonde, zijn nieuw tehuis. Mét hem kwamen nog twee jongens, die dezelfde school moesten bezoeken.

Gerard Bergsma en Anton Ploegers. Z e sloten spoedig vriendschap met elkaar, 't W a s een aardig driespan.

Gerard Bergsma was een lange jongen, met een opvliegend, zeer driftig karakter.

Anton Ploegers was een kleine jongen, met een bijzonder zachte en vriendelijke inborst.

Willem mocht Anton het liefst.

Ze hadden éen groote kamer met z'n drieën, die op de kweekerij uitzag. Vóór het naar bed gaan, halterden ze en maakten gymnastische oefeningen.

Eens - terwijl ze om de middag-tafel zaten, vertelde juffrouw ten Hoeve, dat er een nichtje van haar. eenigen

tijd zou komen logeeren. Z e moest een cursus voor fijn-strijken mee maken.

Eén meisje bij drie jongens ? lachte Willem vroohjk.

Wien van ons drieën zal ze uitkiezen? zei Ploegers.

Is ze dan van onzen leeftijd, juffrouw ten Hoeve ? vroeg Bergsma.

Ja . . knikte deze vergenoegd, dat is ze . . 't Is een heel mooi meisje . . en vroolijk ! . .

Nu maar niet jaloersch o p elkaar worden jongelui . . plaagde baas ten Hoeve.

Het nichtje kwam . . zag . . en veroverde al heel gauw de harten van Anton en Gerard.

Wat lachte ze guitig I . . wat deed ze lief!

Maar Willem dacht aan moeder . . meisjes waren nog niets voor hem, al lachten ze ook nóg zoo . .

17

De gezellige verhouding tusschen de drie jongens werd er niet beter op.

O p de repetitie-avond was er altijd een van de twee niet present.

Daar moest Willem toch eens de reden van weten en jawel. Lena, zoo heette het meisje — liep gearmd met Anton in een achterlaantje . . .

Hazoo ! . . is 't al zóó ver met je Anton ! Een week later was Gerard niet op 't appel.

Willem had hem toch nog pas geleden in huis gezien . . meende hij. Lees jij vast welke vragen je wilt stellen, zei Willem tegen Anton — ik heb mijn tasch in het tuinhuis laten liggen — ik ben zóó terug . .

Maar wat was dat ? — zag hij wel goed ? was hij duizelig ? daar zat Lena bij Gerard op de knie . . nee maar . .

't Was heusch mijn bedoeling niet, jullie te storen . . zei hij verlegen, maar mijn tasch ligt hier en ik moet ei iets uit gebruiken. — W e hebben de wekelijksche repetitie vanavond Gerard, heb je daar niet aan gedacht?

Oh . . nee . . zei Gerard, dat wist ik niet . .

Lena schrok het ergst, want Willem had haar oók met Anton zien wandelen arm, in arm, in 't achterlaantje.

Daar begreep Willem geen zier van.. Twee minnaars tegelijk!

Eén ding begreep hij héél erg goed, namelijk, dat Lena geen mooi spel speelde . . .

Toen hij weer met Anton aan de tafel zat, vroeg hij:

Hou jij van Lena — Anton? —

Ja zeker . . en zij van mij . . zei hij trotsch terug . . maar dat gaat niemand aan, dat is tusschen haar en mij . . 't is nog een geheim.

Oh ! zei Willem — terwijl hij dacht aan hetgeen hij zoo pas in het tuinhuis gezien had . . Hij hield veel van Anton.

Ben je heusch zéker, dat Lena het eerlijk met je meent ? — Nee maar , , waar bemoei jij je mee zeg . . kom, begin maar liever met de les. — Ik weet heusch wel, van wien ze houdt . .

Dienzelfden avond troffen Gerard en Willem elkaar in de kamer.

Zeg, zei Gerard, zul je aan niemand zeggen, wat je gezien hebt? Ik ben zoo gelukkig, Lena houdt van me . . verbeeldt je. dat mooie meisje.

(18)

31

O h ja ? . . maar ben je heusch overtuigd, dat ze 't eerlijk met je meent, Gerard?

Jaloersch ? . . is mijnheer jaloersch ? . . klonk 't smalend uit Gerards mond.

Heelemaal niet — . . ik kijk nog niet naar meisjes, zei Willem rustig — maar als ik er later een neem, dan neem ik er ééntje voor mij, heelemaal alleen . •. Hij lachte . .

Pure jalouzie, dat je zegt Lena niet te mogen lijden.

O p mij behoef je niet jaloersch te wezen . . Lena laat mij sybirisch koud, als is ze nog zoo mooi . . maar op Anton . .

O p Anton? . . wat bedoel je daarmee.

W e l , die denkt even als jij, over Lena . .

Dat geeft 'm tóch niets . . zei Gerard grijnslachend. — Willem vond nu, dat hij S. O. S. gegeven had, en zei niets meer.

Anton en Gerard werden heel vijandig op elkaar.

Gerard zag door zija jalouzie misschien veel te veel, maar Lena deed wèl erg lief en veel te aardig tegen Anton. Hij zou 't haar zeggen . . en góed óok . . Dat was onuitstaanbaar.

O p een avond, dat Lena naar den cursus van de fijn- strijkerij zou gaan, moest Willem naar de stad, om voor Vader eene bestelling bij een boekhandelaar te doen.

Z e zaten in dezelfde tram . . Willem stond op en ging op 't achterbalcon staan. Lena vermoedde niet, dat Willem in hare nabijheid was en keek herhaaldelijk in het spiegeltje van haar hand-taschje en schikte de krulletjes onder den hoed, dan züs en dan zóó . .

Willem vond 't prettig, dat ze hem niet had opgemerkt.

O p het Plein stapte Lena uit — Willem was al uitgestapt.

Daar kwam een mijnheertje op haar toe . .

Hij boog als een knipmes . . nam heel diep de hoed voor baar af en ging naast haar loopen.

Nee maar — dät was nu toch méér dan schandelijk dacht Willem . . Twee hield ze al voor den gek . . en nu dezen fat? no. drie. Hij zou 't voor zijn vrienden opnemen, en strijden voor hen, met open vizier.

Met groote passen liep hij hen achterna en was het paar, dat nu druk met elkaar lachte en praatte, spoedig op zij . .

Zeg eres Lena . . begon Willem.

17

Lena schrok zóó geweldig, dat ze pal bleef staan.

Wät moét u met deze jongedame ? — vroeg de deftige mijnheer. W i l t u haar alstublieft met rust laten?

Néén, zei Willem, ten eerste is 't een gewoon burgermeisje, en geen jongedame. Ze is mijn huisgenoote en ik ben oók maar een burgerjongen, maar ik wou u zeggen, dat ze mijn beide vrienden voor den gek houdt . . zoodat ze uit jalouzie niet eens hun lessen kunnen leeren. W i l t u het precies weten ? Ze zit bij den een op den knie . . en met den anderen loopt ze arm in arm in donkere laantjes . . Ziezoo, nu wéét u het. En nu houdt ze ü voor 't lapje, lachte Willem hoog, van woede.

Ik geloof geen zier van 't geen u daar zegt, zeide de fat. Kom juffrouw Lena . . geef mij een arm, ge beeft zoo.

Wij gaan naar de dancing in 't clubhuis . . Adieu mijnheer.

Lena legde haar arm in dien van haar deftigen geleider en Willem bleef staan en keek hen na.

Ziezoo, dacht hij, als jij je laat beetnemen is 't je eigen schuld, grand seigneur. Ik heb maling aan jou . . maar die twee goeie, eerlijke jongens, die elkaar door jalouzie zijn gaan haten . . ik zal ze eens vlug den blinddoek van de oogen nemen en dan wordt hun vriendschap hechter dan ooit . . en met mij óók weer. W a t is er sinds de komst van die Lena van ons driemanschap overgebleven . . Een groote nul . .

Na zijn bestelling te hebben gedaan, keerde Willem zoo spoedig mogelijk naar huis terug.

In de groote kamer was Anton bezig een brief te schrijven.

Aan Lena, dat sprak vanzelf. —

Ga mee Anton, ga mee, riep Willem opgewonden, ik heb groot nieuws, zéér belangrijk nieuws. — Kom mee. —

En Anton nieuwsgierig . . draafde hem achterna . . In de gang kwamen ze Gerard tegen, met een verveeld gezicht . . Lena had zich niet aan de afspraak gehouden.

Willem wist het nu heel secuur — waarom niet —

Ga mee Gerard . . ik heb groot, groot nieuws . . ga mee . . En ook Gerard draafde Willem achterna.

Toen ze op een heel rustig plaatsje achter in den tuin waren aangeland, begon Willem, hijgend van 't harde loopen:

Ga zitten Anton . . ga zitten Gerard . . en hoort toe . . Luistert . . Socrates spreekt . . lachte hij.

(19)

33 17

Jullie waart eenmaal zulke goede vrienden . .

W a t is daar nü van over ? . . niets . . niets . . niets . . Jullie bent

vijanden

geworden.

Maarhhh! . . nü kom ik

hier,

op deze plek de vriend- schapshanden van jullie weer in elkaar leggen — want Lena jullie beider Lena hield 't met Anton . .

Ik heb haar vaak met hem in 't achterlaantje gezien . . En Lena hield 't met Gerard . .

Lena zat op dien middag, toen ik de tasch uit 't tuinhuis haalde op Gerards knie . . hij gaf haar een zoen . .

Maarhhh I . . beste jongens . . wat ik zoo straks gezien h e b . . laat uwe haren ten berge rijzen. . zij gaat met deftige heertjes naar de dancings, hier . . Brrrrr.

Ik móést

Juliie

wreken . . mijn hart zit op de rechte plaats, mijn friesche hart.

Toen vertelde hij met kleuren en fleuren, wat hij had ge- zien en wat hij had gezegd.

Komt jongens, laten we nu de handen als drie echte vrienden weer inéén slaan — want Lena bestaat nu niet meer voor jullie ? . . is 't wèl ? . .

Nee — oh bäh nee . . zei Gerard bruusk.

Neen . . hóé is het mogelijk . . die Lena . . zei Anton zacht.

Na een poosje commandeerde Willem :

Bedrogen minnaars! laat ons naar de kamer teruggaan en vertel jij me eens Gerard, wat we vanavond zullen repeteeren.

Ja . . dirèct hoor . . zei Gerard misnoegd. Hij was de nederlaag nog niet te boven.

Nu — 't kan nog wel een tien minuutjes wachten, voor we beginnen, vergoelijkte Willem — maar I . . beste Gerard en Anton, laat ons in die tien minuutjes eens overleggen, hoe we met Lena zullen handelen.

Absoluut negeeren — absoluut . . zei Anton.

Dat spreekt van zelf. . maar ik meen, hoe zullen juffrouw en mijnheer ten Hoeve denken over ons, als we haar nu links laten liggen . . Ze was één en al voor jullie, aan tafel, zei Willem, en weet je waar ik bang voor ben? Als de familie hier, hoort, dat haar lessen in de fijnstrijkerij op wandelingetjes en danspartijtjes met fijne heertjes uitloopen.

geloof maar, dat ze dän gauw haar koffertje „huis-toe" kan pakken.

Zullen we zeggen, als ze ons mochten vragen, waarom

l

i

i

we zoo veranderd zijn ten opzichte van Lena . . we zijn nog te jong voor meisjes. Ze houdt ons van de lessen af — en we

moeten

leeren!

Daarom doen we maar of er geen Lena meer in huis is . . Is dät niet een eervolle terugtocht voor ons zelf en een rustig afscheid voor Lena ? Ze kan nü maar gaan charlestonnen.

Ja - laten we het zoó doen . . dat is een uitstekend idéé van je, Willem.

Willem keek op zijn horloge en commandeerde : Näär de kamer . .

Nu zijn de tien minuten om . . welk hoofdstuk . . Of nog eens beginnen bij het eerste ?

Goed . .

De jongens schikten zich om de tafel en Anton begon te vragen.

• • *

Den volgenden ochtend lag er een brief van grootvader naast Willem's bordje.

Hé - van grootvader . . dan is er iets van belang, dacht Willem want hij had voor drie dagen nog bericht uit Velzen gehad. Hij sneed het couvert open en las:

Beste jongen.

De mail bracht een brief van Vader. Er staat belang- rijk nieuws in. Overmorgen is het Zaterdag, kom dus zoo vlug mogelijk naar hier, dan kunnen we samen alles rustig bepraten. Alles goed ? Hier ook. Gretha wacht met 't middagmaal.

Je Grootvader.

Openhartig zei Willem tegen de huisgenooten, die aan de ontbijttafel zaten:

Ik

moet

Zaterdag naar Velzen. Grootvader heeft een belangrijken brief uit Indië gekregen, schrijft hij.

W a t jammer . . we zouën juist een fietstocht maken met ons drieën . . nu dan gaan we toch maar met ons beiden, Anton . .

Jammer . . maar de tocht gaat tóch door Gerard, en we stellen voorloopig maar vast, a.s. Zondag over eene week weer met ons drieën. —

Goed. zei Willem en knikte. Hij dacht aan grootvader's brief. W a t zou het nieuws zijn ? . . W a s 't maar Zaterdag.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ze verwelkomt eveneens de verduidelijking dat de adviezen van reflectieraad aan de GBA (en dus niet aan het brede publiek) worden gericht, aangezien dit aanleiding zou geven

Gelet op de belangrijke verschillen tussen de zogenaamde niet-besloten en besloten plaatsen (bv. op het vlak van de te volgen procedure) staat de Commissie positief tegenover

Zoals de koopman die een parel vindt van grote waarde en daarvoor alles geeft wat hij bezit, zo moet een mens in zijn leven ontdekken waarvoor hij ge- maakt is en

‘Dit is een vraag van ons naar gerechtigheid en waarheid, uit respect voor Tine.’ Elf jaar na het overlijden van Tine Nys, en ruim een jaar na de vrijspraak van de drie artsen die

G.M. Asduif All- round TBOTB en 8e Nat. Asduif midfond “De Allerbeste” met o.a. Asduif Oude duiven Pipa Ranking 2020 en 1e asduif dagfond afd. As- duif jong Nationale Fondspiegel,

• publicatie in Woerdense Courant en internetsite gemeente, waarna het ontwerp bestemmingsplan (inclusief bijlagen) 6 weken ter inzage ligt (tot medio april 2020).. • gedurende

Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 m dient in de toelichting aandacht

Vanwege het feit dat dit bestemmingsplan de bouw van negen woningen mogelijk maakt, moet worden onderzocht of de Wgh een belemmering vormt voor deze woningen.. De