• No results found

I fat De Grafieregeling Hef Reglement op de Strafvordering 813

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "I fat De Grafieregeling Hef Reglement op de Strafvordering 813"

Copied!
164
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

813

Hef Reglement op de Strafvordering

(nieuwe tekstuitgave) en

De Grafieregeling

**0**i

fat H

Kantoorhoofd b. h. Parket vS. * r '0 Procureur-Generaal b.h. Hooggere\tshof . ^tLK

Si

Bewerkt door

Tj. L. J A N S

van Ned.-Indië

I

UITGAVE G. KOLFF & Co. BATAVIA-C.

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 6185

(3)

Hef Reglement op de Strafvordering

(nieuwe tekstuitgave) en

De Gratieregeling

Bewerkt door

Tj. L. J A N S

Kantocrhoofd b. h. Parket v.d.

Procureur-Generaal b.h. Hooggerechtshof van Ned.-Indië

I

U I T G A V E O. K O L F F & Co. — BATAVIA-C.

(4)

w

(5)

1

VOORBERICHT.

Door de talrijke wijzigingen en aanvullingen van het Reglement op de Strafvordering, vnl. in verband met de instelling van den politierechter bij S. 1932 No. 460 (i.w.g. op 15 December 1932, S. No. 580) en de herziening en samenvatting in één regeling van de in de wetgeving op de strafvordering voorkomende bepalingen nopens de indiening van een verzoek om gratie en de gevolgen daar- van ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de opge- legde straf (de Gratieregeling, afgekondigd bij S. 1933 No. 2, i.w.g. op 21 Januari 1933), is de behoefte aan een nieuwe tekstuitgave onmiskenbaar geworden.

Om deze reden is tot uitgifte van dit werkje besloten, waarin naast het Reglement op de Strafvordering zijn opgenomen de Gratieregeling, de aanvullingen en wijzi- gingen welke als gevolg van het een en ander in de overige reglementen noodzakelijk zijn geworden en een lijst van de als politierechter aangewezen residentierechters.

Bovendien is aan het Reglement op de Strafvordering een alphabetisch register toegevoegd.

De bewerker.

Bat.-Centr., 1 Maart 1933.

(6)
(7)

Ill

INHOUD.

Biz.

Inhoudsopgave van het Reglement op de

Strafvordering V —VIII Alphabetisch register op het Reglement op

de Strafvordering IX — XIII Het Reglement op de Strafvordering 1 —127 Wijzigingen en aanvullingen van de overige

reglementen in verband met de instelling

van den politierechter 128—133 Aanwijzing van residentierechters als politie-

rechter 134—135 De Gratieregeling 136—140

Wijzigingen van de overige reglementen in verband met de vaststelling van de Gratie-

regeling 141

(8)

-

(9)

v

INHOUDSOPGAVE

van het Reglement op de Strafvordering.

Titel 1.

Van het opsporen der misdrijven en overtredingen.

Afd. I. Van de ambtenaren belast met de opsporing der misdrijven en overtredingen, artt. 1-8.

„ II. Van de ambtenaren van het Openbaar Minis- terie, artt. 9-19 bis.

„ III. Van de Hulp-Officieren, artt. 20-23.

„ lila. (Vervallen).

„ IV. Van ontdekking op heeterdaad. artt. 24-40.

„ V. Overige biepalingen betreffende het voorbe- reidend onderzoek door den officier van jus- titie en de hulpofficieren, artt. 40a-401.

Titel 2.

Van den regter-commissaris en van de voorloopige in- formatiën. *) artt. 41-65.

Titel 3.

Van het verkenen van regtsingang tegen eenen beklaagde en de verdere geregtelijke instructie, artt. 66-125.

Titel 4.

Van -het regtsgeding op de teregtzitting van den raad van justitie, in zaken van misdrijf, waarin eene voorloopige instruktie heep plaats gehad. artt. 126-176.

Titel 5.

Van het regtsgeding in eersten aanleg voor de raden van justitie, in zaken van misdrijf, waarin geene voorloo- pige instructie heeft plaats gehad en in zaken van over- treding.

Afd. I. Van de gewone procedure, artt. 177-186.

„ II. Van het rechtsgeding voor den politierechter, artt. 187-201.

(10)

VI

Titel 6. (Vervallen).

Titel 7. (Vervallen).

Titel 8.

Van beklaagden, welke afwezend zijn gebleven, niet heb- ben kunnen achterhaald worden, of ontvlucht zijn.

Afd. I. Van afwezend gebleven of ontvluchte beklaag- den in zaken van misdrijf, waarin eene voorloo- pige instructie heeft plaats gehad. artt. 209-216.

„ II. Van afwezend gebleven beklaagden in zaken waarin geene voorloopige instructie heeft plaats gehad en in zaken van overtreding, artt 217-2?3b Slotbepalingen, artt. 224-226.

Titel 9.

Van de herkenning van veroordeelden die ontvlucht en we- der achterhaald zijn. artt. 227-230.

Titel 10.

Van de rechtspleging terzake van valschheid. artt. 231-246.

Titel 11.

Van de vervolging en de teregtstelling in zaken van mis- drijf en overtreding, welke in eersten aanleg ter kennis- neming staan van het hooggerechtshof, artt. 247-253.

Titel 12.

Vm ue yijZe van regtspteging jegens hen, die den eerbied schenden aan de openbare magt verschuldigd, artt. 254- 259.

Titel 13.

Van regeling van regtsgebied. artt. 260-267.

Titel 14.

Van de wraking en verschooning van regters, en de ver- zending van de zaak uit dien hoofde naar eenen anderen regier, artt. 268-281.

(11)

VII

Titel 15.

Van de revisie door het hooggerechtshof en de raden van justitie op )ava. artt. 282-302g.

Titel 16.

Van het beroep in cassatie.

Afd. I. Van het beroep in cassatie in het algemeen, artt.

303-312.

„ II. Van de wijze van procedeeren in cassatie, artt.

Titel 17.

Van het ten uitvoer leggen van arresten en vonnissen artt. 332-354.

Titel 18.

Van de opschorting en vernietiging van arresten en von- nissen uit hoofde van bepaalde omstandigheden artt 356-360.

Titel 18 A.

Van de schorsing van de voortoopige aanhouding en van de voorloopige hechtenis, artt. 360a-360h.

Titel 19.

Van gevangenissen behoorende bij het hooggerechtshof en de raden van justitie, en van de middelen om onwettige gevangenhouding tegen te gaan. artt. 361-369.

Titel 20.

Van het bewijs der misdrijven en. overtredingen., Afd. I. Algemeene bepalingen, artt. 370-374.

II. Van bewijs door getuigen, artt. 375-379.

„ III. „ schriftelijke bescheiden, artt. 380-382.

„ IV. „ bekentenis, artt. 383-385.

V. „ aanwijzingen, artt. 386-388.

(12)

VIII

Titel 21.

Van het vervallen, ophouden en te niet gaan van vervol- gingen en straffen.

Afd. I. Van amnestie en abolitie, mitsgaders van den dood en de zinneloosheid der veroordeelden of beklaagden, artt. 390-400.

„ II. Van verjaring, artt. 407-408.

Titel 22.

Bepalingen van gemengden aard. artt. 409-424.

«

«

i

(13)

IX

ALPHABETISCH REGISTER

OP HET

REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING

(De cijfers duiden de artikelen aan)

Aangiften.

— en klachten, 6—8; 14- 18; 20.

Aanhangig maken,

— der zaak op de terecht- zitting van den:

a. raad van justitie in:

I. misdrijfzaken met in- structie, 117v.

II. misdrijfzaken zon- der instructie en over- tr. 177v., 197s en ».

b. politierechter. 189i».

Aanhouding, (voorloopige) van:

— verdachten ingeval v.

heeterdaad.

26 ; 29 ; 40.

— ,, ter voorko- ming van herhaling of ontviuchting. 40c; 40y'.

— verdachten door R. C.

op vordering O. J . 62- 77.

— beklaagden door Pres.

raad j u s t . 66 v . ; 7 1 .

— getuigen door R. C. 61a;

8 1 . ,, ter terechtzit- ting. 155.

Afwezend gebleven beklaagden.

209 — 226.

Amnestie of aboutie. 390.

Ambtenaren van het Openbaar Ministerie.

— bij de raden v. justitie en het hooggerechtshof 9v.

— bij den politierechter.

10i>.

Assistent-Resident.

— als hulpofficier v. justi- tie. 20.

Beëediging van getuigen:

— voor O. J . en hulpoffi- cier. 40 h3 ten 2".

— ,, R. C. 4 8 .

—• ter terechtzitting. 139.

— deskundigen. 36=; 40i- 83; 157 bis.

Behandeling der zaak:

•— a. ter terechtzitting v.d.

raad v. justitie i n : I. misdrijfz. met in-

structie 126—175.

I I . misdrijfz. zonder instr. en overtr.

z. 177—186.

— b. voor den politierechter 187—201.

Bekentenis. 383.

— herroeping. 385.

Belang.

— v.d. rechter. 2681 ten 2'.

Beleedigde partij. 163; 1 7 4 ' t e n 5°; 222; 302e.

Beraadslaging.

— en uitspraak. 164—176.

Beteekening.

— Bevoegdheid t o t - .422.

(14)

X

Bevel.

— van medebrenging . v.

verdachten.40h; 75; 217 ; 217a.

— t o t gevangenneming. 66, 71, 73v.

Bevoegdheid.

— tot opsporing en vervol- ging v. strafbare feiten.

2—20.

— van beklaagde om zich:

I. te doen bijstaan door een p r a k t i z i j n a l s r a a d s - m a n . 120; 180.

II. een raadsman buiten de praktizijns te kiezen.

191.

— v.d. raadsman betref- fende den toegang t o t beklaagde en de ken- nisneming v. proces- stukken. 121.

Bewijs. 370—388.

Cassatie.

— in zaken van overtre- ding. 303—331.

— in het belang der wet 330.

Dagvaarding v. beklaagde ter terechtzitting van den:

a. raad v a n justitie in:

I. misdrijfz. met instr.

118 II. ,, zonder ,, en

overtr. z. 177.

b. politierechter. 189.

Deskundigen. 35, 401'; 83; 241 ; 3801'.

Doofstomme beklaagde. 157.

Eed.

vgl. Beëediging.

Exceptie. 130.

Eerbied.

Schending van — aan de openbare m a c h t verschul- digd. 254—259.

Eerherstel. 360.

Fiscale overtredingen 391 v.

Geheimhouding.

— uit hoofde van stand, beroep of a m b t . 148.

Geldboete. 167; 353; 391v.

Getuigen.

— verhoor. 47; 139;

184.

— bewijs. 375i/.

Kind als — . 149.

141;

Getuigenis.

Valsche — 61a; 155.

Gevangenissen. 361v.

Toezicht op — 368.

Gevangenhouding en gevan- genneming, vgl. Aanhouding

(voorloopige).

Gewijsde.

Kracht van — . 332a.

Gijzeling. 219.

Gratieregeling. 332.

Heeterdaad.

Ontdekking op — 24; 40.

Hechtenis.

Het begeven in — . 213.

Voorloopige — . vgl. Aan- houding (voorloopige).

Herbergen.

Huiszoeking in — . 32; 4 0 / ten 3»; 9 1 .

Herkenning.

— van veroordeelden. 227i».

Heropening.

— v.h. onderzoek. 295v.,;

299; 326l>.

Herroeping.

— v. revisie-aanvrage. 289;

332a.

(15)

XI

Huiszoeking. 5; 31v.; 40e en v, 91v.

Hulpofficieren.

— van justitie.20v.;26; 3 8 ; 40a env.

Inbeslagneming.

— ingeval v. heeterdaad, 31—34.

— en onderzoek door O.J.

of hulpofficier bij huis- zoeking van geschriften, boeken en andere be- scheiden alleen geoor- loofd met uitdrukkelijke machtiging Pres. raad v.

j u s t . 40e.

— door R. C. idem. 92; 94.

Informatièn. (voorloopige) 41v.

Instructie,

gerechtelijke — 66i>.; 241.

— in zaken v.h. hoogge- rechtshof 247v.

Invrijheidstelling. 40, 40c2, 40;'!; 40k'; 673; 70'; 107; 169;

302c; 409a.

Jurisdictie geschillen. 260v.

Klachten, vgl. Aangiften.

Kosten.

— v.h. geding. 354; 411.

Krankzinnigheid.

— v.d. verdachte. 396.

— v.d. ter dood veroordeel- de. 400.

Lijfsdwang. 81; 219.

Lijst van getuigen. 131; 158.

Meineed.

Verdenking van — 61a; 155.

Misdrijven.

A m b t e n a r e n belast m.d. op- sporing v. — . 2.

— waarvoor voorl. hechte- nis is toegelaten. 71 ".

Nasporing. 9.

Officier van justitie.

Overheerschende positie v.

d. — in het opsporingson- derzoek. 32; 10; 18; 19; 27v.

4 0 / .

Recht v.d. — t o t bijwoning v.d. verhooren door den R.

C. 4 52.

Onbeëedigde verkaringen. 379.

Onbevoegdheid. 67; 104; 186;

197.

Onderzoek.

— op de terechtzitting.

126f.; 1831'.; 194v.

Ontslag van rechtsvervolging, 1692.

Ontvluchte beklaagden. 209v.

Ontvluchting uit de gevangenis 214.

Ophouden van vervolgingen en straffen. 390v.

Oproeping.

— van getuigen enz. 422v.

Mondelinge — v. getuigen enz. voor politierechter. 193.

Opsporing.

— v a n misdrijven en overtr. lv.

Opsporingsambtenaren^ 2. ' Papieren.

vgl. Inbeslagneming (bij huiszoeking).

(16)

XII

Politie. 1, 2v., 20/ ten 2°.

Politierechter. 10v.; 40/.

Van het rechtsgeding voor den —. 187—201.

President v.d. raad v. justitie.

40e, ƒ, j«, fe; 44; 59; 66v.; 91 v.

96; 99; 101—108; 110; 112;

114; 117; 126; 1786; 254.

Praktizijns. 120; 180; 191.

Preventieve hechtenis, vgl. Aanhouding, (voorloo- pige).

Proceskosten,

vgl. Kosten v.h. Geding.

Processtukken.

Afschriften van — voor be- klaagden. 122.

Inzage v a n — . 165; 198; 291.

Proces-verbaal der terechtzit- ting. 176; 198.

Procureur-Generaal. 1; 14; 16;

101; UOv.; 249v.; 327; 418.

R a a d k a m e r . 66i>.; 102v.

R a a d s m a n . lOOv.; 120v.; 142;

161; 191; 198; 412.

Rapporten.

Bewijskracht v. — v. zaak- kundigen. 382.

Rechter-Commissaris. (van strafzaken) 19; 41—65; 71;

73—77; 80—85; 91—98; 127;

1786.

R e c h t e r s .

Wraking en verschooning v.

— 268—281.

Rechtsgebied.

Regeling van —. 260—267.

Rechtsgeding, vgl. Behandeling.

Rechtsingang.

Verleenen van — . 66v.

Rechtsvervolging.

Voorkomen van — . 410.

vgl. ook Ontslag van — . Requisitoir. 44; 62; 66; lOlv.;

162; 185; 199.

Revisie. 282i<.

Samenhangende misdrijven.

108v.; 300.

Schending.

— v. eerbied aan de open- bare macht verschuldigd vgl. Eerbied.

Schorsen.

— v.e. strafvervolging. 409

— v.d. voorl.aanhouding.

360a en v.

— v. arresten en vonnissen.

356v.

Schriftelijk bewijs. 380i<.

Straffen.

Executie van —. 338.

Strikvragen. 84.

Stukken v. overtuiging. 170f.:

184; 225.

Telastelegging.

— inimisdrijfz. m e t instr.

79; 107; 118.

— ,, ,, zonder in en overtr. 7 8 .

— ,, zaken voor den po- litierechter. 192.

Wijziging en aanvulling der

— in zaken voor den:

a. raad v. justitie. 154.

6. revisierechter. 294.

c. politierechter. 194.

(17)

Tenuitvoerlegging:

a. van de doodstraf. 339v- b. v a n arresten en vonnis-

sen. 332v.

T e r e c h t z i t t i n g .

Verwijzing naar de — . 71 : 106.

Termijn.

— van dagvaarding. 179;

190; 424.

Toevoeging, vgl. R a a d s m a n . Tolk. 156; 193.

Uitspraak.

— op de terechtzitting.

165v.; 198v.

Valschheid.

Rechtspleging terzake van

— . 231v.

Verberudverklaring. 353.

Verjaring. 407v.

X I I I

Verschooning.

— v.h. afleggen v. getui- genis. 145v.

vgl. ook W r a k i n g . Verstek. 182; 198; 21 Tv.

Verwijzing.

vgl. Terechtzitting.

Verzet.

— door O. J . 72.

— tegen verstek-vonnis.

2\Qv.

Voeging. 108v.; 163; 300.

Vonnis. 174.

Mondeling —. 198.

vgl. ook Uitspraak.

Voorloopige hechtenis.

vgl. Aanhouding, (voorloo- pige).

Vormen.

Schending of nalating van

— . 304v.

Wraking.

— en verschooning van rechters. 268v.

(18)

i

(19)

REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING.

Reglement op de strafvordering voor de raden van justitie op Java en het hooggerechtshof van

Nederlandsch-lndië.

S. 47—40 jo. 57, 49—63. (i.w.g. 1 Mei 48.) (Afgek. bij Public, v. 14 Sept. 1847, S. No. 40, goedgekeurd en bekrachtigd bij K. B. v. 29 Sept. 1849 No. 93, S. No. 63.)

EERSTE TITEL. J)

Van het opsporen der misdrijven en overtredingen.

EERSTE AFDEELINÜ.

Van de ambtenaren belast met de opsporing der misdrij- N.

ven en overtredingen. R-O.

Art. 1. De zorg voor de uitoefening der rechterlijke 4, 5.

politie wordt opgedragen aan de officieren van justitie; zij zijn verplicht de bevelen na te komen, welke hun te dien aanzien door den procureur-generaal worden gegeven.

(RO. 54v., 61, 180v.; Sv. 2v.,'6v., 9; IR. lv.) N.

2. (Gew. S. 94—225; 20—123; 25—497.) Met het opspo- Sv.

ren der misdrijven en overtredingen zijn, volgens de (oud.)') onderscheidingen bij de wettelijke bepalingen gemaakt, 8- de hierna volgende ambtenaren belast, elk voor zoo veel aangaat de uitgestrektheid van het grondgebied voor het- welk hij is aangesteld: (AB. 27; Sv. 15, 25; IR. lv.)

1°. de ambtenaren en beambten der algemeene politie;

(Sv. 3.)

2°. de residenten-afdeelingshoofd en de assistent-resi- denten; (Ov. 103; Sv. 20v.; IR. 68; S. 25—497; 31—168;

Bb. 810, 1706, 2165, 2547, 4327.)

(1) Niet van toepassing in de gew. behoorend tot rechtsgeb.

R . v . J . Padang, Medan en Makassar. (R. Bg. 660,) Bij eiken titel van dit Regiem, zal de al of niet toepasselijkheid worden vermeld.

(2) Bij de Wet van 15 J a n . ' 2 1 , Ned. S. 21—14, is voor Ned.

een nieuw, geheel gewijzigd Wetboek van Strafvordering vast- gesteld. Met het oog op de raadpleging van Nederlandsche littera- t u u r en jurisprudentie is in dit Regl. in margine de n u m m e r i n g der oude Ned. Wet aangegeven.

(20)

2 REGL. OP DE STRAFVORDERING. TITEL 1.

N. 3°. de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de Sv. raden van justitie en het hoog-gerechtshof; (RO. 54v., 108;

(oud.) Sv. 1, 6v., 9v., 15; IR. 1.)

4°. alle beambten en andere personen, in zaken bij bij- zondere wetten en wettige verordeningen aan hunne waak- zaamheid toevertrouwd. Sv. 1, 3, 6v.; IR. lv.- Ov 47 83; S. 14—631.)

3. (Gew. S. 20—123; 25—497, 31—168.) De ambtenaren en beambten der algemeene politie staan, voorzooveel be- treft het opsporen van strafbare feiten, onder het gezag en toezicht van de hoofden der afdeelingen. (ISR. 118- Sv.

2, 4v.; IR. 2v., 68.)

Zij zijn evenwel gehouden om, zonder de nadere bevelen der laatstgenoemden af te wachten, aan eiken hun door den officier van justitie opgedragen last tot dienstverrich- ting te voldoen.

Nochtans zal die officier, wanneer zulks zonder nadeel voor de justitie kan geschieden, de vordering van zoodanige dienstverrichtingen steeds doen plaats hebben door tus- schenkomst der betrokken afdelingshoofden, regenten of assistent-residenten (IR. 68, 70.)

16, 4. (Gew. S. 1900—135; 25—497.) De vorenbedoelde 20b, ambtenaren en beambten van politie zijn verplicht om, bij 21. ontdekking van misdrijven of politieovertredingen proces-

verbaal op te maken van hunne bevinding; zij zullen daarin den aard en de omstandigheden van het gepleegde feit, met vermelding van tijd en plaats, omschrijven en de door hen verzamelde bewijzen of aanwijzingen zoo nauwkeurig mogelijk opgeven.

(Gew. S. 31—168.) Zij moeten de aldus door hen opge- maakte processen-verbaal dadelijk aan den officier van justitie, of voor zoo ver zij onder het toezicht staan van het hoofd der afdeeling, aan dezen, dan wel aan den be- trokken assistent-resident overhandigen. (Sv. 3, 5, 8, 20v., 381; Instr. 11.)

42. 5. Zij zijn wijders gehouden om gestolene en andere ten gevolge van misdrijf weggenomen goederen na te sporen, zonder zich evenwel tot dat einde in huizen of andere ge- bouwen en afgeslotene plaatsen te mogen begeven. Indien

(21)

OPSPORING MISDRIJVEN EN OVERTRED. 3

zij vermoeden, dat zoodanige goederen aldaar geborgen N zijn, zullen zij daarvan dadelijk kennis geven aan de&bij Sv het vorige artikel aangeduide autoriteit. (Sv. 3, 15, 24v. (oud ) 30, 91, 153, 170, 174, 225; Instr. 16; S. 65—84.)

6. Elke gestelde macht, elk openbaar ambtenaar, die in 10 de uitoefening van zijn bediening kennis bekomt van een

misdrijf, zal gehouden zijn daarvan dadelijk den ambte- naar van het openbaar ministerie bij den raad van justitie binnen welks rechtsgebied het misdrijf begaan is, of waarin de beklaagde woont of mocht kunnen gevonden worden bericht te geven, en aan dien ambtenaar in te zenden allé de bescheiden, processen-verbaal en acten, die tot de zaak betrekkelijk zijn. (AB. 27; Sv. 2v., 7, 9v., 12, 22, 26 257 259; IR. 3; Bb. 2165, 2547; Not. 55.)

7. Een ieder die getuige is geweest van eenen aanslag 11 tegen de openbare rust of veiligheid, of tegen iemands

leven of eigendom, zal desgelijks gehouden zijn daarvan dadelijk bericht te geven, hetzij aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij den raad van justitie binnen welks ressort de daad gepleegd is, hetzij aan dien bij den raad van justitie, binnen welks ressort de beklaagde woont of kan worden gevonden, of aan een der hulp-officieren.

De vorenstaande bepaling 's niet toepasselijk op de per- sonen bij artikel 145 vermelo. (Sv. 8, 12, 20, 22 368- IR 6; Instr. 30.) i

«. (Gew. S. 01—15, 273; „5—497.) Ieder tegen wien \2

een strafbaar feit is gepleegd of die daarvan kennis draagt, is bevoegd ter zake eene klacht in te dienen of daarvan aangifte te doen bij een der ambtenaren genoemd in arti- kel 2.

De schriftelijke klachten en aangiften moeten worden onderteekend.

De mondelinge klachten en aangiften zullen door den ambtenaar, die dezelve ontvangt, in geschrifte worden ge- steld, en zoo door hem, als door den klager of aangever worden onderteekend, zoo deze kan schrijven.

Indien de klager of aangever niet kan schrijven, zal daarvan melding worden gemaakt. (Sv. 4, 7, 20, 22- IR 14, 63; Instr. 31, 95.)

(22)

4 REGL. OP DE STRAFVORDERING. TITEL 1.

TWEEDE AFDEELING.

Van de ambtenaren van het Openbaar Ministerie bij de Raden van Justitie en het H oog-Gerechtshof.

9. (Gew. S. 14—317.) De officieren van justitie zijn ambtshalve belast met de nasporing en vervolging van alle misdrijven en overtredingen, waarvan de kennisneming behoort aan de raderi van justitie en de landgerechten. *) (RO. 54v., 128v.; AB. 27; Sv. 12v., 21, 23, 27v., 44v., 62, 66v., 91v., 177v., 180v.; Ldg. 2; Bb. 5115, 6273 7447- Instr. 22.)

Door deze bepalingen wordt geene inbreuk gemaakt op de wettelijke voorschriften omtrent 's Lands middelen, pachten en dergelijke, waarbij de opsporing van deze of gene soort van misdrijven en overtredingen aan andere beambten is opgedragen. (Sv. 2, 5.)

10. (Ingev: S. 32—460, jo. 580.) Aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij een politierechter is, onder leiding en met inachtneming van de bevelen van den offi- cier van justitie, mede de vervolging opgedragen van de strafbare feiten, die tot de bevoegdheid van den raad van justitie behooren, voorzoove[- zij niet voor een meervou- dige kamer van den raad t^hooren te worden vervolgd.

Hij is bevoegd naar aanl^ding van hem ter vervolging toegezonden onvolledige processen-verbaal een nader on- derzoek in te stellen dan wel dit aan eenen hulpofficier op te dragen.

11. (Ingev: S. 32—460, jo. 580.) De ambtenaar van het openbaar ministerie bij een politierechter is gehouden om, zoodra eene zaak ter vervolging voor den politierechter in

0 ) Bij S. 1907—340 is de Off. v J . bij den R. v. J . te Bata- via aangewezen als de autoriteit, bedoeld in art l . d e r Internatio- nale Regeling tot bestrijding van den zg. handel in vrouwen en meisjes, goedgekeurd bij de wet van 31 December 1905 ( S . 0 7 — 278), bekend gemaakt bij S. 07—279, voor het bijeenbrengen van alle inlichtingen omtrent ronselarij van vrouwen en meisjes, met het oog op het plegen van ontucht in den vreemde.

(23)

OPSPORING MISDRIJVEN EN OVERTRED. 5

zijne handen is gesteld, daarvan terstond bericht te geven N.

aan den officier van justitie. S v Onverminderd zijne verplichting om dadelijk werkzaam (o u d0

te zijn, moet hij de voorschriften opvolgen, die de officier van justitie hem tot het doen van vervolging geeft.

Het bepaalde in artikel 17 is op hem van toepassing.

12. (Gew.. S. 17—497.) Tot de waarneming der ambts- 2 4- verrichtingen, in artikel 9 aan de officieren van justitie opgedragen, zijn gelijkelijk gerechtigd:

die bij den raad van justitie, binnen welks ressort het misdrijf of de overtreding is begaan;

die bij den raad van justitie, binnen welks ressort de beklaagde woont;

die bij den raad van justitie, binnen welks ressort de beklaagde zal worden gevonden.

In geval van gelijktijdige bemoeiing van onderscheidene officieren van justitie, zal diegene hunner steeds met de vervolging der zaak belast blijven, die bij de vorenstaande rangbeschikking vroeger is geplaatst. (Rv. 870; Sv. 2-3°, 4, 6, 9v., 13, 18v., 21; IR. 252; Instr. 23.)

13. (Gew. S. 17—497.) Deze ambtsverrichtingen zullen, 26.

in de gevallen van misdrijf buiten 's lands gepleegd, voor zoo verre hetzelve hier te lande kan worden vervolgd, worden vervuld door de ambtenaren van het openbaar ministerie bij den raad van justitie, binnen welks ressort de beklaagde woont, of bij den raad van justitie, binnen welks ressort hij zal worden gevonden, of den raad van justitie, binnen welks ressort hij zijn laatste bekende ver- blijf heeft gehad. (Sv. 12; Instr. 24.)

14. In alle zaken, welke, naar luid van het Reglement 294, op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie, 295, rauwelijks aan het hoog-gerechtshof zijn opgedragen, 306.

oefent de procureur-generaal bij het hoog-gerechtshof de- zelfde functiën uit, waarmede, volgens artikel 9, de offi- cieren van justitie zijn bekleed.

De laatstgenoemden zijn evenwel verplicht om, ook in dusdanige zaken, de klachten en aangiften te ontvangen, en die onverwijld, met de daartoe betrekkelijke stukken

(24)

6 ^ REGU OP DE STRAFVORDERING. TI EL 1

N en narigten aan den procureur-generaal te doen gewor- Sv. den. (RO. 165; Sv. 16, 247v.)

(oud.) i K n i-i.

27. , f0,e .ambtenaren van het openbaar ministerie en de hulp-officieren hebben het recht om, in de uitoefening van hunne ambtsverrichtingen, de openbare burgerlijke of de gewapende macht, onmiddellijk in te roepen (Sv 'l 9v

20, 75, 87, 339.) w ' '

28. 16. De officieren van justitie zijn gehouden om, zoodra misdrijven tot hunne kennis komen, den procureur-gene- raal bij het hoog-geregtshof daarvan berigt te geven.

Onverminderd hunne verpligting om dadelijk werkzaam te zijn, moeten zij de voorschriften opvolgen, die deze hun tot het doen van onderzoek of vervolging, zal geven (RO' 57; Sv. 111; Instr. 27, 54.)

30. 17. Zij zullen zorg dragen voor de verzending, de betee- kening en de uitvoering der bevelschriften, die door den regier in het beleid der zaak worden gegeven. (Sv. 18 22 46, 62, 67, 77, 111; RO. 51, 56, 180; Instr. 28.)

31. 18. Wanneer een officier van justitie door klachte of aangifte, of op eenige andere wijze is onderricht, dat in zijn ressort een misdrijf is gepleegd, of dat iemand, die vermoed wordt daaraan schuldig te zijn, zich binnen het- zelve bevindt, zal hij verplicht zijn, naar omstandigheden, aanvankelijk alle narichten in te winnen, welke dienstig kunhen zijn om over de zaak licht te verspreiden. (RO 57; AB. 27; Sv. 2v., 6v., 9, 14, 16, 20, 22v., 25v., 31v.;

Instr. 47.)

32. 19. (Gew. S. 14—317.) Wanneer de officier van justitie oordeelt, dat de zaak behoort tot de kennisneming van den raad van justitie, zal hij, ingeval daartoe termen bestaan, de stukken aan den rechter-commissaris doen toekomen, met zoodanige requisitoiren als hij zal geraden achten.

(Sv. 27, 39, 44v., 66.)

19bis. (Ing. S. 14—317.) Wanneer de officier van jus- titie van oordeel is dat de zaak voldoende is onderzocht en behoort tot de kennisneming van het landgerecht, han- delt hij als bij de desbetreffende bepalingen van het land- gerecht-reglement is voorgeschreven. (RO. 116; Ldg. lv.)

(25)

OPSPORING MISDRIJVEN EN OVERTRED. 7

DERDE AFDEELING. N.

Van de Hulp-Officieren. Sv.

(oud.) 20. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) De navolgende ambte- 34.

naren zullen in hoedanigheid van hulp-officieren op den- zelfden voet als de officieren van justitie, de klachten of aangiften ontvangen van de misdrijven en overtredingen, waarvan de kennisneming behoort aan de raden van jus- titie en de landgerechten, gepleegd in de ressorten, waar- over zij gesteld zijn:

1°. de assistent-residenten en de door het hoofd van gewestelijk bestuur daartoe aangewezen ambtenaren van het Nederlandsch korps van den algemeenen bestuurs- dienst;

2°. de ambtenaren der algemeene politie met eenen rang, niet lager dan dien van commissaris 1ste klasse.

21. In geval van gelijktijdige bemoeiing van de officie- 35.

ren. van justitie en van de hulp-officieren, zullen laatst- gemelden zich van alle verdere bemoeiing onthouden en dezelve aan den officier van justitie overlaten, ten ware deze hen mocht uitnoodigen in de door hen aangevangene verrichtingen voort te gaan, of hem behulpzaam te zijn.

(Sv. 9, 12v., 14, 23, 38; Instr. 51v.)

22. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) Wanneer de hulpofficier 36.

van oordeel is dat de zaak behoort tot de kennisneming van het landgerecht, handelt hij zooals bij artikel 19bis voor den officier van justitie is voorgeschreven.

In alle andere gevallen zal hij behoudens het bepaalde in artikel 40b onverwijld de aangifte, de processen-ver- baal en andere door hem opgemaakte acten inzenden aan den officier van justitie dan wel, met inachtneming van het tweede lid van artikel 40 1, aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij den politierechter.

De processen-verbaal zullen zijn gedagteekend, en zoo- veel mogelijk inhouden den aard en de omstandigheden van het feit, den tijd wanneer en de plaats waar hetzelve is begaan, mitsgaders de bewijzen of aanwijzingen ten laste van den vermoedelijk schuldige. (Sv. 8, 20, 26, 38, 371, 381, 386v.; Instr. 53.)

(26)

8 REGL. OP DE STRAFVORDERING. TITEL 1.

N.. 23. De hulp-officieren zijn gehouden om, op de aanvrage Sv. van den officier van justitie, alle narichten te <*even en (oud.\ onderzoek te bewerkstelligen, ter zake van misdrijven en 38. overtredingen, met welker vervolging deze ambtenaren be-

last zijn. (Sv. lv., 9, 20; S. 65—84.) DERDE AFDEELINQ A.

23a-c. Ing. S. 01—15, vervallen S. 14—317 iis 17—377

632. ' ' VIERDE AFDEEL1NG.

Van ontdekking op heeter daad.

40. 24. Ontdekking op heeter daad heeft plaats, wanneer het misdrijf of de overtreding, terwijl men die 'pleegt of terstond nadat die gepleegd zijn, ontdekt worden of wan- neer iemand terstond daarna als dader door het openbaar gerucht wordt vervolgd, of bij hem goederen, wapenen werktuigen of papieren worden gevonden, welke aandui- den, dat hij dader of medeplichtige is. (Sv. 25v 66 250- IR. 5; S. 89—175; Bb. 3808; Instr. 41.)

39. 25. Bij ontdekking van een misdrijf of eene overtreding op heeter daad, zullen de ambtenaren bij art. 2 vermeld, verplicht zijn onmiddellijk alles aan te wenden wat dien- stig kan zijn, om het feit tot klaarheid te brengen. (Sv 18 21, 24, 26v., 250; IR. 4; Instr. 49v, 59v.)

41. 26. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) In geval van misdrijf of overtreding op heeter daad ontdekt, is elk dienaar van de openbare macht verplicht, en een iegelijk bevoegd den verdachte aan te houden en voor een der ambtenaren van het openbaar ministerie of een der hulp-officieren te bren- gen.

In de gevallen waarin, volgens het bepaalde bij art.

40c, in verband met art. 71, geene voorloopige aanhouding is toegelaten, zal de ambtenaar van het openbaar minis- terie, of deszelfs hulp-officier, proces-verbaal opmaken, en den aangehoudene dadelijk in vrijheid stellen.

43. 27. Bij ontdekking van misdrijf op heeter daad, zal de

a> o. officier van justitie handelen, zoodanig als bij dit en bij de volgende artikelen, tot en met art. 40, is voorgeschreven.

(27)

OPSPORING MISDRIJVEN EN OVERTRED. 9

Hij zal zich, indien zulks noodig is, onverwijld begeven N.

naar de plaats alwaar de daad gepleegd is, om aldaar de Sv.

vereischte processen-verbaal op te maken, ten einde te (oud.) doen blijken van het bestaan des misdrijfs, den staat van deszelfs voorwerp en de gesteldheid der plaats, en om de verklaringen in te winnen dergenen, die tegenwoordig mochten zijn geweest, of van de buren, huisgenooten of anderen, die men vermoeden kan in staat te zijn ophelde- ringen of narichten nopens het feit te geven, welke allen hunne verklaringen zullen moeten teekenen, zullende, in- dien zij zulks niet kunnen of willen doen, daarvan melding moeten worden gemaakt. (Sv. 8v., 21, 24, 28, 31 v., 38, 250; S. 65—84; Instr. 32v.)

28. (Gew. S. 17—497.) De officier van justitie mag be- 44.

velen, dat niemand, wie het ook zij, het huis verlate of zich van de plaats verwijdere zoo lang het onderzoek al- daar niet is afgeloopen.

De overtreders van zoodanig bevel zullen gevat en tot na het sluiten van het proces-verbaal aangehouden kun- nen worden. (Sv. 27, 38; Sw. 216; Instr. 34.)

29. (Gew. S.. 14—641; 15—146.) Hij zal, in de gevallen 45.

van ontdekking op heeter daad, mogen bevelen, dat de vermoedelijk schuldigen in verzekering genomen en vóór hem gebracht worden; na derzelver verhoor, zal hij tegen hen, 'indien het misdrijf in de bepalingen valt van het tweede lid van art. 71, en er genoegzame aanwijzingen van hunne schuld aanwezig zijn, een bevel van voorloopige aanhouding mógen uitvaardigen, waarbij de tot die uit- vaardiging bestaande redenen en de plaats, alwaar de aangehoudene zal worden in verzekering gebracht, moeten worden aangeduid.

(Gew. S. 32—460 jo. 580.) Van de bevelen van voor- loopige aanhouding, hier en elders in dit reglement be- doeld, wordt een afschrift aan den verdachte uitgereikt.

Op het bevel wordt, gedagteekend en onderteekend, aan- teekening gehouden van de uitreiking van het afschrift.

30. Hij zal in beslag nemen de wapenen en werktuigen 46a.

welke blijken of schijnen tot het plegen van het misdrijf gediend te hebben of daartoe bestemd te zijn geweest,

(28)

1 0 REGL. OP DE STRAFVORDERING. TITEL 1.

N. gelijk ook alle andere voorwerpen, welke als stukken van Sv. overtuiging kunnen dienen. (Sv. 24, 31v. 153 170 174 (oud.) 225, 387; IR. 15, 316; Instr. 35.)

47. 31. (Gew. S. 25—497; 31—168; 32—460 jo 580.) Indien de aard van het misdrijf zoodanig is, dat het bewijs waar- schijnlijk kan worden verkregen uit de papieren of andere stukken en zaken in het bezit van den verdachte, zal de officier van justitie, zich terstond naar de woning van den verdachte begeven, om aldaar al datgene op te sporen wat dienstig kan zijn om de waarheid aan het licht te brengen.

Hij zal daarvan proces-verbaal opmaken, en de opge- spoorde voorwerpen, voor zoo ver die tot overtuiging kun- nen dienen, in zijne bewaring nemen.

48. 32. Het bij het vorige artikel bedoelde onderzoek zal mo- gen plaats hebben, zoo wel in de woning van den ver- dachte, als in herbergen, koffiehuizen en andere openbare plaatsen. (Sv. 34, 91; Instr. 87v.; S. 65—84.)

49. 33. De door den officier van justitie in beslag genomene voorwerpen zullen besloten en verzegeld worden in eenen

•omslag, waarop door hem gesteld zal worden de aantee- kening van den dag waarop zij in beslag zijn genomen.

Wanneer die voorwerpen niet geschikt zijn om in eenen omslag te worden gesloten, zal hij aan dezelve met zijn zegel eene strook papier vasthechten, op welke de boven- gemelde aanteekening door hem zal gesteld en ondertee- kend zijn. (Sv. 27, 30, 38v., 95; Instr. 38.)

50. 34. De werkzaamheden, in de drie vóórgaande artikelen omschreven, zullen geschieden in bijwezen van den ver- dachte, in geval deze vóór het verrichten derzelve is gevat geworden, de voorwerpen zullen hem worden voorgehou- den, met aanmaning om zich daarover te verklaren en dezelve te waarmerken, zoo daartoe termen zijn; ingeval de verdachte dit laatste niet mocht kunnen of willen doen, zal, daarvan in het proces-verbaal melding worden ge- maakt. (Sv. 27, 30, 34, 38v., 95v.; Instr. 39, 109.)

5 1 . 35. De officier van justitie zal, indien zulks noodig is, zich doen vergezellen van één of twee personen, die voor- ondersteld kunnen worden door hunne kunst of hun beroep

(29)

OPSPORING MISDRIJVEN ENOVERTRED. 11

in staat te zijn om den aard en de omstandigheden van N het misdrijf wel te beoordeelen. (Sv. 27, 31v., 37v 382- Sv

Instr. 43; Bb. 684.) ' ' ( o u Aj

36. In geval van eenen geweldigen dood, of van eenen 51.

dood waarvan de oorzaak verdacht is gelijk mede bij zware verwondingen, poging tot vergiftiging en andere aanslagen op iemands leven, zal hij zich doen vergezellen van een of twee genees- of heelmeesters, die verslag zul- len geven aangaande de oorzaken van den dood of van de wonden, en den staat van het lijk of van het lichaam van

den beleedigde. (IR. 17, 42v.)

De personen, welke in de gevallen van dit en het vóór- 52.

gaande artikel opgeroepen zijn, zullen in handen van den officier van justitie den eed afleggen, dat zij hem naar hun geweten zullen verslag geven. (Sv. 16 27 31v 35 37v., 83, 382; Instr. 44; Bb. 684.)

37. (Gew. S. 17—467.) Ieder, die als deskundige, ge- 52.

nees- of heelmeester daartoe wordt opgeroepen, 'is ver- plicht zijne diensten aan de justitie te leenen. (Sv. 83.)

38. (Gew. S. 09—473; 31—168; 32—460 jo. 580.) Wan- neer in de gevallen, bij artikel 27 en volgende vermeld, het daarbij bevolen onderzoek moet plaats hebben voor- dat de officier van justitie ter plaatse aanwezig kan zijn, zal de betrokkene hulp-officier zulks dadelijk ter kennis brengen van den officier van justitie; doch, in afwachting van diens komst of schriftelijke onderrichtingen, bevoegd en verplicht zijn om dat alles te verrichten,"wat de offi- cier, indien hij tegenwoordig ware, volgens de bepalingen van deze afdeeling zoude mogen en moeten doen. (Sv.

20v, 25v.)

39. Vervallen: S. 32—460 jo. 580.

40. (Gew. S. 12—455; 14—260, 641; 15—146; 32—460 54.

jo. 580.) Het bevel van voorloopige aanhouding indien dit bij ontdekking op heeterdaad mocht zijn uitgevaardigd, blijft slechts van kracht gedurende twintig dagen nadat de verdachte in de bij het bevel aangewezen gevangenis is opgenomen.

Is niet binnen dien termijn gevangenneming of gevan- genhouding krachtens artikel 40 j , artikel 62, artikel 71

(30)

12 REGI.. OP DE STRAFVORDERING. TITEL 1.

of artikel 107 bevolen, dan zal de aangehoudene van rechtswege en zonder eenigen vorm van geding in vrij- heid worden gesteld, tenzij hij om andere redenen in hechtenis zoude behooren te blijven. (ISR. 141: Sv 26v 29, 38, 62, 66, 77, 85, 363; Instr. 45.)

VIJFDE AFDEELING. (Ingev. S. 32—460 jo. 580.) Overige bepalingen betreffende het voorbereidend onder- zoek door den officier van justitie en de hulpofficieren.

40a. Wanneer het onderzoek door den officier van justitie of eenen hulpofficier wordt voortgezet, gelden de bepalingen van deze afdeeling.

40b. Met uitzondering van de assistent-residenten zijn de hulpofficieren tot de voortzetting van het onderzoek op den voet van de volgende artikelen niet bevoegd dan na bekomen machtiging van den officier van justitie.

In dringende omstandigheden kan de in het voorgaande lid bedoelde machtiging verleend worden door den assis- tent-resident.

Indien zonder voorkennis van den officier van justitie het onderzoek op den voet van de volgende artikelen wordt voortgezet door of met machtiging van den assis- tent-resident, geeft deze daarvan terstond kennis aan den officier van justitie, die het onderzoek alsnog aan zich kan trekken of aan een anderen hulpofficier kan op- dragen.

De hulpofficieren zijn gehouden om de bevelen of aan- wijzingen van den officier van justitie met betrekking tot het onderzoek in acht te nemen.

40c. Indien er genoegzame aanwijzingen van de schuld van den verdachte aanwezig zijn en diens aan- houding in het belang van het onderzoek, ter voorkoming van herhaling of ter voorkoming van ontvluchting drin- gend noodzakelijk is, kan de officier van justitie of de hulpofficier die het onderzoek houdt, in de gevallen bij het tweede lid van artikel 71 voorzien, een bevel van voorloopige aanhouding uitvaardigen.

(31)

OPSPORING MISDRIJVEN EN OVERTR. 13

Het bepaalde in de artikelen 29 en 40 is op dit bevel van toepassing. Is het bevel door een hulpofficier uitge- vaardigd dan is deze verplicht binnen vier en twintig uren afschrift daarvan toe te zenden aan den officier van justitie die de dadelijke opheffing kan bevelen.

40d. De verdachte, die krachtens het bepaalde bij het voorgaand artikel is aangehouden, zal binnen vier en twintig uren na zijne overbrenging in de gevangenis, door den officier van justitie, of den hulpofficier die het onderzoek houdt, worden gehoord, indien dit niet tevoren reeds is geschied.

40e. Met verlof van den president van den raad van justitie kan de officier van justitie, of de hulp- officier die het onderzoek houdt, huiszoeking doen overal waar zulks noodig is.

Het zal den officier of hulpofficier niet geoorloofd zijn, daarbij geschriften, boeken en andere papieren te onder- zoeken of in beslag te nemen, zonder dat hij daartoe uit- drukkelijk door den president van den raad van justitie zij gemachtigd. Gelijke machtiging is vereischt om de huiszoeking aan een anderen opsporingsambtenaar op te dragen.

40f. In geval van dringende noodzakelijkheid kan de officier van justitie, of de hulpofficier die het onderzoek houdt, ook zonder verlof van den president van den raad van justitie huiszoeking doen:

1°. in de woning van den verdachte;

2°. in de woning waarin het misdrijf gepleegd is;

3°. in herbergen, koffiehuizen en andere openbare plaat- sen.

Hij kan ook aan een lageren opsporingsambtenaar op- dragen deze huiszoeking te verrichten.

Ingeval de huiszoeking moet geschieden buiten het rechtsgebied, waarover hij gesteld is, zal op zijn verzoek de naastbijzijnde officier of hulpofficier de huiszoeking verrichten.

40g. In de gevallen in de twee voorgaande artikelen genoemd is het bepaalde in de artikelen 33 en 94 van toe- passing.

(32)

1 4 REGL. OP DE STRAFVORDERING. TITEL 1.

40h. De officier van justitie of de hulpofficier die het onderzoek houdt, zal den verdachte en zoodanige getuigen, als hij geraden oordeelt, voor zich doen ver- schijnen teneinde door hem te worden gehoord.

Indien de verdachte in vrijheid is, vindt het bepaalde in de artikelen 74, 75, 76, 76a en 78 overeenkomstige toe- passing.

De bepalingen in de artikelen 46 tot en met 53 en 56 tot en met 61 zijn insgelijks van overeenkomstige toepas- sing behoudens de volgende wijzigingen:

1°. dat de officier of de hulpofficier bij de verhooren niet door een anderen ambtenaar of beambte moet wor- den bijgestaan;

2°. dat de getuigen buiten eede zullen worden gehoord tenzij vermoed wordt, dat zij niet in het verder on- derzoek zullen verschijnen;

3°. dat bij de toepassing van de artikelen 57 en 58 een hulpofficier de tusschenkomst inroept van den offi- cier van justitie, de verhooren ingevolge artikel 57 aan eiken rjulpofficier kunnen worden opgedragen, het verhoor ingevolge artikel 58 door of op last van den betrokkçn officier van justitie geschiedt, en dele- gatie overeenkomstig artikel 57 kan plaats hebben indien een verdachte of getuige woonachtig is of ver- blijf houdt buiten het gebied waarover de hulpofficier gesteld is, die het onderzoek houdt.

40i. Indien de' officier van justitie of de hulpofficier, die het onderzoek houdt zulks noodig acht, zal hij het vereischte verslag; kunnen vragen van geneesheeren, heel- meesters of andere deskundigen.

Zij zullen in handen van den officier van justitie of den hulpofficier den eed afleggen dat zij hun verslag naar hun geweten zullen geven. Het bepaalde bij artikel 37 is hier toepasselijk.

40]. Wanneer tegen den verdachte ernstige bezwa- ren zijn gerezen, voldoende vaststaat, dat het feit valt in de omschrijving van het tweede lid van artikel 71 en te voorzien is, dat de zaak niet binnen den in artikel 40 bepaalden termijn zal zijn berecht, kan de officier van

(33)

OPSPORING MISDRIJVEN EN OVERTR.

15

justitie in het belang van het onderzoek, ter voorkoming van herhaling of ter voorkoming van ontvluchting de ge- vangenneming van den verdachte of, zoo hij voorloopig is aangehouden, zijn gevangenhouding bevelen.

Indien het onderzoek gehouden wordt door een hulp- officier, komt de in het voorgaand lid bedoelde bevoegd- heid toe aan den assistent-resident. Deze is verplicht bin- nen vier en twintig uren afschrift van het bevel toe te zenden aan den officier van justitie, die de dadelijke op- heffing kan bevelen.

De verdachte zal, binnen vier en twintig uren na de tenuitvoerlegging van het bevel, door den officier van justitie of den hulpofficier worden gehoord, indien dit niet tevoren reeds geschied is.

Op de in lid 1 en 2 bedoelde bevelen is het bepaalde in de artikelen 86 tot en met 90 van toepassing. Zij zijn voor met langer dan dertig dagen geldig, te rekenen van den dag, waarop zij zijn ten uitvoergelegd. Eij kunnen zoo- lang het onderzoek niet is beëindigd, woeden verlengd op vordering van den officier van justitie telkens van dertig dagen tot dertig dagen door den présidait van den raad van justitie, indien deze na den laatst vérleenden termijn zulks noodig oordeelt.

40k. De president van den raad -an justitie kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek- van den ver- dachte, zich de stukken doen voorleggeà en bevelen, dat het onderzoek spoedig worde voleindild. Zoo daartoe gronden zijn, kan hij een termijn steller),waarbinnen het onderzoek moet zijn voleindigd.

Indien hij bevindt, dat het feit waarvoor vervolgd wordt niet valt in de bepaling van artikel 71,,tweede lid, zal hij de invrijheidstelling gelasten van den verdachte, die zich in hechtenis bevindt.

401. Indien het onderzoek door eerten hulpofficier ge- houden is, zullen de stukken zoo spoedjg mogelijk worden ingediend aan den officier van justitie.

Indien het feit naar het oordeel van den hulpofficier voor den politierechter kan worden vervolgd, geschiedt de indiening door tusschenkomst van den ambtenaar van het

(34)

16 REGL. OP DE STRAFVORDERING. TITEL 1, 2 .

N. openbaar ministerie bij den politierechter en is deze niet Sv. gehouden de stukken aan den officier van justitie door te (.oud.) zenden, indien hij de zaak overeenkomstig het bepaalde in artikel 188 tweede lid bij den politierechter aanhangig maakt.

TWEEDE TITEL i ) .

Van den regter-commissaris en van de voor- loopige informatien.

56. 41. De president van het hoog-geregtshof benoemt bij eiken raad van justitie, één der leden tot regter-commissa- ris, belast met de instructie der strafzaken. (Sv. 19, 39, 42v., 97, 127, 249v., 275, 366.)

57. 42. De regters-commissarissen worden voor den tijd van twee jaren aangesteld.

Echter zal de instructie eener zaak worden voortgezet en ten einde gebragt door dengene, die dezelve heeft be- gonnen.

De regters-commissarissen zijn steeds weder benoem- baar. (Instr. 55.)

58. 43. Indien de regter-commissaris door ziekte of andere wettige beletselen wordt verhinderd, zal de voorzitter van den raad van justitie eenen anderen tot de tijdelijke waarneming van den dienst benoemen.

Eene gelijke tijdelijke voorziening zal plaats hebben in geval de regter-commissaris mögt komen te overlijden.

(Sv. 41, 44, 275; Instr. 58.)

(Toeg. S. 78—333.) 2) De voorzitter van den raad van justitie zal daarenboven tijdelijk eenen tweeden regter- commissaris kunnen benoemen, indien het belang van den dienst zulks dringend vordert. (Instr. 56.)

59. 44. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) De regter-commissaris kan geene voorloopige informatien inwinnen zonder re- quisitoir van het openbaar ministerie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 19. j

(1) Toepasselijk in de gew. behoorend t o t rechtsgeb. R. v. J . Padang, Medan en Makassar (R. Bg. 600.)

(2) Bij S. 78—191 is een dergelijk voorschrift van tijdelijken aard gegeven voor den raad v. just, te Semarang. (S. 78—344.)

(35)

REGTER-COMM. VOORLOOP. FINORM. 17

Indien de regter-commissaris verklaart, dat er geene N.

termen tot het inwinnen van informatiën bestaan, zal de Sv.

officier van justitie de verklaring van dien ambtenaar ter (oud.) kennis brengen van den president van den raad, ten einde daaromtrent door dezen worde beslist.

In geval de president beslist, dat de zaak behoort te worden vervolgd, zal dezelve daartoe eenen anderen reg- ter-commissaris kunnen benoemen.

Indien de president beslist, dat er geene termen tot het inwinnen van geregtelijke informatiën bestaan, kan de officier van justitie tegen die uitspraak verzet doen, op de wijze bij art. 72 omschreven. (Sv. 19, 39, 43, 45v., 65v., 69, 74, 98; Instr. 61.)

45. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) De regter-commissaris 60.

moet, bij alle zijne ambtsverrichtingen worden bijgestaan door den griffier- of eenen substituut-griffier, of wel, bij volstrekte verhindering van deze, door eenen beëedigden klerk ter griffie of een ander door hem aan te wijzen ge- schikt persoon, die voor den aanvang zijner werkzaam- heden in handen van den regter-commissaris den eed aflegt dat hij zijne taak naar behooren zal vervullen.

De officier van justitie kan bij de verhooren tegenwoor- dig zijn.

Zoo dikwijls de officier van justitie bij de verhooren tegenwoordig is, wordt daarvan bij het proces-verbaal melding gemaakt. Hij heeft, ook wanneer hij niet tegen- woordig is, de bevoegdheid om aan den regter-commis- saris de vragen, die hij verlangt gedaan te worden, op te geven, waarop de regter-commissaris naar bevind van zaken zal beschikken.

De regter-commissaris is verpligt, telken reize, de ver- hooren en ingewonnen informatiën aan den officier van justitie, op diens verlangen, mede te deelen, teneinde dezen in staat te stellen de vereischte requisitoiren te doen. (Sv. 19, 27, 44, 47v., 56, 58v., 62, 66, 82, 84, 93, 97v., 259; Instr. 62, 73, 76.)

46. (Gew. S. 11—436, 437; 32—460 jo. 580.) De regter- 61.

commissaris zal de oproeping bevelen van de personen, die hem als getuigen door het openbaar ministerie zijn opgegeven.

(36)

i

1 8 REGL. OP DE STRAFVORDERING. TITEL 2 .

N. Hij kan insgelijks doen oproepen den verdachte en de Sv. getuigen, die door dezen zijn aangeduid, of die hij ambts- (oud.) halve vermeent te moeten hooren.

Bij zijn proces-verbaal wordt melding gemaakt van alle de door den verdachte als getuigen opgegeven personen, om het even of de rechter-commissaris die al of niet heeft laten oproepen. (Rv. 1; Sv. 16v., 41, 51, 57v., 60, 131, 241, 413v., 422v.; Instr. 72.)

62. 47. De getuigen zullen door den regter-commissaris ieder afzonderlijk worden gehoord; hij kan dezelve echter met elkander confronteeren. (Sv. 45, 81, 84, 132, 139, 156v., 375v., 378, 413v.; Instr. 73.)

63. 48. De bepalingen vervat in art. 139, 145, 146, 147, 148 66. en 149, voor zoo ver die betrekking hebben tot de aan eiken getuige te rigten algemeene vragen, de;zelver beëedi- ging, de redenen van verschooning en de personen, die niet tot het afleggen van getuigenis mogen worden toege- laten, zijn toepasselijk op het onderzoek van den regter- commissaris; met dien verstande, dat de bij art. 145 er.

147 vermelde personen in geen geval door den regtsr- commissaris onder eede zullen worden gehoord. (Sv. 146.)

De regter-commissaris zal den eed, mitsgaders alle de vragen en de antwoorden der getuigen, door den griffier behoorlijk in geschrift doen stellen. (Bw. 290v., 295, 1909v.; Rv. 177v., 184v.; Sv. 7, 36v., 45, 49v., 55, 58, 61, 81, 139, 156, 375v., 379, 413; IR. 259, 265, 284v., 299, 303;

Instr. 75, 80, 156, 322.)

64. 49. Het alzoo in geschrift gestelde zal onderteekend worden door den regter-commissaris, den griffier en de getuigen nadat hetzelve zal zijn voorgelezen, en laatstge- noemde verklaard hebben daarbij te volharden. In geval de petuigen niet teekenen kunnen of willen, moet daarvan melding worden gemaakt. (Rv. 209; Sv. 45, 48, 50, 81, 380v., 421; Instr. 76.)

65. 50. Tusschen de regels zal niet mogen worden inge- schreven.

De doorschrapping en de verwijzingen zullen door den rechter-commissaris, den griffier en de getuigen moeten

(37)

REGTER-COMM. VOORL. INFORM. l g

worden goedgekeurd en onderteekend; het tusschen de Nj regels ingeschrevene, mitsgaders de niet goedgekeurde Sv.

doorhalingen en verwijzingen, zijn nietig en van onwaarde, (oud.) (Sv. 45, 48, 421; Not 26, 32; Instr. 78.)

51. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) Een ieder die opgeroepen 66.

is om getuigenis der waarheid te geven, is gehouden voor den rechter-commissaris te verschijnen, en getuigenis af te leggen. (Sw. 216, 224, 522; Sv. 81, 133v.)

Wanneer een getuige op de eerste oproeping niet is 67.

verschenen, zal de rechter-commissaris hem opnieuw doen oproepen en tevens of ook naderhand zijne medebrenging kunnen gelasten.

Bij ntet-verschijning van den verdachte zal het be- paalde in de artikelen 75 en 76 toepassing vinden.

52. Vervallen: lnv. Sw. art. 13-f.

53. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) Indien de getuige, op de 68.

eerste of tweede oproeping verschenen, voor den regter- commissaris gebragt zijnde, zonder wettige redenen wei- gert getuigenis der waarheid af te leggen, kan de raad van justitie, op verslag van den regter-commissaris, na verhoor of behoorlijke oproeping van den getuige en op de conclusie van het openbaar ministerie, bevelen, dat de getuige in 'gijzeling worde gebragt en gehouden, totdat hij aan zijne verpligting zal hebben voldaan. (Rv. 186, 580.)

(Gew., S. 72—131.) Het vonnis van den raad van justitie is vatbaar voor revisie aan het hoog-geregtshof; het wordt inmiddels bij voorraad ten uitvoer gelegd. Ingeval revisie wordt verlangd, wordt het vonnis onverwijld aan het hooggeregtshof opgezonden. (Bw. 1909; Rv. 186; Sv.

46, 48, 51, 60, 81, 136v., 282v.; Instr. 80.) 54. Afgeschaft en vervallen: lnv. Sw. 3, 13-f.

55. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) Wanneer een getuige 70.

schadeloosstelling vraagt, zal dezelve door den regter- commissaris, volgens de daarvan bestaande of later vast te stellen tarieven, worden begroot. (Rv. 185v.; Sv. 46 51 81, 134, 144; IR. 392; Ldg. 87, Instr. 82; S. 84—142 143 )

56. (Gew. S. 11—436, 437; 32—460 jo. 480.) Wanneer 7 1 ; een getuige of verdachte door verklaringen van eenen ge-

nees- of heelmeester doet blijken, dat hij buiten staat is

(38)

20 REGL. OP DE STRAFVORDERING. TITEL 2 .

N. op de hem gedane oproeping te verschijnen, zal de regter- S,v. commissaris zich te zijner woning begeven. (Sw. 267v.;

(oud.) Sv. 45, 57, 81; Instr. 83.)

72. '57. (Gew. S. 04—295; 11—436, 437; 25—497; 31—168.) Indien een getuige of verdachte woonachtig is of verblijf houdt op meer dan vijftien palen afstands van de plaats, waar de raad van justitie is gevestigd, kan de regter-com- missaris den assistent-resident opdragen dien getuige of verdachte te hooren. De assistent-resident is evenwel be- voegd om in geval van persoonlijke verhindering of wan- neer de te hooren persoon woont of verblijf houdt op verren afstand van zijn standplaats de vereischte verhoo-

ren te doen houden door een daartoe door hem aan te wijzen ambtenaar van het Nederlandsen korps van den algemeenen bestuursdienst. (RO. 33; Sv. 20, 58, 61, 74v., 81, 295; IR. 143; Instr. 80.)

(Toegev. S. 32—460 jo, 580.) De bepalingen van de artikelen 74, 75 en 76 zijn toepasselijk op dengene die het verhoor houdt.

73. 58. (Gew. S. 04—295; 11—436, 437.) Zoo dikwijls ge- tuigen of verdachten moeten gehoord worden, welke woon- achtig zijn of verblijf' houden in het ressort van eenen anderen raad van justitie zal — wat betreft de getuigen — en kan dit geraden oordeelende — wat betreft de ver- dachten — de rechter-commissaris de ontworpen vraag- artikelen overzenden aan den" rechter-commissaris bij den

raad van justitie, binnen welks ressort die getuigen of verdachten woonachtig zijn of verblijf houden, teneinde hen

op of naar aanleiding van die vraagartikelen te hooren of, overeenkomstig het bepaalde bij het vorige artikel, te doen hooren. (RO. 33; Sv. 45, 48v., 57, 59v., 61, 81; Instr.

84.)

74. 59. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) Indien in het geval van het vorige artikel, de ambtenaar van het openbaar minis- terie het volstrekt noodzakelijk mögt achten, dat zoodanige getuigen worden opontboden om gehoord te worden, zal hij deswege een met redenen omkleed verslag doen aan den president van den raad, welke daarop naar bevind van zaken zal beschikken. (Sv. 55, 60, 81.)

(39)

REGTER-COMM. VOORLOOP. INFORM. 21

60. Vervallen: S. 32—460 jo. 580.

61. (Gew. S. 11—436, 437.) Elk ambtenaar, die op ver- zoek van eenen regter-commissaris getuigen of verdachten heeft gehoord of doen hooren, zal het proces-verbaal be- sloten en verzegeld aan laatstgenoemde overzenden. (Sv.

48v., 57; Instr. 85.)

61a. (Ing. S. 96—78.) Indien de verklaring, door een getuige onder eede afgelegd voor den rechter-commissaris, verdacht wordt valsch te zijn, wordt door dezen daarvan ptoces-verbaal opgemaakt en aan den officier van justitie gezonden. (Sv. 81, 115.)

Hij kan tevens een bevel van voorloopige aanhouding tegen den verdachten getuige verleenen. Art. 40 is dan van toepassing.

62. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) Wanneer tegen den ver- dachte ernstige bezwaren zijn gerezen, voldoende vast- staat, dat het feit valt in de omschrijving van het tweede lid van artikel 71 en te voorzien is, dat de zaak niet bin- nen den in artikel 40 bepaalden termijn zal zijn berecht, kan de rechter-commissaris, op het requisitoir van den officier van justitie, in het belang van het onderzoek ter voorkoming van herhaling of ter voorkoming van ont- vluchting de gevangenneming van den verdachte of, zoo hij voorloopig is aangehouden, zijn gevangenhouding be- velen.

De verdachte moet, dadelijk na de tenuitvoerlegging van het bevel, door den rechter-commissaris worden gehoord, indien dit niet tevoren reeds geschied is.

Het bepaalde in het vierde lid van artikel 40 j is te dezen toepasselijk met dien verstande, dat de verlenging, op re- quisitoir van den officier van justitie, geschiedt door den rechter-commissaris met machtiging van den president.

63. Ingetrokken: S. 11—436 jo. 437.

64. Ingetrokken: S. 14—641 jo. 15—146.

65. In zaken van overtredingen geschiedt er geene voor- loopige geregtelijke instructie, buiten de gevallen bij de wettelijke bepalingen uitdrukkelijk voorzien. (RO. 165- Sv. 64, 177v., 199v., 248, 253; Instr. 145, 153.)

(40)

22 REGL. OP DE STRAFVORDERING. TITEL 3 .

N. DERDE TITEL *).

Sv

(oud ) V a n h e t v e r l e e n e" van regtsingang tegen eenen beklaagde en de verdere geregtelijke instructie.

81, 66. (Gew. S. 14—641 jo. 15—146; 32—460 jo. 580.) 137, Zoodra de officier van justitie voldoende aanwijzing heeft al. 2. verkregen van een gepleegd misdrijf en van, den persoon, die zich daaraan schuldig heeft gemaakt, en hij het ver- leenen van rechtsingang noodig oordeelt, biedt hij de stukken met zijne daartoe strekkende vordering aan den president van den raad aan.

Hij vordert daarbij met of zonder bevel van gevangen- neming of gevangenhouding hetzij verwijzing van de zaak naar de terechtzitting, hetzij dat de instructie der zaak worde gelast.

.82. 67. (Gew. S. 14—S41 jo. 15—146; 32—460 jo. 580.) Indien de president bevindt, dat de zaak tot de kennis- neming van een anderen rechter behoort, zal hij haar naar

•den bevoegden rechter verwijzen. De officier van justitie zal daarop de stukken doen toekomen aan de met de ver- volging van het misdrijf belaste autoriteit. (Sv. 17.)

Wanneer de verdachte zich in voorloopige hechtenis be- vindt, kan de president bevelen, dat hij daarin zal verblij- ven.

Wanneer binnen een, bij dit bevel vast te stellen ter- mijn, welke echter niet langer mag zijn dan van dertig dagen, door de bevoegde autoriteit geen nieuw bevel van gevangenhouding is verleend, wordt de verdachte in vrij- heid gesteld, ten ware hij om andere redenen in hechtenis behoort te blijven. (Sv. 66, 72, 104, 186, 286.)

83, 68. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) Wanneer de president 84. bevindt, dat het feit niet onder het bereik der strafwet

valt, of dat er geenerhande aanwijzing van schuld tegen den beklaagde bestaat, zal dezelve het bevel weigeren en verklaren, dat er geen grond is <om voort te procederen.

(Sv. 66, 72, 105; Instr. 128.)

84. 69. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) Indien de president be- (1) Toepasselijk in de gew. behoorend tot rechtsgeb. R. v. J.

Padang, Medan en Makassar (R, Bg. 660.)

(41)

REGTSINGANG EN INSTRUCTIE. 23

vindt, dat er vooralsnog geene voldoende aanwijzing van N.

schuld tegen den beklaagde bestaat, of dat van den aard Sv.

des misdrijfs niet genoegzaam blijkt, zal dezelve een na- (oud.) der onderzoek bevelen. (Sv. 62, 66, 70, 72, 98, 103, 370:

Instr. 91, 128.)

70. (Gew. S. 32—460 jo. 580.) Indien de president be- 85, vindt, dat er voldoende gronden van bezwaar aanwezig al. 1.

zijn, doch dat het feit slechts als eene overtreding is aan te merken, zal dezelve de zaak verwijzen, waar zulks be- vonden zal worden te behooren. (Instr. 129v.)

In het geval bij het voorgaande artikel voorzien kan, en in dat van het tegenwoordige artikel moet de president gelasten, dat de beklaagde, indien hij zich in hechtenis bevindt in vrijheid worde gesteld, tenzij hij uit anderen hoofde in hechtenis behoore te blijven. (RO. 116 novies;

Sv. 65, 71v., 104v., 177v., 199v.)

71. (Gew. S. 14—641; 15—146, 294; 32—460 jo. 580.) 85.

Indien eindelijk bevonden wordt dat er genoegzame gron- al. 1, den van bezwaar aanwezig zijn en het feit als een misdrijf is aan te merken, verleent hij den rechtsingang en ver- wijst hij de zaak naar de terechtzitting of gelast hij in- structie, in het een en ander geval met of zonder bevel van gevangenneming of gevangenhouding.

(Gew. S. 17—497; 21—2', 294; 23—395 jo. 25—370; 86.

27—153, 154; 30—19.) Gevangenneming of, zoo de ver- dachte voorloopig is aangehouden, gevangenhouding kan bij het verleenen van rechtsingang worden bevolen, indien tegen het misdrijf gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of eene zwaardere straf is bedreigd, of indien de rechtsingang wordt verleend wegens de in de art. 282, laatste lid, 296, 303, 335, eerste 'lid, 351, eerste lid, 353, eerste lid, 372, 378, 379a, 453, 1°, 454, 1% 455, 1°, 459 en 480 van het Wetb. van Strafrecht en het eerste lid van art. 10 der Vuurwapen-ordonnantie (in- en uitvoer) 1925 omschreven misdrijven of wegens een. opiummisdrijf dan wel wegens medeplichtigheid aan- of poging tot de mis- drijven in dit artikel vermeld. Voor de toepassing van deze bepaling ten aanzien van een minderjarigen persoon, die vóór het begaan van het feit den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt geen rekening gehouden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar deze keuze is alleen mogelijk vanuit de enige kracht, die sterker is dan de atoomkracht: de verborgen kracht in de menselijke ziel, die elk mens influistert, dat eerbied voor

Allen, die zich zelven naar waarheid oordelen, zullen dit maar al te zeer bij zich zelven bevinden, dat zij bij zichzelven vertrouwen, rechtvaardig te zijn, en dat zij

zich echter bevinden in een maatschappij, gegrond op het kapi- talistisch stelsel, waarvan het individualistisch, atomistisch levens- beginsel ,,ieder voor zich&#34; in

!) Het Regeeringsvoorstel kreeg toen de gedaante, die men terugvindt in de artt. De Koning heeft het opperbestuur der koloniën en bezittingen vatl het Rijk in andere werelddeelen.

27 Deze afstandelijkheid impliceert dat de minister aan het Openbaar Ministerie ruimte moet laten voor de vormgeving van strafrechtelijk beleid en zich niet moet

De literatuur over (problemen bij) omgangsregelingen bevat een meer juridische analyse van omgangsrecht in het algemeen. In onderzoek wordt bijvoorbeeld bekeken hoe de

9 Dat den Iber ) 't Is dickmaals de gewoonte onder d e Toeten dat fy me t een Rivier een heel Landtfchap beteeckene n , den Iber is een van de voornaamfte Rivieren van Sfangien,

10 So ghy Christum in v verwerft, Tlichaem wel om de sonde sterft Maer de gheest het leuen is crachtich 11 Door de rechtueerdicheyt: En ist Dat in v woont de gheest des ghenen Die