• No results found

‘EENDRAGT MAAKT MACHT’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘EENDRAGT MAAKT MACHT’"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘EENDRAGT MAAKT MACHT’

‘Mechanisms for unity’ tijdens de Groninger ziekte in 1826

10 JANUARI 2021

MASTERSCRIPTIE LGX999M20 BA C Ittmann s2989980 Master Geschiedenis Vandaag

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 2

Het historische debat: welke ziekte heerste er eigenlijk in 1826? ... 6

Opzet ... 10

Hoofdstuk 1: De mechanisms for unity uitgelegd ... 12

Mechanisms for unity ... 14

Hoofdstuk 2: De Groninger gezondheidszorg en medische hulp in 1826 ... 21

De Groningse gezondheidszorg in de negentiende eeuw ... 21

De Groninger ziekte volgens Dirk de Vries Reilingh, Gerbrand Bakker en Evert Jan Thomassen à Thuessink ... 25

Dirk De Vries Reilingh ... 25

Evert Jan Thomassen à Thuessink ... 28

Gerbrand Bakker ... 31

De medische hulp van buiten de stad Groningen ... 34

Hoofdstuk 3: De Groninger armenzorg en de Volksziektecommissie ... 38

Sociaaleconomische ongelijkheid & de armenzorg in Groningen ... 38

De oprichting en de taken van de Volksziektecommissie ... 43

De collectes en het eindverslag van de Volksziektecommissie ... 48

Volksziektecommissies in Amsterdam en Utrecht ... 53

De rol van koning Willem I tijdens de Groninger ziekte ... 57

Dankbetuigingen ... 58

Hoofdstuk 4: poëzie en leerredes als mechanism for unity ... 60

Poëzie 1: Gerrit van Enst Koning ... 60

Poëzie 2: W. Hoekers ... 64

Leerrede 1: George Hendrik Hein ... 67

Leerrede 2: Marcelis Bernardus Romeny ... 69

Conclusie ... 72

Literatuurlijst ... 77

Archivalia ... 77

Kranten, pamfletten en gedrukte bronnen ... 77

Literatuur ... 79

Websites ... 81

Afbeelding voorblad, Noorderhaven 1800-1850. Vervaardigd door A.J. van Prooijen. Uit de collectie van de Groninger Archieven.

(3)

Inleiding

Eind december 2019: Artsen in de Chinese stad Wuhan zien een toenemend aantal gevallen van ernstig verlopende (en besmettelijke) longontsteking. De oorzaak? Onduidelijk. De eerste ziektegevallen deden zich voor bij de handelaren op de Hunan-vismarkt. In 2002 werd China al eerder geteisterd door een ernstig longvirus, SARS (Severe Acute Respiratory Syndrome). De symptomen die de patiënten in Wuhan hadden deden daaraan denken. Hoewel artsen en virologen in Wuhan zich grote zorgen maakten, sommeerden de Chinese autoriteiten geen paniek te zaaien en werden waarschuwingen voor het sterk oprukkende virus in eerste instantie genegeerd. Toen in januari 2020 inderdaad bleek dat het ziektebeeld werd veroorzaakt door een virus dat verwant was aan het SARS-virus, kwam de Chinese overheid in actie. Verregaande quarantainemaatregelen volgden, maar desondanks verspreidde het virus zich in rap tempo, eerst naar andere delen van China, daarna naar de rest van de wereld.

Op 27 februari 2020 werd het eerste coronageval (COVID-19) in Nederland bekend. Niet veel later verklaarde de World Health Organisation (WHO) COVID-19 tot een pandemie.1 Omdat het coronavirus erg besmettelijk is en voor de oudere generatie het in veel gevallen de dood tot gevolg heeft, ging Nederland net als vele andere landen grotendeels op slot. Met maatregelen zoals social distancing, thuisblijven bij verkoudheid, mondkapjesplicht in openbare ruimtes, het vermijden van drukke plaatsen en een actief testbeleid hoopt de overheid gezamenlijk — dus met het Nederlandse volk— het virus onder controle te krijgen.

Een pandemie of epidemie is van alle tijden. Zo woedde in de zomer en het najaar van het jaar 1826 een epidemie in het hele kustgebied van Denemarken tot aan Zeeland. Hierbij moet wel de nuance gemaakt worden dat niet elke plaats even hard getroffen werd. Doordat in de Nederlandse kranten de eerste berichten over het uitbreken van een ernstige ziekte uit de stad Groningen kwamen, kreeg de ziekte de naam ‘Groninger ziekte’.2 Dit is eigenlijk altijd het geval bij epidemieën: ze krijgen de naam van de plaats waar ze voor het eerst worden vastgesteld. Een goed voorbeeld is de Spaanse griep. Die ontstond waarschijnlijk in de VS, maar omdat Spaanse kranten er voor het eerst over berichtten, werd de Griep vernoemd naar Spanje. Dit is niet altijd gunstig en leidt soms ook tot raciale vooroordelen. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de manier waarop de Amerikaanse president Donald Trump spreekt over

1 Coutinho, Roel. Elementaire Deeltjes. 67: Epidemieën en Pandemieën. (Amsterdam: Athenaeum¾Polak &

Van Gennep, 2020), 141-142.

2 Kooystra, Ulco. ‘Een ramp voor de stad maar ook een zegen voor de mensheid.’ In Gronings Historisch Jaarboek (2018), 71.

(4)

het coronavirus: ‘it's China's fault, it should never have happened," the President said, before referring to the virus as the ‘China plague’.3

Hoewel de Groninger Courant aan het begin van de epidemie meldde dat de geruchten over een eventuele heersende ziekte in Groningen niet klopten,4 bleek in een jaar tijd zo’n tien procent van de Groningse bevolking aan de ‘epidemie van tussenpozende koortsen’ overleden te zijn. De ziekte kende nog veel meer namen zoals: volksziekte, anderedaagsekoorts, derdedaagse koorts en intermitterende koorts. In zowel de achttiende als de negentiende eeuw waren er regelmatig epidemieën in ons land, waarbij wisselende koortsen genoemd werden. De naam van de koortsen was meestal afgeleid van de periode waarin het voorkwam, of het verloop ervan. Niet alleen in Groningen, ook in steden zoals Sneek, Harlingen, Franeker en Workum lag het sterftepercentage hoog: zo’n vijf procent van de bevolking kwam daar te overlijden.5 Het ziektebeeld kende een vast patroon: patiënten kregen om de dag koortsaanvallen, waarbij de temperatuur steeds verder opliep totdat de patiënt kwam te overlijden. Artsen en wetenschappers stonden voor een raadsel omdat de ziekte uit het niets leek te ontstaan. Het inwonertal van de stad Groningen liep dat jaar terug van 30.433 naar 28.624 inwoners.6 Niet alleen demografisch moest er dat jaar een slag verwerkt worden, ook het economische leven had in 1826 een half jaar stilgelegen.7 De ziekte had namelijk ook op de mensen die niet overleden enorme impact. Zij waren nog lange tijd verzwakt. Hierdoor waren zij niet in staat om te werken en liepen dus inkomsten mis.

Historicus Samuel Cohn onderzocht in 2018 verschillende beschrijvingen van epidemieën. Hij merkte op dat historici een belangrijk punt hebben gemist in de geschiedenis van epidemieën, namelijk: ‘their remarkable power to unify societies across class, race, ethnicity, and religion, spurring self-sacrafice and compassion’.8 Cohn hecht veel waarde aan deze sociale mechanismen omdat de heersende gedachte in de historische wereld is dat epidemieën aanzetten tot haat en schuld jegens de ander. Deze zogeheten power vat Cohn samen onder het begrip mechanisms for unity. Hij doelt hiermee op de processen die op gang komen in samenlevingen die getroffen worden door rampspoed, en die leiden tot eenheid en 3 Griffiths, James. ‘Trump had repeatedly blamed China for a virus that now threatens his health. This will make

Beijing nervous.’ (Geraadpleegd op 26-10-2020, via: https://edition.cnn.com/2020/10/02/asia/trump-china-coronavirus-intl-hnk/index.htm).

4 Groninger Courant, 18 augustus 1826. 5 Kooystra, ‘Een ramp voor de stad,’ 71, 73-76.

6 De Lange, Reina. ‘De Groninger ziekte in Adorp’ In Stad en Lande editie 2, 2011, p. 3-9.

7 Ramaker, Margreet. ‘In de ban van de beet: de malaria-epidemie in de stad Groningen in 1826.’ Gronings Historisch Jaarboek (1998), 66-80, 66.

8 Cohn, Samuel. Epidemics: Hate and Compassion from the Plague of Athens to Aids. (Oxford: Oxford

(5)

solidariteit, compassie en revitaliseren van de samenleving. De sociale processen die Cohn specifiek noemt zijn: de toename van organisaties en bewegingen (gericht op liefdadigheid en collectes). Daarnaast stelt Cohn dat hoe sterker deze mechanisms for unity aanwezig zijn, des te minder maatschappelijke onrust en verzet er zal heersen tegen nieuwe vormen van beleid en aanpassing van tradities (zoals begrafenisrituelen) om zo de uitbraak in te dammen. Schuld en haat jegens de ander kunnen volgens Cohn dus door de mechanisms for unity worden geneutraliseerd.

Ik gebruik de theorie van Cohn om de Groninger ziekte, op een andere (en minder traditionele) manier te bestuderen. Doordat de oorzaak van de Groninger ziekte in die tijd niet duidelijk was en er tegenwoordig ook nog steeds geen volledige consensus over bestaat, is het niet verwonderlijk dat de oorzaak van de ziekte een veel besproken onderwerp is in de historiografie van de Groninger Ziekte. Aan de sociale processen en maatschappelijke impact en -mentaliteit tijdens de epidemie werd tot dusver nauwelijks aandacht besteed. Maar omdat een epidemie niet alleen een medisch maar ook een maatschappelijk probleem is, is een meer systemische benadering belangrijk om een breder begrip te krijgen van de gevolgen van de Groninger ziekte op de Groningse samenleving. Tijdens de epidemie van 1826 werd namelijk (net als bij alle epidemieën) niet alleen de volksgezondheid maar ook andere aspecten van het menselijk bestaan aangetast: de mentale gesteldheid, onderwijs, economie etc. Met een systemische benadering staan vragen als ‘hoe bevorder je veerkracht en adaptief vermogen in de samenleving tijdens rampspoed?’ En ‘welke systeemveranderingen zijn er nodig?’ centraal.9 Aangezien ik de sociale processen tijdens de Groninger ziekte onderzoek, heeft dit geleid tot de volgende hoofdvraag: ‘Welke mechanisms for unity kunnen we onderscheiden tijdens de Groninger ziekte in 1826 en hebben deze mechanisms daadwerkelijk geleid tot solidariteit en (nationale) eenheid?’

Net als Cohn probeert historicus Charles Rosenberg de term ‘epidemie’ te beschrijven. Hij is namelijk van mening dat we (voornamelijk de media) de term ‘epidemie’ te nonchalant en te metaforisch zijn gaan gebruiken. Een historische benadering is dan ook noodzakelijk volgens Rosenberg om een realistisch beeld van een epidemie te creëren op basis van herhalende patronen van gebeurtenissen uit het verleden.10 Rosenberg benadrukt dat een epidemie een ‘event’ is, geen trend. Een epidemie is zeer zichtbaar en — in tegenstelling tot sommige aspecten van de biologische geschiedenis van de mensheid — wordt het niet achteraf

9 De Graaf, Jensen, Santin & Knoeff. ‘Historici moeten ook meedenken, juist nu.’ In: NRC 1-5-2020. 10 Rosenberg, Charles. Explaining Epidemics and other Studies in the History of Medicine. (Cambridge:

(6)

door historici en demografen ‘ontdekt’. Het valt Rosenberg op dat de meeste gemeenschappen traag zijn in het accepteren en erkennen van een epidemie. Erkenning zou namelijk een bedreiging vormen voor verschillende belangen: kooplieden zijn altijd bang voor het effect van epidemieën op de handel; gemeentelijke overheden zijn bang voor de begroting en vooral de openbare orde. Pas wanneer de aanwezigheid van een epidemie onvermijdelijk wordt, wordt het bestaan ervan publiekelijk erkend. Cynisch genoeg moet het dodental eerst stijgen en de zieken moeten in toenemende mate lijden, voordat ambtenaren erkennen wat niet langer kan worden genegeerd. Dit patroon herhaalt zich eeuw na eeuw. We zien dat het negeren van het bestaan van een epidemie in zowel de huidige coronapandemie als de Groninger ziekte het geval was. De erkenning van een epidemie impliceert volgens Rosenberg collectieve actie: ‘one of the defining charachteristics of an epidemic is in fact the pressure it generates for decisive and visible community response’. Gemeenschappen zoeken naar zekerheid in de vorm van rituelen op momenten van angst en beginnende sociale chaos. Rosenberg geeft uiteenlopende voorbeelden: van het verbranden van teer om de besmette atmosfeer te zuiveren tot het samenkomen van mensen in kerken om te bidden en te vasten. Deze rituelen spelen een vergelijkbare rol: het zichtbare handelen uit solidariteit met de gemeenschap.11

Tijdens rampspoed zoals epidemieën, ontstaan er liefdadigheidsinitiatieven. Historica Wilhelmina Baron heeft in haar standaardwerk over de Groningse gezondheidszorg onder andere onderzoek gedaan naar het thema liefdadigheid in relatie tot de Groningse gezondheidszorg in de negentiende eeuw. In deze periode (1800-1870) groeide het aantal liefdadigheidsinstellingen in Groningen namelijk substantieel.12 Dit had te maken met het feit dat er in die periode verschillende ziekten heersten, zoals: de pokken, tyfus, cholera en hondsdolheid. Ook de Volksziektecommissie, die werd opgericht in 1826 om slachtoffers te helpen wordt besproken.13 Toch kan gesteld worden dat Barons onderzoek onvolledig is. Het is opvallend dat ze zelf zegt te kijken naar de omvang van de hulp, maar niet benoemt dat de Volksziektecommissie ook afdelingen had in Utrecht en Amsterdam (deze heeft zij dan ook niet bestudeerd). Deze omissie is wel degelijk van belang omdat het aantoont dat niet alleen de bevolking van Groningen zich bezighield met het bestrijden van de ziekte, maar dat mensen uit andere steden zich ook inzetten om de slachtoffers in Groningen te helpen. Dit laat dus zien dat de ziekte niet als plaatselijk maar als een nationaal probleem werd gezien. De 11 Rosenberg, Explaining Epidemics, 279-285.

12 Baron, Wilhelmina. Het belang en de welvaart van alle ingezetenen: gezondheidszorg in de stad Groningen 1800-1870. (Assen: Van Gorcum, 2006), 393.

13Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven (RHC GrA), Groningen. Toegangsnr. 1192,

(7)

Volksziektecommissie was van mening dat liefdadigheid vanuit alle plaatsen in Nederland en zelfs daarbuiten ervoor had gezorgd dat de inwoners van Groningen de epidemie te boven waren gekomen. In het eindverslag van de Volksziektecommissie werd er door de commissieleden teruggekeken naar de hulp die er vanuit het hele land geboden werd tijdens de epidemie. De leden concludeerden hieruit: ‘eendragt maakt macht; Ja, inderdaad dat heeft Groningen, dat heeft meer in het bijzonder onze Commissie in de ruimste mate, verre boven hare stoutste verwachtingen, ondervonden, toen wij, bij de volksziekte, welke in Groningen Woedde, den bijstand onzer Landgenooten inriepen’.14 Er werd door de leden van de Volksziektecommissie teruggegrepen op de wapenspreuk van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795) ‘eendragt maakt macht’. De uitdrukking was met name tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) populair.15 Toen werd er gestreden tegen de Spaanse overheerser. In 1826 werd er gestreden tegen de epidemie.

Het historische debat: welke ziekte heerste er eigenlijk in 1826?

Historici die hebben geschreven over de Groninger ziekte hebben zich voornamelijk beziggehouden met de oorzaak van de ziekte. Waar historica Margreet Ramaker meent dat het om malaria ging, zoeken medicus Teun Tanja en historicus Ulco Kooystra de oorzaak in de zaken als waterwerken en onhygiëne. Volgens negentiende-eeuwse medici zoals Bakker en Thomassen á Thuessink lag de oorzaak van de Groninger ziekte in het gebrek aan hygiëne en

mal aria, oftewel slechte lucht.

Historica Ramaker verdiepte zich in 1998 in de achtergronden van de Groninger ziekte. In haar onderzoek maakte ze gebruik van de door Henk Brouwer opgestelde kenmerken van malaria-epidemieën in Nederland in de achttiende en negentiende eeuw. Deze kenmerken (verzilting, hete zomers en najaarskoortsen) vergeleek ze met de symptomen van de ziekte van 1826. Doordat in 1825 de zeeweringen waren doorgebroken, had de stad Groningen te maken met overstromingen en kwamen de lagergelegen gedeelten onder water te staan. Het zeewater bleef staan en vermengde zich met het niet-brakke binnenwater. Een voedingsbodem voor de malariamug was volgens Ramaker geboren.16 Daarnaast had Groningen in 1826 te maken met een zeer warme zomer (dagtemperaturen van juli tot eind oktober van 21,1 – 32,3 graden

14 RHC GrA, toegangsnr. 1192 – Volksziekte-commissie, 1826-1828, inv.nr. 7, p. 4.

15 Koops, Enne. ‘Eendracht maakt macht – Herkomst van de Nederlandse wapenspreuk.’ (Geraadpleegd op

23-11-2020, via: www.historiek.net/herkomst-eendracht-maakt-macht/69247/).

(8)

Celsius). Vanuit deze drie kenmerken concludeert Ramaker dat Groningen in 1826 te maken had met malaria.

Maar malaria is niet besmettelijk, dus als Ramaker gelijk had, hoe kon de ziekte zich zo snel verspreiden? Ramaker beweert dat de verspreiding van de epidemie door een combinatie van factoren moet worden verklaard. De stroming van het water door de diepen (de benaming voor Groningse grachten) was een eerste factor. Normaal gesproken stroomde het water via het Winschoterdiep en het Schuitendiep naar het Lopende Diep en de Noorderhaven en mondde dan uit in het Reitdiep. Door de hitte van de zomer van 1826 was het waterpeil in de diepen beneden niveau, de stroming was tegenovergesteld en de sluizen bij het Reitdiep werden opengesteld. Zout water en slib stroomden de stad binnen. De wijken die aan de Noorderhaven, Lopende Diep en Schuitendiep lagen, hadden in de maand september te maken met hoge sterftepieken (deze wijken hadden te maken met het zoute zeewater). De binnenstad bleef gespaard. Vooral het noorden van de stad was dus getroffen door de epidemie. Niet alleen de stroming van het water, ook de aanwezigheid van kleine plassen water en mesthopen kan volgens Ramaker hebben geleid tot de verspreiding van de epidemie. De malariamug legt haar eitjes in dergelijke plekken (stilstaand water, mesthopen) omdat de larven zich hier goed kunnen ontwikkelen. De meest ideale bodemsoort hiervoor is kleigrond. In het lage noordelijke gedeelte van de stad kwam dit type grond veel voor en daarom stelt Ramaker dat het niet verwonderlijk is dat in dat gedeelte van de stad dan ook de meeste malaria voorkwam.17

Medicus Teun Tanja twijfelt aan de aannames van Ramaker. Hij stelt dat het een hachelijke zaak is om epidemieën uit het verleden van een hedendaagse diagnose te voorzien.18 Bij de interpretatie van gegevens uit het verleden doet zich namelijk een aantal problemen voor. Een daarvan is het feit dat de terminologie van toen niet overeenkomt met die van nu. De klimatologische- en ecologische gegevens uit 1825 en 1826 duiden misschien wel op een malaria-epidemie, toch blijft Tanja kritisch: want hoe is het bijvoorbeeld mogelijk dat er in Groningen een veel hogere sterfte was dan in de rest van de kustprovincies?19 Tanja stelt dat er goede argumenten zijn die passen bij de diagnose malaria, maar een sluitend bewijs vormen deze argumenten niet. Volgens hem spelen factoren als: aanwezigheid en huisvesting van vee, migratie en seizoensarbeid en armoede ook een belangrijke rol bij het ontstaan van de epidemie

17 Ramaker, ‘In de ban van de beet,’ 66, 72, 75-76.

18 Tanja, Teun. ‘Buiten de Ebbingepoort: was de Groninger Ziekte in 1826 wel malaria?’ Stad & Lande (2018), nr:3, P. 36-39, 37.

(9)

van 1826 in Groningen. Het is opvallend dat Tanja het leggen van diagnoses op historische ziekten afkeurt, maar vervolgens toch nog mogelijke factoren bespreekt.

Historicus Ulco Kooystra beargumenteert in tegenstelling tot Ramaker waarom de Groninger ziekte niet veroorzaakt kon zijn door malaria. Kooystra beaamt dat de weersomstandigheden in 1825-1826 ideaal waren voor het gedijen van bepaalde soorten malaria. Echter, de malaria die hier voorkwam werd veroorzaakt door Plasmodium vivax: ‘deze malaria veroorzaakt wel de voor malaria karakteristieke koortsaanvallen, maar is zelden dodelijk en de ziekteverschijnselen verdwijnen na verloop van tijd vanzelf’.20 Waarop hij deze aanname heeft gebaseerd is onduidelijk. Daarnaast heeft Kooystra dezelfde vraag als medicus Tanja: als het malaria is geweest waarom was het in 1826 in de ene stad (Groningen) zo dodelijk, terwijl ‘dezelfde’ epidemie in andere plaatsen weinig (dodelijke) slachtoffers maakte? En waarom had Groningen niet al in 1825 te maken met malaria, aangezien toen de omstandigheden ook al ideaal waren? Aan de hand van een uitgebreide bronnenanalyse concludeert Kooystra dat van verzilting als gunstige factor voor de verspreiding van muskieten in 1826 nauwelijks sprake was. Daarnaast wezen de resultaten van de autopsies van honderden slachtoffers ook niet op malaria. ‘De Groninger ziekte woedde in het najaar terwijl malaria in het voorjaar voorkomt.’ Kooystra concludeert hieruit dat malaria als hoofd- of belangrijke oorzaak van de Groninger ziekte erg onwaarschijnlijk is.21 Een aanwijzing voor een andere oorzaak vond Kooystra in het werk van de negentiende-eeuwse hoogleraar scheikunde Sibrand Stratingh (1774-1846).22 Stratingh beschreef zijn experimenten met chloorkalk ten tijde van de Groninger ziekte. Aangezien dit desinfectiemiddel effect heeft gehad op het indammen van de ziekte, moeten we volgens Kooystra de oorzaak dus zoeken in bacteriële infecties en onhygiëne. Groningen was in 1826 een smerige stad. Goten die afgedekt waren met planken vormden het rioleringsstelsel. Het was de bedoeling dat deze goten uitmondden in de stadsgrachten, maar door obstakels en verzakkingen bleef het vuil op veel plaatsen in de goten staan.23 Bovendien had Groningen in die tijd een tonnenstelsel voor het ophalen van fecaliën.24 De fecaliën moesten uitlekken en drogen op de zogeheten ‘drekstoep’. Deze drekstoep had een open bak en was te vinden aan de zuidoostkant van de stad, aan het begin van het Winschoterdiep. Wanneer er te veel neerslag viel, overstroomde de bak en raakte het schone water dat de grachten instroomde

20 Kooystra, ‘Een ramp voor de stad,’ 72. 21 Kooystra, ‘Een ramp voor de stad,’ 74-76.

22 Sibrand Stratingh schreef een werk dat kort na de epidemie verscheen: De chlorineverbindingen, beschouwd in hare Scheikundige, Fabrijkmatige, Genees- en Huishoudkundige Betrekkingen.

23 Kooystra, ‘Een ramp voor de stad,’ 77.

(10)

vervuild. Vooral arme burgers dronken van dit water, de rijkere burger had meestal een eigen watersysteem zoals grondwaterputten en regenwaterbakken. Doordat de epidemie halverwege juli uitbrak en samenviel met een periode van regen na lange droogte, is het volgens Kooystra mogelijk dat ‘er ergens vuil met ziekteverwekkende bacteriën in een goot lag te sluimeren, dat toen door de regen in beweging kwam en zich verspreidde’.25 Dit resulteerde in de verspreiding van infectieziektes via uitwerpselen en belandde uiteindelijk in het drinkwater waardoor steeds meer mensen ziek werden en er een epidemie ontstond. Kooystra denkt dus dat de Groninger ziekte een combinatie was van tyfus en andere darmaandoeningen, veroorzaakt door vervuild oppervlaktewater. Cholera kan het niet geweest zijn, aangezien deze ziekte zich pas in de jaren dertig van de negentiende eeuw in Nederland liet zien.

Dat het onderzoeken van de oorzaak van een ziekte uit het verleden niet altijd relevant is, beargumenteert historicus Cunningham. Hij stelt dat de intrede van het laboratorium binnen de geneeskunde, oftewel de ‘laboratory revolution’, de identiteit van besmettelijke ziekten drastisch veranderd heeft. Vóór de tijd van laboratoria werd een ziekte vastgesteld aan de hand van symptomen en het verloop, maar dit veranderde toen ziekten vastgesteld konden worden in een laboratorium.26 De nieuwe invalshoek heeft invloed op hoe wij kijken naar pre-laboratorium ziekten, waardoor ze bekeken worden alsof ze wel in het pre-laboratorium-tijdperk horen. Oftewel, de komst van het laboratorium heeft ertoe geleid dat eerdere geneeskunde ‘herschreven’ wordt om het te laten passen binnen het laboratorium-model van ziekten.27 Ziekten uit het verleden worden hierdoor dus verkeerd opgevat.

Historica Baron heeft zich in tegenstelling tot Ramaker, Tanja en Kooystra buiten de discussie over de mogelijke oorzaak van de Groninger ziekte gehouden. Daarnaast heeft Baron geen gebruik gemaakt van krantenberichten en pamfletten, waardoor haar bronnenonderzoek naar liefdadigheid beperkt is geweest. Bovendien geeft Baron weinig argumentatie en is ze vooral beschrijvend te werk gegaan. Doordat ze niet heeft gekeken naar de sociale processen die misschien wel schuilgingen achter de hulp, geeft ze dus geen verdere betekenissen aan het bronnenmateriaal. Baron heeft hier dus een belangrijke (vernieuwende) dimensie laten liggen. Deze lacune ga ik in deze scriptie opvullen.

25 Kooystra, ‘Een ramp voor de stad,’ 78-79.

26 Cunningham, Andrew & Williams, Perry. The laboratory revolution in medicine. (Cambridge: Cambridge

University Press, 1992), 218.

(11)

Opzet

Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag is het allereerst belangrijk om te begrijpen welke emoties worden opgeroepen tijdens een pandemie of epidemie en hoe deze in relatie kunnen staan tot sociale reacties in een samenleving. Dit leg ik uit aan de hand van de term

coping strategies. Ook de ideeën van cultuurhistorica Lotte Jensen vormen een belangrijk

onderdeel van dit eerste hoofdstuk. Zij stelt namelijk —net als Cohn— dat rampen niet alleen een destructieve werking hebben op een maatschappij, maar ook een gevoel van saamhorigheid creëren. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de vraag: ‘wat zijn mechanisms for unity?’ centraal. Hier analyseer ik Cohns theorie en laat ik zien op welke manier deze mechanisms belangrijk waren tijdens de Groninger ziekte. De drie mechanisms die ik expliciet bespreek zijn: medische hulp, liefdadigheid & collectes en leerredes & poëzie (laatstgenoemde is afkomstig van Jensen). In het tweede hoofdstuk staat de gezondheidszorg van de eerste helft van de negentiende eeuw in Groningen centraal. Hier ga ik in op de betekenis van ‘gezondheid’ en de manier waarop de medische stand georganiseerd was en hoe er naar ziektes gekeken werd. Het hoofdstuk is niet alleen gebaseerd op de literatuur van Baron, maar ook op de geschriften van medici uit 1826. Tijdens en na het uitbreken van de Groninger ziekte zijn er drie werken verschenen over deze epidemie. Deze zijn geschreven door medicus, hoogleraar en rector magnificus aan de Rijksuniversiteit Groningen Gerbrand Bakker (1771-1828), hoogleraar en geneesheer Evert-jan Thomassen à Thuessink (1762-1832) en behandelend arts tijdens de epidemie Dirk de Vries Reilingh (1805-1879). Door ook deze werken te analyseren laat ik zien hoe er destijds over de Groninger ziekte werd gedacht en werp ik een blik op de problematiek waar de artsen mee te maken hadden. De tekorten in de zorg resulteerden namelijk in een beweging naar solidariteit onder medici van zowel mensen in Groningen als ver daarbuiten.

In het derde hoofdstuk analyseer ik de sociaaleconomische ongelijkheid en de armenzorg in Groningen in 1826-1827. Dit is van belang voor mijn analyse van de mechanisms

for unity die zijn voortgekomen uit de oprichting van liefdadigheidsinstelling: het instellen van

de Volksziektecommissie (en de collectes die hieruit voortkwamen). Voor dit hoofdstuk maak ik voornamelijk gebruik van de verslagen van de Volksziektecommissie, krantenberichten en pamfletten. De verslagen, rapporten, registers van personen die hulp kregen, gegevens van sterfgevallen en lijsten van de schenkingen laten zien hoe liefdadigheid en de collectes in 1826 georganiseerd waren. Het bestuderen van kranten en pamfletten is daarnaast relevant omdat het een beeld geeft van hoe er door het volk op de liefdadigheidsacties voor Groningen gereageerd werd. Ook laten deze berichten de toenemende behoefte aan compassie en verbinding tussen mensen uit verschillende sociale klassen en stadsbewoners en daarbuiten zien.

(12)

In het laatste hoofdstuk analyseer ik aan de hand van Jensens ideeën de inzet van literatuur tijdens rampspoed. Deze analyse is gebaseerd op twee dichtstukjes en twee leerredes die verschenen zijn tijdens de Groningen ziekte. In dit hoofdstuk laat ik zien hoe dit soort literatuur werd ingezet om compassie aan te wakkeren bij de inwoners van Nederland en hoe dit werd gekoppeld aan de Nederlandse identiteit als onderdeel van heersende nationale sentimenten.

Alle archiefstukken zijn afkomstig van de Groninger Archieven. Voor het selecteren van de krantenberichten en pamfletten heb ik de database van Delpher en Dutch Pamphlets

online gebruikt. De periodisering van de krantenberichten en pamfletten waarin ik heb gezocht

is tussen 01-06-1826 en 31-12-1827. Waarin het eerste verschenen bericht uit augustus 1826 dateert en de laatste uit juli 1827. Het gebruik van de juiste zoektermen was in deze een uitdaging. De Groninger ziekte kent verschillende benamingen en spellingen. De zoektermen die uiteindelijk naar resultaten hebben geleid waren: ‘volksziekte Groningen’, ‘anderedaagse koorts’, ‘anderedaagsche koorts’, ‘intermittende koorts Groningen’, ‘heerschende ziekte Groningen’ en ‘Groninger ziekte’. Het is mogelijk dat ik ondanks mijn zorgvuldigheid een zoekterm over het hoofd heb gezien. Bij het analyseren van de krantenberichten, heb ik rekening gehouden met de identiteit van de krant. Dit geldt ook voor het archiefmateriaal van bijvoorbeeld de Volksziektecommissie. Het is mogelijk dat zij hun bijdrage aan de bestrijding van de crisis van 1826 optimistischer inzagen dan dat het daadwerkelijk geweest is. Door middel van dit bronnenonderzoek wil ik erachter komen welke mechanisms for unity onderscheiden kunnen worden tijdens de Groninger ziekte en of deze daadwerkelijk tot solidariteit en eenheid hebben geleid. In de conclusie geef ik niet alleen antwoord op deze vraag, maar ga ik nog een stap verder door mijn conclusie te verbinden aan de huidige coronapandemie en te reflecteren op hoe de mechanisms for unity ook tijdens deze coronacrisis tot uiting komen in de Nederlandse maatschappij.

(13)

Hoofdstuk 1: De mechanisms for unity uitgelegd

In dit hoofdstuk analyseer ik welke emoties opgeroepen worden tijdens een epidemie of pandemie en hoe deze in relatie kunnen staan tot een collectief gevoel van eenheid. Daarnaast beschrijf ik wat er wordt bedoeld met coping strategies, een paraplubegrip waar Cohn’s theorie over de mechanisms for unity onder valt. Een coping strategy is de manier waarop een individu of groep omgaat met een stressvolle situatie, terwijl Cohn met zijn mechanisms for unity invulling geeft aan welke processen bijdragen aan eenheid in de samenleving tijdens een epidemie. Een analyse van Cohn’s theorie is in dit hoofdstuk noodzakelijk om te kunnen dienen als theoretisch kader voor de scriptie in zijn geheel.

Cohn’s werk, dat de kern vormt voor deze scriptie, beschreef de historische dominante opvatting vanaf de jaren tachtig: epidemieën veroorzaken haat en het ‘beschuldigen’ van de ander, vooral bij mysterieuze ziekten waarvoor geen preventiemiddel of behandeling beschikbaar was. Cohn beargumenteert dat er tot de negentiende eeuw, voor de ‘laboratory revolution’, juist nauwelijks sprake was van haat als reactie op pandemieën. In plaats daarvan ontstonden er golven van altruïsme en eenheid. Omdat de Groninger ziekte zoals eerder geschetst als mysterieus beschouwd kan worden, is het interessant om te onderzoeken of deze historische dominante opvatting klopt of dat mechanisms for unity ervoor zorgden dat de (Groningse) samenleving samen de schouders eronder zette.

Door de wetenschap kwam er meer zicht op oorzaken van ziekten, maar ook vanaf de negentiende eeuw tot nu hadden verschillende ziekten en epidemieën verschillende sociaalpsychologische effecten. Cohn stelt dat: net zoals verschillende ziektes ons lichaam op verschillende manieren beïnvloeden, zo hebben ze ook de neiging om onze collectieve mentaliteit anders te beïnvloeden.28 Elke epidemie kent dus een andere weerslag op de collectieve mentaliteit, omdat reacties op een epidemie afhankelijk zijn van de culturele conventie. Doordat de mentaliteit afhankelijk is van tijd en plaats — en dus nooit hetzelfde is — kunnen we ons afvragen of de ‘collectieve mentaliteit’ eigenlijk wel bestaat. Martijn van der Spek, docent aan de Universiteit van Utrecht, merkte op dat in tijden van epidemieën en pandemieën samenlevingen te maken krijgen met een ‘pandemotie’: oftewel een emotie-pandemie. Gevoelens zoals angst voor ziekte en de dood, verlies van controle en contact, worden niet alleen individueel ervaren maar ook als collectief of groep.29 Uit het groepsgevoel

28 Cohn, Epidemics, Introduction.

29 Martijn van der Spek. ‘Leiderschap in volgerschap in besmettelijke tijden.’ (Geraadpleegd op 5-10-2020 via:

(14)

komen routines voort die helpen om met de spanning om te gaan. Het hebben van een gezamenlijke vijand (de ziekte) kan als versterkende factor werken: ‘we zitten allemaal in hetzelfde schuitje’. Tijdens de huidige coronapandemie werd er bijvoorbeeld geklapt voor de zorg en ontstonden er burgerinitiatieven om elkaar te helpen. Dit kan als functioneel worden gezien: op deze manier krijgt de mens het gevoel van betekenis, controle en contact terug. Sociale banden worden dus aangehaald en versterkt. De hierboven geschetste situatie kan gezien worden als een voorbeeld van coping strategy, dat door de APA dictionary of psychology als volgt wordt beschreven:

An action, a series of actions, or a thought process used in meeting a stressful or unpleasant situation or in modifying one’s reaction to such a situation. Coping strategies typically involve a conscious and direct approach to problems, in contrast to defense mechanisms.30

Een goed voorbeeld van hoe zo’n coping strategy werkt, wordt beschreven door cultuurhistorica en neerlandica Lotte Jensen. Zij onderzocht de rol van liederen bij rampzalige gebeurtenissen in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw. Zij concludeerde dat deze liederen drie belangrijke functies vervulden, namelijk: de verspreiding van nieuws, interpretatie door religieuze en politieke lessen eraan te verbinden en het bevorderen van solidariteit.31 Door dit laatstgenoemde punt werd er een gevoel van gemeenschap gecreëerd tussen groepen mensen. Liederen konden gevoelens van collectiviteit oproepen, bijvoorbeeld door woorden als ‘wij’ en ‘ons’ veelvuldig te gebruiken. Verbondenheid en solidariteit werden vanuit een religieus, maar ook geografisch perspectief (stedelijk, regionaal en nationaal niveau) versterkt. In de negentiende eeuw begon ook liefdadigheid een grote rol te spelen in de vorming van een nationaal eenheidsgevoel. Mensen uit andere provincies werden in liederen in tijden van rampspoed opgeroepen om medeleven te tonen aan hun landgenoten en om geld en levensmiddelen te doneren aan slachtoffers. Het helpen van slachtoffers kwam voort uit een gemeenschappelijke nationale identiteit. Momenteel onderzoekt Jensen de wijze waarop rampen hebben bijgedragen aan lokale en nationale identiteitsvorming. Hierin beargumenteert zij dat rampen niet alleen een destructieve werking hebben op de maatschappij, maar dat zij

30 APA dictionary of psychology. (Geraadpleegd op 5-10-2020 via: https://dictionary.apa.org/coping-strategy). 31 Jensen, Lotte. ‘Disaster upon Disaster inflicted on the Dutch’. Singing about disasters in the Netherlands,

1600-1900. BMGN – Low Countries Historical Review, 134(2), pp. 45-70. DOI: http”//doi.org/10.18352/bmgn-lchr.10449.

(15)

ook een gevoel van saamhorigheid creëren.32 Zij sluit hierbij dus aan op de visie van Cohn, hij zegt hierover namelijk het volgende:

Previous understanding of socio-psychological reactions, not only tot he Black Death but to epidemic and disease across time, has emphasized the negative, highlighting violence, blame and division, while being blind to epidemics’ powers to unify and strengthen societies in past times.33

Mechanisms for unity

Cohn legt uit hoe mechanisms for unity werken aan de hand van de pestepidemieën in de middeleeuwen. Mechanisms for unity weergeven de sociale (bindende) processen binnen samenlevingen tijdens rampspoed. Omdat samenlevingen constant veranderen, zijn deze processen geen vaststaand gegeven maar is het concept mechanisms for unity fluïde en dus veranderlijk. Daarnaast onderzoek ik ook Cohn’s analyse van de cholera. Deze epidemie kwam namelijk ook in de eerste helft van de negentiende eeuw in Groningen voor en geeft dus een beeld van hoe er in die periode op epidemieën werd gereageerd. De cholera-uitbraak zat immers veel dichter op de Groninger ziekte dan de pest. Vanuit Cohn’s beschrijvingen destilleer ik de

mechanisms for unity die nuttig zijn voor de bestudering van de Groninger ziekte.

De heersende gedachte is dat de pest conflict, haat en geweld aanwakkerde tegen bepaalde bevolkingsgroepen. Waar volgens Cohn vaak onderzoek naar gedaan is, is het verbranden van joden in Duitssprekende regio’s van Centraal-Europa, en ook in het Rijnland, Spanje, Frankrijk en de lage landen. In Spanje en Frankrijk werden bedelaars en priesters vervolgd, evenals pelgrims in Catalonië en Sicilië. Ambachtslieden en boeren kregen te maken met geweld, omdat zij werden aangewezen als hebzuchtig volk dat de nieuwe marktrealiteit uitbuitte na prijs- en loonafspraken. Conflict, haat en geweld was een direct gevolg van de snelle verspreiding van de ziekte. De angst voor besmetting en de daaropvolgende dood trok maatschappijen uit elkaar. Inwoners van steden sloegen op de vlucht en lieten hun geliefden achter. De Italiaanse dichter en geleerde Giovanni Boccaccio schreef in zijn werk Decamorone (waarschijnlijk geschreven in de periode 1349-1360) hierover het volgende:

32 Dealing with disasters. (Geraadpleegd op 10-10-2020 via: http://dealingwithdisasters.nl/nl/). 33 Cohn, Epidemics, 92.

(16)

This unheard of contagion caused various fears and fantasies to take root in the minds of those who were still alive and well. And almost without exception, they took a single and very inhuman precaution, namely to avoid or run away from the sick and their belongings.34

Waarin de heersende historiografie echter tekortkomt, is het erkennen van de korte duur van deze initiële reacties op de pest. Conflict, haat en geweld kwam vooral voor tussen de jaren 1347 en 1351. Echter, de pestuitbraken die volgden lokten geen gewelddadige aanvallen op bepaalde bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld joden) meer uit, beweringen over het achterlaten van gekwelde dierbaren waren bijna verdwenen en nieuwe wetten (plaagverordeningen) zorgden ervoor dat de lonen op een eerlijke manier gereguleerd werden.35 Hierdoor kregen boeren en ambachtslieden minder te maken met verwijten en geweld. Toen de pest steeds meer werd gezien als een pandemie, zonder plaats om te vluchten, begonnen individuen en regeringen wederzijdse hulp als doeltreffender te zien dan vluchten, verlating of eigen belangen. Eind veertiende eeuw kwamen er in Italië nieuwe verordeningen over begrafenisgebruiken: het verbod op het luiden van de klokken en overhandigen van munten, er mochten niet meer dan vier fakkels gedragen worden, een beperkt aantal gasten mocht nog aanwezig zijn tijdens de begrafenis en iedereen die niet het kind van de overledene was moest in het zwart gekleed. Er werden ook wetten opgesteld tegen degenen die de stad probeerden te ontvluchten. De wetten werden grotendeels nageleefd en zorgden niet voor opstanden en conflicten wanneer deze golden voor mensen uit alle sociale klassen. Wat ik hieruit haal is dat mensen de beperkingen accepteerden omdat ze samen streden tegen de ziekte, er werd geen onderscheid gemaakt tussen groepen. Wanneer nieuwe wetten niet voor iedereen golden, ontstond er namelijk wel verzet en conflict vanuit de onderdrukte groep, dit waren vaak de ambachtslieden, boeren en armen. Het lijkt er dus op dat het opstellen van wetten die gelden voor de algehele samenleving zorgen voor een collectief besef van een gezamenlijke strijd tegen de ziekte in plaats van een strijd tegen bepaalde groepen die de ziekte veroorzaakt zouden hebben, of de situatie zouden uitbuiten. De mechanisms for unity verhouden zich dus tot maatschappelijke onrust in de zin dat hoe sterker het gevoel van eenheid er zal heersen, des te minder verzet en maatschappelijke conflicten er zullen zijn.

Vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw ontstond er door de rampzalige jaren met de pest een behoefte aan compassie, omdat het overleven van de mensheid in gevaar kwam.

34 Cohn, Samuel. ‘Mechanisms for unity’ In The Routledge history of the Renaissance, ed. William Caferro

(London: Routledge, Taylor & Francis Group, 2017), 242-243.

(17)

Vredesbewegingen en organisaties die de armen hielpen namen toe in aantallen en er vonden bijeenkomsten plaats waarbij liederen werden gezongen en werd opgeroepen tot vrede en liefdadigheid. Ook werden er processies gehouden, oftewel optochten waarbij samen God gesmeekt werd de pest weg te nemen.36 Een belangrijk voorbeeld van zo’n vredesbeweging waren de Bianchi processies. Zij wilden God’s woede (dus de pestuitbraak) stoppen door een einde te maken aan menselijke woede en verdeeldheid. Dit ging van kleine onenigheden over bijvoorbeeld een schuld tussen boeren tot interregionale militaire rivaliteit en strijd. De Bianchi processies brachten mensen uit verschillende sociale klassen samen. Deze processies waren vreugdevol en devotioneel met de nadruk op lofliederen. Verder lokten de Bianchi processies weinig tot geen conflicten en provocaties uit met de gevestigde kerken of staat. In plaats daarvan streefden zij naar het vervagen van onderscheid en het bereiken van eenheid tussen geestelijken en leken, mannen en vrouwen, stad en platteland. Eenheid, liefdadigheid en vrede zijn de overheersende sentimenten uit deze jaren.37 Als we Cohn’s hierboven genoemde voorbeelden algemeniseren, uit dit voorbeeld volgt dat tijdens een epidemie rituelen (zoals processies) kunnen ontstaan die gemeenschappen dichter bij elkaar brengen en verbinden. Daar gaat de behoefte aan compassie aan vooraf en resulteert uiteindelijk in de toename van liefdadigheidsinitiatieven. Liefdadigheid brengt mensen uit verschillende sociale klassen samen en moet dus worden gezien als een belangrijk middel om eenheid in de samenleving te bevorderen.

Cohn beschreef nog een manier om te kijken naar de mechanisms for unity tijdens en na de pest: de ontwikkeling in aanwezigheid van ‘pestheiligen’. De duizenden mensen die het leven lieten door besmetting na het helpen van getroffenen werden niet erkend door de kerk. Er werden tot het jaar 1400 geen martelaren geëerd die tijdens de pest hun leven waagden om de pest te bestrijden, en na 1400 slechts zelden. Na opeenvolgende pestuitbraken begon de kerk langzaam enkele heiligen, zoals Santa Rosalia, te herdenken die getroffenen hadden geholpen. Ook tijdens de huidige coronapandemie vestigen de inwoners van de stad Palermo hun hoop op Santa Rosalia. Zij had in 1625 Palermo bevrijd van de pest en de inwoners hopen dat zij nogmaals zo’n wonder kan verrichten.38

36 Cohn, Epidemics, 69, 74-78. 37 Cohn, ‘Mechanisms for unity,’ 244.

38 ‘Palermo pins hope on patron saint to rid Italy of coronavirus’ In: The Guardian 13-3-2020. (Geraadpleegd op

4-1-2021, via: https://www.theguardian.com/world/2020/mar/13/palermo-pins-hopes-patron-saint-rosalia-rid-italy-coronavirus).

(18)

Afbeelding 1. Ca. 1625. Saint Rosalia op de berg Pellegrino bij Palermo. Geschilderd door Van Dyck op Sicilië. De cultus van Rosalia werd populair tijdens het uitbreken van de pest die de stad in de jaren 1620 verwoestte. Te vinden via: https://www.museodelprado.es.

Maar het toenemend aantal ‘pestheiligen’ waren vooral mensen die lang geleden gestorven waren en werden ‘opgewekt’ om de getroffenen op wonderbaarlijke wijze (en zonder risico) te redden nadat er geschenken werden aangeboden. De wonderbaarlijke daden namen in de loop van de zeventiende eeuw toe en verschoven van individuele gevallen naar gevallen die gemeenschappen verenigden door middel van collectieve boetedoeningen, vasten, zang, processies, gezamenlijke bijdragen en dankfeesten (het succes van Santa Rosalia werd bijvoorbeeld in heel Palermo gevierd met festivals). Ondanks epidemiologische gevaren verenigden inwoners zich zonder aanzien van sociale klasse en zonder verschil te maken tussen stad en platteland. De collectieve geschenken aan heiligen waren bedoeld om pestuitbraken te beëindigen en gemeenschappen te beschermen tegen toekomstige uitbraken. Tegelijkertijd ontstonden er liefdadigheidsinitiatieven om de armen en zieken te helpen.39 Concluderend zie ik dat er van de veertiende tot ver in de zeventiende eeuw een ontwikkeling heeft plaatsgevonden naar het verkleinen van verschillen in de samenleving: verschillen tussen sociale klassen, en tussen stad en platteland, konden ook verkleind worden door mechanisms

for unity die samenhingen met religieuze rituelen.

(19)

Cohn bracht de mechanisms for unity specifiek in verband met de pest. Maar het is ook belangrijk om zijn bevindingen over sociale reacties tijdens de cholera te analyseren, omdat de cholera slechts enkele jaren na het uitbreken van de Groninger ziekte ontstond. De eerste cholera-uitbraak vond in Europa plaats in 1831. Het eerste slachtoffer in Groningen viel in 1832. Net als bij de Groninger ziekte werden vooral de armen getroffen. Dit had te maken met de slechte hygiënische omstandigheden. De focus van Cohn’s analyse ligt op Engeland en Italië.

Niet alleen de huidige coronapandemie, ook epidemieën zoals de cholera bleken in het verleden volgens medisch historica Rina Knoeff een voedingsbodem voor complottheorieën.40 In Engeland ontstond de complottheorie dat de elite en artsen de cholera gebruikten om de arme bevolking uit te moorden. Als reactie daarop ontstonden opstanden. Er werden ziekenhuizen aangevallen omdat armen hun familie kwamen bevrijden en er was een toename in geweld gericht op medici. Grote groepen mensen kwamen samen in opstand tegen het gezag door te rellen en geweld te plegen. Het is verklaarbaar dat het volk in Engeland met achterdocht naar de medische wereld keek: vanaf de jaren twintig van de negentiende eeuw werden chirurgen opgeleid door middel van dissecties. Dit veroorzaakte een grote vraag naar lichamen en zorgde uiteindelijk voor tekorten. Meerdere schandalen werden breed uitgemeten in de pers waarbij medici opdracht hadden gegeven aan criminelen om armen te vermoorden ten behoeve van de vraag naar lijken voor dissecties. Toen de cholera enkele jaren later uitbrak stonden de schandalen nog vers in het geheugen gegrift.41

Een tweede argument waarom de arme bevolking in complotten ging geloven, heeft te maken met de kenmerken van de cholera en de ingrijpende maatregelen die de overheid nam: de sterftecijfers en de snelle dood wakkerden angst aan, overledenen moesten snel begraven worden, op andere begraafplaatsen apart van de rest van de familie en er was een verbod voor gemeenschappen op het uitvoeren van traditionele begrafenisrituelen. Hierdoor werd bij de armen het gevoel versterkt dat de elite hen wilden uitroeien om overbevolking tegen te gaan. Het geweld van de armen tegen de elite en medici hing dus sterk samen met de kenmerken van de cholera gecombineerd met de maatregelen die de overheid trof. De klassenstrijd die was ontstaan door angst en wantrouwen verhinderde eenheid in de samenleving en hierdoor werden de maatregelen van de overheid niet geaccepteerd.42 De complottheorieën vormden dus een

40 ‘Er moeten historici in het Outbreak Management Team komen.’ (Geraadpleegd op 1-11-2020, via:

https://www.scienceguide.nl/2020/04/er-moeten-historici-in-het-outbreak-management-team-komen/).

41 Cohn, Epidemics, 164-166, 169. 42 Cohn, Epidemics, 173-174, 179.

(20)

obstakel voor het bestaan van solidariteit in Engeland. Van een gezamenlijke strijd tegen de ziekte was geen sprake.

Ook in Italië ontstonden cholera-opstanden. Eind jaren vijftig van de negentiende eeuw werden ziekenhuizen en quarantainegebouwen in brand gestoken. In tegenstelling tot de situatie in Engeland, leek hier geen sprake te zijn van complottheorieën. In Italië waren handhaving van quarantaine en andere rigoureuze maatregelen soms de oorzaak van rellen, maar in veel gevallen was het juist de terughoudendheid van de overheid om strikte quarantaine in te stellen. Een andere sociale reactie op de cholera in Italië was dat — net als tijdens de pest — veel mensen van de stedelijke bevolking op de vlucht sloegen en hun werk achterlieten (denk aan doktoren, apothekers, burgemeesters en gemeenteambtenaren, winkeleigenaren, uitvaartverzorgers, etc.). Hierdoor kampten steden met een tekort aan mensen om zieken te helpen en te kunnen voorzien in noodzakelijke goederen. Dit gebeurde niet alleen in Italië, ook in andere Europese landen, maar hoe de Italianen hiermee omgingen lijkt wel exceptioneel. In de jaren zestig, vooral vanaf 1867, ontstond er verandering in de manier van omgaan met de cholera. In plaats van opstanden ontstonden er op grote schaal initiatieven van liefdadigheid, zelfopoffering en vrijwilligerswerk in de gemeenschap. Hulp vanuit een gevoel van compassie nam verschillende vormen aan en ontwikkelde zich op verscheidene manieren. Tijdens de uitbraak van 1867 stonden de traditionele structuren van Italiaanse liefdadigheid voorop: de leidende rol van de kerk, gevolgd door de kranten die doktoren, verplegers en apothekers prezen die niet gevlucht waren en zich inzetten voor de zieken en ten derde kwam er vrijwilligershulp vanuit het leger. Tijdens de volgende cholera-golf in 1884 haalden organisaties via collectes geld op voor de armen en zieken. Andere organisaties trokken vanuit het noorden met de trein naar het zwaar getroffen zuiden en riskeerden daar hun leven om te helpen in de zorg en met sanitaire problemen. Soepkeukens en vrijwilligerssociëteiten namen in aantallen toe.43 Waar tijdens de eerste paar cholera-golven geen sprake leek te zijn van mechanisms for unity, ontstond er in de jaren zestig tot tachtig van de negentiende eeuw dus een toename van liefdadigheidsinstellingen in Italië.

De mechanisms for unity kunnen dus als drijvende kracht dienen tijdens epidemieën om te verenigen en samenlevingen te versterken. Uit de talloze voorbeelden die Cohn heeft geschetst valt een patroon te destilleren: mechanisms for unity leidden tot behoefte aan compassie, gevoel van eenheid, de toename van organisaties en bewegingen die anderen helpen (liefdadigheid) en het verbinden van mensen van verschillende sociale klassen. Deze

(21)

mechanisms worden zichtbaar in de wijze waarop er met maatregelen tegen de pest omgegaan

werd (verzet en conflict of eensgezind), de invloed en aanwezigheid van vredesbewegingen- en organisaties (compassie, liefdadigheid, processies) en de wijze waarop er collectief heiligen werden aangesproken en geëerd in de hoop dat zij het volk zouden verlossen van de pest. Het is niet meer dan logisch dat de veertiende eeuw verschilt van de negentiende eeuw. Tijdens de cholera in Engeland lijkt er van solidariteit geen sprake, maar latere uitbraken in Italië laten duidelijk zien dat er tijdens de cholera-uitbraken ook behoefte was aan compassie en eenheid. Net als tijdens de pest zien we in Italië een toename van liefdadigheidsinstellingen. Belangrijke

mechanisms for unity zijn in dit geval de liefdadigheidsinitiatieven (zoals collectes) en de

medische hulp die er werd geboden door mensen van buitenaf.

Samengevat zijn de liefdadigheidsinstellingen, medische hulp van buiten de stad en leerredes & poëzie de mechanisms for unity die ik ga onderzoeken ten tijde van de Groninger ziekte in 1826. De laatstgenoemde mechanisme ‘leerredes en poëzie’ heb ik niet vanuit Cohn’s theorie gedestilleerd, maar is afkomstig uit het literair onderzoek van Jensen.

(22)

Hoofdstuk 2: De Groninger gezondheidszorg en medische hulp in 1826

In dit hoofdstuk analyseer ik hoe de medische hulp die van buiten de stad Groningen kwam deel was van de mechanisms for unity tijdens de Groninger ziekte. Om te kunnen begrijpen waarom deze hulp tot stand kwam, is het allereerst belangrijk dat ik een kort overzicht geef van hoe de Groninger gezondheidszorg er aan het begin van de negentiende eeuw uitzag. Omdat het begrip ‘gezondheidszorg’ erg breed is, ligt de focus in dit hoofdstuk op de definitie van gezondheid en de manier waarop Groningse medici de openbare gezondheid probeerden te bevorderen. In mijn analyse focus ik op de Groningse medici Gerbrand Bakker, Dirk de Vries Reilingh en Evert-Jan Thomassen á Thuessink.

De Groningse gezondheidszorg in de negentiende eeuw

In 1770 prees Wouter van Doeveren, hoogleraar medicijnen aan de Rijksuniversiteit Groningen, de stad Groningen als een ‘stad met een gezonde leefomgeving, die daardoor ook welvarend was’.44 In de loop van de negentiende eeuw werd dit beeld genuanceerder en werden de leefomstandigheden in de stad Groningen steeds meer als ‘ongezond’ bestempeld. Volgens Baron was het eerdere positieve oordeel voornamelijk gebaseerd op de geografische omstandigheden in de oude binnenstad. Doordat de straten breed en recht waren en de stad over meerdere pleinen beschikte, werd er gedacht dat er daardoor voldoende luchtverversing was.45 Baron heeft deze aanname gebaseerd op de uitspraken van Van Doeveren. Het latere, meer genuanceerdere beeld was afkomstig van medici, - (gevolgd door bestuurders en andere gegoede burgers) die zichzelf hygiënisten noemden en sinds de jaren veertig van de negentiende eeuw actief waren. De hygiënisten kunnen worden gezien als ‘een groep artsen die met hun wetenschappelijke studies het verband tussen openbare hygiëne en volksgezondheid wilden aantonen’.46 Hun doel was het verbeteren van de volksgezondheid en het bewerkstelligen van toegankelijke zorg voor iedereen.

De zorg was tot ver in de negentiende eeuw niet voor iedereen toegankelijk. Veel mensen hadden geen geld om een arts te (laten) bezoeken en kwamen vaak zonder medische bijstand te overlijden. Daarnaast werd het niet altijd als noodzakelijk gezien om een medicus te raadplegen wanneer mensen voorzagen dat de patiënt sowieso kwam te overlijden.47 Het volgt

44 Cappers, Wim. Aan deze zijde van de dood: funeraire componenten van seculariserende cultuurlandschappen in Nederland 1576 – 2010. (Arnhem: Criterium, 2012), 327.

45 Baron, Het belang, 248.

46 Vandendriessche, Joris & Wils, Kaat. ‘Een traject van onderhandeling: hygiënisme als wetenschap,

Antwerpen 1880-1900’ In: BMGN – Low Countries Historical Review, Volume 128-3 (2013), p. 3-4.

(23)

dat we geen complete administratie hebben van doodsoorzaken en is het onbekend wat de voornaamste doodsoorzaak van negentiende eeuw was. In de jaren 1800-1840 kende de medische wetenschap nauwelijks verandering in vergelijking tot de voorgaande eeuwen. Medici beoordeelden ziektes op uiterlijke verschijnselen zoals kortademigheid, een blauwe tong of roodheid. Daarnaast werden ziektes ingedeeld in vijf klassen: koortsen (zoals de Groninger ziekte), ontstekingen, zenuwaandoeningen, bloeduitstortingen en motorische gebreken. Elke klasse werd ook weer verder onderverdeeld. Een ziekte werd voor 1840 door medici als een organische groeiende plant beschouwd, die haar groei, hoogtepunt en verval kende. Of iemand ziek werd, was deels afhankelijk van de lichaamsconstitutie (aangeboren) en de lichaamsfuncties (deze stonden onder controle van de mens zelf). Balans tussen rust en voldoende beweging en een sober dieet zorgden voor een goed functionerend lichaam: ‘dat zich te weer kon stellen tegen boze invloeden van buiten, zoals kou, tocht, warmte en kwade dampen’.48 Medici waren dus ook in de negentiende eeuw al van mening dat een ziekte niet per se iets was dat een mens zomaar overkwam, hij had er zelf ook invloed op. Evenwicht, matigheid en beheersing vormden — net als in de voorgaande eeuwen — ook in de eerste veertig jaar van de negentiende eeuw belangrijke pijlers met betrekking tot gezondheid (en nu nog steeds).

Bij het ontstaan van een volksziekte hadden volgens historica Mathijsen niet alleen de leefomstandigheden, maar ook de invloed van het klimaat en bodemgesteldheid effect op de omvang en intensiteit van de ziekte.49 Een volksziekte refereert aan wat Iman van den Bosch (1731-1788) noemde als ‘ziekten van het vaderland’. Volgens Van den Bosch heersten in Nederland bepaalde ziekten die veroorzaakt werden door de ‘natuurlijke gesteldheid van het vaderland’. Zo stelde hij bijvoorbeeld dat de provincies Holland, Zeeland en Utrecht het meeste te maken hadden met harde winden wat weer een negatief effect had op de gezondheid van de mensen die daar woonden. Dit kon bepaalde ziektes met zich meebrengen.50 Deze ziekten noemen we endemisch. Endemische ziekten zijn ziekten die typisch zijn voor de omstandigheden van een samenleving en komen voor in een bepaald geografisch gebied of onder een bepaalde populatie (bijvoorbeeld de waterpokken bij kinderen). Een endemische ziekte sterft dus niet uit en het aantal mensen dat met zo’n ziekte te maken krijgt neemt niet exponentieel toe. Historica Pelling stelt dan ook dat een endemische ziekte vaak over het hoofd

48 Mathijsen, De gemaskerde eeuw, 109. 49 Mathijsen, De gemaskerde eeuw, 108-109.

50 Van dan Bosch, Iman. Verhandelingen uitgegeven door de Hollandsche maatschappye der wetenschappen.

(24)

wordt gezien, als vanzelfsprekend wordt beschouwd of zelfs wordt verwaarloosd. Epidemische ziekten worden als dramatischer beschouwd, waardoor er harder wordt opgestreden om de ziekte te bestrijden. Pelling concludeert dat endemische ziekten vaak in stilte worden geleden of toegestaan.51 Doordat medici aan het begin van de epidemie van 1826 dachten dat het om een endemische ziekte ging (de elk jaar terugkerende koortsen) werd er pas laat ingegrepen.

Van 1800 tot 1870 was de medische wereld onderverdeeld in twee standen: de eerste stand (medicinae doctores) en de tweede stand (heelmeesters, chirurgijns, vroedvrouwen, apothekers, tandmeesters en drogisten). Tijdens de Groninger ziekte ontstond er een grote vraag naar geneesmiddelen en geneeskundige hulp. Het gevolg was een toename van apotheken. Volgens Baron was de medische hulp in de stad Groningen in de hele periode 1800-1870 fors en kon deze algemene medische bezettingsgraad vergeleken worden met die van de steden in het westen van het land. Over de periode van 1826-1830 zegt ze: ‘De verzorgingsdichtheid daalde in de eerste helft van de jaren twintig, steeg tijdelijk in de periode 1826-1830 en daalde in de jaren dertig tot het laagste niveau’. Later gaat Baron kort in op de medische immigratiepiek van 1823-1833, die mede werd veroorzaakt door de Groninger ziekte.52 Met de term ‘medische immigratiepiek’ bedoelt Baron de toename van artsen van buiten Groningen die zich in Groningen gingen vestigen om hun beroep uit te oefenen. Deze medische immigratiepiek was een belangrijke indicator voor solidariteit. Blijkbaar voelden ook medici van buitenaf zich betrokken bij de medische situatie in Groningen.

In het najaar van 1826, toen de epidemie op zijn hevigst was, waren er onvoldoende doktoren om alle zieken te kunnen behandelen. Historicus Van Berkel beschreef hoe er tijdens de epidemie werd geprobeerd de tekorten in de zorg op te lossen:

Het garnizoen stelde militaire artsen ter beschikking, artsen uit andere steden schoten te hulp en ook medische studenten boden zich aan. Zelfs de hoogleraar wis- en sterrenkunde Seerp Brouwer, die ooit als medicus was gepromoveerd, nam zijn medische beroep weer op.53

Naast Seerp Brouwer (1793- 1856), waren er meer voormalig medici zoals Lucas Beckeringh (1747-oktober 1826) die gingen helpen.54 Wat we tijdens de huidige coronapandemie zien, was dus ook het geval tijdens de Groninger ziekte: studenten en mensen die in hun eerdere carrière 51Pelling, Margaret. “Bosom Vipers”: Endemic vs epidemic diseases’. In: Centaurus 62 (2020) 294-301.

52 Baron, Het belang, 25, 27-28 en 33.

53 Van Berkel, Klaas. Universiteit van het Noorden: vier eeuwen academisch leven in Groningen, Deel 1- De oude universiteit 1614-1876. (Hilversum: Verloren, 2014), 511.

(25)

werkzaam waren in de medische wereld, pakten deze baan weer op om zo hun steentje bij te dragen in de strijd tegen de ziekte.

Medici waren werkzaam in verschillende ziekenhuizen. De stad Groningen kende in de loop van de negentiende eeuw vier ziekenhuizen: het Nosocomium Academicum (1797), het stadsziekenhuis (1820), het Algemeen Provinciaal Stads- en Academisch Ziekenhuis (1852) en het kinderziekenhuisje (1861). De wees- en gasthuizen in de stad verpleegden de zieken in deze huizen zelf. Alleen in het geval van besmettelijke ziekten werden de patiënten overgebracht naar andere ziekenhuizen. Dit was in 1826 ook het geval, toen werden zieke wezen van het weeshuis overgeplaatst naar het Nosocomium.55 Tijdens de epidemie van 1826 ontstond er een tekort aan ziekenhuisbedden. Daarom werd door medici besloten een noodziekenhuis in te richten aan de Turfsingel in het Arsenaal, dit was voordien een opslagplaats van het leger voor munitie. In de Groninger Courant werd op 22 september 1826 hierover bericht:

Ten einde de meer en meer zich uitbreidende volksziekte te beteugelen en tevens de sterfte te doen verminderen, bleef er geen middel overig, dan de inrigting van een gebouw, hetwel een zeer groot aantal zieken konde innemen: daardoor immers moesten behouden worden al die personen, welke anders door onreinheid, door gemis van oppassing, van voeding en geneeskundige hulp zouden omgekomen zijn; terwijl hetzelfde middel konde werkzaam zijn, om de verspreiding der ziekte te beperken.56

Er was ook nationaal aandacht voor de inzet van het Arsenaal als ziekenhuis, hetzelfde bericht verscheen namelijk vier dagen later in de Nederlandsche Staatscourant. In totaal zijn er tijdens de epidemie zo’n 2600 personen opgenomen geweest. Het merendeel van deze personen behoorde tot de armste bevolkingsgroep. Aan het hoofd van het Arsenaal stonden de professoren Hendriksz, Stratingh en Bakker.57 Ook Thomassen á Thuessink en De Vries Reilingh waren belangrijke medici tijdens de epidemie. Zij waren in 1826 werkzaam in het ziekenhuis en kwamen bij patiënten thuis. Hun visie geeft een beeld van hoe er toen over de epidemie en de medische situatie werd gedacht. Het duiden van de medische situatie vanuit het perspectief in 1826, draagt bij aan het begrijpen waarom en hoe ‘medische hulp van buitenaf’ tot stand kwam.

55 Baron, Het belang, 181.

56 Groninger Courant, 22-09-1826. 57 Baron, Het belang, 7.

(26)

De Groninger ziekte volgens Dirk de Vries Reilingh, Gerbrand Bakker en Evert Jan Thomassen à Thuessink

De Groninger ziekte was zoals eerder gezegd een groot mysterie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vele (medische) geleerden zich bogen over deze epidemie. Tijdens en na het uitbreken van de Groninger ziekte zijn er drie werken verschenen (1826, 1827 en 1869), geschreven door Dirk de Vries Reilingh, Gerbrand Bakker en Evert-Jan Thomassen à

Thuessink.

Dirk De Vries Reilingh

De eerste medicus die ik bespreek is Dirk de Vries Reilingh. Hij maakte de epidemie aan het begin van zijn carrière mee. In 1805 werd De Vries Reilingh geboren in Groningen en promoveerde op 7 augustus 1826 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Doordat in dat jaar de Groninger ziekte uitbrak, ontstond er een tekort aan ‘praktiserende geneesheren’ (en dan vooral in de armere wijken). De kort daarvoor gepromoveerde De Vries Reilingh werd samen met H.T.A. Sasse en W.F. de Meij, aangesteld als adjunct geneesheer in de stad. Dit hield in dat deze medici onder leiding van een ervaren medicus aan het werk gingen in een bepaald gebied in de stad. Als eenentwintigjarige heeft De Vries Reilingh deze Groninger epidemie dus van dichtbij meegemaakt. In 1869 bracht hij de Geschiedkundige aanteekeningen over de

epidemieen welke van het jaar 1806 tot 1866 geheerscht hebben uit. Dit werk is gebaseerd op

de verslagen van de Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzigt te Groningen, waaraan De Vries Reilingh opmerkingen heeft toegevoegd.58 Het spreekt voor zich dat ik mijn analyse beperk tot de jaren 1825 tot en met 1827, het jaar van Groninger ziekte en het jaar daaraan voorafgaand en het opvolgende jaar.

58 De Vries Reilingh, Dirk. Geschiedkundige Aanteekeningen Over De Epidemieën, Welke Van Het Jaar 1806 Tot 1866 Te Groningen Geheerscht Hebben, Uit De Verslagen Van De Plaatselijke Commissie Van

(27)

Afbeelding 2. Portret van dr. Dirk de Vries Reilingh (1805-1879), geneesheer. Vervaardiger: Schutter, E.D.H. (1869-1872), te vinden via beeldbankgroningen.nl.

De Vries Reilingh zag 1826 als het belangrijkste jaar van de geneeskundige geschiedenis van Groningen: ‘de allergrootste en noodlottigste epidemie, die Groningen in de laatste eeuw en misschien immer geteisterd heeft’. Opvallend aan dit verslag is dat De Vries Reilingh het aantal overledenen in 1826 niet alleen toeschreef aan de koortsepidemie. Volgens hem moest de grote sterfte ook worden toegeschreven aan de hevige diarree en catarrhus intestinorum (darmontsteking) die er onder de kinderen heerste. De Vries Reilingh droeg in zijn werk ook een argument aan waarom de epidemie pas ‘laat’ werd opgemerkt. De tussenpozende koortsen werden volgens hem als een gewoon jaarlijks terugkerend verschijnsel aangemerkt (en dus gemarkeerd als endemisch), waarbij de meer ‘boosaardige vormen’ zeldzaam waren.59 Omdat de koortsen ieder jaar een aantal keren voorkwam, was de medische wereld in het begin van de Groninger ziekte dus nog blind voor het feit dat het dit keer om een ernstige epidemie ging.

De Vries Reilingh bespreekt in zijn beschouwing dat de ziekte als niet-besmettelijk werd opgevat, maar dat er toch in de bestrijding van de ziekte veelvuldig gebruik werd gemaakt van methoden die zuiverend werkten. Zoals Guytonsche berokingen, waarbij de lucht werd gezuiverd door middel van zure rook. Daarnaast werd de methode van Labarraque gebruikt om de lucht te zuiveren met chlorineverbindingen. Onder het bed van een zieke werd een kom neergezet met daarin een lepel chlorinesoda en zesmaal zoveel water, waardoor de kwade 59 De Vries Reilingh, Geschiedkundige Aanteekeningen, 10 en 70.

(28)

dampen (miasma’s) vernietigd werden. Ook de goten en riolen werden vaker gezuiverd dan voorheen. Een andere maatregel was de doorgraving die werd gemaakt tussen het Lopende diep en het Boterdiep, waardoor er geen sprake meer was van stilstaand water, wat een gunstig effect had op de volksgezondheid (voornamelijk bij het Boterdiep en de Bloemstraat).60 Ziekte en lucht(bederf) werden vaak in verband gebracht met elkaar. Dampen afkomstig uit verontreinigde grond zouden door inademing ziekten verspreiden (miasma komt van het Griekse woord voor smerigheid). Goede luchtverversing verminderde de intensiteit van het luchtbederf.61 Doordat de bovengenoemde maatregelen werden toegepast, was De Vries Reilingh van mening dat de gezondheid van Groningen na de epidemie van 1826 enorm verbeterd werd. In zijn beschouwing ging hij niet alleen in op de besmettelijkheid en de maatregelen, hij geeft ook een duidelijk beeld van hoe de medische situatie aan het begin van de epidemie was.

Tijdens zijn werk als geneesheer in 1826 zag De Vries Reilingh hoe het de armen aan hulp ontbrak. Er waren in de eerste weken niet genoeg geneesheren om iedereen te kunnen helpen. De armen werden radeloos. De Vries Reilingh schreef:

Ik herinner mij, dat ik, pas gepromoveerd en ter hulp van de practiserende geneesheren bij de armen aangesteld zijnde, dagelijks tegen gehouden werd, zoodra ik in eene armenbuurt kwam, ook in zoodanige, welke aan een ander geneesheer was opgedragen, door de bede om binnen te komen en de zieken te helpen, waarop dan gewoonlijk een bezoek van een paar uren in zoodanige buurt volgde, voordat ik mijn weg kon vervolgen. Op andere tijden zag ik de arme vrouwen of kinderen voor de doctorskoetsjes liggen, met de bedreiging zich te zullen laten overrijden, zoo de doctor, die elders moest wezen, niet binnen kwam, waardoor dus een regelmatig ziekenbezoek voor ieder der geneesheren onmogelijk werd.62

De Vries Reilingh concludeerde dat het voor de artsen erg lastig was om hun werk te kunnen blijven doen. Hij noemt het een moeilijke, onverdraaglijke en onuitvoerbare toestand. Van rust was dag noch nacht sprake. De geneesheren kwamen nauwelijks aan slapen toe. Sommige geneesheren zakten door vermoeidheid zelfs ineen of bezweken zelf ook door ziekte. Hulp van buitenaf was dus ook echt noodzakelijk om de epidemie de kop in te drukken. Artsen uit steden zoals Leuven, Gent en Utrecht schoten te hulp.

60 De Vries Reilingh, Geschiedkundige Aanteekeningen, 14, 53-54.

61 Koten, J.W. Cholera, grote sterfte in de 19e eeuw, ook voor de genealoog relevant. (Nijmegen: Radboud

Universiteit. 2012), 13-14.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De melkveehouderij heeft met een balanswaarde van ongeveer 50 miljard euro bijna de helft van het kapitaal op agrarische bedrijven in handen.. Het eigen vermogen is

Mocht u door de inhoud van de vorige afleveringen van deze rubriek de indruk hebben gekregen dat de slide alleen door foraminiferen bevolkt wordt, in deze aflevering dan eens iets

Aant., pag.. de bescheiden weg-bereider. Hij heeft 't scherpst van al zijn tijdgenooten ingezien, dat de wetenschap der economie de dienares der plutocratie was geworden. Hij

f De fysieke vorm (formulering) waarin de nutriënten in intacte maïspollen worden aangeboden, is medebepalend voor de functionaliteit van alternatief voedsel. f Nutriënten voldoen

Naast aandacht voor de essentaksterfte richtten we onze com- municatie vooral ook op de kansen die het weghalen van zieke essen biedt voor het ver- breden van het boomsortiment, en

- bereidt ondergronden voor volgens gestelde productspecificaties en kwaliteits- en productiviteitsniveaus, controleert aan de hand van de eisen tijdens en aan het eind van

nenleningen had verstrekt. Zijn eerste vrouw. Machtelina Christina Bregita Warin. met wie hij in 1774 getrouwd was, overleed al drie maanden na de trouwdag. met Sara Maria

De tweede omstandigheid, die ervoor gezorgd heeft dat de zienswijzen van geleer- den zoals Vella, Chatthip en Suthy niet aangevochten worden, ligt aan het feit dat er heel