Vraag nr. 57
van 1 september 1998
van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN Vestiging EU-instellingen in Brussel – Betrokken-heid
In juni van dit jaar had in de Brusselse Hoofdste-delijke Raad een debat plaats betreffende een derde locatie voor de Europese instellingen in Brussel.
De Brusselse minister Hasquin stelde in dat ver-band dat er een globaal akkoord dient te worden uitgewerkt dat enerzijds door de drie Europese instellingen moet worden ondertekend, anderzijds door het Brussels Gewest en de federale overheid. Dergelijke vestiging – mede het gevolg van de uit-breiding van de EU – heeft ongetwijfeld ook een weerslag op de positie en derhalve op de aanwezig-heid van Nederlandstaligen in Brussel en op de verhoudingen in de Vlaams-Brabantse Gordel. Is de minister derhalve niet van oordeel dat de Vlaamse regering betrokken partij dient te zijn bij het voornoemde akkoord en dus betrokken dient te worden bij de besprekingen ?
Werd zij daartoe al benaderd ?
Indien niet, heeft zij terzake zelf al stappen onder-nomen ?
Antwoord
De heer Hervé Hasquin, Brussels minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer, werd op 24 juni 1998 inderdaad geïnter-pelleerd inzake een derde locatie voor de Europe-se instellingen in BrusEurope-sel. Deze interpellatie had plaats in de Subcommissie voor Europese en Inter-nationale Kwesties van de Commissie voor Finan-ciën, Begroting, Openbaar Ambt, Externe Betrek-kingen en Algemene Zaken van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad.
De Europese Commissie wenst inderdaad een derde administratieve vestigingsplaats uit te bou-wen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In een eerste fase zou deze vestigingsplaats een onderkomen moeten bieden aan de vertaaldien-sten van de Europese instellingen. Minister Has-quin heeft verklaard dat de behoeften hiervoor op 40.000 m2kunnen worden geschat, met een
moge-lijke uitbreiding tot 80.000 m2na 2002. Dit zou
ech-ter niet alle behoeften van de Europese instellin-gen dekken. Minister Hasquin schat dat de
Euro-pese instellingen in de komende 5 tot 6 jaar 150.000 m2extra kantoorruimte nodig zullen
heb-ben.
Uiteraard dient deze extra kantoorruimte te wor-den ingepast in de Brusselse ruimtelijke orwor-dening. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het Gewestelijke Ontwikkelingsplan en met de leefbaarheid van de diverse wijken die als vesti-gingsplaats in aanmerking komen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de diverse Europese instel-lingen elk eigen desiderata hebben, en niet steeds hetzelfde standpunt innemen.
De inpassing van de kantoorruimtes van de Euro-pese instellingen binnen de ruimtelijke ordening van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is uiter-aard een gewestaangelegenheid, waar de Vlaamse minister van Brusselse Aangelegenheden niet bij betrokken is. Ik werd in het kader van dit dossier dan ook nog niet benaderd. En ik beschik evenmin over de bevoegdheid om in deze materie stappen te ondernemen.
Anderzijds is het uiteraard zo dat de uitbreiding van de internationale aanwezigheid in Brussel, en de betrekkingen met de in Brussel gevestigde internationale instellingen, aangelegenheden zijn die behoren tot de kern van de hoofdstedelijke en internationale functie van Brussel. De invulling van deze hoofdstedelijke en internationale functie belangt niet alleen Brussel aan, maar ook beide gemeenschappen en de federale overheid.
De Bijzondere Wet van 12 januari 1989 met betrek-king tot de Brusselse Instellingen verwijst trou-wens expliciet naar deze hoofdstedelijke en inter-nationale functie. Te betreuren valt dat de Bijzon-dere Wet, in artikels 43 tot en met 46, naast de evi-dente rol van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, enkel in een inbreng en een evocatierecht vanwege de federale overheid voorziet, en geen directe inbreng of inspraak vanwege de beide gemeen-schappen.