• No results found

Van ‘tegennatuurlijk’ tot ‘pottentrots’: De receptie van lesbische literatuur in de twintigste eeuw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van ‘tegennatuurlijk’ tot ‘pottentrots’: De receptie van lesbische literatuur in de twintigste eeuw"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van ‘tegennatuurlijk’ tot ‘pottentrots’:

De receptie van lesbische literatuur in de twintigste eeuw

Jonne ten Duis (s1877232) Masterscriptie Neerlandistiek Onder begeleiding van E.M.A. Van Boven

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding pag. 3-8

1. Homoseksualiteit in Nederland 9-18

2. Lesbische literatuur 19-24

3. Receptie van lesbische literatuur in de twintigste eeuw 25-43

De bron van eenzaamheid 26-29

De goddelijke zonde 29-31

Terug naar het eiland 31-33

Eenzaam avontuur 33-36

De eskimo en de roos 36-38

Een tevreden lach 38-40

De vrouw uit het holoceen 40-42

Strikt 42-43

4. Conclusie 44-48

Bibliografie 49-50

Lijst van gebruikte recensies 50-52

Bijlage 1. Overzicht van dagbladen 53-54

Eindnoten 54-56

(3)

Inleiding

De twintigste eeuw is een periode geweest van grote veranderingen in de wereld. Op globaal niveau (de wereldoorlogen) en technologisch niveau (telefonie, film, televisie, en later internet), maar ook nationaal (ontzuiling en ontkerkelijking) en zelfs voor het individu (de anticonceptiepil, het abortusrecht). Deze veranderingen gingen tezamen met een verandering in de mentaliteit en houding van mensen, ook ten opzichte van seksualiteit. Waar dit eerst nog een groot taboe was, werd de houding zeker vanaf 1945 steeds meer open, wat twintig jaar later zou resulteren in een heuse ‘Seksuele Revolutie’.

Seksualiteit in de literatuur

Piet Calis heeft in zijn boek Venus in minirok. Seks in de literatuur na 1945 (2010) deze ontwikkelingen in de maatschappij beschreven. Hij onderscheidt een aantal belangrijke ontwikkelingen binnen Nederland die bijgedragen hebben aan die veranderende houding en uiteindelijk resulteerden in de Seksuele Revolutie.1 Ten eerste de bloei van media als film en

televisie, waardoor erotiek en seksualiteit een landelijk bereik hebben gekregen. Ten tweede de komst van de anticonceptiepil in 1962 in Nederland, die ertoe leidde dat vrouwen sneller over durfden te gaan tot seksuele relaties met mannen. Waar ze eerst nog tegengehouden werden door de angst om zwanger te raken, was die drempel nu verdwenen. Bovendien veranderde door de anticonceptiepil de kijk op seksualiteit: deze was niet alleen meer bedoeld voor de voortplanting, maar nu ook voor het plezier. Ten slotte veranderde de jeugdcultuur vanaf de jaren vijftig en zestig. Jongeren ontmoetten elkaar op straat en in discotheken, waar geen ouderlijk toezicht was. De generatie die in deze tijd opgroeide, zette zich af tegen de conservatieve, gesloten houding van hun ouders en werd daarin gestimuleerd door

ontwikkelingen zoals hierboven genoemd.2 Deze ontwikkelingen in de jaren zestig en

(4)

Het taboe op homoseksualiteit

Werd er al heftig gereageerd op seks in de literatuur, romans met een lesbische thematiek waren voor veel mensen een stap te ver. Homoseksualiteit was tot ver in de jaren zeventig een taboe. Wie gevoelens had voor personen van hetzelfde geslacht hield dat voor zich, en het praktiseren van deze gevoelens was al helemaal ondenkbaar.4 Dat er in 1947 een roman

uitgebracht werd waarin een personage lesbische gevoelens had die bovendien op erotische wijze omschreven werden, was dan ook het gesprek van de dag. Eenzaam avontuur (1947) van Anna Blaman wordt vandaag de dag nog steeds gezien als hét Nederlandse literaire werk dat bijgedragen heeft aan het doorbreken van het taboe op homoseksualiteit van vrouwen. Blaman was niet de enige schrijfster die openlijk over de lesbische liefde durfde te schrijven. Andreas Burnier en Carla Walschap in de jaren zestig, Doeschka Meijsing vanaf 1976 tot begin 2000, Gerda Meijerink in de jaren tachtig en Minke Douwesz eind twintigste en begin eenentwintigste eeuw zijn bekende namen op dit gebied. Niet alleen werden lesbische

gevoelens in deze romans beschreven, maar ook de openlijke praktisering ervan, een erotisch element dat in het behoudende Nederland van de jaren veertig en vijftig eveneens als

schokkend werd ervaren.5 De positie en emancipatie van homo’s is uitvoerig beschreven door

Rob Tielman in zijn proefschrift Homoseksualiteit in Nederland. In hoofdstuk 1 van deze scriptie zal ik meer gedetailleerd op de homo-emancipatie ingaan.

In 1947 werd bij het verschijnen van Eenzaam avontuur van Anna Blaman, heftig gereageerd op de lesbische thematiek van de roman. Deze negatieve reacties waren gevolg van een algemene afkeer van homoseksualiteit. De homo-emancipatie heeft geleid tot een meer tolerante en open houding in de Nederlandse samenleving, maar zullen deze

ontwikkelingen terug te zien zijn in de reacties op lesbische romans?

Onderzoek naar de receptie van lesbische literatuur

(5)

het goed mogelijk dat lesbische literatuur lange tijd negatief ontvangen is door de Nederlandse literaire kritiek.

In deze scriptie staat de volgende vraag centraal:

Hoe werd er door de Nederlandse literaire kritiek gereageerd op lesbische literatuur in twintigste eeuw en is er verschil in receptie van deze romans voor en na de homoseksuele emancipatiestrijd in de jaren zeventig?

De hoofdvraag wordt beantwoord via de volgende deelvragen:

1. Hoe verliep de homo-emancipatie in Nederland in de twintigste eeuw? 2. Wat wordt verstaan onder ‘lesbische literatuur’?

3. Hoe werden acht lesbische romans ontvangen door de Nederlandse pers en is er verschil in receptie tussen deze romans?

4. Is er een relatie tussen (het verschil in) receptie van de romans en de sociale context en periode waarin ze verschenen zijn?

Methodologisch kader

In deze scriptie zal eerst dieper ingegaan worden op homoseksualiteit in de twintigste eeuw in Nederland. Ten tweede zal beschreven worden wat er verstaan wordt onder lesbische

literatuur. Vervolgens zal per roman gekeken worden naar diens ontvangst in de tijd waarin hij geschreven is en de relatie tussen de receptie en de sociale context. De receptie wordt onderzocht door recensies te analyseren op de bespreking van de thematiek van

homoseksualiteit.

Het Praamstra-model

Over receptieanalyse is veel geschreven en zijn veel modellen ontwikkeld. Internationaal wordt het werk van Heydebrand en Winko uit 1996 als toonaangevend beschouwd.6 Op hun

theorie zal ik later ingaan. In Nederland wordt Boonstra’s model uit 1979 veelal gebruikt, of de uitbreiding daarop van Olf Praamstra uit 1984.7 Deze laatste wil ik hier kort uitlichten,

omdat enkele aspecten daarvan interessant kunnen zijn voor mijn receptieanalyse. Olf

Praamstra heeft een zeer duidelijk en goed hanteerbaar model ontwikkeld voor de analyse van literaire kritieken. Doel hierbij is het construeren van literatuuropvattingen van de criticus.8

(6)

1. Lege uitspraken: deze hebben geen enkele betrekking op het boek, op literatuur of op literatuurkritiek;

2. Postulatieve uitspraken: ‘zuiver’ literaire uitspraken, gericht op literatuur in het algemeen; 3. Metakritische uitspraken: uitspraken over literaire kritiek zelf.

Directe uitspraken daarentegen hebben betrekking op het besproken werk. Praamstra maakt ook hier onderscheid tussen verschillende typen uitspraken.

1. Descriptieve uitspraken, deze kunnen worden onderverdeeld in citaten, samenvattingen, referenties en paratekstuele beschrijvingen.

2. Interpreterende uitspraken.

3. Evaluerende uitspraken: (retorische) argumenten voor literaire waardeoordelen. Ondanks de bruikbaarheid van Praamstra’s model, is dit niet geschikt voor het doel dat ik voor ogen heb met mijn onderzoek. Het doel van het model van Praamstra is de

literatuuropvattingen van één individuele criticus achterhalen, terwijl ik de ontvangst van een groep teksten bestudeer, met specifieke aandacht voor ethische en morele overtuigingen die meespelen in de waardering van die teksten.

Heydebrand en Winko

Twee onderzoekers die meer oog hebben voor het wereldbeeld van een criticus en de

daarmee samenhangende normen en waarden die meegenomen worden in de beoordeling van een werk, zijn Heydebrand en Winko. Zij hebben in 1996 het standaardwerk Einfuhrung in

die Wertung von Literatur geschreven. Zij bekijken literaire kritieken vanuit een institutionele

benadering, waarbij een literair werk geen aanwijsbare intrinsieke waarde bezit, maar deze waarde toegekend krijgt door andere actoren in het literaire veld. Deze actoren zijn

bijvoorbeeld critici en de waardetoekenning kan geconstrueerd worden vanuit hun recensies. De criticus is bekend met bepaalde kenmerken van literatuur, bijvoorbeeld van een genre. Op basis van die kennis zal hij waarde toekennen aan een literair werk dat die kenmerken in zich draagt. De waardetoekenning komt voort uit een wisselwerking tussen drie variabelen, de

axiologische Werte, de attributive Werte en de zuordnungsvoraussetzungen.9

De zuordnungsvoraussetzungen, de normen en waarden en opvattingen over literatuur, vormen de basis waarop een literatuurcriticus waarde toekent aan een literair werk. Dit betekent dat de waarde van een werk niet in een tekst zit, maar wordt toegekend op basis van wat de lezer in een tekst wil zien.10 Dit gebeurt bij elke criticus via een vast patroon, dat met

(7)

onderzoek is het zeker interessant om te kijken naar waardetoekenning op basis van een vaste set normen en waarden; dat is deels wat ik beoog met mijn receptieanalyse. Echter,

Heydebrand en Winko’s theorie is voornamelijk gericht op het analyseren van de manier van recenseren van één criticus en hoe diens wereldbeeld daarin tot uiting komt. Daarom heb ik aan de hand van hun theorie een eigen model voor analyse opgesteld. De volgende vragen zal ik gebruiken bij de analyse van recensies:

1. Welke uitspraken worden gedaan met betrekking tot de lesbische thematiek? 2. Heeft de criticus een positieve of negatieve houding ten aanzien van de lesbische thematiek?

3. Worden er uitspraken gedaan over de erotiek in de roman, zo ja welke?

4. Worden er uitspraken gedaan over homoseksualiteit in het algemeen, de geaardheid van de auteur en (indien aanwezig) de controverse rondom de lesbische thematiek van de roman? Zo ja, welke?

5. Op welke gronden wordt er een oordeel over de roman uitgesproken?

Aan de hand van deze vragen hoop ik een beeld te krijgen op welke wijze de beoordeling van lesbische (-erotische) romans in recensies vorm krijgt en in hoeverre deze te relateren zijn aan de sociale context.

Het corpus

De romans die gekozen zijn voor dit onderzoek zijn:

1. Radclyffe Hall – The well of loneliness/De bron van eenzaamheid (1928) 2. Edith Werkendam – De goddelijke zonde (1929)

3. Josine Reuling – Terug naar het eiland (1937) 4. Anna Blaman – Eenzaam avontuur (1947) 5. Carla Walschap – De eskimo en de roos (1964) 6. Andreas Burnier – Een tevreden lach (1965)

7. Gerda Meijerink – De vrouw uit het holoceen (1985) 8. Minke Douwesz – Strikt (2003)

De romans in dit corpus zijn gekozen op basis van de expliciete lesbische thematiek, hun plaats in de lesbische literaire canon en hun bekendheid. Drie auteurs hebben een of meer literaire prijzen ontvangen (Blaman, Burnier en Douwesz) en alle romans zijn besproken in de nationale pers. Alle romans zijn van oorsprong in de Nederlandse taal geschreven, behalve

(8)

algemeen beschouwd wordt als een pionierswerk binnen de traditie van de lesbische

literatuur. Bovendien is het in Nederland de eerst verschenen roman met een openlijk lesbisch hoofdpersonage. Er zijn zes recensies over The well of loneliness verschenen in Nederlandse dagbladen in 1928 en 1929. Deze recensies zijn een goede bron om de ontvangst van

(9)

1. Homoseksualiteit in Nederland

Een medisch-wetenschappelijke benadering1

Rob Tielman geeft in zijn boek Homoseksualiteit in Nederland (1982) een uitgebreid overzicht van de omgang met homoseksualiteit vanaf de Klassieke Oudheid tot aan de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Vanaf halverwege de negentiende eeuw werd

homoseksualiteit vanuit een meer medisch-wetenschappelijke hoek benaderd, onder invloed van een algemeen toenemend wetenschappelijk klimaat.11 Men was geïnteresseerd in de

afwijkingen van ‘normale’ seksualiteit, de perversies, waaronder ook homoseksualiteit werd geplaatst. Bekende artsen die theorieën ontwikkeld hebben over homoseksualiteit zijn Richard von Krafft-Ebing en Magnus Hirschfeld.12 Magnus Hirschfeld, zelf homoseksueel,

beschouwde homoseksualiteit als ‘het derde geslacht’, naast ‘man’ en ‘vrouw’.

Homoseksualiteit was volgens Hirschfeld dus geen ziekte, maar aangeboren.13 Richard von

Krafft-Ebing daarentegen noemde homoseksualiteit een psychiatrische ziekte, in dezelfde categorie als sadisme, masochisme en fetisjisme. Ook decadentie en degeneratie waren begrippen die in verband gebracht werden met homoseksualiteit.14 De nadruk lag bij deze

theorieën op mannelijke homoseksualiteit. Lesbiennes werden kort beschreven als vrouwen met mannelijke kenmerken en ‘vrouwelijke’ lesbiennes kwamen volgens wetenschappers niet voor.15 Het beeld van ‘mannelijke’ lesbiennes is in de latere lesbische literatuur terug te

vinden. De wetenschap maakte homoseksualiteit bespreekbaar in een maatschappij waar niet over het onderwerp gepraat werd.16 De wetenschappelijke opvattingen over homoseksualiteit

werden overgenomen, waardoor het beeld ontstond in de Nederlandse maatschappij van homoseksualiteit als iets tegennatuurlijks: een afwijking of een psychiatrische ziekte. Homoseksuelen zelf gaven de voorkeur aan de derde geslachtstheorie.

Het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee

In 1897 werd ’s werelds eerste homoseksuele emancipatiebeweging opgericht door Magnus Hirschfeld, het Wissenschaftlich Humanitäres Komitee (WHK). Het doel van deze beweging was de afschaffing van een Duitse wet die homoseksualiteit tussen mannen strafbaar stelde.17

In Nederland was homoseksualiteit niet verboden, dat verbod was in 1811 al afgeschaft. De toenemende aandacht voor homoseksualiteit had tot effect dat het verzet tegen

                                                                                                               

1 Voor een uitgebreid overzicht van medisch-wetenschappelijke opvattingen in de negentiende en twintigste

(10)

1920-homoseksualiteit ook groeide, vooral vanuit katholieke hoek.18 Dit verzet resulteerde in 1911

in de invoering van het beruchte artikel 248bis, van de katholieke minister Regout. Dit artikel verbood homoseksuele handelingen tussen een minder- (onder eenentwintig) en een

meerderjarige in Nederland. Dit artikel werd toegevoegd aan de zedenwet om de bedreiging van homoseksualiteit voor de jeugd terug te dringen.19 Een directe reactie op deze wet was de

oprichting van de Nederlandse afdeling van het WHK, het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee (NWHK), onder leiding van de openlijk homoseksuele dr. Jacob Schorer. Het NWHK gaf voorlichting door brochures en activiteiten, steunde medisch en psychiatrisch onderzoek naar homoseksualiteit en streefde naar acceptatie en een

gelijkwaardige behandeling van homoseksuelen.20

Hoe meer er gepleit werd voor een gelijkwaardige behandeling van homoseksuelen, des te groter leek de afkeer ervan te worden. De homohaat die in de jaren dertig groeide onder nationaalsocialistische invloed, bereikte zijn top toen Nederland door de Duitsers bezet werd in 1940. Het NWHK werd verboden en op 31 juli 1940 werd er een verordening afgekondigd ‘ter bestrijding van de tegennatuurlijke ontucht’, waarin homoseksuele handelingen strafbaar werden gesteld.21 Vervolging en gevangenschap in concentratiekampen waren het trieste

gevolg hiervan.

Opvattingen over homoseksualiteit aan het begin van de twintigste eeuw

Begin twintigste eeuw was er niet veel Nederlands onderzoek naar homoseksualiteit. Men baseerde zich bij publicaties op buitenlandse onderzoeken. In deze publicaties lag de nadruk op de visie van homoseksualiteit als aangeboren bij de mens. In de Nederlandse maatschappij was er een tweedeling tussen een christelijke opvatting van homoseksualiteit als zonde of straf van God, of de wetenschappelijke opvatting van homoseksualiteit als fout van de natuur, een afwijking of een psychiatrische ziekte. Judith Schuyf zegt over deze periode in haar boek

Een stilzwijgende samenzwering (1994) dat ‘tussen 1870 en 1920 een wetenschappelijk

discours [ontstond] over homoseksualiteit dat de basis vormt van alle discussies over homoseksualiteit tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw.’22

Verschillende buitenlandse artsen schreven boeken over homoseksualiteit die ook in Nederland bekend waren, zoals de studies van Havelock Ellis. Zijn boekjes werden tot in de jaren zestig gelezen. Volgens Havelock Ellis was homoseksualiteit aangeboren, maar kwam de afwijking pas door externe factoren als milieu en opvoeding tot uiting. Ook het boek Het

(11)

Nederland gelezen. Zijn visie was dat homoseksualiteit een ziekelijke afwijking was die zowel aangeboren kon zijn (‘echte homosexualiteit’), als later verworven (‘onechte

homosexualiteit’). ‘Wanneer men dus abnormale lichaamsmaten kan aantonen bij personen, die homosexuele gevoelens hebben, dan kan dit als een bewijs van echte homosexualiteit gelden. (…) Bij de onechte homosexualiteit kan er sprake zijn van de gevolgen van homosexuele verleiding in het tijdperk van nog niet voldoende bezonken geslachtelijke gevoelens, dus een blijven steken in de ontwikkeling. Dit is een betrekkelijk gunstig geval, met tamelijk goede kansen op genezing.’23 Over vrouwelijke homoseksualiteit schreef Forel

dat de echte vrouwelijke homoseksueel zich man voelt. Zij verleidt ‘normale’ vrouwen, die uiteindelijk homoseksualiteit kunnen verwerven door er langere tijd mee in aanraking te komen. Daarom kon homoseksualiteit een bedreiging voor de jeugd zijn.24

De opvattingen in deze periode waren vooral op de biologie en de herkomst van homoseksualiteit gebaseerd. Freud was de eerste die homoseksualiteit vanuit de

psychoanalyse bestudeerde. Homoseksualiteit was in zijn ogen een ontwikkelingsstoornis en vrouwelijke homoseksualiteit kwam voort uit de teleurstelling van een vrouw dat zij geen man is.25 Vrouwelijke homoseksualiteit bij jonge meisjes kon ook ontwikkeld worden door

het gemis van een moeder, of juist door de moeder als het object van liefde te zien. Freud was van mening dat de vraag of homoseksualiteit aangeboren is of niet, niet ter zake doet. Ook was er volgens hem geen direct, logisch verband tussen de keuze voor een liefde van

hetzelfde geslacht en bepaalde geslachtskenmerken: lesbische vrouwen hadden volgens Freud geen specifieke (lichamelijke) mannelijke kenmerken.26 In 1926 verscheen de eerste originele

Nederlandse publicatie over homoseksualiteit vanuit de psychoanalyse, Sexualiteit en

Zieleleven, van J.H. van der Hoop, aanhanger van Freud. Van der Hoop maakte onderscheid

tussen homo-erotiek en homo-seksualiteit. Het eerste was geen afwijking, maar kwam juist veel voor. Het tweede, homoseksualiteit, was een psychische stoornis. Voorkomen van homoseksualiteit kon door een goede opvoeding met seksuele voorlichting.27 Het onderscheid

tussen homoseksuele erotiek en homoseksuele gevoelens werd vaker gemaakt in de

wetenschap, onder verschillende benamingen en invullingen. In de jaren veertig werden ‘ware homoseksualiteit’ en ‘pseudo-homoseksualiteit’ door arts B. Premsela onderscheiden en enkele jaren later gebruikten psychiaters Levie en Van Emde Boas de termen

‘kernhomoseksualiteit’ en ‘perifere homoseksualiteit’, waarbij kernhomoseksualiteit (‘ware homoseksualiteit’) aangeboren was en perifere/pseudo-homoseksualiteit kortstondig

(12)

De homoseksualiteit in de boeken van Forel, Havelock Ellis en Van der Hoop had betrekking op mannen. Vrouwelijke homoseksualiteit werd alleen in vergelijking tot de man kort beschreven. Laura Hutton, een Engelse psychiater, besteedde wel uitgebreid aandacht aan de vrouw in haar boek The single woman and her emotional problems (1937). Het boek werd ook in Nederland uitgegeven, maar heeft daar weinig aandacht gekregen. Hutton uitte in dit boek haar zorgen om het overschot aan vrouwen in het interbellum, waardoor vrouwen hun natuurlijke functie misliepen: het moederschap. Hutton waarschuwde voor te intense vriendschappen tussen eenzame vrouwen, die tot homoseksualiteit konden leiden.

Homoseksualiteit was volgens haar een aangeboren afwijking, maar kwam wel pas tot uiting wanneer deze gevoed werd door externe factoren. Met haar boekje wilde Hutton hulp bieden aan eenzame vrouwen. Ook wilde zij meer begrip genereren voor seksualiteit tussen vrouwen, omdat die slechts het gevolg zou zijn van het vrouwenoverschot en een natuurlijke aandrift. Laura Hutton besteedde als een van de weinige artsen aandacht aan de moeilijke situatie voor homoseksuelen.

De discussie over de oorzaak van homoseksualiteit bleef aanhouden. In Nederland schreef de arts Premsela Sexuologie in de praktijk (1940), waarin hij beargumenteerde dat homoseksualiteit hoogstwaarschijnlijk aangeboren was. Homoseksualiteit was volgens hem moeilijk te genezen: psychotherapie hielp niet, maar castratie bij mannen in sommige

gevallen wel. Beide methoden werkten bij vrouwen niet. Premsela had als een van de eersten in Nederland oog voor de negatieve en agressieve houding van de maatschappij tegen

homoseksuelen. Deze houding kon problemen veroorzaken, omdat homoseksuelen gedwongen werden een dubbelleven te leiden.28 De huisarts kon een rol spelen als

vertrouwenspersoon voor homoseksuelen, tegen wie ze frustraties en verdriet konden uiten. Premsela was uniek in dit standpunt: niet eerder werd er aandacht gegeven aan de gevolgen van agressie tegen homoseksuelen.

De eerste openbare bijeenkomsten: Amsterdamse Shakespeare Club en het COC

Na de oorlog werd in 1946 een eerste bijeenkomst gehouden voor homoseksuelen in

Amsterdam, de zogeheten ‘Amsterdamse Shakespeare Club’.29 Politiek en justitie hielden de

bijeenkomsten van deze club, die zich korte tijd later tot het COC zou omvormen, streng in de gaten. Het ledenaantal van het COC groeide snel: van duizend in 1949 naar drieduizend in 1960, maar met een snel ledenverloop.30 Het COC diende als ontmoetingsplek voor

(13)

homoseksuelen. In 1962 diende het COC een verzoek in om rechtspersoonlijkheid bij de overheid. Dit verzoek leidde tot enige politieke consternatie nu de overheid genoodzaakt was een stelling in te nemen ten opzichte van het COC. Minister Veldkamp van sociale zaken en volksgezondheid adviseerde in 1962 de betrokken commissie negatief: ‘Wanneer dan de homosexualiteit zonder meer aanvaard zou zijn, op de manier als de Vereniging dit voorstaat, dus als een normale anders-geaardheid, zou dit velen van een normaal leven als heterosexueel kunnen afhouden. Wanneer de Vereniging zichzelf zou willen beschouwen als een Vereniging van patiënten, die eigenlijk behandeling behoeven, zou ik tot een ander advies kunnen

komen.’31

In de maatschappij van de jaren vijftig hadden veel mensen conservatieve opvattingen over het huwelijk en seksualiteit. Het gezin stond centraal en daarbinnen was een strakke rolverdeling tussen man en vrouw. Homoseksualiteit zou een bedreiging daarvoor zijn en diende bestreden te worden, met behulp van wet- en regelgeving.32 Vanuit dezelfde

maatschappelijke waarden werden ongetrouwde vrouwen (zoals lesbiennes) niet voor vol aangezien. Zij hadden een lage maatschappelijke positie en kregen te maken met discriminatie op het gebied van arbeid.33 Bovendien kon vanuit een homoseksuele relatie een vrouw geen

kinderen krijgen, wat tegen haar functie, haar bestemming in de wereld in ging. Toch waren de eerste tekenen van verandering in de houding ten opzichte van homoseksuelen al zichtbaar in die jaren. In het sociaaldemocratische dagblad Het Vrije Volk verscheen op 25 oktober 1961 een artikel over homoseksuelen met daarin de oproep meer begrip te tonen voor deze ‘andersgestemden’. Want zij lopen tegen ‘vele kwade kansen. Vereenzaming, ten prooi aan schuldgevoelens. Want hij ontmoet minachting, afkeer,

veroordeling en vijandschap om zich heen.’ De schrijver, Piet Heil, constateerde wel dat deze houding aan het veranderen was: ‘Van steeds meer kanten wordt betoogd dat er een kwestie ligt, waarover gesproken kan worden als over zovele kwesties. Dat wil zeggen: zonder vooroordelen, met verstand en met begrip.’34

Niet alleen vanuit sociaaldemocratische, maar ook vanuit protestante en katholieke hoek kwam in de jaren zestig meer begrip en een oproep tot het openstellen van discussie over homoseksualiteit, waarin vooral dr. C. J. B. J. Trimbos een voortrekkersrol innam.35 Trimbos

pleitte voor een nieuwe, meer begripvolle benadering van homoseksuelen.36 Het COC ging

mee in deze ontwikkelingen en stelde zich in 1967 tot doel ‘het bevorderen van een

(14)

Begin jaren zestig: een andere benadering van homoseksualiteit

In de jaren dertig had er een verschuiving plaatsgevonden van een medisch-biologische naar een psychologische benadering van homoseksualiteit. Deze volgden elkaar op, maar

bestonden ook nog langere tijd naast elkaar. In de jaren zestig maakten beide benaderingen plaats voor een sociologische benadering, waarin homoseksualiteit bekeken werd vanuit culturele bepaaldheid en rolverdeling. Volgens de wetenschap bood culturele bepaaldheid een nieuwe mogelijke verklaring voor vrouwelijke homoseksuelen. Lesbische vrouwen keren zich tegen hun vastgelegde rol en hun lage status en willen de positie van de man bereiken.

Daarom zouden ze lesbische relaties aangaan.38 De doorbreking van rolpatronen werd ook

door Simone de Beavoir als reden voor lesbische homoseksualiteit genoemd. Zij voegde daaraan toe dat dit een keuze van de vrouw kan zijn.39 Invloedrijke feministische teksten als

De tweede sekse (1949) van Beauvoir en “Het onbehagen bij de vrouw” van Joke Smit (De Gids, 1967) zetten vraagtekens bij de rol van de vrouw in de maatschappij, hun slechte

arbeidspositie en hun lage status. In Nederland begint de ‘tweede feministische golf’ in de jaren zestig en de nieuwe benadering van vrouwelijke homoseksualiteit past in dit nieuwe kader.

De maatschappelijke betrokkenheid bij de homoseksuele problematiek groeide. Zo gaven meer christelijke psychiaters, dominees en pastores hulp aan homoseksuelen. Hun opvattingen waren traditioneel (homoseksualiteit als zonde en straf), maar zij wilden deze mensen wel helpen. Deze hulpverlening kwam voort uit gevoelens van medelijden en barmhartigheid, maar ook omdat men de gevolgen van discriminatie serieuzer nam. Een invloedrijk boek uit deze periode was Leven met homofielen (1967), samengesteld door de zenuwarts Los. Hij liet verschillende ‘deskundigen’ aan het woord over de problematiek van homoseksualiteit. Homoseksualiteit was volgens Los zelf psychisch en ontwikkelde zich door fouten in de opvoeding. De invloed van Freud is hier zichtbaar en dat zou tot zeker in de jaren zeventig zo blijven.40

Een periode van demonstraties en protestbewegingen

De jaren zestig en zeventig waren roerige jaren vol protestbewegingen,

(15)

Wijmer het omschreven: ‘De tijd van een leven in geheimhouding en verborgenheid was afgelopen en moest plaatsmaken voor de “pottentrots”.’41 Lesbische en homoseksuele

groeperingen stimuleerden de zogeheten ‘coming-out politiek’, waarin jongeren aangemoedigd werden openlijk en trots homoseksueel te zijn. De zichtbaarheid van homoseksuelen groeide hierdoor, en zodoende ook hun maatschappelijke acceptatie.

Op 21 januari 1969 vond de eerste homodemonstratie van Nederland plaats op het Binnenhof in Den Haag. De jongeren demonstreerden tegen wetsartikel 248bis, op dat moment al punt van discussie binnen de regering. In oktober van datzelfde jaar diende minister Polak (VVD) een wetsvoorstel voor afschaffing van 248bis in. In een rapport opgesteld door de Gezondheidsraad voor de regering omtrent artikel 248bis, werden de veranderende opvattingen over seksualiteit en homoseksualiteit omschreven. Bovendien was de Raad van mening dat ‘het bestaan van artikel 248bis van discriminerende aard [is] ten aanzien van het homoseksuele deel van onze gemeenschap, zowel voor de meerderjarigen als de minderjarigen boven de zestien jaar. Zij acht de nadelen van artikel 248bis voor de

geestelijke gezondheid reëel en belangrijk.’ In 1971 zou de omstreden wet eindelijk afgeschaft worden.

De jaren zestig worden ook wel aangeduid als de periode waarin de Seksuele Revolutie plaatsgevonden heeft, een periode waarin een nieuwe, vrijere omgang met

seksualiteit gemeengoed werd. Zoals ik al in mijn inleiding aangegeven heb, heeft een aantal ontwikkelingen hieraan bijgedragen, waaronder de bloei van film en televisie, de komst van de anticonceptiepil en een nieuwe jeugdcultuur. De jaren zeventig waren de jaren van de tweede feministische golf en de radicalisering van (homoseksuele en lesbische) groeperingen. Bekende voorbeelden van deze lesbische radicale bewegingen zijn Paarse September (1972) en de Internationale Lesbische Alliantie Nederland (1977).42 Wetenschappelijke publicaties

over de geschiedenis en emancipatie van homoseksuele vrouwen werden zeer veel gepubliceerd (de zogeheten lesbiografie) en er werd gedebatteerd over een ‘lesbische wetenschapsopvatting.’43 Al deze verschijnselen zijn tekenen van een nieuwe houding ten

aanzien van homoseksualiteit in Nederland. Lesbiennes verborgen zich niet langer maar positioneerden zichzelf openlijk in de maatschappij.

Opvattingen over homoseksualiteit in de jaren zestig en zeventig

(16)

veel vooroordelen, die gebaseerd waren op wetenschappelijke opvattingen van de decennia daarvoor. In 1969 verscheen een Nederlands proefschrift, Homoseksualiteit als klacht, van psychiater Sengers. Zijn benadering van homoseksualiteit was volledig anders dan alles wat daarvoor over homoseksualiteit verschenen was. Stengers stelt dat iemand homoseksueel is wanneer hij of zij zich seksueel aangetrokken voelt tot, droomt over of fantaseert over iemand van hetzelfde geslacht. De oorzaak van homoseksualiteit is van ondergeschikt belang.

Bovendien moet niet geprobeerd worden door psychiaters de homoseksueel te genezen, maar moet hij of zij juist geholpen worden zichzelf te aanvaarden.44 Stengers boek werd een

leidraad voor de hulpverlening van homoseksuelen.

In de jaren zeventig werd onderzoek naar homoseksualiteit vanuit een meer

sociologische invalshoek gedaan, bijvoorbeeld door Simon en Gagnon. In hun boek, Seksuele

zijwegen, uit 1972 werd uitgebreid aandacht besteed aan lesbische vrouwen. Zoals eerder

vermeld is, besteedde de wetenschap vóór de jaren zeventig geen aparte aandacht aan

homoseksuele vrouwen. Zij werden genoemd enkel in vergelijking tot de homoseksuele man. Simon en Gagnon’s opvatting was dat lesbische vrouwen weinig verschillen van

heteroseksuele vrouwen, behalve in hun voorkeur voor een partner van hetzelfde geslacht. Een lesbische vrouw was gewoon een vrouw en zeer masculiene lesbische vrouwen waren een uitzondering. Hiermee werden de traditionele opvattingen over homoseksuele vrouwen volledig tegengesproken.45

De Seksuele Revolutie en de tweede feministische golf hebben bijgedragen aan een meer open klimaat, waarin afwijkende seksuele voorkeuren op meer begrip, of in ieder geval meer tolerantie konden rekenen dan in de jaren daarvoor. Deze trend zou zich de

daaropvolgende decennia voortzetten. In 1981 is door Wansink een onderzoek gehouden onder de Nederlandse bevolking, waaruit bleek dat er aanzienlijk positiever over

homoseksualiteit werd gedacht dan in andere Europese landen.46 Bovendien was 87% van de

bevolking van mening dat men ‘homo’s de vrijheid moeten geven om te leven zoals zij dat zelf willen.’ In verhouding: in 1968 was dat slechts 56%.47

Onderzoek naar homoseksualiteit nam in de jaren tachtig toe. Homo studies onderzochten homoseksualiteit niet alleen vanuit een medische of psychoanalytische

(17)

naar lesbische vrouwen tussen 1920 en 1960 van Van Kooten Niekerk en Wijmer uit 1985, Tielmans zeer bruikbare overzicht van homo-emancipatie uit 1982 en de artikelen van Petra Veeger over lesbische literatuur uit 1989 en 1990. Door dit soort onderzoeken werd zichtbaar dat de positie van homoseksuelen lange tijd problematisch was en dat hen veel leed is

aangedaan. Ondanks de homo-emancipatie, coming-outpolitiek en voorlichting, kwam in de jaren tachtig discriminatie nog veel voor.48 Dit kwam ook voort uit de angst voor aids, dé

ziekte van de jaren tachtig en onlosmakelijk verbonden met homoseksualiteit. In 1993 werd de Wet Gelijke Behandeling ingevoerd, waarin was vastgesteld dat discriminatie van

homoseksuelen verboden was. Het duurde nog tot 2001 voordat homohuwelijken voor de wet werden geaccepteerd. Daarmee was Nederland uniek in de wereld. In de jaren negentig nam de interesse in homostudies weer af en in de eenentwintigste eeuw is er geen enkele vakgroep of werkgroep homostudies meer op de universiteiten in Nederland. Onderzoek naar

homoseksualiteit wordt tegenwoordig geschaard onder gender studies.

Samengevat zijn er in de twintigste eeuw drie invloedrijke wetenschappelijke

benaderingen van homoseksualiteit te reconstrueren: de medische, de psychoanalytische en de sociologische benadering. De medisch-biologische opvatting was in de negentiende eeuw ontwikkeld, maar had nog grote invloed aan het begin van de twintigste eeuw. In deze opvatting kon homoseksualiteit aangeboren zijn, een ‘derde geslacht’. Ook kon

homoseksualiteit een ziekte zijn, als gevolg van degeneratie. In de jaren twintig won in Nederland de psychoanalyse aan populariteit. De grondlegger, Freud, beschreef

homoseksualiteit als een psychische stoornis, met een mogelijke kans op genezing. De invloed van het milieu en de opvoeding speelden een grote rol bij het verwerven van homoseksualiteit. De overgang naar een sociologische benadering vond in de jaren zestig plaats. Voor het eerst werd homoseksualiteit vanuit de sociologie bestudeerd. De oorzaak van homoseksualiteit werd gezocht in culturele rolpatronen. Ook werden er verbanden gelegd met het opkomende feminisme en de positie van vrouwen. Deze trend werd voortgezet in de jaren zeventig. De drie hierboven beschreven benaderingen volgden elkaar in grote lijnen op, maar liepen ook door elkaar heen. Tot in de jaren zestig werd bijvoorbeeld Forel’s Het sexueele

vraagstuk (1911) gelezen. In dit boek werd homoseksualiteit onder de seksuele stoornissen

geplaatst, naast sadisme/masochisme, pedofilie en voyeurisme. Forel waarschuwde voor teveel omgang met homoseksuelen: hiervan kon men zelf homoseksuele gevoelens krijgen. Constant aanwezig in de twintigste eeuw was het christendom. De kerk heeft

(18)
(19)

2. Lesbische literatuur

Femmes Damnées (Delphine et Hippolyte) ‘…Etendue à ses pieds, calme et pleine de joie,

zDelphine la couvait avec des yeux ardents, Comme un animal fort qui surveille une proie,

Après l'avoir d'abord marquée avec les dents. Beauté forte à genoux devant la beauté frêle,

Superbe, elle humait voluptueusement Le vin de son triomphe, et s'allongeait vers elle, Comme pour recueillir un doux remerciement…’

Charles Baudelaire, Les fleurs du mal (1857).

Lesbische literatuur voor 1945

In 1857 schreef Charles Baudelaire in zijn belangrijkste bundel Les fleurs du mal al over de vrouwenliefde. Femmes Damnées, waaruit bovenstaand citaat afkomstig is, was een van de zes gedichten uit de bundel die verboden waren in Frankrijk. De Franse overheid

veroordeelde de bundel op basis van provocatie van de publieke moraal en blasfemie.49

Zeventig jaar later was er nog niet veel veranderd: in 1928 werd de roman The well of

loneliness van de Engelse vrouwelijke auteur Radclyffe Hall, direct na publicatie verboden in

Engeland. The well of loneliness is het relaas van de jonge vrouw Stephen, die aan ‘seksuele inversie’ lijdt. Zij heeft lesbische gevoelens en gaat als man door het leven, waardoor ze in haar omgeving op veel weerstand stuit. Het boek wordt wel beschouwd als standaardwerk binnen de traditie van de lesbische literatuur. Vóór The well of loneliness kwamen lesbische personages al voor in de Nederlandse literatuur, maar als hoofdpersoon. Dat zou pas in de jaren dertig gebeuren. Tussen 1920 en 1970 zijn zesenveertig Nederlandse romans verschenen met een lesbisch thema en honderdveertig vertaalde romans en novellen, waarvan het

overgrote deel verscheen na de tweede wereldoorlog.50 Begin twintigste eeuw verschenen de

(20)

Coderingen in de lesbische literatuur

Coderingen in de lesbische literatuur zijn bepaalde aspecten, woorden of kenmerken van een personage die duidelijk maken dat het een homoseksueel personage betreft, zonder dat dit benoemd wordt.51 Deze coderingen waren bekend bij de lezers. De geaardheid van een

personage werd dus niet genoemd, maar duidelijk gemaakt aan de hand van bepaalde eigenschappen. Bijvoorbeeld doordat het personage zich mannelijk kleedt en gedraagt (voor die tijd), door te roken en een monocle te dragen. Stephen uit The well of loneliness is hier een goed voorbeeld van. Stephen is gemodelleerd naar haar schepper, Radclyffe Hall. Stephen en Radclyffe Hall bevestigden het beeld van de wetenschap en de maatschappij over

vrouwelijke homoseksuelen. Richard von Krafft-Ebing beschreef de homoseksuele vrouw zo: zij zijn ‘inversen’, vrouwen die een man willen zijn.52

(21)

Andere aanwijzingen voor de lesbische thematiek in een roman zijn de kleur paars, verwijzingen naar ‘Sappho’2 en het gebruik van bepaalde woorden om personages te

omschrijven. Voorbeelden van deze woorden zijn ‘dame’, ‘juffrouw’, ‘wij’, ‘ons’, ‘anders’ en ‘modern’. Uiteraard zijn deze woorden alleen in de context van de lesbische roman op deze wijze te interpreteren.

Plaatsen en thematiek

Ook Plaatsen kunnen een homoseksuele lading krijgen in deze literatuur. De personages reizen naar plaatsen als Parijs en Rome en ook de Griekse eilanden komen voor. In zowel The

well of loneliness (Hall, 1928), als in De goddelijke zonde (Werkendam, 1928) en in Terug naar het eiland (Reuling, 1937) reist het lesbische personage naar Parijs voor een vrij leven

met verschillende seksuele relaties. Eilanden worden in deze literatuur ook gebruikt als symbool om de eenzaamheid en het isolement van homoseksuele personages te benadrukken. De eenzaamheid is een terugkerend thema in de vroege lesbische literatuur, denk aan de titels van The well of loneliness en Eenzaam avontuur. Naast de eenzaamheid voelen de personages schaamte en angst.54

Naast The well of loneliness, in Nederland uitgegeven als De bron van eenzaamheid, kreeg Josine Reulings Terug naar het eiland (1937) naam en faam als lesbische roman. Deze benaming is wellicht niet helemaal terecht, omdat het personage, Brita, slechts twee korte lesbische affaires heeft, die zich eerder in de experimentele sfeer, dan in de liefdessfeer bevinden. Bovendien kiest Brita uiteindelijk voor een relatie met een man. Ook is zij geen typische ‘mannelijke lesbienne’, zoals Stephen uit The well of loneliness. Hetzelfde geldt voor Sylvie in De goddelijke zonde (1928) van Edith Werkendam. Sylvie en Brita zijn voorbeelden van ‘psuedo-homoseksuelen’ of ook wel ‘onechte homoseksuelen’ zoals vrouwen als zij ook wel genoemd werden door de wetenschap.55 Toch lokten beide romans een aantal interessante

reacties uit bij de Nederlandse pers. Deze recensies zijn dan ook meegenomen in het

onderzoek naar de receptie van lesbische literatuur in de twintigste eeuw. Behalve The well of

loneliness zijn, zover bekend, in de jaren twintig en dertig geen andere boeken met een

lesbisch thema vertaald.56

                                                                                                               

2 Sappho was een dichteres uit de Klassieke Oudheid. In haar gedichten is sprake van biseksualiteit en bovendien

(22)

Het beeld van de lesbienne in de literatuur

Het beeld van de mannelijke lesbienne maakte na de oorlog plaats voor nieuwe ‘typen’ lesbische vrouwen. Petra Veeger heeft in het artikel ‘Tussen Blaman en Brunier: het beeld van de lesbienne bij Nederlandse schrijfsters 1940-1970’ verslag gedaan van een onderzoek naar de verschillende ‘typen’ lesbische vrouwen die in de literatuur te vinden zijn. Vooral de personages die Anna Blaman creëerde in haar boeken zijn van invloed geweest op andere lesbische romans.57 Blamans personages waren vrouwelijker, minder stereotype dan de

romans van voor de oorlog. Vanaf 1950 is er niet langer één type lesbische vrouw, maar bestaan er verschillende naast elkaar. De mannelijke lesbienne komt af en toe nog terug, zoals Simone in Een tevreden lach (1965) van Andreas Burnier, maar bepaalt niet langer het

denkbeeld over de ‘typische lesbische vrouw’. Deze verandering in denkbeelden is te verbinden aan de wetenschappelijke visie die begin jaren zestig verschuift van een medisch-biologische of psychologische naar een maatschappelijk-cultureel bepaalde verklaring voor homoseksualiteit.3 Als homoseksualiteit zou kunnen ontstaan door milieu, opvoeding en

doorbreken van rolpatronen, zijn daar geen biologische of fysieke kenmerken aan toe te schrijven. Ook de problematiek in de romans verandert in de jaren zestig. Niet langer staat de worsteling met de geaardheid centraal, of de daarmee gepaard gaande eenzaamheid, maar de problematiek verschuift naar relaties. Bijvoorbeeld een onbeantwoorde liefde, of een

passionele, verslindende liefde.

Erotiek in de lesbische literatuur

Erotiek neemt in veel lesbische literatuur een centrale plaats in. Dit hoeft niet altijd expliciete seks te zijn. De ontdekking van de eigen seksualiteit, die gepaard gaat met verlangens naar een andere vrouw kan erotisch beschreven worden. Vanaf de jaren tachtig is de invloed van de Seksuele Revolutie duidelijk merkbaar in de lesbische literatuur. Zo bevat De vrouw uit het

holoceen (Meijerink, 1985) vrij veel expliciete seks, dit in tegenstelling tot de boeken uit de

jaren vijftig en zestig. Volgens Veeger komt dat doordat toentertijd de lesbische literatuur zich voornamelijk richtte op zelfontdekking en de eigen seksualiteit. De lesbische personages waren nog niet klaar voor seksuele relaties.58 Veeger concludeert dat de erotiek in lesbische

(23)

onder invloed van een meer algemeen open houding ten opzichte van seksualiteit in de jaren zestig en zeventig. Daarom is de erotiek een aandachtspunt bij de receptieanalyse van de lesbische literatuur.

Veranderingen in de lesbische literatuur vanaf 1970

Wetenschappers als Petra Veeger, Maaike Meijer, Yvonne Mulder en Anne Sluijs, Rob Tielman en Judith Schuyf wijzen allen op de veranderingen die vanaf 1970 plaatsvinden, zowel in de lesbische literatuur als in de maatschappelijke houding ten opzichte van homoseksuelen. Schuyf en Tielman laten in hun proefschriften zien dat vanaf 1970 homoseksuelen zich zichtbaar(der) profileren in de maatschappij: ‘het stilzwijgen werd doorbroken’ (Schuyf) en dat vanuit de Nederlandse maatschappij meer tolerantie en

acceptatie van homoseksuelen kwam. Mulder en Sluijs hebben dit als uitgangspunt genomen in hun zoektocht naar een zichtbare verandering in de lesbische literatuur. In hun artikel ‘Van codering naar kenmerk: lesbische literatuur in Nederland 1970-1995’ hebben zij verslag gedaan van hun onderzoek naar beelden van vrouwelijke homoseksualiteit, in navolging van het hiervoor genoemde artikel van Petra Veeger. Mulder en Sluijs concluderen dat vóór 1970 lesbische literatuur de hiervoor besproken specifieke coderingen voor lesbische personages bevatte. Na 1970 zijn deze codes onderdeel geworden van de subcultuur van lesbiennes. De coderingen worden niet langer primair in de literatuur gebruikt om de lesbische thematiek te suggereren, zonder deze expliciet te noemen. Daarentegen worden de coderingen nu

secundair gebruikt, als eigenschappen van het genre en om de boeken in een traditie te plaatsen.

Een sociaal-maatschappelijk kader

De sociaal-maatschappelijke betrokkenheid van de lesbische literatuur komt vooral in de jaren zeventig tot uiting, bijvoorbeeld in De schaamte voorbij (1976) van Anja Meulenbelt, een baanbrekend feministisch werk en een pleidooi tegen mannen en vóór de vrouwenliefde. Maar ook The well of loneliness uit 1928 kan beschouwd worden als een protest met een duidelijke intentie om maatschappelijke verandering (te weten, acceptatie van

‘tegennatuurlijken’) teweeg te brengen. Volgens Maaike Meijer is de

(24)

tussen de lesbische literatuur enerzijds en de snel veranderende opvattingen over

homoseksualiteit anderzijds. Ten slotte noemt Meijer de auteursintentie en een bewustzijn bij de auteurs dat zij ‘tegen een (heteroseksuele) traditie in schrijven’.59 Dit heeft uiteindelijk tot

resultaat dat de lesbische literatuur een genre op zich is geworden. Uit analyse van de kritieken zal blijken of deze classificatie ook door de literaire kritiek toegepast wordt.

Vanaf eind jaren zeventig zijn veel boeken specifiek als ‘lesbisch’ op de markt gezet, waardoor ze een duidelijk zichtbare doelgroep hebben gekregen. Deze veranderingen zijn onder andere te danken aan de homo-emancipatie van de jaren daarvoor. Dat lesbische

literatuur tegenwoordig als apart genre wordt beschouwd, blijkt uit een korte rondgang binnen het literaire veld anno nu: lesbische uitgeverijen (LaVitaPublishing), lesbische boekhandels (Xantippe en Vrolijk (beide Amsterdam)), een website als www.lesbischlezen.nl en

(25)

3. Receptie van lesbische literatuur in de twintigste eeuw

Corpus van recensies

Voor de receptieanalyse van lesbische literatuur zijn drieënveertig recensies over acht boeken bekeken, verschenen tussen 1928 en 2003.4 De recensies zijn verschenen in twintig

Nederlandse dagbladen, een bundel (Onderzoek en vertoog 2, Victor van Vriesland5) en drie

tijdschriften (Elsevier, Libertinage en Vrij Nederland). Daarnaast zijn twee Indische kranten gebruikt die in Nederlands beheer zijn uitgegeven, met recensies geschreven door

Nederlanders: De Indische Courant en Sumatra Post. Ook zijn twee recensies gevonden in de dagbladen Amigoe di Curaçao (Nederlandse Antillen) en De Standaard (België). De recensies uit deze kranten zijn niet meegenomen in de resultaten omdat in deze gebieden niet dezelfde maatschappelijke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden als in Nederland. In het onderzoek is een onderscheid gemaakt tussen seculiere en confessionele media, omdat er verschillen in de omgang met homoseksualiteit zijn die te verklaren zijn vanuit levensbeschouwelijke overtuigingen. Er is rekening gehouden met veranderende opvattingen van een krant. Zo was

De Volkskrant tot aan de jaren zestig katholiek en conservatief, maar staat deze nu als een

seculier sociaaldemocratisch medium bekend.6 Enkele recensies over Anna Blamans Eenzaam

avontuur, waarvan de originele bronnen niet langer beschikbaar zijn, zijn ontleend aan

Struyker Boudier (1973). Alle andere recensies van de verschillende boeken zijn gevonden in digitale archieven: www.literom.nl, www.kranten.kb.nl, www.leiden.courant.nu,

www.archiefleeuwardercourant.nl, www.arc.elsevier.x-cago.com,

www.archiefeemland.courant.nu en www.lexisnexis.nl. In de zoektocht naar recensies is naar volledigheid gestreefd: elke gevonden recensie van een roman is meegenomen in het corpus.

In de recensies is gekeken naar uitspraken over de lesbische thematiek, uitspraken over erotiek, uitspraken over homoseksualiteit in het algemeen, de geaardheid van de auteur en (indien aanwezig) de controverse rondom de lesbische thematiek van de roman. Ook is onderzocht welke houding de criticus aanneemt ten opzichte van homoseksualiteit en erotiek. Daarnaast is gekeken op welke gronden de roman beoordeeld is door de criticus: is dit op literaire gronden of wordt er een oordeel over geveld op basis van de aanwezige

homoseksualiteit en erotiek? Nadat de recensies afzonderlijk van elkaar bekeken zijn, zijn de                                                                                                                

4 Voor een overzicht van alle recensies per boek, zie pag. 50-52.

(26)

recensies van de verschillende boeken met elkaar vergeleken, om ontwikkelingen te kunnen aanwijzen. Deze ontwikkelingen worden vervolgens verbonden met de hiervoor beschreven maatschappelijke veranderingen en wetenschappelijke opvattingen.

De eerste lesbische roman: The well of loneliness (1928)

The well of loneliness, een van de bekendste lesbische romans van de twintigste eeuw, is in

1928 geschreven door de Britse Marguerite ‘John’ Radclyffe Hall. Het boek is in datzelfde jaar in Nederland uitgegeven als De bron van eenzaamheid. Bij uitgave in Engeland werd het boek op morele gronden verboden door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Het boek werd door een Brits gerechtshof veroordeeld als obsceen, vanwege ‘unnatural practices between women.’60 De aanleiding van dit verbod was een groot artikel in de Sunday Express,

waarin gesteld werd dat het een verderfelijk boek was: ‘I would rather give a healthy boy or a healthy girl a phial of prussic acid than this novel. Poison kills the body, but moral poison kills the soul.’61 De auteur drong er bij het ministerie op aan maatregelen te nemen. In de

rechtszaak werd het boek verdedigd door de standpunten binnen het boek af te zwakken en te beargumenteren dat de lesbische relaties in het boek slechts platonisch en natuurlijk zouden zijn. Radclyffe Hall was het niet eens met deze redenering van haar advocaat.62 Haar boek

was een pleidooi voor meer respect en begrip voor homoseksuelen en andersgeaarden. De redevoering voor haar zaak deed volgens Hall geen recht aan de boodschap in het boek. Hall’s visie schaadde de rechtszaak en het boek werd veroordeeld.

In Nederland was de ontvangst van De bron van eenzaamheid positiever dan in

Engeland. Er zijn zes recensies en artikelen gevonden waarin een oordeel gegeven wordt over

De bron van eenzaamheid. De tendens is een algemeen positief oordeel over de literaire

eigenschappen van de roman, maar er worden wel enkele vraagtekens gezet bij de lesbische thematiek. Ernest Rhys, in Algemeen Handelsblad, prijst bijvoorbeeld de schrijfstijl van Hall, maar uit zijn uitspraken over het thema blijkt dat hij er een traditionele opvatting ten aanzien van homoseksuelen op na houdt. Hij beschrijft Stephen als ‘een “geval” voor den ziekte-symptoom’, een ‘abnormaal type vrouw’, een ‘sentimentele hermaphrodite, die vreemde intriges onderhoudt met leden van haar eigen sekse (…) die haar ziekelijk aantrekken.’63 In

(27)

personage Stephen. Radclyffe Hall’s suggestie dat Stephen lesbisch is door haar opvoeding als jongen en doordat ze een vaderfiguur mist, wordt door Rhys uitgelicht. Zijn oordeel over het boek is negatief, omdat het te sentimenteel zou zijn en hij niet geraakt werd door Stephens ‘langgerekte tragedie’.64

Rhys is de enige criticus die homoseksualiteit als ziekte beschouwt, anderen gebruiken termen die duiden op de opvatting dat homoseksualiteit aangeboren is: het personage Stephen is ‘een vergissing van God’65, die ‘van nature in de sfeer der afwijkenden is geraakt’.66

Homoseksualiteit als fout van de natuur of straf van God, was een christelijke opvatting die tussen 1870 en 1950 algemeen gehanteerd werd. Zowel bij Henri Borel (Het Vaderland, een dagblad dat niet als confessioneel te boek staat) als in de Sumatra Post spreekt deze

christelijke visie uit de recensies. Borel heeft grote bewondering voor De bron van

eenzaamheid omdat de auteur zo open over homoseksualiteit durft te spreken. Hij verdedigt

het boek tegen de kritiek op het vermeende immorele en erotische karakter. Hij raadt een ieder aan het boek te lezen om ‘tot een rechtvaardiger oordeel en begrip aangaande deze noodlottige, en dikwijls zeer geniale en goede menschen te komen.’ Uit voorgaand citaat wordt echter al duidelijk dat hij vooral medelijden heeft met homoseksuelen en ‘inversen’, die ‘als kindje in de wieg voor de menschheid reeds een fataal Kaïnsteken op het pas geboren voorhoofdje droegen’.67 Borel maakt een onderscheid tussen ‘wij’, ‘normaal sexueel

geschapen’ en ‘zij’, ‘de abnormalen’, die slachtoffer zijn van een ‘gruwzaam fatale

vergissing’. De medisch-wetenschappelijke benadering van homoseksualiteit wordt genoemd in deze recensie: ‘de medische bestudeerders van dit onderwerp hebben aangetoond, dat inversie juist vaak gepaard gaat met groote intelligentie en zelfs met genialiteit.’ Borel laat zich verder niet uit over de literaire en stilistische eigenschappen van de roman. Zijn positieve oordeel van De bron van eenzaamheid is gebaseerd op de thematiek van de roman.

In de recensie in de Sumatra Post zijn dezelfde soort opvattingen over

homoseksualiteit te vinden als bij Borel: ‘De sfeer der afwijkenden’ en ‘..waarom sommige individuen buiten de lijn van de Bedoeling der dingen vallen’.68 De criticus is positief over het

literaire niveau van het boek. Hij vindt het knap geschreven en bewondert de manier waarop het thema in de roman verwerkt is, maar zou het boek niet aanraden, omdat het slechts voor een zeer klein publiek begrijpelijk zou zijn en niet geschikt voor ‘het gros der lezers’.69

Positievere recensies zijn gevonden in Nieuwe Rotterdamse Courant en Het Volk.

(28)

het artikel toegevoegd aan het corpus. De criticus betreurt de gebeurtenissen in Engeland en verdedigt het boek, dat ‘geenerlei een beledigend karakter draagt, maar niet te loochenen feiten in waarheid behandelt’.70 Ook in deze recensie komt de tegenstelling tussen ‘normalen,

en hen, die het niet zijn’ terug, maar dat is ook de enige klassieke bewoording voor homoseksuelen die de criticus gebruikt. Hij heeft een positieve houding ten opzichte van homoseksualiteit, met oog voor hun positie in de maatschappij. Hij moedigt het bestaan van een boek als De bron van eenzaamheid aan, omdat het kan bijdragen aan wederzijds begrip tussen verschillende groepen in de maatschappij.

De recensent van Het Volk neemt de boodschap in De bron van eenzaamheid over en pleit voor liefde en verdraagzaamheid tussen alle mensen. ‘Het is in ons aller schande, dat een boek als De bron nog zoo nodig is tot verheldering der geesten.’ Hij is ontroerd door het boek en met name door de pijn en schaamte van de hoofdfiguur. De criticus in Het Volk verdedigt de homoseksualiteit, omdat dat liefde betreft: ‘liefde heeft het volle recht van bestaan, buiten haar biologische functie om. Zij is scheppend, ook al is zij niet op voortplanting gericht.’ Deze criticus gebruikt ter beschrijving van homoseksuelen liever de term ‘anders-geaarden’ dan ‘tegennatuurlijken’ of ‘abnormalen’, omdat ‘men spreekt van abnormalen en

abnormaliteiten en vergeet daarbij al te gaarne, dat van vele zoogezegd ,,normalen” het erotische leven van abnormaliteiten aan elkaar hangt.’ Deze recensie, uit 1930, toont een heel andere houding ten opzichte van homoseksualiteit dan de hiervoor genoemde recensies. Homoseksualiteit wordt benaderd vanuit ‘de liefde tusschen twee personen van een zelfde geslacht.’71

(29)

Uit de analyse van de receptie van De bron van eenzaamheid in Nederland blijkt de grote invloed van medisch-wetenschappelijke opvattingen. Één recensent noemt

homoseksualiteit een ziekte en zoekt de oorzaak in de opvoeding. De theorieën van zowel Richard von Krafft-Ebing als Sigmund Freud zijn hierin te herkennen. De andere critici gaan uit van de gedachte dat homoseksualiteit aangeboren is, maar niettemin een fout van de natuur of een straf van God. Typerende woorden zijn in dit geval ‘tegennatuurlijken’, ‘tragiek’ en ‘noodlot’. Zowel de medisch-biologische als de religieuze verklaring van homoseksualiteit zijn kenmerkend voor het begin van de twintigste eeuw. Het woordgebruik ‘wij’ versus ‘zij’, ‘normalen’ en ‘abnormalen’ duidt de scheiding tussen heteroseksuelen en homoseksuelen, alsof zij van een andere soort zijn. Dit doet denken aan de opvatting van ‘het derde geslacht’ van Hirschfeld. In sommige recensies klinkt grote afkeer door van Stephen en haar

geaardheid, maar het is vooral medelijden met het ‘gedoemde’ meisje dat de boventoon voert.

De goddelijke zonde (1928)

Enkele maanden na het verschijnen van De bron van eenzaamheid in Nederland, werd een soortgelijke roman uitgegeven van Edith Werkendam, De goddelijke zonde (1928). In deze roman reist een biseksuele danseres, Sylvie, naar Parijs, alwaar zij verschillende relaties met zowel mannen als vrouwen heeft in een ongebonden en vrijzinnig milieu. Judith Schuyf zegt dat de literaire kritiek negatief was over het immorele en onzedige karakter van De goddelijke

zonde, maar dat er in de recensies geen aandacht besteed werd aan de lesbische thematiek.73

Mijn eigen onderzoek heeft wel degelijk enkele resultaten opgeleverd.

De enkele recensenten die over De goddelijke zonde schrijven, zijn niet te spreken over Werkendams literaire kwaliteiten. Een vod, schaamteloos en ook nog eens slecht geschreven, de recensent in Het Volk komt woorden tekort om zijn walging te uiten over het boek. Zijn grootste bezwaar betreft de schrijfstijl van Werkendam, maar ook voor de

(30)

opvallend. De term ‘lesbisch’ wordt in deze periode nog niet gebruikt. Dat het personage uiteindelijk ‘terugkeert tot het meer normale’ door een relatie met een man, herinnert aan de tegenstelling tussen ‘normaal’ en ‘abnormaal’ die in deze periode veelvuldig gebruikt wordt om hetero- en homoseksuele personen van elkaar te onderscheiden.

De recensent in het dagblad Voorwaarts is evenmin positief over Werkendams schrijfstijl. Het is ‘een slecht boek in elk opzicht’.75 Het lesbische uitstapje van de

hoofdpersoon, ‘de goddelijke zonde’, wordt genoemd in de recensie. Na deze zonde komt de werkelijke liefde, aldus de criticus. Ten slotte is het boek ‘een hopeloze mislukking met een niet geheel ongevaarlijke tendenz.’ Een roman als deze, waarin homoseksuele erotiek beschreven wordt, kon gevaarlijk zijn voor de jeugd. Men was van mening dat de jeugd beschermd diende te worden tegen homoseksualiteit. Veelvuldig er mee in aanraking komen, kon namelijk tot gevolg hebben dat jongeren zelf homoseksueel worden, zo werd

bijvoorbeeld in Het sexueele vraagstuk (1911, 1935) gesteld.76 Van een heel andere toon is de

recensie in Dagblad van het Noorden door J.G. de Haas. Deze tekst is meer een filosofische gedachtegang van de criticus over de zuivere liefde dan een kritische recensie van De

goddelijke zonde. De lesbische relatie van Sylvie, de hoofdpersoon, wordt ‘een innige

vriendschap’ genoemd. 77 Dit is een vriendelijke, maar ook verhullende term, die vooral in de

negentiende eeuw gebruikt werd en minder in de twintigste eeuw. Er worden geen andere uitspraken gedaan over de lesbische thematiek. De beoordeling van het boek wordt hier niet door beïnvloed.

De laatste recensie die ik gevonden heb, geschreven door J.H. Francois, komt uit de

Indische Courant. Ook hier wordt de lesbische relatie genoemd, en net als in de hiervoor

besproken recensie vriendelijk en verhuld: ‘Van den man heeft zij zich afgewend en, zooals dat meer gebeurt met vrouwen, de vriendin komt en neemt haar plaats in.’78 Dit doet mij

denken aan de theorieën over vrouwenvriendschappen en homoseksualiteit van Laura Hutton, ook al schreef zij haar boek pas tien jaar na De goddelijke zonde.7 Toch is het mogelijk dat

zulke ideeën al eerder bekend waren, zoals in deze recensie naar voren komt.

Op De goddelijke zonde is veel kritiek geleverd, maar die betrof vooral de schrijfstijl van Werkendam. Dat de tekst op sommige punten ‘onzedig’ zou zijn, is voor twee critici reden de roman af te wijzen. De lesbische thematiek wordt nergens specifiek

(31)

begrip dat vooral bekend was in de zeventiende en achttiende eeuw. Lesbische vrouwen konden door dit begrip samenleven als ‘vriendinnen’ zonder dat men daar een probleem van maakte of daar ‘onzedig’ (homoseksueel) gedrag aan toekende. Homoseksualiteit was op deze manier dus aanwezig in de maatschappij, maar op verhulde wijze. Het bekendste voorbeeld van zo’n vriendinnenpaar waren Aagje Wolff en Betje Deken, het schrijfstersduo van onder andere Sara Burgerhart.79

Terug naar het eiland (1937)

Terug naar het eiland was de vierde roman van Josine Reuling. De roman vertelt het verhaal

van Brita Salin, een jonge vrouw uit een rijke familie in Zweden. Na een gelukkige jeugd in Zweden, onder de hoede van een kindermeisje met wie zij een hechte band heeft vertrekt Brita naar Parijs. Daar gaat zij verschillende relaties aan met zowel mannen als vrouwen. Haar ouders verafschuwen dit en onterven haar. Uiteindelijk overlijdt Brita door een auto-ongeluk. Terug naar het eiland was geen groot literair succes. Er zijn slechts drie recensies gevonden, in maandblad Elsevier, in De Indische courant en in De Gooi- en Eemlander. De meningen over de roman lopen uiteen. De recensie in Elsevier, van de hand van de bekende vrouwelijke auteur Top Naeff, is redelijk positief. Naeff begint met een opmerking over de lesbische thematiek van de roman. Volgens haar waagt een groot schrijver zich niet snel aan dat onderwerp, omdat daar consequenties aan verbonden zijn. Deze uitspraak geeft aan dat lesbische literatuur in deze tijd nog niet veel voorkomend is en bovendien een precair

onderwerp in de jaren dertig. Naeff voegt eraan toe dat beginnende schrijvers zich sneller aan dit soort onderwerpen wagen, omdat ‘met zo’n onderwerp de belangstelling direct

gewaarborgd is.’80 Zij wil verder geen uitspraken van morele aard doen over het onderwerp,

omdat alle moraal ‘menschenwerk’ is. Bovendien is het de kunstenaar eigen tegen ‘de gangbare zedelijke normen’ in te gaan. Ondanks dat Naeff zegt zich te willen onthouden van een moreel oordeel over de lesbische thematiek, is uit haar woordgebruik wel degelijk een houding ten opzichte van homoseksualiteit te reconstrueren: ‘een meisje, dat door een speling der natuur gedoemd is van de normale bevrediging der tot het moederschap bestemde vrouw af te zien’81. De woorden ‘gedoemd’, ‘normaal’ en ‘bestemd’ geven aan dat de neiging tot

homoseksualiteit als afwijkend wordt beschouwd. Daarnaast is homoseksualiteit aangeboren. Deze opvatting, te herleiden tot de medisch-wetenschappelijke ideeën van Hirschfeld, blijkt na De bron van eenzaamheid dus niet te zijn veranderd. Er wordt twee keer verwezen naar De

(32)

voortzetting is. Reuling verliest zichzelf te veel in een ‘onschuldige meisjes-roman’ en doet te weinig met de ‘machtige materie’ die homoseksualiteit brengt. Als thematiek biedt

homoseksualiteit dus interessant schrijfmateriaal, blijkt uit deze recensie.

De vlotte en heldere schrijfstijl van Reuling wordt gewaardeerd en ondanks het soms zwakke plot is het uiteindelijk oordeel over Terug naar het eiland redelijk positief. De criticus vindt het boek dermate goed dat ‘men dit boek even licht geboeid zou lezen wanneer ons niet iets “extra’s” in uitzicht ware gesteld’. Dit ‘extra’s’ (de lesbische thematiek) verwijst terug naar de eerder gemaakte opmerking over jonge auteurs die juist een onderwerp als dit willen gebruiken om daarmee aandacht te genereren. Ten slotte wil ik, in het kader van dit

onderzoek naar ontwikkelingen in de receptie van lesbische literatuur, erop wijzen dat in de recensie van Elsevier voor de eerste maal ‘de Lesbische liefde’ genoemd wordt, wat betekent dat de term vanaf de jaren dertig doorgedrongen is in de Nederlandse samenleving.

Een minder uitgebreide recensie dan in Elsevier, is te vinden in De Gooi- en

Eemlander van 25 september 1937. De recensie is geschreven door Gabriël Smit, een naam

die ook in de receptie van Anna Blaman terug zal komen. De korte recensie bestaat voornamelijk uit een samenvatting van het boek, gevolgd door een oordeel. Het oordeel is positief: ‘een knap geschreven boek, dat vele kwaliteiten kent.’ Toch komt er een zinsdeel in voor dat de aandacht trekt: ‘…kan men om gegronde redenen tegen vele in dit verhaal aangeroerde problemen ernstige bezwaren hebben en wordt er wat al te vaak met Freud geschermd…’.82 Welke ‘gegronde redenen’ en ‘ernstige bezwaren’ dit zijn, wordt niet

expliciet gemaakt door de criticus, maar afgaande op achtergrondkennis over het medium (De

Gooi- en Eemlander is een confessioneel dagblad), over de criticus (in een recensie van Anna

(33)

De derde recensie die gevonden is over Terug naar het eiland, is verschenen in De

Indische Courant van 16 oktober 1937. De criticus wordt aangeduid met ‘M. C.’.8 Deze

recensent heeft een confessionele opvatting en bovendien een negatieve houding ten opzichte van homoseksualiteit, wat naar voren komt in zinnen als ‘deze dame [Marja] opent voor haar [Brita] gebieden, die door normale menschen nooit worden betreden’ en ‘Dit boek tracht verhoudingen, die algemeen in de wereld als zondig en zelfs misdadig worden beschouwd, voor te stellen als psychologisch verklaarbaar en zelfs natuurlijk.’83 De criticus verwijt de

auteur dus homoseksualiteit als natuurlijk en psychologisch verklaarbaar voor te stellen, zoals door de psychoanalytische benadering van die tijd gedaan werd. Met betrekking tot de

ontwikkelingen in de omgang met homoseksualiteit, betekent dit dat niet iedereen de gangbare wetenschappelijke opvattingen en ideeën volgt. Eind jaren dertig zijn nog

veelvuldig de verouderde, medisch-wetenschappelijke opvattingen van Hirschfeld en Krafft-Ebing in de recensies te vinden. Ook worden de boeken moreel verworpen vanuit religieuze overtuigingen, zoals in de recensie van De Indische Courant. Ondanks dat men van mening is dat Terug naar het eiland een goed geschreven boek is, is de lesbische thematiek voor de critici niet acceptabel. Gabriel Smit wringt zich in bochten om het precaire onderwerp niet te noemen en zelfs Top Naeff, die haar best doet geen moreel oordeel te vellen, verraadt een traditionele kijk op homoseksualiteit in haar woordkeuze. Desondanks heeft de lesbische liefde wel aan bekendheid gewonnen in de literatuur, zoals blijkt uit de recensie van Naeff.

Anna Blaman: Eenzaam avontuur (1947)

Eenzaam avontuur is de tweede grote roman van Anna Blaman. Ze debuteerde in 1941 met Vrouw en vriend. Eenzaam avontuur heeft een knappe compositie: het bevat een

spiegelverhaal over de hoofdpersonen, geschreven door hoofdpersoon Kosta. Centraal staat de driehoeksverhouding tussen de schrijver Kosta, zijn vrouw Alide en haar minnaar Peps. In deze roman is dus geen homoseksuele hoofdpersoon. Deze rol wordt vervuld door zijfiguur Berthe, die in de buurt op vakantie is met drie vriendinnen. Zij heeft gevoelens voor de aantrekkelijke Alide, maar deze worden niet beantwoord. Over Anna Blaman (pseudoniem voor Johanna Petronella Vrugt) en haar boeken is veel geschreven, onder andere door Henk Struyker Boudier. In zijn boek Speurtocht naar een onbekende: Anna Blaman en haar

Eenzaam Avontuur (1973) beschrijft hij de receptie van Eenzaam avontuur. De eerste

recensies die verschijnen in de reguliere dagbladen bevatten geen moreel oordeel84.

(34)

Belangrijke critici als Simon Vestdijk en Victor van Vriesland zijn zeer positief over de literaire kwaliteiten van de roman. De morele bezwaren tegen de roman zijn vooral te vinden in de christelijke pers. Recensies verschenen in De Linie, De Gelderlander, en het Friesch

Dagblad spreken van ‘verboden lectuur’85 en ‘een moreel […] meer dan onevenwichtig

boek’86. Deze bezwaren zijn echter niet specifiek op de homoseksualiteit in het boek gericht

maar vooral op de driehoeksverhouding tussen Kosta, Alide en Peps. Toch wil ik in dit onderzoek de receptie van Eenzaam avontuur meenemen, omdat de zedelijke moraal van de jaren veertig en vijftig er in naar voren komt. In mijn visie hangt de emancipatie en acceptatie van homoseksuelen samen met de veranderende houding ten opzichte van seksualiteit in Nederland.

De echte ophef over de roman begint pas na het Boekentribunaal in 1949. Eenzaam

avontuur heeft vooral bekendheid gekregen door dit ‘proces’. Het Boekentribunaal was

georganiseerd ter ere van de Boekenweek van 1949. Eenzaam avontuur was aangeklaagd om de volgende redenen: ‘Een reeks van verregaande tekortkomingen op literair gebied,

subsidiair grove en schuldige onkunde van het romanschrijversvak, subsidiair opzettelijke misleiding van het lezerspubliek.’ Deze tekortkomingen waren ‘psychologische

inconsistentie’, ‘compositorische gebrekkigheid’ en ‘verwoordingstekortkomingen’, maar lagen niet op moreel of ethisch vlak.87 Het proces was bedoeld als een komedie, maar zo pakte

het niet uit. De ‘aanklager’, Albert Helman, nam zijn rol te serieus en werd daadwerkelijk grof. Blaman had zichzelf al voor aanvang van het proces teruggetrokken. Blaman en haar

Eenzaam avontuur werden vrijgesproken. Na dit proces bleven er artikelen verschijnen over

de roman. Vooral de katholieke pers had moeite met de opvattingen over vrije liefde en erotiek die uit het boek spraken. Gabriel Smit, ditmaal recensent voor De Volkskrant, is zeer negatief over het morele niveau van het boek en adviseert het boek niet te lezen. ‘De mens is in deze zaken van nature al nieuwsgierig genoeg. Waarom dan die nieuwsgierigheid nog prikkelen.’88 En een jaar later was De Volkskrant nog negatiever: ‘Over de artistieke betekenis

van het boek valt misschien nog wat te twisten, doch over de zedelijke waarde ervan kan bij alle weldenkenden slechts één oordeel bestaan: het is een vies geval’.89

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Turning to short-run house price changes, the set of variables with a significant impact are the lagged change in real house prices, the change in real average disposable

According to authors' knowledge, NWU (VTC) was the first institution in South Africa to create a full-time research professorship in a School of Information Technology.. This

The history of collective bargaining in South Africa shows that bargaining councils emanated as an offspring of the industrial council system. Great caution should be exercised

makkelijker gezien/geregistreerd? Zijn ze meer in de picture? Er is een ‘biased’ beeld. Het gaat hier duidelijk wel over groepen die problemen hebben met homoseksualiteit. Dit heeft

Regout (1863-1913), waarin opgenomen was dat het plegen van ontucht met minderjarigen (jonger dan 21 jaar) van hetzelfde geslacht strafbaar was. 11 Dit terwijl in deze

En consistentie werd het zinnebeeld van de ketengedachte in het strafrecht: de idee dat de politie geen feiten moet opsporen die het OM niet wil vervolgen, dat niet méér

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

(Kellendonk 1991: 859) Wat zijn eigen werk betreft, daar laat Kellendonks hang naar de ironie en het groteske zich opvallend genoeg het sterkste gelden in die verhalen en romans