• No results found

Een analyse van de literaire verbeelding van mannelijke homoseksuele personages in literaire werken uit het begin van de twintigste en het begin van de eenentwintigste eeuw Aloha, schatjes!

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een analyse van de literaire verbeelding van mannelijke homoseksuele personages in literaire werken uit het begin van de twintigste en het begin van de eenentwintigste eeuw Aloha, schatjes!"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Aloha, schatjes!

Een analyse van de literaire verbeelding van mannelijke homoseksuele

personages in literaire werken uit het begin van de twintigste

en het begin van de eenentwintigste eeuw

Masterscriptie

Faculteit: Letteren

Opleiding: MA Neerlandistiek (moderne letterkunde) Student: Nicole Lucassen

Studentnummer: 2051532

(2)
(3)

‘Een echte homo was immers geen man en een echte man was geen homo. Het heeft lang geduurd voordat die voorstelling gemeengoed werd en het duurt al even lang dat we ervan af proberen te komen.’1

1

(4)
(5)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 7

2. Theoretisch kader ... 11

2.1. Interactie tussen twee terreinen: literatuur en wetenschap ... 11

2.2. Het concept van ‘de homoseksuele identiteit’ rond 1900 ... 13

2.3. Analysemodel ... 18

3. Analyse ... 21

3.1. Anders (1918) ... 22

3.1.1. Paul ... 24

3.1.2. Eddy ... 27

3.1.3. Vergelijking met het analysemodel ... 30

3.2. God’s gevangene (1923) ... 31

3.2.1. Barto ... 32

3.2.2. Herman ... 34

3.2.3. De ‘vreemde’ verlosser ... 35

3.2.4. Vergelijking met het analysemodel ... 37

3.3. Haantjes (2011) ... 38

3.3.1. Stijn ... 39

3.3.2. Charles ... 41

3.3.3. Arno ... 44

3.3.4. Vergelijking met het analysemodel ... 47

3.4. De spiegelingen (2014) ... 48 3.4.1. Edgard ... 49 3.4.2. Matthew ... 51 3.4.3. Paul ... 52 3.4.4. Pierre ... 53 3.4.5. Jean ... 53 3.4.6. Heinz ... 53

3.4.7. Vergelijking met het analysemodel ... 57

3.5 Vergelijking tussen de romans en de periodes die zij vertegenwoordigen ... 57

4. Conclusie ... 60

(6)
(7)

1. Inleiding

Genderqueer, androgyn, genderfluïde, non-binary... het zijn termen die de laatste decennia steeds vaker opklinken in de publieke sfeer, media en politiek. Stuk voor stuk hebben deze begrippen betrekking op het versoepelen van sekseverschillen die in onze maatschappij een belangrijke rol spelen. Deze begrippen staan als het ware symbool voor de hedendaagse strijd die wordt gevoerd om de traditionele verschillen tussen mannen en vrouwen aan de kaak te stellen of zelfs (gedeeltelijk) op te heffen. Het bevechten van deze door onszelf gestructureerde binaire genderverdeling (hierover later meer) is in volle gang in de westerse wereld. Zo zijn in Nederland de eerste genderneutrale toiletten reeds in gebruik op onder meer de universiteiten van Amsterdam en Utrecht, pleiten in Oxford studenten voor het genderneutrale voornaamwoord ‘ze’ in plaats van he en she en is ook voor het Nederlands gesuggereerd het woord ‘hen’ te gebruiken in plaats van hij en zij. Daarnaast wordt op televisie steeds meer aandacht besteed aan genderkwesties in programma’s als Geslacht!, gepresenteerd door ‘hermafrodiet’ Ryanne van Dorst, en lijkt een zogeheten genderneutrale opvoeding in Nederland haar opmars te maken.2

Gender en de manier waarop wij ons hiertoe verhouden is met andere woorden zeer actueel, maar wat houdt gender precies in? Gender refereert aan doorgaans ongeschreven ‘afspraken’ die bestaan over mannen en vrouwen, oftewel de eigenschappen, gedragingen en specifieke rollen die aan mannen en vrouwen zijn toegedicht door de maatschappij. Denk hierbij aan persoonlijkheidskenmerken (vrouwen zijn emotioneel, mannen zijn rationeel), typische mannen- of vrouwenhobby’s of bijvoorbeeld de rolverdeling in het gezin. Gender omvat hiermee alle socioculturele aspecten van mannelijkheid en vrouwelijkheid en is als het ware een invulling van het biologische geslacht, dat alleen gebaseerd is op de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen (geslachtschromosomen, genitaliën, maar ook hormonale kenmerken zoals baardgroei, borsten of postuur). Tot in de twintigste eeuw waren fysieke geslachtskenmerken en geslachtskaraktereigenschappen onlosmakelijk verbonden aan elkaar en werden niet gezien als twee op zichzelf staande verschijnselen. Pas in de jaren zeventig is de term gender geïntroduceerd door sociologe en feminist Ann Oakley (1944) en werd de onderscheiding tussen sekse (biologisch geslacht) en de daaraan toegeschreven karaktereigenschappen en rolverdelingen concreet gemaakt.

De westerse wereld verdeelt de mensheid volgens het gangbare binaire geslachtsmodel in twee geslachten, gebaseerd op deze fysieke geslachtskenmerken. Aan het mannelijke geslacht worden vervolgens door de maatschappij mannelijke geslachtskaraktereigenschappen toegekend en aan het vrouwelijk geslacht vrouwelijke geslachtskaraktereigenschappen. In de praktijk hoeven geslacht en gender echter niet (geheel) overeen te komen. De persoonlijke beleving die een individu ervaart van zijn of haar eigen gender, wordt genderidentiteit genoemd. Identificeert een persoon zichzelf met mannelijkheid, vrouwelijkheid, allebei of misschien zelfs geen van beide? De manier waarop het individu zijn genderidentiteit vervolgens tot uitdrukking brengt, heet ook wel genderexpressie. Deze heeft direct invloed op de manier

2 Martin, K.A. ‘William wants a doll. Can he have one? Feminists, Child Care Advisors and

(8)

waarop zijn of haar gender wordt ervaren door de buitenwereld.3 Wanneer een man bijvoorbeeld gedrag vertoont dat aan de vrouwelijke sekse is toegekend – het dragen van een jurk of make-up – doorbreekt hij de ongeschreven afspraken waaraan mannelijkheid volgens de maatschappij hoort te confirmeren. Zijn genderexpressie en sekse komen op een bepaald punt niet overeen, terwijl in onze samenleving lange tijd het idee heeft geheerst dat gender en genderexpressie bepaald worden door fysieke geslachtskenmerken.

De verschillen tussen man en vrouw bestaan al zo lang als de mensheid bestaat, maar zijn vanaf de Verlichting geleidelijk steeds verder uitgekristalliseerd. Het vanzelfsprekende gezag van de Bijbel met de daarin aangeduide rolverdeling van man en vrouw liep in deze periode sterk terug, en door het ontstaan van een burgerlijke middenklasse was het noodzakelijk om de maatschappelijke taakverdeling tussen de geslachten op een andere manier te rechtvaardigen. Dit gebeurde via wetenschap waarbinnen de aandacht voor seksualiteit steeds meer toenam. In de negentiende eeuw werden in de wetenschap de verschillen tussen mannen en vrouwen neergezet als binaire tegenstellingen die als magnetische tegenpolen elkaar onontkoombaar zouden aantrekken.4 Deze vooronderstelling bevestigde het idee dat men natuurlijkerwijs aangetrokken zou moeten zijn tot het andere geslacht en werkte het principe van heteronormativiteit in de hand. Je werd tenslotte niet als een echte man beschouwd wanneer je op mannen viel – en hetzelfde gold uiteraard voor vrouwen. Door de maatschappij werd het seksueel aangetrokken zijn tot het vrouwelijke geslacht als belangrijk kenmerk van mannelijkheid gemaakt, en voor vrouwelijkheid seksuele aantrekkingskracht tot mannen.5 Een ander, belangrijker argument voor heteronormativiteit draaide om het gegeven dat alleen een man en een vrouw samen kunnen procreëren. Het feit dat uit een homoseksuele relatie geen nageslacht kan voortkomen, onderschreef hiermee de vooronderstelling dat heteroseksualiteit natuurlijk is, en alle andere vormen van seksualiteit dus tegennatuurlijk zouden zijn.6

Seksualiteit heeft lange tijd niet betekend wat wij hier nu onder verstaan, namelijk zowel ons geslachtsverkeer als onze seksuele aantrekkingskracht en voorkeur. Tot de eerste helft van de negentiende eeuw betekende seksualiteit niet meer dan de lichamelijke seksuele handeling en werden afwijkingen in seksueel gedrag gezien als op zichzelf staande, immorele en/of perverse handelingen. Wanneer iemand seksuele handelingen verrichtte met iemand van hetzelfde geslacht, werd dit niet gekoppeld aan het karakter of de identiteit van diegene, maar werd slechts de handeling veroordeeld. In de loop van de negentiende eeuw werd het begrip seksualiteit echter in een breder psychologisch kader geplaatst, waardoor er ruimte begon te ontstaan voor het principe van een seksuele identiteit zoals wij dat nu kennen.7 Afwijkingen op het punt van emotie, instinct en de wil (en daarmee seksuele voorkeur), werden vanaf dit moment beschouwd als symptomen van geestesziekte of degeneratie. Vertoonde een individu een andere seksuele voorkeur dan van zijn geslacht verwacht werd, dan leed deze persoon aan een psychische aandoening. Het onderscheid tussen het biologische geslacht en de geconstrueerde, toegeschreven geslachtskenmerken die wij nu gender noemen werd nog niet

3 West, C. & Zimmerman, D.H. ‘Doing Gender’ in Gender & Society (Vol 1, issue 2, 1987), 125-151. 4 Oosterhuis, H. Stepchildren of nature. Krafft-Ebing, Psychiatry, and the Kaing of Sexual Identity

(Chicago/London: University of Chicago Press, 2000), 41.

(9)

gemaakt en beiden werd gezien als één geheel. Juist hierdoor werd homoseksualiteit gezien als een abnormaliteit, aangezien een homoseksuele man kenmerken vertoonde die bij het vrouwelijke geslacht hoorden. Door homoseksualiteit de invulling te geven van een identiteit waarbij seksuele voorkeur voor het eigen geslacht gekoppeld wordt aan het vertonen van kenmerken die aan de andere sekse toegedicht zijn, heeft de medische wereld het concept van de homoseksueel als zodanig in het leven geroepen.8 De vanzelfsprekend geachte verschillen tussen man en vrouw, slechts gebaseerd op het biologisch geslacht, werden als het ware dankbaar aangegrepen om het idee van homoseksualiteit vorm te geven.

In de negentiende eeuw werd het binaire geslachtsmodel geïntroduceerd, zoals gezegd gebaseerd op de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen. In dit model kreeg genderexpressie zoals wij deze nu kennen wel een plaats, maar werd deze slechts gezien als een symptoom van iemands fysieke mannelijkheid of vrouwelijkheid. Er was alleen sprake van een biologisch geslacht, gebaseerd op uiterlijke kenmerken, waaraan als vanzelfsprekend innerlijke karakteristieken werden gekoppeld.9 Het geslacht bepaalde het gedrag en de verschillen tussen man en vrouw stonden als een paal boven water. ‘Afwijkende’ verschijnselen, van zowel fysieke als psychische aard, werden lange tijd als immoreel of abnormaal gezien.

Doordat de absolute genderverschillen in onze huidige (westerse) samenleving en de culturele constructie die mannen en vrouwen in twee uitersten verdelen de laatste decennia steeds meer aan de kaak worden gesteld, zou men kunnen veronderstellen dat ook de stereotypering van mannelijke homoseksuelen (namelijk het vertonen van vrouwelijke karakteristieken) heeft plaatsgemaakt voor een andere verbeelding. Tegenwoordig beseffen we dat deze vanzelfsprekend lijkende karaktereigenschappen voor elk geslacht cultureel bepaald zijn, en dat deze binaire verdeling heeft bijgedragen aan het denken over homoseksualiteit. Door de zeer actuele genderbending (het ‘buigen’ van de verwachte genderrollen en – uiterlijkheden, waarbij uit zowel het mannelijke als het vrouwelijke gender aspecten worden toegeëigend door een individu) dringt de vraag zich op of mannelijke homoseksualiteit tegenwoordig minder sterk met vrouwelijke karaktereigenschappen wordt geassocieerd dan vroeger.

Een van de manieren waarop (wetenschappelijke) kennis – in dit geval medische kennis over homoseksualiteit – verspreid wordt onder brede kringen, is via de weg van de literatuur. Literaire teksten ontstaan in een bepaald cultureel klimaat dat ook door contemporaine wetenschappelijke inzichten gekleurd wordt. Daarmee dragen ze op een eigen manier (als het ware in een literaire vertaling) gangbare wetenschappelijke ideeën uit.10 Zo fungeert literatuur als een bron van kennisoverdracht. De manier waarop de medische wereld rond 1900 omging met seksualiteit en specifiek homoseksualiteit, en hierbij lange tijd gebruik heeft gemaakt van vaste eigenschappen die aan geslachten werden toegeschreven, heeft mede op deze wijze ook haar weg naar het publiek gevonden via de literatuur. In de volgende paragraaf wordt op deze kennisoverdracht en de wisselwerking tussen literatuur en wetenschap uitgebreid ingegaan. Interessant is om te onderzoeken hoe het verschijnsel homoseksualiteit zijn weerslag heeft gevonden in literatuur in twee verschillende periodes: allereerst de periode waarin

8 Oosterhuis, 40-41. 9 Oosterhuis, 30.

10 Beer, G. ‘Science and literature’ in Companion to the History of Modern Science. (Londen: Routledge,

(10)

geslachtskaraktereigenschappen een belangrijke rol speelden en het concept homoseksualiteit zoals wij dat nu kennen zich vestigde in de medische wetenschap in het begin van de twintigste eeuw en ten tweede de periode waarin juist gepoogd wordt geslachtsgebonden karaktereigenschappen wat te relativeren. Ik veronderstel dat in de eenentwintigste eeuw de verbeelding van homoseksuele mannen in literatuur minder wordt opgehangen aan traditionele vrouwelijke karakteristieken. Aan de hand van een analyse van vier literaire prozastukken met als (sub)thema homoseksualiteit, waarvan twee verschenen in het begin van de twintigste eeuw en twee begin eenentwintigste eeuw, zal antwoord worden gezocht op de volgende onderzoeksvraag: welke rol spelen de traditionele verschillen tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid in de

literaire verbeelding van homoseksuele mannen en is er een verschil aan te tonen in literatuur van begin twintigste eeuw vergeleken met literatuur van begin eenentwintigste eeuw? Het antwoord op deze onderzoeksvraag

zal gevonden worden aan de hand van drie deelvragen: 1) Welke kenmerkende eigenschappen zijn aan de homoseksuele personages toegeschreven in de verschillende romans? Wie doet uitspraken over deze kenmerkende eigenschappen? 2) Welke verschillen en overeenkomsten zijn binnen de romans aan te treffen tussen de karakteriseringen van de homoseksuele personages en de karakteristieken uit het analysemodel? en 3) Welke verschillen en overeenkomsten wat betreft de kenmerkende eigenschappen van de homoseksuele personages zijn aan te treffen tussen de verschillende romans en de verschillende periodes die zij vertegenwoordigen?

De twee werken die gekozen zijn uit het begin van de twintigste eeuw zijn Anders (1918) van Charley van Heezen en God’s gevangene (1923) van Wilma Vermaat. In deze periode was de Zedelijkheidswet van 1911 van kracht, ingesteld door minister van Justitie E.H.R. Regout (1863-1913), waarin opgenomen was dat het plegen van ontucht met minderjarigen (jonger dan 21 jaar) van hetzelfde geslacht strafbaar was.11 Dit terwijl in deze periode de verlichte wetenschap juist begon in te zien dat homoseksualiteit een aangeboren identiteit was en dus niet strafbaar diende te zijn – hierover wordt verder uitgeweid in de paragraaf over het concept van ‘de homoseksuele identiteit’ rond 1900. Schrijvers begonnen zich door deze ongelijkheid tussen wet en wetenschap te buigen over homoseksualiteit en er begon tendensliteratuur te verschijnen als een soort tegenwicht tegen de opnieuw in het leven geroepen wet tegen homoseksualiteit. In dergelijke literatuur zetten de schrijvers zich in voor emancipatie van de homoseksueel. Anders en God’s gevangene bevatten allebei deze verlichte kijk op homoseksualiteit.

Voor de periode na 2000 zijn Haantjes (2011) van Raymond van de Klundert (pseud. Kluun) en De spiegelingen (2014) van Erwin Mortier geselecteerd. De keuze die ik heb gemaakt voor de recente titels is een stuk willekeuriger te noemen, aangezien het aanbod in boeken met homoseksualiteit als (sub)onderwerp een stuk groter is nu homoseksualiteit geen taboe meer is. Er is niettemin geprobeerd zo recent mogelijke titels te kiezen, om te kunnen zien of het recente denken in gender (waarin flexibeler wordt gedacht over sekseverschillen en daarmee gepaard gaande kenmerken) in deze werken aan te treffen is.

In dit onderzoek staat de relatie tussen literaire teksten en de wetenschappelijke culturele context (in dit geval met betrekking tot homoseksualiteit) waarin deze geschreven zijn centraal. Hier moet ik echter een belangrijke kanttekening maken. Zoals duidelijk zal worden uit het vervolg, wordt alleen stilgestaan bij de wetenschappelijke culturele context in de periode rond

(11)

1900 en worden de literaire werken uit zowel het begin van de twintigste als het begin van de eenentwintigste eeuw naast deze wetenschappelijke context gelegd. Deze keuze is gemaakt vanwege de grote invloed en lange doorwerking van de gekozen wetenschappelijke teksten. Beide centrale primaire werken hebben namelijk een belangrijke fundering geslagen voor het denken over homoseksualiteit in de westerse wereld, waarvan de nasleep heden ten dage nog te voelen is. Juist om het verschil tussen de verschillende periodes te kunnen aantonen, zullen de romans uit beide periodes naast de oorspronkelijke wetenschappelijke context (ontstaan rond 1900) worden gelegd.

In het vervolg van dit artikel zal allereerst worden ingegaan op de relatie tussen wetenschap en literatuur. De daaropvolgende paragraaf wordt gewijd aan de beeldvorming van homoseksualiteit rond 1900 en de visie die verlichte artsen in deze periode op homoseksualiteit hadden. Doordat gekozen is voor verlichte negentiende-eeuwse literatuur over homoseksualiteit, wordt uitgegaan van de visies van toonaangevende verlichte artsen uit deze periode, en wel de Duitse psychiater Richard von Krafft-Ebing (1840-1902) en de Duitse arts en seksuoloog Magnus Hirschfeld (1868-1935). De vrouwelijke karakteristieken die zij als vanzelfsprekend aan mannelijke homoseksuelen toedichtten, worden onder meer gebruikt om het analysemodel voor dit onderzoek te construeren. Het geselecteerde corpus wordt geanalyseerd aan de hand van dit analysemodel en tot slot zal op basis van de analyseresultaten geconcludeerd worden of (en zo ja welke) de uit de negentiende eeuw stammende geslachts-karaktereigenschappen een rol spelen in de literaire verbeelding van homoseksualiteit in Nederlandse literatuur uit het begin van de twintigste en het begin van de eenentwintigste eeuw en of tussen beide periodes verschillen aangewezen kunnen worden.

2. Theoretisch kader

2.1. Interactie tussen twee terreinen: literatuur en wetenschap

Op het eerste gezicht lijken literatuur en wetenschap weinig met elkaar gemeen te hebben. Literatuur maakt onderdeel uit van de kunsten en daarmee van het artistieke culturele leven en wordt in verband gebracht met creativiteit en verbeelding, schoonheid en (subjectieve) waardering. Verondersteld wordt daarentegen dat wetenschap juist is gebaseerd op empirische waarnemingen, objectiviteit en waarheidsvinding. Niettemin is er altijd een relatie geweest tussen literatuur en wetenschap en is sinds kort ook in Nederland deze relatie een rol gaan spelen in wetenschappelijk onderzoek.12

In institutioneel opzicht zijn literatuur en wetenschap in de loop van de negentiende eeuw een stuk verder uit elkaar gaan liggen. Beide terreinen functioneren in hun eigen autonome domein van vakbladen, genootschappen, verenigingen, uitgevers et cetera en hebben wat dat betreft weinig met elkaar van doen. Tegelijkertijd is er echter sprake van een voortdurende interactie tussen literatuur en wetenschap en vindt er wederzijdse doordringing plaats wat betreft de productie en verspreiding van kennis.13 Juist deze interactie tussen

12 Beer, 783.

13 Kemperink, M.G. & Vermeer, L.K. ‘Literatuur en wetenschap: een dynamische en complexe

(12)

literatuur en wetenschap is in het licht van dit onderzoek significant. Wetenschap ontstaat altijd binnen een cultuur (waarvan literatuur een onderdeel is), hoewel vaak wordt gedacht dat wetenschap rechtstreeks uit de natuur put en zich in een soort vacuüm ontwikkelt. Wetenschappers werken, net als schrijvers, binnen een culturele context die op zekere wijze zijn doorwerking heeft op de wetenschap. Thema’s die door een maatschappij belangrijk worden geacht en buiten de wetenschap al een rol spelen, zullen ook door de wetenschap gemakkelijk worden opgepikt als aandachtspunt van onderzoek. Hierbij spelen de gangbare ideeën, bijvoorbeeld over hoe er in het algemeen wordt gedacht over dingen als de menselijke psyche, vrouwenrechten of seksualiteit, een belangrijke rol.14

Literaire werken ontstaan eveneens binnen een culturele context waarvan ook de wetenschap deel uitmaakt. Heersende visies uit de wetenschap dringen door in de cultuur en de culturele producten die een cultuur voortbrengt. Op deze manier kan ook literatuur gaan fungeren als bron van kennis. Wetenschappelijke ideeën en ontwikkelingen vinden zo hun weg onder andere via de literatuur naar een breed publiek, of hier nou bewust bij stil wordt gestaan in een literaire tekst of niet – en of de schrijver zelf hier bewust voor gekozen heeft of niet. De kennis die zo overgedragen wordt, is gekleurd, of heeft zogezegd een transformatie doorgemaakt. In een literaire tekst wordt bijvoorbeeld zelden wetenschappelijke terminologie gebruikt, maar worden ideeën in een populairdere taal ‘vertaald’. Deze vertalingen van wetenschappelijke kennis in literatuur zijn vaak impliciet terug te vinden in vluchtige zinspelingen, metaforen en toepassingen van de kennis. Juist doordat de kennis geïmpliceerd wordt in het verhaal en niet letterlijk benoemd wordt, oefent zij grote invloed uit op de lezers.15 De toon en het taalgebruik zijn in een roman vaak anders dan in een wetenschappelijk artikel. Bij het omzetten van wetenschappelijke kennis naar literatuur verandert de over te dragen kennis van kleur.16 Het taalgebruik wordt niet alleen aangepast, maar de inhoud wordt ook omgebogen zodat deze bruikbaar wordt voor het verhaal en een functie kan vervullen in de roman. Elementen kunnen worden weggelaten, toegevoegd, aangepast of gecombineerd met andere kennis en/of fictie. Door popularisering (waarbij dus transformatie optreedt) van wetenschappelijke kennis in media als literatuur, worden de betekenismogelijkheden en interpretatiemogelijkheden van deze kennis breder. Kennis die op dergelijke wijze binnendringt tot de wereld buiten de wetenschap, vermengt zich gemakkelijk met heersende ideeën en theorieën in de maatschappij en kan deze versterken of onderuithalen.17 In literaire vorm krijgt de gerepresenteerde kennis vaak een sterkere ideologische lading.18 Wanneer de wetenschap zich over een fenomeen buigt en hierover schrijft en uitspraken doet, blijft het doorgaans bij theorie, enkele casussen daargelaten. Als een literaire tekst wetenschappelijke kennis bevat, wordt deze ingebed in een verhaal, in een werkelijkheid. Er wordt mede door middel van deze wetenschappelijke kennis een fictieve wereld gecreëerd die als werkelijkheid wordt ervaren. Hierbij wordt de wetenschappelijke kennis veel tastbaarder voor de lezer. Een kanttekening die gemaakt moet worden is dat tegenwoordig literatuur niet langer een van de belangrijkste

14 Kemperink (2011), 11. 15 Beer, 787.

16 Kemperink (2011), 14.

17 Kemperink & Vermeer, 41-42.

18 Kemperink, M.G. ‘Het hypnotisme en de wonderen. De complexe vertaalslag van “hypnose” en

(13)

bronnen van kennisoverdracht vormt, maar dat andere bronnen als televisie en internet deze functie deels hebben vervangen of aangevuld.19

In dit onderzoek neemt de hierboven beschreven beweging van wetenschap naar literatuur een centrale rol in. In de negentiende eeuw was de algemene tendens in het denken over mannelijkheid en vrouwelijkheid zoals gezegd gebaseerd op biologische geslachtsverschillen, waaraan ook karaktereigenschappen werden gekoppeld. Vrouwen werden bijvoorbeeld vanzelfsprekend beschouwd als emotionele wezens, mannen handelden vanuit hun verstand. De manier waarop in de negentiende eeuw werd gekeken naar (homo)seksualiteit en de belangrijke rol die geslachtskaraktereigenschappen hierin speelden, hebben ook hun sporen nagelaten in de literatuur uit deze periode. De literaire vertaling van deze specifieke tak van kennis gaf een uniek, nieuw inkijkje in dit fenomeen. Dit bood de lezer namelijk de mogelijkheid kennis te maken met de gevoelens van homoseksuelen op een tastbare en menselijke wijze, in plaats van slechts als medisch concept.

De visie op sekse en seksualiteit in onze westerse samenleving is tegenwoordig aanzienlijk veranderd. Doordat er decennialang is opgekomen voor de rechten van de vrouw, is onder andere de traditionele rolverdeling sterk gewijzigd. Vrouwen hoeven niet langer financieel afhankelijk te zijn van mannen, er wordt gepleit voor een langer vaderschapsverlof en huisvaders en carrièrevrouwen worden tegenwoordig als veel vanzelfsprekender ervaren dan vroeger. De manier waarop we ons in een maatschappij behoren te gedragen, wordt steeds minder gekoppeld aan ons biologisch geslacht. Daar staat tegenover dat de commercie juist steeds meer inspeelt op het onderscheid tussen mannen en vrouwen. Zo bestaat wat betreft verzorgingsproducten tegenwoordig voor vrijwel alles een mannen- en vrouwenvariant en worden zelfs stukken zeep en tandpasta for men op de markt gebracht. Hetzelfde geldt voor andere commerciële sectoren zoals televisiezenders en de kledingindustrie. Waar wij ons steeds minder willen conformeren aan de traditionele verschillen in geslacht wat betreft ons gedrag, speelt de commerciële markt hier juist steeds meer op in en wordt het onderscheid tussen mannen en vrouwen juist uitvergroot. Tegelijkertijd zien we een andere beweging, namelijk dat in commercie en mode androgynie en homoseksualiteit razend populair zijn geworden. Veel modellen hebben tegenwoordig een androgyne verschijning en op billboards en covers van magazines pronken steeds vaker romantische foto’s van leden van hetzelfde geslacht. Zo stonden modellen Doutzen Kroes en Lara Stone april jl. naakt in intieme pose op de cover van

Vogue Nederland. Genderbending en andere seksuele identiteiten dan heteroseksualiteit zijn

modethema’sgeworden. Wat seksualiteit betreft leven we tegenwoordig dan ook in een heel andere periode dan honderd jaar geleden. Juist omdat de culturele context de afgelopen honderd jaar erg veranderd is, is het interessant om te kijken of er nog resten van de wetenschappelijke visies uit het begin van de twintigste eeuw aangaande homoseksualiteit aan te treffen zijn in hedendaagse culturele producten.

2.2. Het concept van ‘de homoseksuele identiteit’ rond 1900

In de inleiding is al het een en ander gezegd over het ontstaan van het concept homoseksualiteit en de wijze waarop hierover werd gedacht vanaf de negentiende eeuw. In deze paragraaf wordt

(14)

hier verder op ingegaan om de cultureel-wetenschappelijke context waarin de geselecteerde titels geschreven en gelezen zijn, gestalte te geven.

Homoseksualiteit is een verschijnsel dat altijd heeft bestaan en eeuwenlang te boek heeft gestaan als grote zonde. Zo is in het Oude Testament al over Sodom en Gomorra geschreven; twee beruchte steden met verdorven inwoners waar allerlei seksuele zonden plaatsvonden, waaronder gemeenschap tussen mensen van hetzelfde geslacht. De term homoseksualiteit is van recentere datum en wordt pas sinds het einde van de negentiende eeuw, zij het aanvankelijk zeer spaarzaam, gebruikt en is pas ingeburgerd geraakt in de twintigste eeuw. Meer gebruikelijk waren termen als sodomie (een parapluterm voor alle vormen van tegennatuurlijke seksuele uitingen, maar die met name homoseksualiteit betrof), uranisme (homoseksualiteit), urning/uraniër (homoseksueel) en pederastie (relatie tussen een volwassen man en een jongvolwassen jongen). In deze scriptie zijn deze traditionele benamingen vervangen door de nu gangbare term homoseksualiteit, wanneer het aangetrokken worden tot leden van hetzelfde geslacht bedoeld wordt.

Tot in de negentiende eeuw waren in Nederland sodomiewetten van kracht, waarop straffen stonden als langdurige opsluiting, verbanning, en indien er sprake was van verleiding of dwang zelfs de doodstraf. Toen Napoleon rond 1810 langzaamaan het bewind ging voeren in Nederland en in 1811 de Franse Code Pénal ook in Nederland werd ingevoerd, was sodomie tussen mannen voor het eerst niet langer wettelijk strafbaar. Dit is tot 1911 – tot de wet van Regout – zo gebleven.20 Ondanks dat homoseksualiteit niet langer strafbaar was, bleef in de maatschappij een taboesfeer bestaan en werd homoseksualiteitnog altijd als immoreel gezien door de maatschappij.

In de jaren negentig van de negentiende eeuw ontstond een publiek debat over zedelijkheid, met als centraal thema de reglementering van prostitutie om zo onder andere de verspreiding van geslachtsziektes in te perken. De heersende gedachte was dat prostitutie een uitlaatklep was voor ongehuwde mannen die zich anders zouden vergrijpen aan jonge, maagdelijke vrouwen, maar uit een onderzoek in Amsterdamse bordelen in 1897 bleek dat er ook een grote groep gehuwde mannen naar de bordelen kwam. Zij kwamen voor seks, niet voor voortplanting. Daarnaast was er ook mogelijkheid om met mannen geslachtsgemeenschap te hebben in de bordelen. Hierdoor werd duidelijk dat seks meer was dan alleen voortplantingsgerichte heteroseks binnen het huwelijk. Discussies over seksueel verlangen laaiden op en het bordeel werd als gevaar gezien voor zowel het gezin als de maatschappij. Seksueel gedrag dat buiten het huwelijk plaatsvond, was uit den boze en seks mocht niet meer zijn dan voortplantingsgericht. In deze periode was het maatschappelijke streven om onzedelijk en ongezond gedrag tegen te gaan, en door de prostitutie onder de loep te nemen werd een haard van dit ongewenste en ongezonde gedrag blootgelegd.21 Dit heeft ertoe geleid dat er opnieuw grote aandacht was voor allerlei vormen van afwijkend seksueel gedrag, waaronder – maar zeker niet op de eerste plaats – homoseksualiteit. Uiteindelijk werd in 1911, meer dan een eeuw nadat de laatste sodomiewetten waren afgeschaft, door Minister van Justitie Regout homoseksualiteit opnieuw opgenomen in de zedelijkheidswet onder artikel 248bis, een toevoeging aan de nieuwe strafwetten omtrent onzedelijk gedrag. Onder artikel 248bis viel het

(15)

hebben van seksueel contact met jongeren van hetzelfde geslacht onder de 21 jaar, terwijl ontucht met minderjarigen in het algemeen op de grens van zestien jaar lag in deze tijd. Dit strafartikel is tot 1971 van kracht geweest in Nederland.22

Lange tijd, tot halverwege de negentiende eeuw, is de enige wetenschappelijke tak die zich bezighield met homoseksualiteit de gerechtelijke geneeskunde geweest. Er werden forensische artsen ingeschakeld wanneer homoseksuelen in de beklaagdenbank moesten plaatsnemen door de wetten die van kracht waren omtrent afwijkend seksueel gedrag, om bijvoorbeeld te kijken of er sprake was geweest van fysiek aan te wijzen tekenen van homoseksueel geslachtsverkeer bij het ‘slachtoffer’.23 In de rechtbank is dan ook de interesse voor homoseksualiteit als aandachtspunt voor medisch onderzoek ontstaan. Immers, de homoseksuele mannen die voor de rechtbank moesten verschijnen vertoonden een abnormaliteit. Vanaf de Verlichting was de heersende gedachte dat de mannelijke en vrouwelijke sekse polaire tegengestelden waren, die elkaar aanvulden in termen van anatomie, fysiologie, temperament en intellect. Elke sekse had een eigen verzameling aan karaktereigenschappen. Mannen en vrouwen werden als tegengestelde polen neergezet, waarmee de aantrekkingskracht tussen beiden verklaard werd. Wetenschappers waren daarnaast van mening dat seksualiteit als enige doel had coïtus met als resultaat voortplanting. Doordat ook de wetenschap zich met seksualiteit ging bezighouden, kreeg de seksuele moraal die eerder vanuit geloofsovertuiging werd onderschreven, nu ook bevestiging uit wetenschappelijke hoek en afwijkende seksuele handelingen werden ook door medici gezien als uitingen van verkeerd en ongezond gedrag.24 Wanneer mannen het met mannen bleken te doen, was er dus iets goed mis. Medici begonnen verklaringen te zoeken voor dit in die tijd als onnatuurlijk beschouwde verschijnsel. Was er sprake van ziekte, van aangeleerd gedrag of was het een aangeboren kwestie?

(16)

‘hermafroditisme van de ziel’. Ook de homoseksuele jurist Karl Heinrich Ulrichs (1825-1895) hield zich bezig met uranisme en beschreef in 1870 de urning als ‘… geen man in den waren zin van ’t woord. Hij is een man met vrouwelijke neigingen, met mannelijk voorkomen’ en ‘een vrouwelijke ziel in een mannelijk lichaam.’27 In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond algemene aandacht voor de psychologische kant van seksualiteit. Seksualiteit begon ook seksuele aantrekkingskracht te omvatten, waarbij deze aantrekkingskracht nog altijd werd gebaseerd op de fysieke en mentale tegenpolen die mannelijkheid en vrouwelijkheid voorstelden.28 Waar artsen oorspronkelijk dachten dat je geestelijk ziek moest zijn om tot gemeenschap met het eigen geslacht over te gaan, werd later gedacht dat homoseksuelen juist in de war raakten door hun afwijking en het maatschappelijke verbod dat erop stond.

Verlichte artsen, onder wie Krafft-Ebing en Hirschfeld, gingen er steeds meer van uit dat seksuele abnormaliteiten aangeboren konden zijn en het begrip voor de homoseksueel nam toe. Dit zorgde er tevens voor dat homoseksuelen zich sneller durfden te melden bij artsen waardoor het aantal gegevens en gedocumenteerde gevallen van homoseksualiteit sterk toenamen. Krafft-Ebing maakte onder anderen het onderscheid tussen aangeboren en aangeleerde perversie, waarbij hij aangeleerde perversie wel degelijk zag als zeer laakbaar, terwijl aangeboren perversie (‘perversion’) iets was waar je niets aan kon doen en wat dus niet moreel verkeerd was. De focus in het onderzoek naar seksueel afwijkend gedrag lag voor het grootste gedeelte op homoseksualiteit. Verschillende publicaties uit deze periode hebben geleid tot de opkomst van een wetenschappelijke discussie over seksualiteit, met als resultaat dat aan het einde van de negentiende eeuw perversies herkend en bediscussieerd konden worden. Krafft-Ebing zag homoseksualiteit steeds meer als een aangeboren vorm van perversie, waar de homoseksueel zelf niets aan kon doen. Jongens vertoonden van kinds af aan al vrouwelijke trekjes zoals veel omgang met meisjes, spelen met poppen en moeder helpen in het huishouden met bezigheden als koken en naaien.29 Vervolging van homoseksuelen was volgens hem dan ook niet terecht omdat het niet om een zedelijk misdrijf ging. De classificatie ontworpen door Krafft-Ebing in Psychopathia sexualis (1886) was het meest invloedrijk en werd ook overgenomen buiten de wetenschappelijke wereld. Krafft-Ebing behandelde en classificeerde alle vormen van seksualiteit die niet tot procreatie konden leiden. Volgens hem kon seksueel gedrag abnormaal zijn, zonder per se pervers te zijn, zo lang het uiteindelijke doel van het seksuele gedrag uiteindelijk maar coitus was – andere handelingen die hieraan vooraf gingen zag hij als verhoging van het seksuele genot.30 Hoewel Krafft-Ebing nog altijd coitus als uiteindelijke en enige doel van elke seksuele handeling zag, was er in zijn redenering dus ook ruimte voor seksueel genot, in tegenstelling tot de gangbare visies in zijn tijd. Rond 1900 veranderde het denken in termen van reproductieve heteroseksualiteit als norm enigszins in de rest van de medische wereld. Niet langer stond seksualiteit louter in het teken van voortplanting, maar nu werd seksualiteit vooral in verband gebracht met verlangen, genot en affectie. De zogenaamd onontkoombare aantrekkingskracht tussen mannen en vrouwen werd dan ook niet langer slechts gebaseerd op de mogelijkheid tot procreatie, maar ook op psychologisch

27 Hekma, 53. 28 Oosterhuis, 39-40.

29 Krafft-Ebing, R.V. Psychopathia Sexualis mit besonderer Berücksichtigung der konträren Sexualempfindung. Eine

medizinisch-gerichtliche Studie für Ärzte und juristen. (Stuttgard, 1907), 283.

(17)

complementaire eigenschappen.31 Er werd nog altijd gedacht in termen van twee seksen met vanzelfsprekend daartoe behorende eigenschappen.

In de tijd van Krafft-Ebing werd homoseksualiteit gezien als aantrekkingskracht tot hetzelfde geslacht, als resultaat van een seksuele inversie, oftewel een biologisch en psychologisch mengsel van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Homoseksualiteit omvatte tevens travestie en transseksualiteit, waar we die laatste twee tegenwoordig niet per definitie met homoseksualiteit in verband brengen.32 Krafft-Ebing ging zich in het laatste decennium van de negentiende eeuw nog sterker focussen op de menselijke psyche bij het beschrijven en verklaren van afwijkende vormen van seksualiteit. Hij baseerde zijn classificaties van homoseksualiteit dan ook op de psychische karakteristieken van het andere geslacht die homoseksuelen vertoonden. Hoewel sommige homoseksuele mannen volgens hem enige lichamelijke trekjes van vrouwen vertonen, lag de doorslaggevende oorzaak in het vertonen van vrouwelijke trekjes in de pysche.33

De Duitse arts en seksuoloog Hirschfeld ging er eveneens vanuit dat bij homoseksualiteit sprake was van ‘een vrouwelijke ziel in een mannelijk lichaam’. Dit leidde tot de gedachte dat liefde tussen twee mannen gelijk is aan liefde tussen man en vrouw, aangezien ook in het geval van twee mannen mannelijke en vrouwelijke elementen elkaar aantrekken. Dit bevestigt de algemene focus aan het eind van de negentiende eeuw op de psychologische verschillen tussen man en vrouw en de wederzijdse aantrekkingskracht. Daarnaast lag de voornaamste focus van Hirschfeld op aangeboren homoseksualiteit.34 Hirschfeld pleitte net als Krafft-Ebing tegen wettelijk veroordelen van homoseksuelen. Hij was van mening dat er een spectrum van geslachtelijke variaties bestaat, en dat iedereen een beetje man en een beetje vrouw is. Deze seksuele mengeling noemde hij een Gesamtkarakter. De mate waarin mannelijkheid dan wel vrouwelijkheid overheerst of een rol speelt, varieert per persoon. De categorie mensen waarin relatief veel van het andere geslacht zit, vormt volgens Hirschfeld een ‘derde geslacht’35. Hiermee duidde Hirschfeld impliciet aan dat er niet zoiets bestaat als de echte man of vrouw, of een zuivere hetero dan wel homo.36 Deze visie week af van de visie van Krafft-Ebing, gezien Krafft-Ebing homoseksuelen inderdaad als een tussenvorm zag, maar er daarnaast wel vanuit ging dat er ook echte mannen en vrouwen of echte heteroseksuelen en homoseksuelen bestonden. In de twintigste eeuw is de veelheid aan seksuele variaties van Hirschfeld geleidelijk weer ingekaderd tot hokjes van homoseksualiteit, travestie, transseksualiteit et cetera37, waar we de afgelopen decennia juist weer uit proberen te ontsnappen.

Hirschfeld zag homoseksualiteit als een seksuele oriëntatie waarvan kenmerken konden worden aangetroffen in zowel fysieke als psychologische eigenschappen. Hij zocht het vrouwelijke in homoseksuele mannen dan ook niet alleen in mentale kenmerken zoals voorkeur voor

31 Oosterhuis, 69 32 Oosterhuis, 48-49. 33 Oosterhuis, 60-62.

34 Hirschfeld, M. Jahrbuch für sexuelle Zwischenstufen mit besonderer Berücksichtigung der Homosexualität.

(Leipzig, 1903), 4.

35 Kemperink, M.G. ‘Louis Couperus en Jacob Israël de Haan in het licht van het medische discours

over homoseksualiteit rond 1900’ in Onnoemelijke dingen, over taboe en verbod in het fin de siècle (Hilversum: Verloren, 2014), 43.

(18)

handwerken en letteren, maar ook in uiterlijkheden en bepaalde fysieke trekjes. Hierin onderscheidde Hirschfeld zich van Krafft-Ebing, die – zeker aanvankelijk – homoseksualiteit voornamelijk zag als psychische kwestie. Hirschfeld maakte geen gebruik van classificatie in verschillende categorieën zoals Krafft-Ebing, maar hij beschreef wel de door hem aangetroffen lichamelijke en psychologische kenmerken van homoseksuelen. In het analysemodel zullen deze karakteristieken uitgebreid aan bod komen.

Artsen als Krafft-Ebing en Hirschfeld namen een – in die tijd zeker – tolerante houding jegens homoseksualiteit aan en zagen in dat er meer bestond dan slechts mannelijkheid en vrouwelijkheid. Er was ruimte voor tussenvormen en het eerdergenoemde ‘derde geslacht’. Desondanks werd in hun onderzoek sterk vastgehouden aan de traditionele karakteristieken die gekoppeld werden aan mannelijkheid en vrouwelijkheid en werden homoseksuelen structureel in verband gebracht met (fysieke en mentale) kenmerken die doorgaans aan het vrouwelijke geslacht werden gekoppeld.

2.3. Analysemodel

Aan de hand van de besproken theorieën en specifiek de visies van wetenschappers Krafft-Ebing en Hirschfeld is het analysemodel geformuleerd. In onderstaande paragraaf zal ik de stappen van dit onderzoek nader toelichten aan de hand van de drie deelvragen. Voor het beantwoorden van de eerste deelvraag is een daadwerkelijke tekstanalyse vereist. Het antwoord op de tweede en derde deelvraag kan vervolgens gevormd worden aan de hand van de resultaten die de eerste deelvraag heeft opgeleverd.

Zowel Krafft-Ebing als Hirschfeld gingen er volgens de gangbare theorieën eind negentiende begin twintigste eeuw vanuit dat wanneer mannen aangetrokken werden tot mannen, zij wel iets vrouwelijks moesten bezitten, dankzij de polaire tegenstellingen die mannelijkheid en vrouwelijkheid in die tijd vertegenwoordigden. Wanneer je de abnormaliteit vertoonde als man op mannen te vallen, was je vanzelfsprekend vrouwelijk vanbinnen. De kenmerken van homoseksuele mannen die zowel Krafft-Ebing en Hirschfeld op papier hebben gezet, zijn dan ook een verzameling van grotendeels vrouwelijke karakteristieken. Niet alleen de seksuele voorkeur van homoseksuelen was gelijk aan die van vrouwen, maar ook interesses die volstrekt losstaan van seksualiteit, zoals passie voor naaien, koken en bijvoorbeeld het huishouden.

(19)

kleding) die Krafft-Ebing noemt, is de vrouwelijke houding en tred die homoseksuele mannen kunnen vertonen.38

In het Handbuch für Sexuelle Zwischenstufen unter besonderer Berücksichtigung der Homosexualität (1903) beschrijft ook Hirschfeld allerlei karaktereigenschappen van homoseksuele mannen. Zo ziet hij homoseksuelen als gevoelig, praatgraag, opofferend, vergevingsgezind en idealistisch en zijn zij geïnteresseerd in het esthetische, natuur, kunst, literatuur, muziek, antiquiteiten en vrouwenwerkjes zoals het huishouden, koken, mode, interieur en op zieken passen. Hirschfeld noemt wiskunde als iets mannelijks waar mannelijke homoseksuelen geen interesse voor hebben. Anders dan Krafft-Ebing beschrijft Hirschfeld ook een grote verscheidenheid aan uiterlijke kenmerken, zoals grote dromerige ogen, ronde lichaamsvormen, smalle schouders en handen, vrouwelijke handbewegingen en zelfs soms voorkomende lichte borstvorming.39 In de werken van Krafft-Ebing en Hirschfeld zijn verschillende beschrijvingen aan te treffen van observaties van homoseksuele ‘patiënten’. De kenmerkende eigenschappen die beide artsen aan hun patiënten hebben toegeschreven, heb ik hieruit geselecteerd en verdeeld in twee categorieën: fysieke/uiterlijke kenmerken en innerlijke kenmerken. De uit de primaire teksten van Krafft-Ebing en Hirschfeld ontleende karakteristieken die homoseksuelen zoal vertoonden, zijn in dit onderzoek gebruikt als basis voor het analysemodel. In figuur 1 en 2 zijn de geconstateerde kenmerken schematisch uitgewerkt in fysieke/uiterlijke en innerlijke kenmerken.

38 Krafft-Ebing, 220-283. 39 Hirschfeld, 76-104.

Grote dromerige ogen; ronde lichaamsvormen; smalle schouders; breed bekken; kleine handen en voeten; blanke, gladde huid; blozen snel; zwakke spieren; lijken jonger dan ze zijn; lichte borstvorming komt soms voor; trippelende, wiegende gang; vrouwelijke armbewegingen (hand aan de kin); hoge stem; neiging tot migraine; soms buikpijn die op menstruatiepijn lijkt; goede gezondheid; sterk zenuwstel; vrouwelijke houding; hoge stem; soms vrouwelijke rondingen; zachter en fijner haar.

(20)

In de analyse worden afzonderlijk twee clusters van twee romans behandeld, waarvan de eerste zijn verschenen begin twintigste eeuw en de andere in de eenentwintigste eeuw. Hierdoor kan een heldere vergelijking tussen beide periodes gemaakt worden. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van citaten, wordt verwezen naar de gelezen edities die te vinden zijn in de literatuurlijst. Elke analyse wordt ingeleid met een korte schets van de verhaallijn en de auteur. In het geselecteerde corpus wordt vervolgens gezocht in hoeverre bovenstaande kenmerken van toepassing zijn op de homoseksuele verhaalpersonages, of zij juist hiervan afwijken. Dit geeft antwoord op de eerste deelvraag. Om deze personages helder te analyseren is het noodzakelijk hen te behandelen in het licht van een aantal aandachtspunten. Zo zal worden gekeken naar de rol die de personages in de roman vervullen, de relaties die zij met andere personages onderhouden en de ruimte waarin zij zich begeven. Hierbij wordt steeds de vertelwijze en focalisatie in acht genomen.

Het is relevant om stil te staan bij de functie of rol die de homoseksueel in het verhaal vervult. Neemt hij in het verhaal een bepaalde rol aan die past bij de karaktertrekken die Krafft-Ebing en Hirschfeld hebben vastgesteld? Is hij bijvoorbeeld inderdaad het zorgzame en vredelievende broertje dat conflicten uit de weg gaat en zichzelf opoffert in conflictsituaties? Daarnaast wordt niet alleen gekeken naar de eigenschappen en kenmerken van de homoseksueel zelf, maar ook naar zijn relatie tot de andere personages in het verhaal en de manier waarop deze andere personages neergezet worden. Worden heteroseksuele mannen bijvoorbeeld nadrukkelijk op een andere wijze gepresenteerd en worden er eventueel andere homoseksuele karakters opgevoerd die op dezelfde dan wel andere wijze worden afgebeeld? Hierbij is het essentieel om te kijken wie het homoseksuele personage of de homoseksuele thematiek focaliseert in de teksten. Wie doet de relevante uitspraken in het kader van homoseksualiteit en wat zegt dat over de inhoud en de betekenis van deze uitspraken of

Gevoelig, emotioneel; dienstbaar; trekken naar moeder/zusters, vrouwelijk gezelschap; praatgraag (hetzij met vrouwen of gelijkgestemden); verlegen in gezelschap van mannen; gevoelig voor bewondering; opofferend; niet wraaklustig; vergevingsgezind; grootmoedig; idealistisch; filantropisch; geduldig; bescheiden; houden van vrouwenwerkjes zoals het huishouden, interieur, bloemenkunst, koken, naaien, borduren; houden van kunst, literatuur, het esthetische, cultuur, muziek, theater, natuur; bekommeren zich om welzijn van anderen; voorkeur voor geestelijke arbeid in plaats van lichamelijke; interesse voor antiquiteiten; houden niet van roken, drinken, mannelijke sporten (maar wel wandelen, dansen), wiskunde; vrouwelijk handschrift; opvallende smaak in kleren (enigszins vrouwelijk, bijvoorbeeld laag uitgesneden kledingstukken); (antieke) lange gewaden en mantels; sieraden; zichzelf opdoffen; bij bals graag in travestie;

Vrouwelijke interesse in mannen; ondenkbaar om met een vrouw te gaan; voelen zich tijdens de seks als vrouw; neiging tot passieve pederastie; kuis en schuchter; geen behoefte aan nageslacht.

(21)

gedachteweergaven? Dit beïnvloedt de wijze waarop de beeldvorming van de homoseksueel in het verhaal plaatsvindt en vervolgens geïnterpreteerd wordt door de lezers.

Ook de ruimte waarin het verhaal is gesitueerd kan een afspiegeling zijn van het homoseksuele personage. De manier waarop invulling wordt gegeven aan de ruimte in literatuur vervult vaak een symbolische functie en kan in het teken van dit onderzoek het homoseksuele karakter versterken. Hierbij wordt bijvoorbeeld gekeken naar het interieur van de homoseksueel en de aanwezigheid van ‘vrouwelijke’ elementen in zijn huis. Daarnaast kan ruimte in bredere zin een rol spelen wanneer bijvoorbeeld in het verhaal plaatsen bezocht worden waar homoseksualiteit mee samenhangt, bijvoorbeeld een bordeel of het gekolonialiseerde Oosten, waar een vrijere seksuele moraal heerste.40 Tot slot wordt stilgestaan bij de aanwezigheid van eventuele inleidingen en motto’s met betrekking tot homoseksualiteit. Zij kunnen bijdragen aan de thematiek van de verschillende literaire werken.

Nadat de kenmerkende eigenschappen van de aangetroffen homoseksuele personages uit een roman zijn vastgesteld, worden deze eigenschappen vergeleken met de vastgestelde kenmerken uit het analysemodel. Per werk zal op deze wijze de tweede deelvraag beantwoord worden. Tot slot worden beide clusters met elkaar vergeleken en wordt gekeken naar de verschillen en overeenkomsten die worden aangetroffen tussen de romans uit de verschillende periodes. Dit geeft antwoord op de laatste deelvraag.

3. Analyse

Alvorens ik met de analyse begin van de geselecteerde titels uit de periode begin twintigste eeuw, is het nodig stil te staan bij het karakter van deze twee romans. In beide gevallen gaat het namelijk om zogeheten tendensliteratuur, waarbij het geschreven werk door de auteur wordt ingezet om aan de lezer een boodschap over te brengen. Zo probeerden Charley van Heezen en Wilma Vermaat door middel van hun literaire werken een breder begrip voor homoseksualiteit te creëren. Vaak gaat tendensliteratuur gepaard met het haast overmatig herhalen van deze boodschap, die wordt vertolkt door personages ofwel door een verteller. Dergelijke ‘spreekbuispersonages’ hanteren de wenselijke standaarden, die door de lezer opgepikt dienen te worden. Vaak staat tegenover de protagonist – het personage dat de wenselijke houding vertegenwoordigt – een personage dat juist de te verwerpen houding aanneemt – de antagonist. Uitspraken die gedaan worden door de antagonist en vaak haaks staan op de visie van de protagonist, dragen ten positieve bij aan de boodschap die door de protagonist wordt uitgedragen. Daarnaast zijn er in tendensliteratuur vaak personages aan te treffen die het gewenste inzicht nog moeten verkrijgen in de loop van het verhaal. Ditzelfde

inzicht dient na lezing van de roman ook bij de lezer verworven te zijn.41 (Een aantal van) deze

aspecten van tendensliteratuur zijn terug te vinden in Anders en God’s gevangene.

40 Hekma, 64-67.

41 Bork, G.J. van, Delabastita, D. et al. Algemeen letterkundig lexicon: tendensliteratuur (2012-2016).

Geraadpleegd op 19 juni 2017, beschikbaar via

(22)

3.1. Anders

De eerste roman die geanalyseerd is in dit onderzoek is Anders (1918), geschreven door Joannes

Henri François (1884-1948) en verschenen onder het pseudoniem Charley van Heezen42.

François was zelf homoseksueel en tevens een homoactivist. Onder andere door zijn literaire werken bracht hij een meer ruimdenkende kijk op homoseksualiteit onder de aandacht. In

Anders wordt op een bepaald moment de titel Open Brief aan hen die anders zijn dan de anderen. Door een hunner genoemd. Open Brief is een werkelijk bestaand werk van de hand van François zelf,

gepubliceerd in 1916. Het is een brochure, bedoeld om homoseksuelen te steunen in hun leed en hen gerust te stellen dat ze niet de enigen zijn. In het verhaal van Anders wordt deze brochure dan ook op dezelfde wijze ingezet. Waarschijnlijk is Anders zelf op een soortgelijke manier ingezet om ‘gelijkgestemden’ inzicht te verschaffen in zichzelf en in de verwarring die zij voelden door hun anders-zijn.

Het verhaal van Anders wordt verteld door een alwetende vertelinstantie die buiten het

verhaal staat. Hierdoor krijgt de lezer inzicht in gedachten van ieder personage en worden de beeldvormingen van de personages deels door de verteller tot stand gebracht. Het commentaar van de verteller is subtiel, maar duidelijk aanwezig in de gehele roman. Samen met een aantal belangrijke personages stuurt de verteller de lezer dan ook in de richting van de boodschap van de roman. Hierdoor valt Anders naadloos in het stramien van tendensliteratuur. Hoe de verteller bijdraagt aan de totstandkoming van de boodschap van de roman wordt later in de analyse besproken.

Anders gaat over familie de Laet uit Den Haag. De zoon van Mevrouw de Laet, Henk,

heeft jarenlang in Indië gewoond en keert met zijn inheemse vrouw Toet terug naar Nederland om zijn zoon Eddy na zes jaar weer te zien. Eddy heeft deze tijd bij de zus van Henk en haar man, Dora en Alfred, verbleven. De broer van Alfred, Paul, is een homoseksueel, maar houdt dit verborgen voor zijn familie en de buitenwereld – op een enkele goede vriend na. Hij heeft veel tijd met Eddy doorgebracht en koestert uiterst liefdevolle gevoelens voor hem, ondanks het leeftijdsverschil. Wanneer Henk Paul samen ziet met een bekende homoseksueel, wordt hij wantrouwig en schakelt een rechtskundig adviseur in, die Paul in de val probeert te lokken door een minderjarige jongen op hem af te sturen. Daarnaast benadert hij Frits van Loo, een van Pauls vrienden en drijft hem in het nauw door de vraag te stellen of Van Loo zich wel bewust is van het feit dat Paul homoseksueel is. Van Loo antwoord bevestigend, waarmee de rechtskundig adviseur bevestigd wordt in zijn vermoedens over Paul. Via Henk komt Pauls familie achter zijn anders-zijn en Paul moet het contact met Eddy verbreken, omdat Henk van mening is dat hij een negatieve invloed op zijn zoon heeft en van Eddy ook een ‘slappeling’ maakt. Alfred kan het niet verdragen dat zijn broer homoseksueel blijkt te zijn. Na een verhitte discussie tussen Paul en Alfred en later tussen Alfred en Dora blijkt dat Alfred voornamelijk bang is voor de veroordeling van de maatschappij en dat vindt hij reden genoeg om zijn broer uit zijn leven te bannen. Doordat Paul wordt verstoten door zijn familie en daarnaast niet meer met Eddy mag communiceren terwijl zij in dezelfde stad leven, ziet Paul zich gedwongen te vertrekken en hij verhuist naar Italië. Wanneer Eddy op kamers gaat wonen, komt hij erachter dat hij anders is dan andere jongens. Hij lijdt zwaar onder dit besef, maar door middel van een

(23)

Open Brief die hij toegestuurd krijgt van Van Loo ontdekt en ‘accepteert’ hij zijn ware aard. Hij

schrijft Paul en hun liefde blijkt uiteindelijk wederzijds.

Op de eerste pagina van Anders treffen we een voor zichzelf sprekend motto aan van C.

S. Adama van Scheltema (1877-1924), een toen erg populaire Nederlandse dichter: ‘Aan hen, die heimelijk geteekend zijn, Die in hun hart een diepe schaduw dragen’ (p.1). Het citaat komt uit Zwervers verzen (1904) en gaat over ander maatschappelijk leed, maar wordt hier door Van Heezen aan homoseksualiteit gekoppeld. Door dit motto voor deze roman te gebruiken, blijkt dat Anders niet alleen geschreven is om het maatschappelijke beeld van homoseksualiteit te veranderen, maar daarnaast is opgedragen aan hen die ‘in hun hart een diepe schaduw dragen’ en is bedoeld om hen te steunen. Duidelijk wordt direct dat Anders is geschreven met een sterk engagement. Het is dan ook een geschikt voorbeeld van de verschenen tendensromans uit de periode rond 1900 die inhaken op de maatschappelijke houding tegen homoseksualiteit, evenals het wetsartikel 248bis, waaraan – zoals zal blijken – herhaaldelijk wordt gerefereerd.

Het voorwoord is geschreven door de Nederlandse auteur, toneel- en geschiedschrijver

J. L. Walch (1879-1946). Opvallend is dat uit zijn inleidende schrijven zeker geen eenduidig positieve houding jegens homoseksualiteit blijkt. Zo schrijft hij:

(…) dat ik al de eigenaardige situaties welke in “Anders” voorkomen, met ook maar eenig meegevoel heb kunnen lezen; integendeel: veel van het leven dat hier ten schouw wordt gedragen, wekt meer mijn tegenzin dan mijn sympathie – al ben ik mij tegelijkertijd bewust, dat dit een gebrek kan zijn in mijn waarderingsvermogen (p.3).

Walch voelt duidelijk weinig sympathie voor homoseksualiteit. Hij distantieert zich eerder van dit verschijnsel, dat bij hem ‘tegenzin’ opwekt en waarin hij zich geenszins kan verplaatsen. Hierbij moet in acht worden genomen dat ten tijde van de verschijning van Anders in 1918 homoseksualiteit door de maatschappij als verkeerd werd gezien en publiekelijk onbespreekbaar was, met als gevolg dat iemand als Walch niet gemakkelijk openbaar sympathiseert met dergelijk verschijnsel. Ondanks zijn afhoudende opstelling, beveelt Walch het boek aan eenieder aan, omdat het ‘den onbevangen lezer [zou] kunnen voorlichten tot een ruimer begrip; hem brengen tot een wijzer en menschlievender oordeel over wat ons, die niet “anders” zijn, vreemd is’ (p.4). Het feit dat Walch zich bewust is van zijn mogelijk beperkte visie, onderstreept juist het doel van het boek en draagt daarmee bij aan het wakker schudden van de lezers, zodat ook zij kritisch naar hun eigen oordeel zullen kijken. Dit is conform aan het karakter van de tendensroman.

In Anders wordt verwezen naar een andere bestaande roman uit dezelfde periode,

Levensleed (1911) van M. J. J. Exler (1882-1939). Ook Exler was een homo-emancipator en Levensleed valt eveneens onder de tendensliteratuur: beide populariseren wetenschappelijke

kennis om een breder begrip wat betreft homoseksualiteit onder de lezers te realiseren. Paul

stuurt Mien een exemplaar van dit boek om haar inzicht te verschaffen in zijn anders-zijn: ‘En

(24)

worden. Hoewel de wetenschap ervoor zorgde dat er enerzijds meer begrip ontstond voor homoseksuelen, werd ook de zichtbaarheid van homoseksuelen in de hand gewerkt.

De twee homoseksuele mannen die de centrale posities in Anders vervullen (Paul en Eddy) vormen de rode draad in onderstaand overzicht van de belangrijkste aangetroffen kenmerken in Anders.

3.1.1. Paul

In het eerste gedeelte van de roman speelt Paul – en zijn anders-zijn – een aanzienlijke rol. Hoewel niet direct duidelijk is dat Paul homoseksueel is, wordt door de vele beschrijvingen van zijn vrouwelijke verschijning en karakter al gauw duidelijk dat hij anders is dan andere mannen. Wanneer hij zijn intrede doet in het verhaal, wordt direct op zijn vrouwelijke trekjes gewezen door de verteller. De opvallende smaak in kleding, het fijne, bleke gelaat en een zachte blik in zijn ogen verraden – in combinatie met ‘het haast vrouwelijke van den gevoeligen kop’ (p.13) – voor de opvallende lezer direct het anders-zijn van Paul. Verder wordt door de verteller de zachte, vrouwelijke stem van Paul opgemerkt, evenals zijn ‘bijna-overdreven verzorgde nagels’ (p.81) en ‘zachte haren’ (p.148). Henk, die weinig opheeft met Paul en zijn ‘slappe aftreksel van een man’-zijn, stelt dat Paul als kind ‘net een meisje’ (p.32) leek.

In het verhaal zijn naast uiterlijke kenmerken voornamelijk veel innerlijke trekjes terug te vinden die rond 1900 gekoppeld werden aan homoseksualiteit. Wanneer we kijken naar de functie die Paul vervult in het verhaal en de manier waarop hij zich met de andere personages verhoudt, valt een aantal dingen direct op. Allereerst is zijn gevoelige en filantropische aard door het hele verhaal zichtbaar. Hij helpt andere jongens en mannen die moeite hebben met hun anders-zijn op de goede weg en laat hen inzien dat zij niet minder zijn dan anderen, maar slechts een variatie vormen. Hiermee is hij voor vele (jonge) homoseksuelen van onschatbare waarde. Tijdens deze gesprekken, die hij volstrekt zonder persoonlijk gewin voert, is hij uiterst geduldig. Paul is de protagonist en vertegenwoordigt in Anders als het ware de stem van ‘de wetenden’: zij die inzicht hebben in het ware wezen achter de homoseksueel en een verlichte en ruimdenkende kijk hanteren op dat wat door de onwetende maatschappij als schandelijke afwijking wordt ervaren. Hij verspreidt deze kennis onder gelijkgestemden en andere geïnteresseerden, zoals Mien. De verteller speelt eveneens een rol bij de verspreiding van deze kennis onder de lezers, bijvoorbeeld wanneer Paul op het punt staat om Mien in te lichten over ‘de ingewikkeldheid van zijn anders-zijn’ (p.82). De verteller maakt expliciet duidelijk waar Paul precies mee worstelt en wat zijn anders-zijn inhoudt: dat hij een man is, maar toch ook zoveel vrouwelijks heeft.

(25)

homoseksuelen bestaan die zich vergrijpen aan minderjarigen. Pauls omgang met Eddy is voornamelijk gebaseerd op gemeenschappelijke interesses voor allerlei kunstvormen als muziek, beeldende kunst en literatuur. Paul is zelf kunstenaar. De nadruk in de relatie van Paul en Eddy ligt op het esthetische en hun omgang krijgt hierdoor iets verhevens.

De goede relatie tussen Paul en Eddy vertoont een schril contrast met de wijze waarop

Henk met zijn geliefdes omgaat. Henk wordt in Anders als het toonbeeld van ‘een echte man’ neergezet: hij is groot, sterk en vooral ruw en mannelijk. De verteller laat zien dat Henk als geen ander van vrouwen houdt en op straat kan hij zijn ogen dan ook niet van al het vrouwelijke moois op straat afhouden. Het blijft niet bij kijken: met zekere regelmaat bedriegt hij zijn vrouw Toet met vrouwen uit het café. Daarover voelt hij zich geenszins schuldig en hij beschouwt het eerder als een logisch gevolg van zijn onbedwingbare, mannelijke lusten. Henk is hiermee een tegenpool en antagonist van Paul. Pauls voorzichtigheid jegens Eddy en hun wederzijdse liefde (hoewel die pas op de laatste pagina’s wordt bezegeld) is daarentegen op veel meer gebaseerd dan alleen de lust waardoor Henk gedreven wordt. De tegenstelling tussen Paul en Henk op moreel vlak is veelzeggend en wordt glashelder gemaakt door de verteller. Tijdens een gesprek over Eddy’s opvoeding en de rol die muziek daarin speelt bijvoorbeeld, licht de verteller toe: ‘Henk voelde er niet veel voor. Als uitspanning, amusement was ’t goed. Maar ’t moest daarbij blijven. En van doorgaan voor viool, zooals Eddy beweerde te willen, zou nooit iets komen, zoolang hij leefde’ (p.30). Henk is geenszins geïnteresseerd in ‘het hogere’, hij snapt niets van de interesses die Paul en Eddy delen voor het esthetische en verbiedt Eddy dus ook om door te studeren als violist. Hij wijst meerdere malen op het slappe, weke en vooral onmannelijke van Paul en zet zich hier sterk tegen af. Iets vrouwelijks doen als ‘echte’ man – zoals het kopen van bloemen voor jezelf – is uit den boze in de optiek van Henk. Hij staat als het ware symbool voor de onwetende en ongeëmancipeerde maatschappij en komt als schoolvoorbeeld van een heteroseksuele man in negatief daglicht te staan, wat de goedheid van Paul nog maar eens bevestigt. De gehele manier waarop Henk wordt neergezet als tegenpool van Paul, ook in moreel opzicht, draagt hierdoor bij aan de boodschap van de roman. De verteller is voornamelijk verantwoordelijk voor deze positionering van Henk en de distinctie tussen Paul en hem. De overige personages hebben geen negatief beeld van Henk, zeker niet voordat zij weet hebben van zijn ontrouw.

Via gedachteweergaven van Paul wordt duidelijk dat hij zich vaak ergert wanneer hij in

gezelschap is van andere mannen zoals Henk, door hun ruwheid en de manier waarop zij ‘een anderen conversatietoon hadden dan wanneer er dames bij waren’ (p.84) en ‘bij wie het gesprek zo dikwijls slechts ging over de lagere dingen van het leven’ (p.91). Heteroseksuele mannen worden weggezet als relatief oppervlakkige wezens. Paul daarentegen kent een diepvoelend karakter, dat door de verteller wordt toegeschreven aan zijn anders-zijn. Paul is wel degelijk erg praatgraag, maar alleen in specifiek gezelschap, bijvoorbeeld van Mien en zijn vrienden – en gelijkgestemden – Duco en Van Loo, aangezien er dan gepraat kan worden over belangrijke en meer verheven zaken.

(26)

bijeen ruimen van het theeservies, wordt hij dan ook door Mien gewezen op het feit dat dit ‘toch geen mannenwerk’ (p.15) is. Paul interesseert zich verder voor al het esthetische en de kunsten en houdt daarnaast van bloemkunst, parfums en het fraai inrichten van zijn woning met onder meer verschillende antiquiteiten. In een zeer gedetailleerde beschrijving van zijn appartement wordt door de verteller uitgebreid de ‘geurenweelde’ beschreven die hij realiseert door parfums te combineren met wierook. Zijn inrichting is uiterst smaakvol en overal pronken bloemen. De ruimte waarmee Paul geassocieerd wordt, is zorgvuldig vormgegeven aan de hand van vrouwelijke elementen.

Paul vertrekt naar Italië op het moment dat zijn familie achter zijn anders-zijn komt. Het feit dat Paul naar Italië vertrekt, is geen toeval en uit de beschrijvingen van Italië aan het einde van Anders blijkt dat daar homoseksualiteit meer getolereerd werd dan in Nederland in de eerst decennia van de twintigste eeuw. Sterker nog, Paul wordt regelmatig seks aangeboden op straat door Italiaanse mannen. ‘Zoo waren ze bijna allemaal, die Italianen. Voor een paar Lire gaven ze zich’ (p.239). Paul heeft hier echter geen boodschap aan. Wel gaat hij elke dag naar badplaats Lido in Venetië om daar zijn kennissen, ‘allen, als hij, ànders’ te treffen (p.241). Er wordt geflirt en homoseksualiteit kan openlijk uitgedragen worden. Er is daar ruimte om ‘het masker te kunnen afleggen’ (p.242) dat zij in het gewone leven steeds moeten dragen om hun anders-zijn te verbloemen.

3.1.2. Eddy

Het tweede gedeelte van de roman draait voornamelijk om Eddy. Zijn verhaal is de belangrijkste component van de roman, aangezien het de bewustwording van het anders-zijn van een jongeman vertelt. De verteller maakt de lezer al vrij snel duidelijk dat Eddy hetzelfde is als Paul door te wijzen op hun overeenkomsten, voornamelijk hun gevoeligheid en zachte aard. Voor Eddy is het echter lange tijd onduidelijk waarom hij zich zo anders voelt dan de andere jongens. Er ontstaat een soort vertrouwensrelatie tussen de verteller en de lezers, doordat zij reeds weten wat Eddy op het punt staat te ontdekken. De verteller neemt de lezer als het ware bij de hand en laat het gehele bewustwordingsproces van Eddy zien.

Ook voor Eddy wordt de vergelijking gemaakt met het meisjesachtige, de ‘vrouwelijke

ronding van het gezicht’ (p.106) en zijn slanke handen. Eddy spreekt zijn verwondering uit tegenover Paul, omdat hij op school vaak ‘jongejuffrouw of meisje’ (p.49) genoemd wordt. Eddy vermoedt dat dit mede te maken heeft met zijn hoge stem en omdat hij de ruwheid van de andere jongens afwijst. Naast enkele uiterlijke kenmerken is de wijze waarop Eddy in het verhaal wordt geplaatst en met name zijn innerlijke strijd nog veelzeggender. Eddy’s rol in het verhaal staat zoals gezegd in het teken van het bewustwordingsproces van een jonge homoseksueel. Vanaf het moment dat Eddy op kamers gaat in Leiden, komt het besef dat hij anders is dan andere mannelijke leeftijdsgenoten in een versnelling. Dagenlang brengt hij piekerend op zijn kamer door, maar hij komt er maar niet achter waarom hij zo ongelukkig is in het gezelschap van andere jongens en waarom zij zo ruw zijn terwijl hij zelf zo gevoelig is. Op het moment dat het vermoeden begint te dagen dat hij aantrekkingskracht bezit voor zijn eigen geslacht, slaat de schrik hem om het hart. Dit kwam toch alleen voor in gemene mannen ‘waarover een ieder, en terecht, met afschuw spreekt’ (p.208)? Het feit dat Eddy misschien zelf ook zó slecht is, was voor hem onbegrijpelijk. Eddy besluit advies in te winnen bij een dokter – ‘Er moesten toch

(27)

met een vrouw te zijn. Deze uitspraak van de dokter komt niet overeen met de nieuwste bevindingen van verlichte artsen uit deze periode en hiermee wordt getoond dat er ook binnen de medische wereld nog sterke onwetendheid of intolerantie heerste jegens homoseksualiteit. Eddy’s gedachten en zijn onbegrip voor zijn eigen situatie drijven hem tot wanhoop en het idee om zichzelf van zijn leven te beroven spookt door zijn hoofd. Hij geeft echter niet toe aan dergelijke gedachten en besluit het doktersadvies op te volgen, maar alles aan dit idee staat hem tegen. Wanneer de vrouw in kwestie haar arm door de zijne steekt, voelt hij al een sterke weerzin die alleen maar groter wordt als ze haar appartement binnentreden en hij een half uur later ‘moreel onpasselijk en (…) in- en uitwendig bezoedeld’ (p220) weer buiten staat.

Eddy is erg solitair in het hele verhaal. Hij vertoont allerlei trekjes die niet in het plaatje van mannelijkheid passen en zijn anders-zijn zorgt ervoor dat al zijn relaties met anderen stroef verlopen. Van zijn vader krijgt Eddy weinig steun op de gebieden die hemzelf zo interesseren: zijn passie voor vioolspelen en muziek wordt niet begrepen of toegejuicht, integendeel, evenals zijn handigheid met naaien en liefde voor bloemen. Eddy besluit zijn anders-zijn zo goed en zo kwaad hij kan te verhullen. Hij besluit te stoppen met handwerken en veel sigaren te gaan roken, om zo mannelijker te worden – of in ieder geval te líjken voor de buitenwereld. Zij wilde immers bedrogen worden en de ware aard van mensen zoals Eddy niet zien. Alleen bij Paul heeft hij het idee dat die hem enigszins begrijpt en hij vraagt zich dan ook af bij al zijn ‘jongensverkeerdheden (…): “Hoe zou Paul dat vinden?”’ (p.75). De keuze voor het woord ‘jongensverkeerdheden’ geeft weer dat gedacht werd dat zowel jongens als meisjes aan bepaalde standaarden moesten voldoen en dat hiervan niet diende te worden afgeweken. Tevens bevestigt het de aanwezigheid van vrouwelijke elementen in homoseksuele jongens en mannen. Paul vertrekt op een gegeven moment echter naar het buitenland zonder Eddy uit te leggen waarom en Eddy voelt zich in de steek gelaten. In Den Haag had Eddy slechts één vriend, Max Witters, hoewel deze relatie oppervlakkig bleef voor Eddy. ‘Max was een fanatiek

sport-liefhebber, woonde alle matches bij, muntte zelf in allerlei uit. Eddy hield niet van sport’ (p.134).

De dingen waar Eddy zich wel voor interesseerde, zoals onder meer toneel, bloemen en handwerken, worden in het verhaal steeds in verband gebracht met vrouwelijkheid – of onmannelijkheid.

In Leiden ontmoet Eddy een jongen, Willem de Jonge, tot wie hij wel een zekere aantrekkingskracht voelt ondanks zijn weerstand tegen de andere jongens van zijn studie door hun ‘noodeloos-ruwe en schreeuwerig-oppervlakkige’ (p.133) mannelijkheid. Hij is te schuchter om hem aan te spreken, maar ze raken uiteindelijk bevriend. Wanneer Wim ziek wordt, ontfermt Eddy zich over hem zoals geen vrouw beter had kunnen doen. Eddy praat af en toe met Wim over zijn verwarring over zichzelf. Wim is begripvol, maar vindt hem wel wat sentimenteel voor een jongen. Wanneer Eddy bekent dat hij misschien wel hoort tot hen die slechts geïnteresseerd zijn in mensen van hetzelfde geslacht, wordt hun omgang door deze bekentenis toch beïnvloed.

Evenals Paul heeft Eddy een opvallende smaak wat betreft de inrichting van zijn

studentenkamer. Wim valt meteen op dat Eddy’s kamer anders is dan de meeste andere kamers, veel smaakvoller ingericht. Ook hier speelt het vrouwelijke weer een rol en Eddy vertelt Mien dat zijn kennissen zijn kamer ‘een meisjeskamer’ (p.187) vinden.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

2 Daarbij dient te worden opgemerkt dat er op dit moment nog geen wetenschappelijk onderzoek is gepubliceerd over tijdens coronacrisis gepleegde financieel-economische

Ondanks het feit dat da kwakera geateld zijn ap het zo vroeg mogelijk i n bloei konen van de door haa gekweekte feeeaia'a en de aeer duidelijke voorachriftan daarvoor blijkt tooh dat

The Court reached its conclusion in the light of the factors generally listed in section 33 of the Restitution Act and specifically focussed on the four questions formulated during

However, it can be concluded that pigs raised in a conventional housing system produced meat with similar quality characteristics to the meat produced from pigs raised in a

Leerling 2: In de populatie tijgermuggen kunnen door mutatie en selectie muggen ontstaan die in de Benelux overleven en de

Although it is possible to estimate the number of true positives and negatives and the number of false positives and negatives for every rejection level using microarray data

De voor deze quotiënten gevonden waarden maken het dan ook aannemelijk dat bij de beschreven teeltomstandigheden en bij een toediening van nitraat aan het fertigatiewater

x.an enkele putten raet veel fosforzuur werd een halve rtrsm zinkenloride toeravoe.ü'd, omdat in de literatuur verras ld stond, dat men in waerika had opfcraerkt,