• No results found

Groeiscenario's: Een schets van de economische ontwikkelingsmogelijkheden op langere termijn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Groeiscenario's: Een schets van de economische ontwikkelingsmogelijkheden op langere termijn"

Copied!
162
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tilburg University

Groeiscenario's

Allaart, P.C.

Publication date: 1981 Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record Link to publication in Tilburg University Research Portal

Citation for published version (APA):

Allaart, P. C. (1981). Groeiscenario's: Een schets van de economische ontwikkelingsmogelijkheden op langere termijn. Stenfert Kroese.

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal

Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

(2)
(3)
(4)

GROEISCENARIO'S

BIBLIOTHEEK KATHOLIEKE HOGESCHOOL '

Hogeschoollaan 225, Tilburg

Dit werk terug te bezorgen uiterluk

(5)

GROEISCENARIO'S

Een schets van

de

economische

ontwikkelings-mogelijkheden op

langere

termijn

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VANDEGRAAD VAN DOCTOR INDEECONOMISCHE WETENSCHAPPEN

AANDEKATHOLIEKE HOGESCHOOL TILBURG,

OP GEZAG VANDE RECTORMAGNIFICUS, PROF. DR. G.M. VAN VELDHOVEN,

IN HET OPENBAARTE VERDEDIGEN TEN OVERSTAAN VAN EEN DOORHET COLLEGE VAN DECANEN AANGEWEZENCOMMISSIE

IN DE AULA VANDE HOGESCHOOL

OP VRIJDAG 9OKTOBER 1981 TE 16.15UURPRECIES

DOOR

PIETER CORNELIS ALLAART

geborenteKapelle (Zld.)

17 3 ck 38 6

11 111(1:eli S.Nr.

812109

1.'611.1. : hu 0 1 : *' • LT....„

muwu , UDit 0411-: STB. 88'90

330.35 (4920

1981

(6)

PROMOTOR: PROF. DR.D.B.J. SCHOUTEN

ISBN 90 207 1060 5

© H.E.Stenfert Kroese B.V.-Leiden/Antwerpen

Niets uitdezeuitgavemagworden verveelvoudigden/ofopenbaar gemaakt door middel van

druk,fotocopie, microfilm ofopwelke andere wijze ook,zonder voorafgaande schriftelijke toestemming vandeuitgever.

(7)

Voorwoord

Dat de vooruliggende studie in deze vorm tot standkon komen,isallereerst te danken aan allen die aanmijnopleidinghebbenbijgedragen.Daarbijdient met name te worden genoemd prof. dr. D.B.J. Schouten, wiens colleges bijzonder inspirerend waren,enongetwijfeld nog zijn, vooreenieder die de hoofdlijnen vanhet economisch gebeurentrachttebegrijpen. Tevens past een woord van dank voor het feit datikgedurendedeperiode waarinikwerkzaam was bij het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Publieke Sector te Leiden, ook ten behoeve van dit werk van de daar aanwezige rekenfaciliteiten gebruikhebkunnenmaken.

Tenslotte dient teworden vermeld dat het typewerk opeen uitstekende wijze werdverzorgd door mevrouwM. Banck-Polderman.

(8)

Samenvatting

De geindustrialiseerdelanden bevinden zich ineenperiodevaneconomische stagnatie.Enerzijdsheeftdat belangrijke voordelen doordathetverbruik van energie en natuurlijke hulpbronnen wordt beperkt en milieuvervuiling en ruimtebeslag in geringere mate optreden. Anderzijds gaat de lage econo-mische groei gepaard meteentoenemende ongewenstewerkloosheid,dieleidt tot pogingen deproduktiegroei opnieuw tedoen toenemen.

In deze studie is nagegaan welke mogelijkheden er zijn voor ontwikke-lingen met een structureel lage produktiegroei, waarbij tevens behoud van volledige werkgelegenheidisgewaarborgd.

In hoofdstuk 1 worden op elementaire wijze enkele kenmerken van een ontwikkeldeeconomie beschreven, waarnahoofdstuk 2vooralistoegespitst

op'de ontwikkeling vandeNederlandse economie indejaren zeventig. Uit het gepresenteerdecijfermateriaal blijkt dat het produktie-aandeel vande collec-tievesectorin constante prijzen ongeveergelijkgebleven is, maarinlopende prijzen met 5procent-puntenisgestegen.Ditlaatste, gevoegd bij eensterke groei van hetaantal uitkeringstrekkers, heefteenbelangrijke stijging van de

collectieve lastendruk tot gevolg gehad. De arbeidstijd is gedurende deze periode met ruim 1 procent perjaargedaald.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de samenhang tussen de collectieve

sector endemarktsector. Daarbij wordteenrekeningenstelsel gepresenteerd,

dat debasisvormtvoor cufermatige overzichtenin latere hoofdstukken. De

opvatting datdemarktsectorhet financieringsdraagvlak vormt voor de col-lectievesector is een vandebelangrijkstestellingen.Voortswordthet begrip

collectievelastendrukkritischbelicht endevraag aan deordegesteld o f er een norm gesteld kan worden voor de stijging van deze druk. De gangbare

definitie vandecollectieve lastendruk ishetquotient vandetotalecollectieve lasten enhetnationaal inkomen.Voorbeleidsdoelstellingen is het doorgaans

echter beter de op de marktsector rustende lastendruk te hanteren. Het verschiltussenbeidemaatstaven hangtvooralsamen metderelatieveomvang van de opoverdrachtsinkomensrustendecollectieve lasten.

(9)

functioneert niet meerbevredigend als delastendruk algemeen als te hoog

wordtervaren.

In hoofdstuk4wordtdemarktsectornader onderscheiden ineen

produk-tieve sector, die materiBle goederenvoortbrengt, eneendienstensector. In de presentatie van een statisch evenwichtsmodel komthet veronderstelde

ver-band tussen beidesectoren tot uiting.Tevens wordteen cijfervoorbeeld

ge-geven in de vorm vaneenrekeningenstelsel,waarbijgestreefd isnaar verhou-dingen dieglobaaldeNederlandse economie weerspiegelen. Voorde

beschrij-ving van de verschillende groeiscenario's vormt deze structuur steeds het uitgangspunt.

Hetin hoofdstuk5besprokenevenwichtige groeimodel beschrijft een

ont-wikkeling waarbij arbeid en kapitaal steeds volledig zijn ingeschakeld en

waarbijdewerkgelegenheid indemarktsector endecollectieve sectordezel fde

groeivoet vertoont. De levensduurvankapitaalgoederenblijft constant, zo-datdemarginaleproduktiviteitsgroei gelijk is aandegemiddelde.Omdat de stijging vandearbeidsproduktiviteit indedienstensectorachterblijft bij die in

de produktieve sector, worden diensten relatiefsteeds duurder. Ondanks verschuivende preferenties inde richting vandedienstensector

blijft,

vooral op den duur,hetgroeitempo vandedienstenproduktie achter bij dat van de

materiBle goederenproduktie. De werkgelegenheidsontwikkeling wordt ge-kenmerkt dooreengroei indedienstensector eneenafname indeproduktieve

sector. Bij ditallesblijftdecollectievelastendruk vrijwel constant.

Hoofdstuk6beschrijfteenontwikkelingwaarbijdewerkgelegenheid in de

marktsector met 1 procent perjaarafneemt endevrijkomende arbeidwordt ingeschakeld in decollectieve sector. Een forse uitbreiding vanallerlei wel-zijnsvoorzieningen is daarbij mogelijk. Genoemde ontwikkeling komt tot stand door indemarktsectordelonenextratelatenstijgen. Indezesector zijn

dandebelangrijkste onevenwichtige ontwikkelingen: extrauitstoot van ar-beid,eenkorterelevensduur van kapitaalgoederen eneendalend rendement. Op lange termijn wordt evenwel een ontwikkeling bereikt met een aantal constantegroeivoeten indemarktsector. Welhebben dezeeenlagere waarde

dan inhet model vanevenwichtigegroei. Vanzelfsprekend is indit welzijns-groeimodelsprake vaneenvoortdurendstijgende collectievelastendruk.

Bij de eerste variant van arbeidstijdverkorting, die in hoofdstuk 7wordt

besproken, is deontwikkeling vande marktsector identiek aan die van het vorige hoofdstuk. De uitdemarktsector vrijkomende arbeid wordt nu

(10)

VIII SAMENVATTING

arbeidstijdverkorting, waarbijhetaantal uitkeringstrekkers, datonvrijwillig

uit hetarbeidsproces gestotenis,extra toeneemt.

In hoofdstuk 8 neemt de arbeidstijd per werkendejaarlijks met een

con-stant percentage af. Hetzelfde geldt, zij het in iets mindere mate, voor de

bedrijfstijd van kapitaalgoederen, dieevenredig met de produktie per man

afneemt.Om volledigewerkgelegenheid te waarborgen,is thans een voort-durendeverlenging vande levensduur van kapitaal noodzakelijk. Oplange

termijngezien kandezeontwikkelingdaarom niet voortduren.Een omscha-keling naardederdevariantvanarbeidstijdverkorting, diein hoofdstuk 9 aan de orde komt, isdan geboden. Deze laatste variant wordt gekenmerkt door een vermindering vanhet aantalarbeidsurenper werkende, gepaard gaande met eengelijkblijvende bedrijfstijd van kapitaalgoederen, welke laatste tot stand komt dooruitbreiding van ploegendiensten en roulatiesystemen. Op

langeretermijn isnu sprake vaneenevenwichtige ontwikkeling vande markt-sector meteen gelijkblijvende levensduur en eenaantal constante groeivoe-ten. Ten opzichte van hetevenwichtige groeimodel zijndegroeivoeten lager,

terwijldearbeidstijd voortdurendafneemt.

In het laatste hoofdstuk worden nogmaals de belangrijkste kenmerken opgesomd vandeverschillendegroeiscenario's. DemateriBleproduktiegroei kanzowelwordenafgeremddoorexpansie vandecollectieve sector als door verkorting vandearbeidstijd. Ingevalvanmaterielenulgroei zijnde

(11)

Inhoud

Voorwoord f v Samenvatting / vi

1. Schets vaneenontwikkelde economie / 1 1.1. Inleiding en probleemstelling / 1 1.2. Produktieen produktiefactoren / 2

1.3. Produktieen behoeftenbevrediging / 4

1.4. De rol vandeoverheid / 5

1.5. Arbeidstijdenvrije tijd / 10 1.6. De economische orde / 11

2. Enkele structurele ontwikkelingen in de Nederlandse economie 1 15

2.1. Inleiding / 15

2.2. De produktiegroei indemarktsector endecollectievesector / 15 2.3. De volumegroei in desocialezekerheid / 19

2.4. Ontwikkelingen metbetrekking totdearbeidstijd / 22

3. Private sector, marktsector en collectieve sector 1 24

3.1. Inleiding / 24

3.2. Een schematischoverzicht / 24 3.3. De draagvlakgedachte / 27

3.4. Het rekeningenstelsel / 28

3.5. Het begripcollectieve lastendruk / 31

3.6. Een norm voordestijging vandelastendruk? / 35

4. De marktsector nader beschouwd 1 42 4.1. Inleiding / 42

4.2. Produktievesectorendienstensector / 42

4.3. Eenstatisch evenwichtsmodel / 45

(12)

X INHOUD

5. Evenwichtige groei van de marktsector 1 57

5.1. De technische ontwikkeling in beide marktsectoren en de collectieve sector / 57

5.2. De groei van hetaantal inkomenstrekkers en deberoepsbevolking

1 59

5.3. De verschuiving van preferenties / 60

5.4. De groei van dekapitaalgoederenvoorraad / 61

5.5. De ontwikkeling vandere*leloonkosten / 62

5.6. De groeivoeten vandevariabelen bijevenwichtigegroei / 62 5.7. De ontwikkeling vandeproduktie endewerkgelegenheid in het

model / 66

5.8 De resultaten van 20 jaarevenwichtigegroei / 67

6. Het welzijns-groeimodel / 13 6.1. Inleiding / 73

6.2. De invloed vaneen extra relfle loonstijging opdeproduktie en

werk-gelegenheid indemarktsector / 73 6.3. De verdeling vanhet groeipotentieel / 74

6.4. De gevolgdemethode bijeenonevenwichtigegroei vandemarktsector en de veronderstellingen / 75

6.5. De ontwikkeling vanenkelebelangrijke variabelen / 75 6.6. De resultaten na 20 jaar / 79

6.7. De groeivoetenperperiode / 84 6.8. De ontwikkeling oplangetermijn / 86 1. Verkorting van dearbeidstijd(0 / 88 7.1. Inleiding / 88

7.2. Veronderstellingen / 88 7.3. De resultaten na 20 jaar / 89 7.4. De groeivoetenper periode / 92 8. Verkorting van de arbeidstijd CIr) 1 94 8.1. Inleiding / 94

8.2. De produktiviteitsontwikkelingvanarbeiden kapitaal / 94 8.3. De ontwikkeling in de loop van de tijd / 97

(13)

9. Verkorting van de arbeidstijd (III) 1 106

9.1. Inleiding / 106

9.2. De produktiviteitsontwikkelingvanarbeidenkapitaal / 107

9.3. De ontwikkeling in de loop van de tijd / 108 9.4. De resultaten na 20 jaar / 111

9.5. De groeivoetenperperiode / 115 9.6. De ontwikkelingoplangetermijn / 115

10. Samenvattingenbeoordeling vandegroeiscenario's / 118 10.1. Vergelijking vandegroeiscenario's / 118

10.2. Nulgroei / 119

10.3. Deofficieuze economie endecollectievelastendruk / 121

10.4. Het besluitvormingsproces / 123 10.5. Internationale aspecten / 128 10.6. Eenideaalschets / 131 Appendix A / 134 Appendix B 1 135 Appendix C 1 136 Appendix D 1 137 Literatuur / 138

Lijst van symbolen / 141

(14)

1. Schets van

een

ontwikkelde

economie

1.1. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING

Een vandebelangrijkste wereldvraagstukken van onze tijdisongetwij feld dat

vandeeconomische groei.Enerzijds bevindteenbelangrijk deel vande wereld-bevolking zichin omstandighedenwaarin aande meestelementaire levensbe-hoeftennauwelijks kan wordentegemoetgekomen,zodateconomischegroei dringend gewenst is. Anderzijds wordt het welvarende deel van de wereld

steeds meergeconfronteerdmetproblemen diezichvoordoen bij een

voort-gaande materi8leproduktiegroei.

Hoewel wijonservanbewust zijn datbeideproblemen niet losvanelkaar gezienkunnen worden, richten wij ons indezestudie met name opde

proble-matiek vanderijkelanden. Deze kanin hoofdlijnenalsvolgt worden

samenge-vat.De technologischeontwikkelingenbiedenin principedemogelijkheid tot

voortgaande materiale groei. Binnen onze economische structuur lijkt die groeinoodzakelijk ter realisering van 66n vandebelangrijksteeconomische doelstellingen,namelijk volledigewerkgelegenheid.Steedssterker manifeste-ren zich evenwel nadelen van het gangbaregroeipatroon:

- op langetermijn dreigtuitputting vannatuurlijkehulpbronnen;hetgrote

beslagdaarop vanderijkelanden is niet aanvaardbaargezien de belangen

van arme landenentoekomstigegeneraties.

- een toenemende materialeproduktie tast in belangrijke matehetleefmilieu aan,onder anderedoor vervuilingenruimtebeslag.

- een groeiende energievoorziening gaat met grote problemen gepaard,omdat zowel kernenergieals kolenenergienauwelijksoverzienbare negatieve

ef-fectenhebben.1

Bij het voorgaande dringt de vraag zich op of er, zonder revolutionaire wijzigingen inonseconomisch systeem,mogelijkheden zijnde welvaartsont-wikkelingdoorgang telatenvinden metbehoudvanvolledige werkgelegen-heidentegelijkertijd eenbeperking van demateriale produktiegroei. Het is

(15)

deze vraag die onzecentrale probleemstelling vormt. Deuitwerking daarvan kan bijdragen tot een vergroting van inzicht in deze problematiek en een bijdrageleveren aaneenverdere discussie.

De grondgedachtewaarvan wijuitgaan, is deze: Bijeen gegeven arbeidsbe-sparende technischeontwikkeling, diezichvooral manifesteert bijde

produk-tie vanmateri8le goederen, zaleenbeperking vandeproduktiegroei relatief

minderarbeid vergen.Het aantal arbeidsuren dat aandezeproduktiewordt

besteed,kanworden beperkt door arbeidstijdverkorting of doorhet

aanwen-den van meer arbeid in dienstverlenende activiteiten. In het laatste geval moet, gezien het marktgedrag van de consumenten, met name worden ge-dacht aan viadecollectievesector gefinancierdedienstverlening.

Bijdeuitwerking vandezegrondgedachte zijn wijalsvolgt tewerk gegaan.

Dit

eerstehoofdstukgeeftverdereenglobalebeschrijvingvandeeconomische

structuur endeeconomische orde van derijkelanden.Inhoofdstuk2wordt

eenoverzicht gegeven van ontwikkelingen inde omvang vandecollectieve sector en vandearbeidstijd inNederland.Vervolgenswordtin hoofdstuk 3 nadereaandacht besteed aandeverhoudingtussen decollectieve sector en de marktsector,benevens aandeinhoudenbetekenis van hetbegripcollectieve lastendruk.Hoofdstuk4beschrijftdestructuur vandemarktsector,zoals die voorde verdere analyse als uitgangspunt dient. In hoofdstuk 5 wordt een

evenwichtiggroeipatroon vandemarktsectorbeschreven,waarbijde

werkge-legenheid indezesectorindezelfdemate groeit als het arbeidsaanbod.

Hoofd-stuk6geeft eengroeipatroonweerwaarbijdewerkgelegenheidsgroei

gecon-centreerd is indecollectieve sector,waarbij,evenals inhetvorige hoo fdstuk, de

arbeidstijdconstantblijft. In dehoofdstukken 7,8 en9komen drie groeipa-tronen aan de orde met verschillende vormen van arbeidstijdverkorting. Tenslotte worden in hoofdstuk 10devoorgaande analyses nogeensexpliciet

met de probleemstelling geconfronteerd. Tevens wordt daarbij enige aan-dachtbesteed aandeinternationale context.

1.2. PRODUKTIE EN PRODUKTIEFACTOREN

Onder produktiewordt indeeconomiedoorgaansverstaan hetvoortbrengen van goederenendiensten metbehulpvandeproduktiefactoren arbeid, natuur en kapitaalgoederen.Delaatstgenoemdeproduktiefactor wordt ook wel een afgeleide genoemd, omdateen kapitaalgoed slechtskan ontstaan door het bewerken vandenatuur. Toch worden dikwijls maartweeproduktiefactoren

(16)

PRODUKTIEENPRODUKTIEFACTOREN 3

van het feit dathetbegrippenapparaat vandemoderne economische weten-schapzich vooralontwikkeldheeft in eentijdwaarindenatuurlijke hulpbron-nenrelatief overvloedigwaren.Bovendien werd doordeimpuls die Marx aan heteconomisch denken gaf,deaandacht vandeeconomen mede gericht op de

klassenstrijd tussen arbeiders en kapitaalbezitters. Beschikbaarheid van na-tuurlijke hulpbronnen was door dezeoorzaken lange tijd geen interessante categorie. In onze tijd iserechter weer sprake vaneerherstel voordefactor natuur. Met nameisduidelijkgeworden dat bij eensteedsverder groeiende

produktievankapitaalgoederen enmateriale consumptiegoederen grote te-kortendreigen van sommigedelfstoffen, waaronderleveranciers van energie. Ook zijn extra voorzieningen nodig omhetnatuurlijkemilieu voor mens, dier en plantleefbaarte houden.2

Ondankshetbovenstaandezullen ook wij hierwerken met twee produktie-factoren:arbeidenkapitaal. Daarvoor zijnverschillende redenen. Indeeerste

plaats gaanweervan uit datdeeerstkomende decenniadebeschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen nog geen belangrijk probleem vormt.3 In de

tweedeplaatslijkt er,ookzonder datdefactornatuurexpliciet naast arbeid en

kapitaalgesteldwordt,eenredelijkeindruktekunnen wordenverkregen van

de ontwikkeling in het beslag op natuurlijke hulpbronnen. Wij zullen dat doen dooreenevenredig verband te veronderstellen metdetotalemateriBle produktiegroei.

De mogelijkheid van het steeds maar schaarser en duurder worden van natuurlijkehulpbronnen endegevolgendaarvankomen hier niet aan de orde. Aanditprobleemisreedsaandachtgeschonken doordeklassieke economen': en recentelijk is het opnieuw inde belangstelling gekomen.5 De klassieken bleken destijdste pessimistisch in hun beoordeling vande groeimogelijkhe-den. Hetvaltevenwel nietteontkennen dat de doorhenvoorziene ontwikke-ling naar een stationaire toestand niet onbeperkt in de tijd kan worden vooruitgeschoven. Determijn waaropdeeindigheid van de aardeabsolute grenzen stelt aan de economische ontwikkeling is echter ook thans nog moeilijktebeoordelen.

2. Zie bijvoorbeeld Hueting (1974).

3. Totdezeconclusie komt ookhet OECD-rapport'Facingthefuture' (1979).

4. Vooreenoverzicht vandeopvattingenvanSmith, Malthus, Ricardo en Mill, ziemenZweig

(1979).

5. Het hernieuwde debat over'grenzen aan degroei'heefteenbelangrijke impuls gekregen door

(17)

1.3. PRODUKTIEENBEHOEFTENBEVREDIGING

Ineen 'primitieve'samenleving isde produktie volledig gericht op

zelfvoor-ziening. Alsdebehoeften nietveelverderstrekkendan voedselenhuisvesting, zorgtiedervoor zichzelf of voordefamilie waartoe hij of zij behoort. Wie niet in staat is om aanhetproduktieproces deel te nemen,isaangewezen op de

solidariteitbinnendefamilieofbinneneenbepaaldgroepsverband. Allen die weltot werken instaatzijn,zullenzich hiertoeook verplicht voelen door de sterkesociale band die ineendergelijkesamenleving bestaat.

Alsdegroepgroter wordt, ishetmogelijk datdesolidariteit enhet

plichts-besef te veel verslappen. Er is daneenleidinggevende persoonoforganisatie

(overheid)nodig om erop toe te ziendat iedereen, diedaartoe instaat is, ook werkelijkdeelneemt aan hetproduktieproces en dat daarnaast vooralle leden vandegroep gezorgdwordt.Hetlaatste is op tweemanierenmogelijk. In de

eerste plaats kunnen alle werkenden een deel van hun produktie afstaan

(belasting in natura), dat onder de niet-werkenden wordt verdeeld. In de tweede plaats kandetotale produktiein handen vandegemeenschapworden gesteld,waarbijhetleidinggevende orgaandezeverdeelt over alle leden van de groep(volledige collectivisering).

Bij de tot dusver geschetste produktiestructuren isgebruik van geld nog niet noodzakelijk.

Een economischhoog ontwikkeldesamenleving, zoals we die indewesterse landen kennen,wijktin belangrijke mate af vandebovengenoemde

samenle-vingen. Een vergaande arbeidsverdeling noodzaakt tot produktie voor de

markt en hetgebruik vangeld.Hoeweldemensenhierdoor inzekere zin meer vanelkaar afhankelijkzijn,heeftdezeproduktiestructuurdoortoenemende commercialisatie geleid tothetuiteenvallenvan socialestructuren.6 Het indi-viduiseconomischweinigmeer gebonden aaneensociale groep. De

schaal-vergroting indeproduktie heeft weliswaar geleidtotgrote samenlevingsver-banden,maarallen kunnenhierin min ofmeervreemdenvoor elkaar zijn.

Hetisvanuitditoogpunt niet verwonderlijk datdebegrippen solidariteit en

plichtsbese feen kwijnend bestaan leiden: ze worden onvoldoende gevoed vanuitdesocialestructuur.Daardoor ishetnoodzakelijk datdeoverheid via dwangmaatregeleneen herverdeling van geldinkomens, mede over de niet-werkenden, realiseert. In hoeverre het mogelijk is om allen die welkunnen werken daartoe ook te stimuleren, komt in de volgende paragraaf aan de

orde.

(18)

DE ROL VANDEOVERHEID 5

We zullen hiereerst nog de aandacht vestigen openkele vormen van niet-marktproduktie. Hetzounamelijkeenmisverstand zijntemenen dat in onze

tijd bijna alle produktie voor de markt plaatsvindt. Deniet-marktsector is

nogsteeds tamelijk omvangrijk. Hetrelatieve belang ervan isevenwel niet

vasttestellen, omdatalleen een deel vande marktproduktie wordt

geregis-treerd.

Het belangrijkste voorbeeldisnatuurlijkhethuishoudelijk werk, dat voor het overgrote decl niet tegen betaling wordt verricht. Daarnaast moet ge-noemd worden de nogsteedsinbetekenis toenemendedoe-het-zelfbranche. Zowel huishoudelijk werk als doe-htt-zelf activiteiten worden meestal ver-richtten eigen bate, maar men kan zichook inzetten vooreengroep waartoe men behoort

of

gewoon belangelooseenander helpen.Hieruit blijkt dat het

erg moeilijk isde batenverdeling vandezeniet-marktproduktieteschatten. Praktische waarnemingleert dat veel vandezeproduktie dient voordeeigen

behoeftenbevrediging. Er wordt echter ook heel wat vrijwilligerswerk ver-richt, voorhetgrootstedeelbinnenhet kader vaneenbepaalde sociale groep.

Hetisjuist hier dat ook in onzetijdsolidariteitenverantwoordelijkheid nog levende begrippen blijven. Sommigen waarderen ditzo positief, dat ze een meer formele organisatie vanditsoort produktie voorstellen, waaraan dan iedereenkandeelnemen dieniettegenbetaling arbeid verricht.7

Het feit dat niet alle produktie officieel geregistreerd wordt, noopt tot voorzichtigheid metbetrekking tot hethanteren vandeproduktie- en

inko-mensstatistieken. Ook aan de inkomensverdeling wordt eenextradimensie toegevoegd.

1.4. DE ROL VANDEOVERHEID

In de vorige paragraaf kwamreedstersprake dat inonze maatschappij geen garanties meer bestaan, datopvrijwilligebasis ineenredelijkemate gezorgd

wordt voor hen die niet aan het produktieproces kunnen deelnemen. De overheid dient dandezeverantwoordelijkheid op zichtenemen ende werken-den moeteenbijdrage wordenafgedwongen ten bate vandeniet-werkenden. Op dezelfde wijzewordt ook het inkomen tussen dewerkenden onderling herverdeeld. De hoogte van het inkomen is immers mede afhankelijk van

schaarste, machtsposities en toevallige omstandigheden. Dit leidt in eerste

(19)

instantie tot eenzodanig ongelijke verdeling dat een correctie hierop

alge-meen alswenselijk wordtgezien.

Ineensituatie waarin op deze wijze aan iedereen een minimuminkomen wordtgegarandeerd,dreigthet gevaar datdebereidheid tot werken vermin-dert. Zoalswe gezienhebben, is ineensamenleving als de onze inditopzicht weinig meer vanplichtsbesefteverwachten. Men kanweltrachtenditnieuw leven inteblazen dooreenethischreveil ofeenculturele revolutie, maar dit

lijktweinig kansop slagentehebben in onzewesterseideologievan

individue-levrijheidsbeleving. Daarom blijvenin feite slechtstweemogelijkheden over

om depotentielewerkersook werkelijktotdeelname aanhetproduktieproces aantesporen.8 Inde eersteplaats iseensysteemdenkbaarvan rechtstreekse dwang. Ieder die nietvrijwillig aan het werkgaat,wordtonderzocht op zijn of haar mogelijkhedenenvervolgenseen passendetaaktoegewezen. De

arbeids-politie houdt hier toezicht op. Het is duidelijk dat vrijwel niemand een dergelijk systeem wil.Hetalternatiefisdaarmeeonontkoombaar. Dat is het door middelvanfinancieleprikkels stimulerentotdeelname aanhet

produk-tieproces. Erzal daaromaltijdeen redelijk verschil ininkomen moeten zijn

tussenwerkendenenniet-werkenden, maar ooktussenwerkendenonderling,

afhankelijk van prestaties en schaarste: We proberen hier overigens geen antwoordte vinden opdevraag wat in dit opzichtalsredelijk moetworden opgevat.

Naastdeherverdeling vandemarktproduktiehoudtdeoverheid zich ook zelfmet produktiebezig.

Dit

betreftenerzijdszuivercollectieve goederen. Aan het genot vandezegoederen kan men zichniet persoonlijk onttrekken zolang

mendeeluitmaakt vandebetreffendecollectiviteit. Inderegel zouden ze niet

totstand komen alsdeoverheiddeproduktie niet ter handnam.Voorbeelden zijn de defensie en het aanleggen en onderhouden van zeeweringen. An-derzijds produceert deoverheid ook zogenaamdeindividuele goederen, die gratisofvrijwelgratis terbeschikking wordengesteld. Hierbij kan men zich wel persoonlijk aanhetgenot ervanonttrekken.De verdeling vanhetprofijt is

dan ook veel ongelijker dan bij collectieve goederen. Voorbeelden hiervan zijnhet hogeronderwijsenbepaaldeverkeersvoorzieningen.10

8.Stevers (1976).

9.Ookinsocialistischelandenhanteert men inhet algemeendituitgangspunt. Zie bijv. N. Halm, Economic Systems, 1968, p. 183: 'As a rule, socialists realize that wage differentials are a

necessaryfeature o f aneconomythatwants tomaintainfreechoiceofoccupation.'

10. Vooreenuitgebreide beschouwing over collectievegoederenenredenen voor deoverheid om ookindividuelegoederenteproduceren,wordtverwezen naar dehandboeken ophet gebied van de overheidsfinancien, bijvoorbeeld: Duc en Friedlaender ( 1973): Musgrave en Musgrave

(20)

DE ROL VANDEOVERHEID 7

Er is ook een vorm van produktie die de overheid weliswaar aan het particulierinitiatiefoverlaat, maar die vooreenbelangrijk deel via het over-heidsbudget wordt gefinancierd. Het betreft hierdeproduktievan goederen

en diensten die niet ofnauwelijks kopers zou vinden als de consument de kostprijs zoumoeten betalen, maar diedeoverheidzonuttigvindt dat zij via subsidies het gebruik stimuleert. Voorbeelden zijn culturele activiteiten, welzijnsvoorzieningen envelemedischevoorzieningen. Bijdeze gesubsidieer-de activiteiten is geen sprake van het streven naar winst, zodat ook wel

gesprokenwordt vandenon-profitsector. Eenandere benaming is: de

semi-collectieve sector.11

De produktie vandenon-profitsector endeoverheidtezamen noemen we de produktie vandecollectieve sector. Daarmeewordtaangeduiddat collec-tieveorganen, doorhetbeschikbaarstellenvanfinancieringsmiddelen, beslis-sen overdeomvang vandezeproduktie.12

De produktie van de collectieve sector staat naast de produktie van de

marktsector, waarvandeomvangprimair wordtbepaald doorhet gedrag van

afzonderlijke producentenenconsumenten. Indemarktsectorvindtde finan-ciering van hetproduktieprocesplaats doordegeldopbrengstuitverkoop van produkten.

Bijhetonderscheid tussen collectieve sectorenmarktsectorverdienen twee punten nadereaandacht:

- Een scherp onderscheid tussen beide sectoren is moeilijk te maken. Als globaal criterium kan gehanteerd worden dat bedrijven of instellingen behoren totdemarktsectorindien zij meer dan50procent vanhun inkom-sten viademarkt ontvangen, en totdecollectievesector als dit50procent of minder is.

-Overheidsbedrijven behoren tot de marktsector indien zij aan bovenge-noemdcriteriumvoldoen.Eigendom vanenzeggenschap overde

produk-tiemiddelen heeft op zich dus geen invloed op de relatieve omvang van beidesectoren.

De produktie van de collectieve sector komt,evenals de produktie van de

marktsector, uiteindelijkten goede aandeindividueleburgers. Overde verde-ling van deze baten is echter nog niet zoveel bekend.13 Een oppervlakkige

11. Voorditbegrip zie men ookhet volgendehoofdstuk.

12. Goedhart(1977)beschrijftdecollectievesector als het geheel van voorzieningen waarvoor

niet deprijs maardeheffingalsbekostigingsmiddel wordt gebruikt (biz. 4).

(21)

waarnemingleert evenweldatsommige vandezebatenzeerongelijkverdeeld zijn.Ditaspect kan danookzekernietwordenvergeten bij hetverkrijgen van een totaalbeeld vandeinkomensverdeling.

Bijdeproduktie indecollectievesectorwordtgebruikgemaakt van goederen en dienstendieafkomstig zijn uitdemarktsector.14Daartoe vinden produk-tieeninkomensvorming plaats inde marktsector, maar omdeze

markttrans-actiesmogelijk te maken,iseerst eenoverheveling van koopkracht naar de

collectieve sectornodig.

Naast de inkomensverdeling en de produktie van de collectieve sector moeten dus ook deze marktbestedingen door de collectieve sector via het overheidsbudgetworden gefinancierd.

Om allecollectieve uitgaven te financieren, is eenheel stelsel van heffingen ontwikkeld. Ineeneconomischontwikkeld land meteenbelangrijke

markt-sector zijndeheffingen voorhetgrootstedeelgerelateerd aan

markttransac-ties.Dezewordenimmersgeregistreerden geven eenaanknopingspunt om tot

een 'eerlijke' lastenverdelingtekomen.

Naarmate van de opbrengst uit markttransacties een groter deel moet

wordenafgestaan aan deoverheid, groeitdeneiging omdezetransacties niet officieel te registreren. De mogelijkheden hiertoe zijn in sommige sectoren aanzienlijk. Demarktsector kan daarom nogworden onderverdeeld in een legaal eneenillegaal decl. Legale transactiesworden officieelgeregistreerd en dienenalsgrondslag voordeheffingvan collectieve lasten.Illegaletransacties worden gefinancierd in het kader vanhet 'zwarte' geldcircuit. Een relatieve toename vanditzwartecircuitheefttenminste tweebelangrijke gevolgen. In

deeersteplants neemt delastendruk op delegaletransactiesextra toe,

waar-door weereenextrastimulans ontstaat voordeillegalemarkt. Opdezewijze

heeftditverschijnseldeneiging zichzeifte versterken. Indetweede plaats geeft deofficiele inkomensverdeling steedsminderde werkelijkheid weer, omdat alleen het legale inkomen hierin verwerkt is. Het zwartecircuitbemoeilijkt

daarom een goedherverdelingsbeleid.15

Debelangrijkste vormenvanproduktie kunnen nu inhet volgende schema worden samengevat.

14. Anderzijds maaktde marktsectorgebruik van doorde collectievesector geproduceerde

goederenendiensten.

15. Eveneens doen zichproblemen voor bij debeoordeling vande economische groei en de

(22)

DE ROL VANDEOVERHEID 9

private niet-marktproduktie

-legaal

produktle produktle markt sector <

- illegaal produktie collectieve sector

Voordeinkomens-en produktiestatistieken wordenalleen de legale markt-produktie endeproduktie vandecollectieve sector gemeten.16Welkgedeelte vanhet totale inkomen ende totale produktiedit betreft, kan niet worden vastgesteld. Benadrukt moetechter worden datde overigecategorieen niet

kwantitatiefverwaarloosbaar zijn.

Uit hetoogpunt van financiering vandecollectieve uitgaven is hetintussen van belang datde legale marktproduktiehaarrelatieve aandeel in detotale produktie behoudt ofzomogelijk versterkt. Hiertoe iseenintensieve bestrij-ding van hetzwartecircuitnoodzakelijk enmoetuitbreiding vande private

niet-marktsectorzoveelmogelijk wordentegengegaan. Beide zaken zijn

ech-ter moeilijk in de hand te houden, omdat deze verschijnselen het logische

gevolg zijn van de maatschappelijke ontwikkelingen. Verdergaande

ar-beidstijdverkorting en meer algemeneinvoeringvandeeltijdarbeid zullen de

niet-marktproduktieongetwijfeld verderstimulerenenscheppenbovendien

steedsgroteremogelijkheden voor 'zwart'werken.17 Daarstaat tegenover dat

eentoenemendaantalgehuwde vrouwen aandemarktproduktiegaat deelne-men. Hetisvooralsnog nietgeheelduidelijk watheteffect persaldo zal zijn, maar er

lijkt

weinigredentotgerustheidgezienhetzichzelfversterkende effect

van hetzwartecircuit. Welisduidelijk dat, als hetnietgelukt omderelatieve positie vande legale marktsectorte handhaven, het op den duur niet meer mogelijk zal zijnom volgensdetegenwoordigeheffingsgrondslagende collec-tieve Uitgaventefinancieren. Er zaldan mogelijk weer voor eendeel

terugge-vallen moeten worden op heffingsgrondslagen, die men thans nog vindt in

economisch weinig ontwikkelde landen met een relatiefgeringe marktsec-tor.18 Uitverdelingsoogpunt zou dit niet per seeenachteruitganghoeven te

betekenen, aangezienonderdezeomstandighedendelegalemarkttransacties onvoldoendehouvast meer biedenwatbetreft eentevoeren

herverdelingsbe-leid.

16. In de opbelastinggegevens gebaseerdeinkomensstatistiek is eenzeerklein gedeelte van de niet-marktinkomens verwerkt.

17.Zie bijvoorbeeld Vickerman (1980).

(23)

1.5. ARBEIDSTIJDENVRIJE TIJD

Onder arbeidstijd verstaan wij,inaansluiting op wat algemeengangbaar is, de tijddiewordtaangewendvoor produktie indemarktsector ofde

collectie-ve sector.Deprivateniet-marktproduktie wordtdaarmee geacht een vorm te

zijn van vrijetijdsbesteding. Treffend wordtreeds hiermee geillustreerd dat

het onderscheid tussen arbeidstijd en vrijetijd deels een arbitrair karakter heeft. Toenemendecommercialisatieleidtertoe dat activiteiten verschuiven van vrije tijd naar arbeidstijd (bijvoorbeeld bejaardenverzorging), terwijl als gevolg van een hogeentoenemende collectievelastendruk ookeen omgekeer-de bewegingteconstaterenvalt (bijvoorbeelddedoe-het-zelfbranche).19

Andere, in de loop van de tijdin belangrijkheidtoegenomen factoren die hetonderscheidtussenarbeidstijd envrijetijdminderscherpmaken, zijn de tijddie gemoeid is met hetwoon-werkverkeer en de tijddiebuitendenormale arbeidstijd om besteed wordt aan het verwerven of op peil houden van noodzakelijkeberoepskennis.

Uit het bovenstaande blijkt dat het begrip vrije tijd mede een bepaald

tijdsbeslagomvat datopdirecte ofindirecte wijze voor produktieve

doelein-denwordt aangewend.

In de economische theorie wordt de keuze tussen arbeidstijd en vrije tijd

traditioneelgeanalyseerdvanuithetoogpunt vanhetindividu, dat voor

zich-zelfeenoptimale combinatievaninkomenenvrijetijdkiest(deaanbodfunctie vanarbeid).20Uitgangspunt daarbij is dat vrijetijdsbestedinggeen inkomens-verwervende functieheeft. Dezetraditionele benadering roepttweearlei kri-tiek op.

In de eerste plaatswordt,zoalswe gezienhebben,vrijetijdgedeeltelijk wel voor produktieve doeleindenaangewend. De behoefte aanvrije tijd zal daar-om toenemenindien hetmetniet-marktactiviteitentebehalenvoordeelgroter is dan het opdearbeidsmarktteverkrijgen nettoloon.Eendergelijke situatie

kan met name ontstaan bij een hoge collectievelastendruk.

In de tweede plaats heefthetindividu inonze samenlevingweinig

mogelijk-heden de arbeidstijd zelf vast te stellen. Beslissingen op dit gebied worden

veelalcollectiefgenomen inonderhandelingen overdearbeidsvoorwaarden. Individueel afwijkende arbeidstijden worden indepraktijkslechtsbij

uitzon-deringgerealiseerd.

19.Hetlaatste kan. ten gevolge vaneenminder optimale allocatie.metbelangrijke

welvaartsver-liezen gepaard gaan.Zie Boskin(1975).

(24)

DE ECONOMISCHE ORDE 11

Vrijetijdsbesteding gaat vooreengrootdeelgepaard met besteding van geld.

Ditgeldt zowelvoor produktieve vrijetijdsbesteding, waarbij materiifleinputs worden gebruikt, als voor allerlei consumptieve activiteiten,zoalsverkeer en recreatie. Voordefinanciering van aldezevrijetijdsuitgaven iseen

geldinko-menuitmarktactiviteiten onontbeerlijk,hetgeeneenextradimensie geeft aan

dekeuze tusseninkomenenvrije tijd.Ditlaatstgenoemdeaspect is er mede de

oorzaak van dat veranderingen in de contractuele arbeidstijd slechts zeer geleidelijktotstandkomen. Hetisevenwelsterk afhankelijkvanpersoonlijke factorenin welke mate besteding vanvrijetijdgepaard gaat met besteding van geld. Personen dieeenrelatieflageprioriteittoekennen aande beschikbaar-heid van geld enhun vrijetijddoorbrengen opeenwijze dieweinig uitgaven

vergt,21 zullen doorgaanshun arbeidstijd proberenterugtebrengen ten koste vaneeninkomensachteruitgang.Aangezien hethier waarschijnlijkeenkleine minderheidbetreft,22 zal de wens vandezegroep nietincollectieve beslissings-processen tot zijn recht komen. Het lijkt daarom gewenst de individuele keuzemogelijkhedenten aanzien vandearbeidstijdtevergroten.Eentendens in deze richting isoverigens thans reeds waar tenemen. Resumerend volgt thans nogeenoverzicht vanonzeinterpretatie vandebegrippenarbeidstijd en vrije tijd.

1 arbeidstijd (produktiecollectieve sector )in marktsector of

tijdsbesteding < produktief Cprivate niet-marktproduktie ) v rile tijd< iaanmerkelijk beslag

consumptief < P produktlefaktoren

\

weinig of geen beslag

op produktiefaktoren

1.6. DE ECONOMISCHE ORDE

Inhetvoorgaande zijn enkele beschouwingengewijd aan verschijnselen die

betrekkinghebben opdemaatschappelijke ordening vandeproduktie en de

verdeling vandevruchten daarvan.Wekunnen er nietomheen die beschou-wingen teplaatsen in het kader vanhetruime begripeconomische orde.

21. Dit kan zowel betrekking hebben op persoonlijke behoeftenbevrediging (consumptieve

activiteiten) als op dienstverleningaanderden(produktieve activiteiten).

22. De aanleiding tot deze veronderstelling isde uitkomst van een door het CBSgehouden

(25)

Onder de economische orde van een land verstaan we het geheel van instituties, dieheteconomisch leven bepalen.23Dathierbij zeerveelfacetten aanwezigzijn,hoeftgeenbetoog.24Vaak wordt dan ook indeliteratuur een globaleindeling gemaakt van economische stelsels,waarbij enkeleprimaire kenmerken beslissend zijn.25

Aangezien we hier niet uitgebreid op hetvraagstuk van de economische orde kunneningaan,beperken we ons tothet noemen vanenkele belangrijke aspecten vandeeconomische orde, dieeenraakvlak vinden indezestudie. a. De ordening vandeproduktie

In paragraaf 1.4. kwam reeds ter sprake dat een indeling gemaakt kan worden in legale marktproduktie, illegale marktproduktie, private niet-marktproduktie enproduktie van decollectieve sector. De relatieve om-vang vandezecategorieenisongetwij feld Wn vande meest fundamentele aspecten vandeeconomische orde.De structuur vandevoortbrenging is

immersin belangrijkematebepalend vooralle economischeinstituties.26

b. Derelatieveomvang vandecollectievesector

Ineeneconomie dieinbelangrijkemategebaseerd isopmarktproduktie, is

eenbelangrijk kenmerkwelkeomvangdemarktproduktieheeftin verhou-ding totdetotale uitgaven vandecollectieve sector.

Enerzijds isde marktsector voor zijn functioneren afhankelijk van de

aardenomvang vandecollectieveuitgaven,27anderzijds moetde collec-tieve sector grotendeelsvanuitdemarktsector worden gefinancierd.

Derelatieveomvang vandecollectievesectorbepaalt tevenseenander belangrijk kenmerk vandeeconomische orde,namelijk de mate van

vrij-heid voor het individu om het primair verdiende inkomen naar eigen inzichttebesteden. Die vrijheid wordt beperkt doordat consumptie

deels I plaatsvindtopbasisvan collectieve besluitvormingendoordat solidariteit jegens medeburgerswordtafgedwongen.

c. De besluitvormingsstructuur

Een belangrijk aspect van de economische orde is, waar de

beslissings-macht ligt bij deeconomische besluitvorming. In het bijzonder zijn van belangdebeslissingen ten aanzien vanproduktie,consumptie,

inkomens-23.Vrijeinterpretatie vaneendefinitievan Grossman (1967), blz. 3.

24.Voor Nederland wordteenoverzicht vaneconomischeinstitutiesgegevendoor Andriessen, Miedema,Oort,Ridder (1978).

25. Behalve hethiervoor genoemde boekvanGrossman kunnen bijvoorbeeldgenoemdworden Halm (1968)enHartog (1968).

26. Daarnaast isdeproduktiestructuurin belangrijkemate bepalendvoorsociale enculturele structurenengedeeltelijk ookvoormoreleenreligieuze opvattingen.

(26)

DE ECONOMISCHE ORDE 13

verdelingenarbeidsvoorwaarden, waaronderdearbeidstijd.

Globaal kunnen vier besluitvormingscentra worden onderscheiden: in-dividuen, bedrijven, overheidenbelangengroepen.Aanvankelijk heeft de economische wetenschapvooralaandacht besteed aandeeerste twee

groe-pen, hetgeenvooraltotuiting kwam inbeschouwingen over het consumen-ten- en producentengedrag. Geleidelijk zijn evenwel de relaties tussen bedrijfsleven, overheidenbelangengroepen steeds belangrijkergeworden

voor het tot stand komen van economische beslissingen. Het individu wordtdaardoor steedsmeerafhankelijk van collectieve besluitvormings-processen.Bij democratisch ingerichteorganisaties bestaatweliswaar voor

een ieder demogelijkheid invloed uitteoefenen op intenemenstandpunten

en tenemen beslissingen, maarhetresultaat daarvan leidtzelden tot

alge-mene tevredenheid.

Uithetvoorgaande mag nietdeconclusieworden getrokken dat

indivi-dueel gedrag, economisch gezien, vanminderbelanggewordenis.Ondanks toegenomen collectieve besluitvorming heeft het individu nog steeds een

belangrijkebeslissingsmacht. Het kan zichimmers opverschillende manie-renaanautoritairopgelegderegelsofdemocratischgenomen beslissingen onttrekken, danweldaarover onvredekenbaarmaken. Men kan daarbij denken aan verandering van werk, het uittreden uit een belangengroep,

emigratie of aaneenvluohtinillegale activiteitenofdesnoods het plegen

van sabotage.

De centrale rol die wij aanafzonderlijkepersonentoekennen, komt tot uiting inhet onderstaande schema van deviergenoemde

(27)

Tussendebesluitvormingscentravindtvoortdurendwederzijdse beinvloe-dingplaats,terwijl dezerelaties ook onderlingweervervlochten zijn. Een extracomplicerende factor is het feit dat bij bedrijven, overheiden belan-gengroepen de doelstellingen van deze organen vermengd worden met doelstellingen van personen aan wie beslissingsbevoegdhedenzijn

gedele-geerd. Deuiteindelijkebeslissingenkomen dan ook op een nietaltijd even doorzichtige wijze tot stand. Dit geldt mede voor beslissingen die van invloed zijn opdeomvangensamenstelling vandeproduktie inde markt-sector, opdeomvang vandecollectieve sector en op hetaantalarbeidsuren.

Inhet laatstehoofdstuk zullenwedaarom nogmaals opde problematiek

(28)

2.

Enkele

structurele

ontwikkelingen in

de

Nederlandse

economie

2.1. INLEIDINC;

Depotentidleeconomischegroeidievoortkomt uitdebevolkingsgroei en de

technische ontwikkelingkan worden aangewend voor produktiegroei in de marktsector, voor produktiegroei in de collectieve sector of voor diverse vormen van arbeidstijdverkorting. Onder dit laatste verstaan we mede een relatieve toename van hetaantal niet-werkenden,dat afhankelijk is van inko-mensoverdrachten viadecollectievesector. 1

Indithoofdstuk zullenwebeknoptweergeven hoedeproduktiegroei in de

marktsector en de collectieve sector, benevens de arbeidstijd en het aantal uitkeringstrekkers, zich hebben ontwikkeld in de jaren zeventig.2 Deze

beschrijving is van belangomdat inlaterehoofdstukkendestructurele econo-mische gevolgen van de aanwending van het groeipotentieel aan de orde komen. Daarmeewordthet mogelijkdefeitelijke ontwikkelingen indejaren

zeventigteplaatsen in het dooronsgeschetstetheoretischekader. Met name zal blijken datdejarenzeventigin belangrijkemate werdengekenmerkt door,

veetalonbedoelde,groeivertragende ontwikkelingen,zoals dieinhoofdstuk 6

en vooral in hoofdstuk7 wordenbeschreven.

2.2. DE PRODUKTIEGROEI IN DE MARKTSECTOR EN DE COLLECTIEVESECTOR

Het blijkt nietgoedmogelijk om uitdebeschikbare statistiekendewaarde van

denationale produktieexactteverdelen overdemarktsectorenerzijds en de collectieve sector anderzijds. Deproblemen hierbij doen zich met name voor als het gaat om hetuitsplitsenvanproduktiesectoren, die niet totdeoverheid worden gerekend, maar die welgeheelofgedeeltelijk viahetoverheidsbudget worden gefinancierd. In de Standaard Bedrijfsindeling (SBI 1974) van het Centraal Bureau voordeStatistiek vindt mendezesectorenonderdehoofden

1.Dezespecifieke vormvanarbeidstijdverkorting komt aan de orde in hoofdstuk 7.

(29)

'Gezondheidszorg en veterinaire diensten', 'Cultuur, sport en recreatie' en 'Overige dienstverlening'.3

Een gedeelte van deze drie sectoren wordt in een in 1978 verschenen

SER-advies4 aangeduid alsdesemi-collectieve sector.DeWetenschappelijke Raad voorhet Regeringsbeleid(WRR)hanteerthetbegrip'quartairesector',hetgeen ongeveer overeenkomt metde overheidssector ende semi-collectieve sector gezamenlijk.5 Het door ons gehanteerdebegripcollectieve sectorstemt

hier-mee overeen. Centraal staat immers in bovengenoemde benaderingen de wijzewaaropdeproduktiewordt gefinancierd. Ineengezamenlijke studie van hetCentraalPlanbureau (cpB) en het SociaalenCultureelPlanbureau (scp)6 wordt, mede uit praktische overwegingen, de quartaire sector afgebakend

naar de aard vandevoortgebrachtediensten('welzijnsgerichte'diensten) en niet naardewijze van financiering. Met deze benaderingwordtzoveel mo-gelijk aansluiting verkregen bij de bestaande statistieken, die immers geen indelingvaneconomischeactiviteiten naar financieringswijzegeven.

Bij gebrek aangegevensomtrentdeexacteomvang vandeproduktie van de

collectieve sector zal in het volgendewordenuitgegaan vaneenbenadering die

in belangrijkemate aansluit bij het door het CPB en scp gehanteerdebegrip quartaire sector.7

Concreet gesteld, beschouwen wij als indicatie voor de omvang van de collectieve sector en de ontwikkeling daarin de volgende

sectoren:overheid,medischedienstenenoverigequartairediensten. De

laat-stegroepomvat onder andere cultuur,sport enrecreatie,maatschappelijke dienstverleningenresearchinstellingen.

Tabel2.1. geeft eenoverzicht vandeproduktiewaarde indezesector voor dejaren 1969 tot en met 1978. Omdereeleontwikkelingzichtbaartemaken, is ookde waardeinconstante prijzenopgenomen.

3. Men ziehet laatsteAanhangsel indeNationale Rekeningen.

4. 'Advies over omvangengroei vandecollectievesector', SER 1978 no. 11.

5. 'Maken wij er werk van', 1977 no. 13.

6. 'De kwartairesectorin cijfers,1975',Project personeelsvoorzieningquartairesector.Bulletin no. 1, april 1979.

7. Een verschil is dat wij hetopenbaar vervoer nietmeenemen, waar het CPBen scp dit mede tot de

(30)

DE PRODUKTIEGROEI INDEMARKTSECTOR ENDECOLLECTIEVESECTOR 17

Tabel 2.1.De produktiewaarde vandecollectieve sector in mld. gld. (brutotoegevoegde waarde

marktprijzen)

jaar overheid medische overige totaal

diensten quartaire

diensten

lopende prijzen lopende prijzen lopende prijzen lopende prijzen

prijzen 1969 prijzen 1969 prijzen 1969 prijzen 1969

1969 12.7 12.7 3.5 3.5 2.3 2.3 18.6 18.6 1970 14.3 13.0 4.1 3.7 2.7 2.4 21.1 19.1 1971 16.7 13.5 5.2 4.0 3.2 2.5 25.1 20.0 1972 19.3 13.8 64 4.2 3.8 2.6 29.4 20.6 1973 22.0 13.9 7.6 4.4 4.6 2.7 34.2 21.0 1974 25.9 14.2 9.2 4.6 5.4 2.8 40.5 21.7 1975 30.2 14.9 11.0 5.0 6.5 2.9 47.7 22.8 1976 34.2 15.3 12.6 5.2 7.3 2.9 54.1 23.4 1977 37.6 15.8 14.1 5.4 8.0 3.0 59.7 24.2 1978 40.8 15.9 15.9 5.6 8.9 3.0 65.5 24.6

Vervolgenswordtintabel 2.2.deproduktie vandecollectieve sector gecon-fronteerd met de produktie van de marktsector, die samen het nationaal produktvormen.

Tabel 2.2.Desamenstelling vanhetnationaalprodukt in mld. gld.

jaar collectieve nnarktsector nationaal aandeel

sector produkt collectieve

sector

lopende prijzen lopende prijzen lopende prijzen 2als 3 als

prijzen 1969 prijzen 1969 prijzen 1969 % van 6 % van 7

(31)

De cij fersuitbeidetabellenkunnen nog eenskortwordensamengevat door de gemiddeldejaarlijksegroeipercentages vandeverschillendegrootheden weer te geven overdeperiode 1969-1978.

lopende constante

prijzen prijzen

nationaal produkt

12,0 3,6

marktsector 11,3 3,7

collectievesector,waarvan 15,0 3,2

- overheid 13,8 2,5

- medischediensten 18,3 5,4

-overigequartairediensten 16,2 3,0

Debelangrijksteconclusies die uitbovenstaande cijferskunnen worden ge-trokken, zijn:

• In constanteprijzengemeten, is het aandeel vandecollectieve sectorvrijwel constant gebleven.

• In

lopende prijzen is het aandeel van de collectieve sector voortdurend

gestegen, hetgeen betekent dat uit dien hoofde een stijgende collectieve

lastendruk noodzakelijk was.

• Binnendecollectieve sector isdesector medische dienstenveruitdesnelste groeier.

Behalve aandeproduktie kanderelatievebetekenis vandemarktsector en de collectieve sectorook worden afgemeten aandewerkgelegenheid. Een over-zicht vandewerkgelegenheidsontwikkeling indebetreffende sectoren vindt

menin tabel 2.3.

Daaruit blijkt dat hetaandeel van de collectieve sector in de

werkgelegen-heid toeneemt, evenals het aandeel indenominale produktiewaarde. Door de

lage produktiviteitsontwikkeling in deze sectorblijft het aandeel in dereele

produktie evenwel constant. Er doet zich dus het volgendedilemma voor. Ofwel een constant blijvend aandeel van de collectieve sector in de reele

(32)

DE VOLUMEGROEI INDESOCIALEZEKERHEID 19

Tabel 2.3.Arbeidsvolumeincollectievesectorenmarktsector ( x1000manjaren)

jaar collectievesector markt- werk- beroeps- 5 als

sector lozen bevol- % van 8 over- medischeoverige totaal king

heid diensten quartaire diensten

1 2 3 4 5 6 7 8 9

1969 558 176 151 885 3756 62 4703 18,8 1970 567 185 161 913 3783 55 4751 19,2 1971 584 199 174 957 3767 69 4793 20,0 1972 601 210 184 995 3688 115 4798 20,7 1973 607 218 196 1021 3664 117 4802 21,3 1974 617 229 205 1051 3636 143 4830 21,8 1975 630 239 212 1081 3575 206 4862 22,2 1976 650 248 218 1116 3530 224 4870 22,9 1977 668 254 224 1146 3512 218 4876 23,5 1978 680 258 228 1166 3497 221 4884 23,9

Het principe van eendergeljke verband tussen twee sectoren met een on-gelijkeproduktiviteitsontwikkelingisvooralbekendgeworden door een pu-blikatievan Baumol,8 endooranderenempirischonderzocht.9

In grafiek 2.1. isdesamenstelling vandeberoepsbevolking nog eens

weer-gegeven voordejaren 1969 en 1978.

2.3. DE VOLUMEGROEI INDESOCIALE ZEKERHEID

De sociale verzekeringen kunnen globaal worden ingedeeld in drie

catego-rieEn, teweten:

- de

door demografische factoren bepaalde verzekeringen (AOW, AWW en AKW)

- deverzekeringen tegeninkomstendervingten gevolge van ziekte of

arbeids-ongeschiktheidenwerkloosheid (AAW, WAO, ZW, WW)

- deverzekeringen tegen ziektekosten (ZFW,AWBZ, IZA/IZR).

8. Baumol (1967).

(33)

100 - - - - - - -

-·Frrm---2ssii

8060 40 20 -0 1969 1978 marktsector collectieve sector werklozen

Gra»k2.1.Samenstelling vandeNederlandse beroepsbevolking

In deSocialeMeerjarenramingen198010 is eenoverzichtopgenomen van de gemiddeldevolumemutaties per jaar voordeperiode 1969-1978.Wij nemen dat overzicht hier volledig over intabel 2.4.

(34)

DE VOLUMEGROEI IN DE SOCIALEZEKERHEID 21

Tabel 2.4.Gemiddelde procentuele volumemutatie per jaar,perverzekering1969-1978

Aow 2,0 Aww 1,0 AKW - 0,9 KWL* -0,5 AAW 2,0 WAO 11,1 WW 2,2 zw 4,5 ZFW-verpl. 4,0 7.Fw-bej. 9.5 zfw-vrijw. 2,4 AWBZ 11,2 IZA/IZR 7,9 Gewogengemiddelde 4,3

* De Kinderbijslagwet Loontrekkenden isthans opgeheven maar was nog wel vankracht

gedurende de geheleperiode 1969-1978.

Bezienwijeerst dedemografischbepaalde verzekeringen, danblijkt de volu-megroei hier slechts in geringe mate uit te gaan boven de groei van de

beroepsbevolking(0,4%),zodatdehieruitvoortvloeiende lastendrukstijging van weinig betekenis is geweest. Enigszins anders ligt het met de op de marktsector rustende lastendruk. In deze sector is het arbeidsvolume met gemiddeld 0,8% afgenomen,zodatdedemografischbepaalde verzekeringen

(35)

Tabel 2.5.Aantal uitkeringsdagen vooreenaantal verzekeringen 1969-1978 (x l mln.)* AA W WAO ZW WW 1969 55,2 40,8 7,9 1970 56,9 45,5 8,1 1971 61,1 46,2 9,6 1972 66,5 48,7 15,5 1973 73,1 51,6 12,5 1974 80,4 55,6 15,9 1975 89,1 56,9 23,1 1976 103,3 58,2 18,9 1977 137,9 59,0 15,6 1978 151,7 62,0 14,3

* Bron:Jaarverslag SocialeVerzekeringsraad1978.

---Het is ook indezecategorie verzekeringen dat menkanspreken vanverkapte vormenvanarbeidstijdverkorting. Hoewel exacte cijfersontbreken,bestaat algemeen de indruk dat via deze wetten mensen zijn vrijgesteld van het verrichten van arbeid, terwijl zij daartoe welgeheel ofgedeeltelijk in staat zouden zijn. Dezevrijstelling kan hun van gemeenschapswegeverstrekt zijn (AAW»AO), dan wel doordebetreffende personenaanzichzelf zijntoegekend

(ZW).

Als wij tenslotte de blik richten opdederde categorie verzekeringen, dan valt ook hier eenzeersterkegroei op.Ditspoort volledig metdeconstatering

uitde vorige paragraaf dat de sector medische diensten qua produktie een

snellegroei heeft doorgemaakt.Beidezaken zijn min of meerdekanten van

tanendezelfdemedaille.

2.4. ONTWIKKELINGENMETBETREKKING TOTDEARBEIDSTIJD

Inhet eerstehoofdstuk kwamenreedsenigebeschouwingen aan de orde over

hetbegrip arbeidstijd, waaruit onderandere bleekdat arbeidstijdenvrije tijd

nietaltijdscherp zijn aftebakenen. Hetisvoornamelijk de inc.a.0.'s

vastge-legdearbeidstijd die hetgemakkelijkst valt waartenemen. Thans geven we

een overzicht van deontwikkeling vandezeofficiale contractuele arbeidstijd

(36)

ONTWIKKELINGEN MET BETREKK ING TOT DE ARBEIDSTIJD 23

periode 1969-1978 is de arbeidsduur per week evenwel verder verkort. Be-droeg deze in 1969 nog 43,8 uur, in 1978 washij teruggelopen tot 40 uur.

Naast de vermindering van het aantal arbeidsuren per week is ook de

toename van het aantal vakantiedagen van betekenis geweest, zij het in mindere mate. Beide factoren zijn samengevat in tabel 2.6.

Tabel 2.6.Ontwikkeling vandearbeidstijd1969-1978

percentagearbeidstijdverkorting

ten gevolge van ten gevolge van totaal

korterewerkweek meervrijedagen

1969 0,9 0,3 1,2 1970 1,9 0,4 2,3 1971 0,9 0,4 1,3 1972 0,5 0,4 0,9 1973 0,9 0,4 1,3 1974 2,1 0,2 2,3 1975 2,2 0,1 2,2 1976 0,5 0 0,5 1977 0 0 0 1978 0 0,4 0,4 gemiddeld 1,0 0,3 1,3

Gemiddeld bedroegdecontractuelearbeidstijdverkorting overdeze periode 1,3

procent perjaar. Globaalmag worden verondersteld datde produktiegroei

hierdoor ongeveer l procentperjaarlagerisgeweestdan zonder arbeidstijd-verkortinghet geval zouzijngeweest. Erisdaarbijgeen rekeninggehouden met het feit datdewerkelijke arbeidstijdafwijkt vandecontractuele. Edn van

de belangrijkste oorzaken daarvan is ongetwijfeld het ziekteverzuim. De toenamedaarvan kwam inde vorigeparagraafreedstotuiting inderelatief sterkestijging van hetaantal uitkeringsdageningevolgedeZiektewet (zw).

Andere factoren zijn het aanhouden vaneen interne arbeidsreserve door bedrijven inslappetijden,hetverrichtenvanoverwerk en niettevergeten het

feit datdearbeidstijd vanzelfstandigen niet aan overeenkomstenisgebonden.

Wijzijnevenwel vanmening datdezelaatstgenoemdefactorenhethierboven

geschetstebeeld nietin belangrijkemateaantasten. Metnamegeldt dat voor

(37)

Private sector, marktsector en

collectieve sector

3.1. INLEIDING

Indit hoofdstuk gaan wenader in op desamenhang die bestaat tussen de privatesector,demarktsector endecollectieve sector.Inparagraaf3.2.wordt daartoeeenschemaontworpen,waarbijtevens eenaantalvereenvoudigende veronderstellingen aan de ordekomt.Bespreking van het schema leidt tot een afzonderlijke beschouwing overdezogenoemdedraagvlakgedachte in

para-graaf 3.3. De inhoud van het schema wordt vervolgens in paragraaf 3.4.

weergegeven ineenrekeningenstelsel dat we ook indevolgendehoofdstukken zullengebruiken.

De paragrafen 3.5. en3.6.behandelen respectievelijk hetbegrip collectieve

lastendruk endevraag ofer grenzen zijn aandestijging van deze druk.

3.2.EENSCHEMATISCHOVERZICHT

In hoofdstuk 1werd reedseenaanzetgegeventotverklaring vandebegrippen

privatesector,marktsectorencollectieve sector. Thanskomenwe-hier nader opterug,waarbijevenweltegelijkeenaantalbeperkingenwordtingevoerd.

De beperkingenhouden in dat activiteiten,dieonderhethuidigestelsel van collectieve heffingen geenbijdrageleveren aandefinanciering vande collec-tieve sector,wordengenegeerd.Het betreftdeparticuliere

niet-marktproduk-tiel en de illegale, dat

wil

zeggen voordefiscus

of

bedrijfsvereniging verzwe-gen, marktproduktie.

Dit

houdt in dat inhetvervolg onderhetbegrip markt-produktiemoetwordenverstaan het legaledeeldaarvan.

Deprivatesectorkan worden onderverdeeld intwee groepen huishoudin-gen: bedrijvenengezinnen. Bijdegroepgezinnen onderscheidenwe werken-den indemarktsector, werkenden indecollectieve sectoren

uitkeringstrek-1. In enkeleuitzonderingsgevallen beschouwtde fiscusniet-marktactiviteitenals waren het w61

marktactiviteiten, bijvoorbeeldeigengebruikbij landbouwersenmiddenstanders enhet

(38)

EENSCHEMATISCHOVERZICHT 25

kers. Debelangrijkste geldstromentussendezegroepenonderlingen tussen de private endecollectieve sectorwordenweergegeveninschema 3.1.

netto indirekte r belastingen bedrijven winstbelasting r - C produktle marktsector) bestedingen collectieve - sector bij bedrijven

werkenden i n de belastingen en . marktsector premies belastingen en ./ werkenden in de premies collectieve sector arbeidsinkomen belastingen en . premies uitkeringstrekkers * bruto overdrachten

private sector collectieve sector

Schema 3.1.

Hoewelditschema nogeensterk gestileerd beeld vandewerkelijkheidis, geeft

het niettemineenredelijk inzicht indesamenhangtussen deprivatesector, de

marktsector en de collectieve sector. Enige toelichting is daarbij evenwel gewenst.

(39)

bedrijven volledig worden doorberekend indeprijzen vanhun eindproduk-ten, zodatzedesgewenstook kunnen wordentoegerekend aande verschillen-de afnemerscategoriedn.

De post nettobelastingenenpremies van werkenden indemarktsector en in

decollectieve sector is het saldo van betaalde belastingenenpremiesenerzijds

enontvangeninkomensoverdrachten anderzijds. Inkomensoverdrachten aan werkenden bestaan onder andere uit huursubsidies, kinderbijslag en een aantal verstrekkingen inzakedeziektekostenverzekering. Verder wordt er in het schema van uitgegaan dat alle belasting- en premiebetalingen door de

werkendenzelfgedaanworden. De geldstromen naardewerkendenomvatten

dus detotale arbeidskosten.

Als we in het schemadepositiebekijken vandewerkenden indecollectieve sector endeuitkeringstrekkers, dan valt direct op datdezegroepenweliswaar belastingen en premies betalen, maar dat ze dit paskunnen doen nadat ze

eerst een inkomen via de collectieve sector hebben ontvangen. Het is dus

mogelijk om hier te denken in termen van saldo-grootheden. Er zijn dan saldo-geldstromen vandecollectieve sector naardezebeide groepen.Deenige manier om deze saldo-geldstromen te financieren, is door heffingen op de bedrijven en opde werkenden inde marktsector. Omdeze reden wordt de marktsector welaangeduid als het (financiale) draagvlak vandecollectieve sector.

Op de draagvlakgedachte zal in de volgende paragraaf nader worden ingegaan. Eerst noemenwethans nogeenaantal beperkingen van het door

ons opgestelde schema. In de eerste plaats wordt geabstraheerd van het bestaan vaneenbuitenland,met anderewoorden:weanalysereneengesloten

economie. Indetweede plaats houden wegeenrekeningmetfinanciele mark-ten.Erwordtderhalvegeenaandachtbesteedaan vermogenstransacties en de geldscheppendefunctie vanhetbankwezen. Indederde plaatsworden

inko-mensuitvermogen genegeerd, buitendebeloning van de factorkapitaal in bedrijven. De laatste wordt verondersteld geheel terbeschikkingte blijven vandebedrijven. Dit vereistwellicht enigetoelichting. Aangenomen wordt datdekapitaalbeloningprecies toereikend is omdenoodzakelijke groei van

de kapitaalgoederenvoorraad te financieren. Uitgekeerde

(40)

DE DRAAGVLAKGEDACHTE 27

3.3. DE DRAAGVLAKGEDACHTE

Het begrip draagvlak is in de jaren zeventig meermalen gebruikt met de bedoeling inzicht te verschaffen in de verhouding tussen marktsector en collectieve sector. De belangrijkste aanzet tot het gebruik van deze term is waarschijnlijkgegeven dooreenpublikatie van de wRR in 1977.2 Daarop is voortgeborduurd dooro.a. Kessler,3 De Vries'1 en Weitenberg.5Afgezien van enige nuanceverschillenwordt indegenoemdepublikatiesdeproduktie in de

marktsectorbeschouwd als het economischdraagvlak. Opdeze

gedachten-gangisbelangrijke kritiekgeuit door o.a. Vander Geest,6 Van den Doeli en Vermaat.8 De kern vanhunkritiek is datdeproduktie indecollectieve sector eveneens als een onderdeel van het economisch draagvlak moet worden beschouwd. Een enigszins halfslachtige positie wordt ingenomen door de

SER.9 Hij spreekt uit dat het niet doelmatig is met het begrip draagvlak te

werken, ondermeeromdat ookdecollectieve sectorproduktief is.10

Tegelij-kertijd echtergeeft hij erblijk van dit begrip impliciet wel in zijn analyse te hanteren,zoalsblijkt uitdevolgendecitaten.

'Deze netto-ontvangsten (netto-inkomens van degenen die een inkomen viadecollectieve sector ontvangen)kunnen worden geachtgeheel ten laste vandetoegevoegdewaarde vandemarktsector te zijn gebracht.,11

'De middelen voordeinkomenstrekkersten laste vandecollectieve sector dienen grotendeelste worden opgebracht dooreen steedskleiner wordende groep actieven in de marktsector, die een steeds groter deel van hun reael

primaire inkomenmoeten afstaan aandecollectieve sector.,12

Uit het voorgaande blijkt reeds dat het begrip draagvlak blijkbaar geen eenduidige betekenis heeft en totverwarring aanleidinggeeft.Wellicht is dat voorKessleraanleidinggeweest om in een meer recentartikel 13hetgebruik 2. Maken wu er werkvan?Rapport nr. 13 vandeWetenschappelijke Raad voorhet Regeringsbe-leid (wRR),1977.

3, In eendiscussie op een vergadering belegd door hetInstituutvoor Onderzoekvan Overheids-uitgaven d.d.7oktober 1977engememoreerd door Vander Geest (1977).

4. De Vries (1978). 5. Weitenberg (1978). 6. Vander Geest (1977).

7. De ideeEn van Van den Doel vindt meninVermaat(1979).

8. Vermaat(1979)geefteenoverzicht vande gevoerde discussie over hetbegrip draagvlak en voegt daar zun mening aan toe.

9. SER-adviesover omvangengroei vandecollectieve sector. 1978 no. 11,22september 1978. 10. Blz. 38.

11. Blz. 18. 12. Blz. 45.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

De aanvragen voor metingen zijn afkomstig van de regionale directies van het Toezicht op het Welzijn op het Werk, van de eigen afdeling, van andere overheidsdiensten of van de

Geef uw partner niet zomaar altijd zijn zin, want daardoor worden de problemen bij u alleen maar groter.. Daarnaast kunnen de huisarts, psycholoog en andere therapeuten u

Geef hier per leefgebied en/of deel van het leefgebied het (vergrote) minimum en maximum aantal hectares aan waarvoor beheer wordt uitgevoerd en tegen welke kosten dit gebeurt..

Bovine HapMap Consortium. Genome-wide survey of SNP variation uncovers the genetic structure of cattle breeds. Bovine Genome Sequencing and Analysis Consortium. The genome sequence of

The article reflects on the role played by Jacob Zuma as President of the African National Congress (ANC) using his Zuluness to break the Inkatha Freedom Party’s (IFP’s)

Doordat de teelt in de volle grond nogal wat problemen kent bij het rijpingsproces, lijkt het zinvol de teelt in ons land onder glas wat meer aandacht te geven. Van de prijsvorming

Vervolgens zijn de controlevariabelen die significant bleken te zijn meegenomen in een ANOVA om te kijken of deze variabelen een modererend effect hebben op een verband tussen