• No results found

Rieszcompleteringen van ruimten van operatoren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rieszcompleteringen van ruimten van operatoren"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rieszcompleteringen van ruimten van operatoren

Inleiding tot Rieszruimten met enkele nieuwe resultaten gepresenteerd met vele voorbeelden en uitleg

Leiden, 6 juli 2015

Geschreven door J.R.F. Deckers

begeleider: dr. O.W. van Gaans Universiteit Leiden

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

1 Partieel geordende vectorruimten 4

2 Rieszruimten 7

3 Rieszcompleteringen 9

4 Ruimten van operatoren 14

Conclusie 19

(3)

Inleiding

In het afgelopen decennium is er onderzoek gedaan naar het generaliseren van theorie van Rieszruimten naar algemene partieel geordende vectorruimten. Deze scriptie gaat hierop door en heeft als doel om een gegeven manier, die gebruik maakt van Dedekind completeringen van Rieszruimten, te bestuderen en na te gaan of deze manier om Rieszcompleteringen te maken van ruimten van ope- ratoren werkt voor alle ruimten van operatoren. Voor algemene theorie over partieel geordende vectorruimte, zie bijvoorbeeld [3,4].

In deze scriptie gaan we eerst bestuderen wat partieel geordende vectorruim- ten zijn en wanneer deze ruimten Rieszruimten zijn. Vervolgens bestuderen we Rieszcompleteringen van partieel geordende vectorruimten. Tot slot beschou- wen we de verzameling van lineaire, reguliere operatoren van twee Rieszruimten.

We gaan in deze laatste sectie voor de hand liggende deelruimten bekijken van de ruimten van operatoren door Rieszruimten te kiezen. Voor deze deelruimten blijkt de manier te werken, echter zijn er voor de laatst gekozen deelruimte veel extra eisen toegepast zodat we een voor de hand liggend bewijs konden vinden.

Het vermoeden is dat er een element is, dat niet voldoet aan deze extra eisen en waarvoor deze manier niet werkt.

Graag zou ik Onno van Gaans willen bedanken voor de intensieve en zeer ge- waardeerde begeleiding.

(4)

1 Partieel geordende vectorruimten

Definitie 1.1. Zij X een verzameling. We noemen 6 een parti¨ele ordening op X als voor alle x, y, z ∈ X geldt:

x 6 x,

(x 6 y ∩ y 6 x) ⇒ x = y, (x 6 y ∩ y 6 z) ⇒ x 6 z.

Beschouw de volgende parti¨ele ordening.

Voorbeeld 1.2. Beschouw de volgende vectorruimte over R voor een zekere n ∈ N, Rn. Defini¨eer daar de volgende ongelijkheid op:

x 6 y ⇔ x16 y1, x26 y2, ..., xn6 yn

voor alle x, y ∈ Rn, x =

 x1

x2

. . . xn

 en y =

 y1

y2

. . . yn

 .

Zij x, y, z ∈ Rn.

Er geldt dat x 6 x, want x = x omdat x1= x1, x2= x2, ..., xn= xn.

Ook geldt (x 6 y ∩ y 6 x) ⇒ x = y, want als x1 6 y1 en y1 6 x1 dan geldt x1= y1en dit kun je uitschrijven voor alle scalairen in deze vectoren.

En er geldt (x 6 y ∩ y 6 z) ⇒ x 6 z, want x16 y16 z1 en dus x16 z1en dit kun je uitschrijven voor alle scalairen in deze vectoren.

Definitie 1.3. Zij X een vectorruimte over R en 6 een parti¨ele ordening op X.

We noemen (X, 6) een partieel geordende vectorruimte als voor alle x, y, z ∈ X en voor alle λ ∈ [0, ∞) geldt:

x 6 y ⇒ x + z 6 y + z, x 6 y ⇒ λx 6 λy.

Beschouw de volgende partieel geordende vectorruimte.

Voorbeeld 1.4. (Rn, 6) zoals in voorbeeld 1.2 is een partieel geordende vec- torruimte.

Zij x, y, z ∈ X en λ ∈ [0, ∞).

Er geldt dat x 6 y ⇒ x + z 6 y + z, want als x16 y1dan x1+ z16 y1+ z1 en dezelfde redenering gaat op voor de andere co¨ordinaten.

Ook geldt x 6 y ⇒ λx 6 λy want als x1 6 y1 dan λx1 6 λy1 en dezelfde redenering gaat op voor andere co¨ordinaten.

Het volgende voorbeeld geeft een wellicht onverwachte definitie voor de ordening.

Voorbeeld 1.5. Je kunt ook de volgende definitie als parti¨ele ordening (x 6 y ⇔ x = y) nemen op een vectorruimte over R. Zij x, y, x ∈ R.

Er geldt x 6 x want x = x.

Ook geldt, als x 6 y en y 6 x dan x = y en y = x dus x = y.

Eveneens geldt, als x 6 y en y 6 z dan x 6 z want x = y en y = z dus x = z.

(5)

De vectorruimte wordt hiermee ook een partieel geordende vectorruimte.

Immers, er geldt, als x 6 y dan x + z 6 y + z, omdat als x = y dan x + z = y + z.

En er geldt als λ > 0 en x 6 y dan λx 6 λy want als x = y dan λx = λy.

Bovenstaande beschrijving van parti¨ele ordeningen is een algebra¨ısche beschrij- ving, men zou het ook meetkundig kunnen beschouwen.

Definitie 1.6. Zij K de verzameling van alle positieve elementen (dat wil zeg- gen alle x met x > 0) in een partieel geordende vectorruimte X. We noemen K de positieve kegel van X.

Stel we hebben een positieve kegel in een geordende vectorruimte. Dan voldoet deze aan bepaalde geometrische voorwaarden die in de volgende definitie staan.

Definitie 1.7. Een deelverzameling K van een vectorruimte X over R heet een kegel als voor alle x, y ∈ K en λ ∈ [0, ∞) geldt:

x + y ∈ K, λx ∈ K,

K ∩ (−K) = {0} (met 0 het nulelement van X).

Merk op dat uit de volgende stelling volgt dat de zogenaamde positieve kegel inderdaad een kegel is.

Stelling 1.8. Zij X een re¨ele vectorruimte. Als K ⊆ X en K een kegel is, dan definieert

x 6 y ⇔ y − x ∈ K

een parti¨ele ordening op X en (X, 6) is een partieel geordende vectorruimte.

Bewijs. We bewijzen eerst dat we te maken hebben met een parti¨ele ordening op X.

Er geldt voor alle x, y, z ∈ X dat x 6 x want x − x = {0} ∈ K.

Verder geldt (x 6 y ∩ y 6 x) ⇒ x = y want y − x ∈ K en x − y ∈ K geldt dan en slechts dan als x = y omdat geldt K ∩ (−K) = {0}.

Ook geldt (x 6 y ∩ y 6 z) ⇒ x 6 z want y − x ∈ K en z − y ∈ K geldt dan en slechts dan als y > x en z > y dus z > x en dus z − x ∈ K.

Nu bewijzen we dat (X, 6) inderdaad een partieel geordende vectorruimte is.

Er geldt voor alle x, y, z ∈ X en voor alle λ ∈ [0, ∞) dat x 6 y ⇒ x + z 6 y + z want als y − x ∈ K dan ook (y + z) − (x + z) = y − x ∈ K.

Bovendien geldt x 6 y ⇒ λx 6 λy want als y − x ∈ K dan λy − λx = λ(y − x) ∈ K. Als x ∈ X, dan x − x ∈ K, dus x 6 x.

De volgende stelling en twee definities zijn belangrijk voor latere stellingen over Rieszcompleteringen.

Definitie 1.9. Zij X een re¨ele vectorruimte en 6 een parti¨ele ordening. (X, 6) heet gericht als

(6)

∀x, y ∈ X∃z ∈ X : (x 6 z) ∩ (y 6 z).

Definitie 1.10. Een kegel K, deelverzameling van de re¨ele vectorruimte X, heet genererend als

∀x ∈ X∃x1, x2∈ K : x = x1− x2.

Stelling 1.11. Zij X een re¨ele vectorruimte en K een kegel in X. Beschouw de parti¨ele ordening 6 op X gegenereerd door K. Er geldt:

(X, 6) is gericht dan en slechts dan als K genererend is.

Bewijs. Neem aan dat (X, 6) gericht is: voor alle x, y ∈ X bestaat er een z ∈ X zodanig dat (x 6 z) en (y 6 z). Dat betekent per definitie van de kegel dat er voor alle x ∈ X een x1 ∈ K bestaat zodanig dat x 6 x1. Neem x2 = x1− x.

Dan x2> 0 zodanig dat x = x1− x2.

Neem aan dat K genererend is. Zij x, y ∈ X. Merk op: er bestaan x1, x2, y1, y2∈ K zodanig dat x = x1− x2 en y = y1− y2. Dan geldt (aangezien K een kegel is) x1 = x + x2 > x en y1 = y + y2 > y. Neem nu z := x1+ y1. Dan geldt z > x1> x en z > y1> y.

We besluiten deze sectie met twee definties die we later nodig hebben voor de verzameling van operatoren die we gaan bekijken.

Definitie 1.12. Zij (X, 6) en (Y, 6) twee partieel geordende vectorruimten over R en T : X → Y lineair. We noemen T positief als geldt

0 6 x ⇒ 0 6 T (x) en bipositief als geldt x 6 y ⇔ T (x) 6 T (y).

Definitie 1.13. Zij X een verzameling en A ⊆ X een deelverzameling. A is een Dedekindsnede van X als geldt:

A is gelijk aan de verzameling van ondergrenzen van de bovengrenzen van A:

A = {x ∈ X : x 6 u voor alle u ∈ X met u > a voor alle a ∈ A}.

Voorbeeld 1.14. Constructie van R uit Q. Zie [6].

(7)

2 Rieszruimten

Allereerst noemen we twee, wellicht bekende, noodzakelijke definities voor het begrip van Rieszruimten.

Definitie 2.1. Zij A een partieel geordende verzameling en zij X ⊂ A. a ∈ A is een bovengrens van X als voor alle x ∈ X geldt a > x. X heet naar boven begrensd als zo’n bovengrens a bestaat.

Definitie 2.2. Zij X een naar boven begrensde deelverzameling van een parti- eel geordende verzameling A. Zij a ∈ A een bovengrens van X. a heet het (deze is uniek) supremum van X als voor alle bovengrenzen x ∈ A van X geldt a 6 x.

We kunnen nu de klasse van Rieszruimten defini¨eren, een deelklasse van de par- tieel geordende vectorruimten.

Definitie 2.3. Zij (X, 6) een partieel geordende vectorruimte over R. We noe- men (X, 6) een Rieszruimte als

∀x, y ∈ X∃z ∈ X : z = sup{x, y} = x ∨ y.

Merk op dat het belangrijk is dat het supremum zoals genoemd in de voorgaande definitie betrekking heeft op de parti¨ele ordening.

De volgende twee voorbeelden geven respectievelijk een Rieszruimte en geen Rieszruimte.

Voorbeeld 2.4. We nemen C[0, 1] = {f : [0, 1] → R : f continu} als vector- ruimte over R. We nemen de volgende parti¨ele ordening. Zij f, g ∈ C[0, 1], f 6 g ⇔ f (t) 6 g(t)∀t ∈ [0, 1].

Nu is (C[0, 1], 6) een partieel geordende vectorruimte. Neem nu het puntsge- wijs maximum van f en g, dit geeft weer een continue functie in het interval [0, 1] ∈ R. Deze functie is het supremum van {f, g}. Op deze manier is C[0, 1]

een Rieszruimte.

Voorbeeld 2.5. We nemen C0[0, 1] = {f : [0, 1] → R : f differentieerbaar} als vectorruimte over R. We nemen dezelfde parti¨ele ordening als in het voorgaande voorbeeld en daarmee is (C0[0, 1], 6) ook een partieel geordende vectorruimte.

Echter is (C0[0, 1], 6) geen Rieszruimte. Zij f, g ∈ C0[0, 1] met als grafieken twee rechte lijnen, f van (0, 0) tot en met (1, 1) en g van (1, 0) tot en met (0, 1).

Beschouw het snijpunt (0.5, 0.5). We kunnen de rechte lijnen van f en g volgen om een supremum te maken, nu moet dit supremum ook differentieerbaar zijn in dit snijpunt. Dit is niet waar als je exact dezelfde functie neemt, je moet hem hier dus ’glad’ maken, dus de functie iets boven het snijpunt nemen. Nu kun je voor elke functie in C0[0, 1] die daar aan voldoet een functie vinden die nog net iets lager is bij dat punt.

Rieszruimten blijken een veel rijkere structuur te hebben dan partieel geordende vectorruimten. Zo bestaan er in Rieszruimten ook het infimum van twee ele-

(8)

menten, een positief en negatief deel van een element en de absolute waarde van een element. Dit kan allemaal worden afgeleid met behulp van de supremum- eigenschap. Nu zouden we graag deze rijkere structuur willen gebruiken voor partieel geordende vectorruimten. We gaan naar partieel geordende vectorruim- ten kijken als deelverzameling van Rieszruimten.

(9)

3 Rieszcompleteringen

In deze sectie bespreken we het begrip Rieszcompletering van een partieel geor- dende vectorruimte.

Definitie 3.1. Zij X een re¨ele vectorruimte en D ⊆ X een deelverzameling.

We noemen D een lineaire deeluimte van X als geldt:

{0} ∈ D,

als d1, d2∈ D, dan geldt d1+ d2∈ D, als λ ∈ R en d ∈ D, dan geldt λd ∈ D.

Stelling 3.2. Zij (X, 6) een partieel geordende vectorruimte over R en D ⊆ X een lineaire deelruimte. Neem nu dezelfde parti¨ele ordening op D als op X. Dan geldt (D, 6) is een partieel geordende vectorruimte.

Bewijs. Zij (X, 6) een partieel geordende vectorruimte over R en D ⊆ X een lineaire deelruimte. Er geldt (6) is een parti¨ele ordening op D aangezien de parti¨ele ordening op X voor alle elementen in X moet gelden en daarmee ook voor alle elementen in D. Ditzelfde geldt voor de partieel geordende vector- ruimte (D, 6).

Het geldt niet voor Rieszruimten dat lineaire deelruimten Rieszruimten zijn.

Voorbeeld 3.3. Zij (X, 6) met X = C[0, 1] en 6 zoals in Voorbeeld 2.4. Dit is een Rieszruimte. We nemen nu D = C0[0, 1] en nemen dezelfde parti¨ele or- dening 6, dan is D een lineaire deelruimte van X want alle elementen van D zitten in X, de nulfunctie zit in D, de som van twee differentieerbare functies is differentieerbaar en een differentieerbare functie vermenigvuldigt met een scalar geeft een differentieerbare functie. Echter hebben we in Voorbeeld 2.5 al laten zien dat (D, 6) geen Rieszuimte is. Stelling 3.2 geldt hier, maar dus niet een vergelijkbaar resultant voor Rieszdeelruimten.

Definitie 3.4. Zij (X, 6) een Rieszruimte en D een lineaire deelruimte van X.

We noemen (D, 6) een Rieszdeelruimte van (X, 6) als

∀x, y ∈ D : x ∨ y ∈ D.

Een Rieszdeelruimte is zelf een Rieszruimte.

Voorbeeld 3.5. Zij (X, 6) met X = C[0, 1] de Rieszruimte zoals in Voorbeeld 2.4. Neem nu de lineaire deelruimte D = {f ∈ C[0, 1] : f (0) = 0} van X. (D, 6) is wegens Stelling 3.2 zelf ook een partieel geordende vectorruimte. D is ook een Rieszdeelruimte want elk supremum van twee elementen f, g ∈ D zit weer in D (tenslotte geldt dat het maximum in het punt 0 ook weer 0 is).

Echter is het gevaarlijk om aan de hand van de definitie voor de Rieszdeelruimte te controleren of een partieel geordende vectorruimte (D, 6) (met D een line- aire deelruimte van X en (X, 6) een Rieszruimte) een Rieszruimte is. Het kan namelijk zo zijn dat een supremum van twee elementen met betrekking tot de

(10)

parti¨ele ordening in D in X kan zitten maar niet in D omdat D minder ele- menten kan bevatten dan X. Echter kan D voor dezelfde parti¨ele ordening wel degelijk een Rieszruimte zijn.

Voorbeeld 3.6. Zij X en 6 zoals in het voorgaande voorbeeld. Neem nu D = Aff[0, 1] = {t 7→ at + b : a, b ∈ R}. Neem nu dezelfde twee elementen f en g als in voorbeeld 2.5, deze zijn twee elementen van D. Het supremum voor deze twee elementen die in X zitten, zit niet in D en daarmee is (D, 6) geen Rieszdeelruimte van (X, 6). Echter is D wel een Rieszruimte met een andere parti¨ele ordening. Neem bijvoorbeeld f 6 g ⇔ (f (0) 6 g(0) ∩ f (1) 6 g(1)) ⇔ f (t) 6 g(t)∀t ∈ [0, 1]. Nu geldt (D, 6) is een Rieszruimte, het is namelijk een partieel geordende vectorruimte en je kunt nu het supremum zodanig nemen dat je het maximum van het begin- en eindpunt neemt en daar een rechte lijn tussen definieert.

De volgende definitie is een noodzakelijke voorwaarde voor het zijn van een Rieszcompletering.

Definitie 3.7. Zij (X, 6) een partieel geordende vectorruimte en D een lineaire deelruimte van X. We noemen D orde dicht in X als geldt

∀x ∈ X : x = inf{d ∈ D : d > x}.

In bovenstaande definitie is x het infimum en daarmee de grootste ondergrens van {d ∈ D : d > x}.

Merk ook weer hier op dat het van groot belang is dat dit met betrekking tot de parti¨ele ordening van X is.

Voorbeeld 3.8. Zij (X = C[0, 1], 6) de partieel geordende vectorruimte van Voorbeeld 2.4 en D = C0[0, 1]. We nemen x ∈ X willekeurig. Neem nu een z ∈ X zodanig dat z een ondergrens is van {d ∈ D : d > x} dan geldt z 6 x en dus is x de grootste ondergrens van {d ∈ D : d > x}. D licht dus orde dicht in X.

Beschouw ook Voorbeeld 2.5 waarbij we geen supremum konden vinden van f, g ∈ X dat in D zit. Maar we kunnen wel een functie in D die boven f en g ligt de hele tijd nog een stukje lager maken zo dat hij boven f en g blijft en zonder dat hij zijn differentieebaarheid in het punt boven het snijpunt verliest.

Als we dus het snijpunt naar boven halen of glad maken dan zitten er een aantal d ∈ D niet meer in {d ∈ D : d > x} en daarmee is de nieuwe functie die in X zit niet meer een ondergrens. (Voor de stukken rechte lijnen kan het sowieso niet omdat deze al differentieerbaar zijn.)

Voorbeeld 3.9. Zij (X = C[0, 1], 6) een partieel geordende vectorruimte en D = Aff[0, 1] een lineaire deelruimte van X.

Neem de twee functies zoals in het Voorbeeld 2.5 maar dan zo dat je aan beide kanten van het snijpunt de puntsgewijs grotere functie neemt, dit is ook een functie in X. We kunnen nu rechte lijnen gaan maken boven deze functie zoda- nig dat die in ieder punt van ons domein groter is. Echter niet voor alle x ∈ X is onze geconstrueerde functie f de grootste ondergrens van {d ∈ D : d > f }

(11)

want neem bijvoobeeld een rechte lijn g = 0.7, duidelijk is dat geldt g ∈ X en ook g f . Ook geldt dat g voor de verzameling {d ∈ D : d > f } een ondergrens is, dus f is niet de grootste ondergrens.

Voorbeeld 3.10. Beschouw de verzameling van alle continue functies over R, C(R) met f 6 g gedefinieerd door f (t) 6 g(t) voor alle t ∈ R. (C(R), 6).

We nemen als eerste deelverzameling van C(R) X = P2(R), dit is de ver- zameling van alle polynomen van graad ten hoogste 2 over R. We zien dat (X, 6) een partieel geordende vectorruimte is en dat X gericht is (voor elke twee elementen in X bestaat er een bovengrens, met betrekking tot 6, die ook een element van X is). Beschouw nu de volgende deelverzameling van C(R), V = {v ∈ C(R) : er is een p ∈ X zodanig dat | v(t) |6 p(t) (voor alle t ∈ R)}.

We kunnen nu een v ∈ V en p ∈ X nemen zo dat | v(t) | <p(t) voor alle t ∈ R.

Neem nu een vast punt t0∈ R en >0 zo dat v(t0) + <p(t0). We zoeken nu een polynoom p zodanig dat | p(t0) − v(t0) |6  en p(t) > v(t) voor alle t ∈ R, dan kunnen we dit generaliseren en concluderen dat X orde dicht ligt in V . We weten dat v continu is en dat betekent dat er een δ>0 bestaat zodanig dat voor alle t ∈ (t0− δ, t0+ δ) geldt v(t) 6 v(t0) + . Maak nu een polynoom p zodanig dat geldt p(t0) = v(t0) +  en p(t0− δ) = p(t0+ δ) = max{p(t0− δ), p(t0+ δ)}.

Nu geldt: p(t) 6 v(t) voor alle t ∈ (t0− δ, t0+ δ), het polynoom ligt nu vast door de toekenning van drie punten. Verder geldt dat psneller stijgt dan p en daarmee geldt p(t) > p(t) voor alle t ∈ R \ (t0− δ, t0+ δ). Zie ook [2, Example 4.4].

Stelling 3.11. Zij (X, 6) een Rieszruimte over R en D een orde dichte deel- ruimte van X zodat (D, 6) een Rieszruimte is. Dan is (D, 6) een Rieszdeel- ruimte van (X, 6). (Dat wil zeggen als twee elementen in D zitten dan bevat D ook het supremum voor die twee elementen, met betrekking tot de ordening in X.) Er geldt dan ook: zij x en y twee elementen van D dan is het supremum van die twee elementen niet alleen het supremum voor D van die twee elementen, maar datzelfde supremum is ook het supremum voor X van die twee elementen.

We willen graag partieel geordende vectorruimten over R beschouwen als orde dichte deelruimte (als dit kan) van een (grotere) Rieszruimte. Maar voor welke partieel geordende vectorruimtes over R kan dit? Dit antwoord is gegeven door M. van Haandel [1] en geldt voor partieel geordende vectorruimten die ook pre- Riesz zijn.

Definitie 3.12. Een partieel geordende vectorruimte X over R noemen we pre- Riesz als

∀x, y, z ∈ X : {x + y, x + z}u⊆ {y, z}u⇒ x > 0.

(Hier is Au= {u ∈ X : ∀a ∈ A : u > a} de verzameling van bovengrenzen van A.)

Dit is een enigszins technische voorwaarde, maar hij geldt wel voor veel voor de hand liggende partieel geordende vectorruimten. Een verzameling van bo- vengrenzen van twee elementen zal meestal (en onder de meest voor de hand liggende ordeningen) een grotere verzameling zijn dan de verzameling van bo- vengrenzen van twee kleinere elementen. Bijvoorbeeld met functies uit C[0, 1]

(12)

(of gewoon R2) met als parti¨ele ordening x 6 y ⇔ x = y, dan is de verzameling van bovengrenzen van twee elementen leeg, maar zij zijn dan wel deelverzame- lingen van elkaar, ze zijn namelijk hetzelfde. Neem nu zoals in de definitie van pre-Rieszruimte drie elementen y, z, x ∈ X met x 0 (met onze ordening dus x 6= 0). Nu geldt dat x, y, z ∈ X zodanig dat {x + y, x + z}u⊆ {y, z}u maar we hadden x 0, dus X is inderdaad geen pre-Rieszruimte.

Definitie 3.13. Zij X een partieel geordende vectorruimte. We noemen X Ar- chimedisch als

∀x, y ∈ X : ∀n ∈ Z>0 nx 6 y ⇒ x 6 0.

Voorbeeld 3.14. Neem X = C[0, 1] als partieel geordende vectorruimte, met als parti¨ele ordening x 6 y ⇔ x(t) 6 y(t) voor alle t ∈ [0, 1]. Uit de Archimedi- sche eigenschap van R volgt dat X Archimedisch is.

Stelling 3.15. Iedere gerichte, Archimedische partieel geordende vectorruimte is pre-Riesz.

Stelling 3.15 wordt later met behulp van Lemma 3.20 bewezen.

Stelling 3.16. Iedere pre-Riesz ruimte is gericht.

Bewijs. Stel we hebben een partieel geordende vectorruimte X over R die pre- Riesz is. Stel nu dat X niet gericht is. Dan bestaan er z, y ∈ X zodanig dat er geen element x ∈ X bestaat met (z 6 x) ∩ (y 6 x). Neem deze elementen z, y ∈ X dan geldt {z, y}u= ∅, maar ook geldt voor alle x ∈ X, {x + y, x + z}u= ∅.

Enkel als X alleen bestaat uit het nulelement geldt dan dat x > 0, namelijk x = 0 en voor andere X geldt dat er ook x ∈ X zijn met x 0.

Stelling 3.17. Een deelruimte van een Archimedische partieel geordende vec- torruimte is zelf ook Archimedisch.

Bewijs. Zij X een Archimedische partieel geordende vectorruimte over R en Y een deelruimte van X. Als voor alle x, y ∈ X geldt nx 6 y voor alle n ∈ N>0

impliceert dat x 6 0, dan geldt dit ook voor alle x, y ∈ Y .

Voorbeeld 3.18. Beschouw Voorbeeld 3.14 met de als eerste genoemde orde- ning. Een deelruimte van C[0, 1] is ook Archimedisch.

Stelling 3.19 volgt uit [1, Theorems 3.5, 3.7, 4.9, 4.10, 4.11 en 4.10 en Remark 3.2].

Stelling 3.19. Zij X pre-Riesz. Dan bestaat er een Rieszruimte Y zodanig dat (1) X een orde dichte deelruimte is van Y ,

(2) er geen strikte Rieszdeelruimte van Y is die X bevat.

Bovendien zijn al zulke Y isomorf als Rieszruimte.

We bewijzen het onderstaande Lemma 3.20 en daarmee is Stelling 3.15 bewezen.

(13)

Lemma 3.20. De volgende uitspraken zijn equivalent met elkaar:

(i) G is Archimedisch.

(ii) Voor alle x ∈ G en alle aftelbare niet-lege deelverzamelingen A van G die van boven begrensd zijn geldt: als (x + A)u⊂ Au, dan x > 0.

(iii) Voor alle x ∈ G en alle niet-lege deelverzamelingen A van G die van boven begrensd zijn geldt: als (x + A)u⊂ Au, dan x > 0.

Bewijs. Als (iii) geldt, geldt automatisch (ii) aangezien (ii) een extra eis heeft in verband met A en (iii) niet.

Neem aan dat (i) geldt. Neem x ∈ G en A ∈ P \ ∅ zodanig dat Au 6= ∅ en (x + A)u ⊂ Au. Er geldt nu (2x + A)u = x + (x + A)u ⊂ x + Au ⊂ Au, dit werken we uit: neem u ∈ (2x + A)u dan geldt u > (2x + a) voor alle a ∈ A dan u − x > x + a dus u − x ∈ (x + A)udus u − x ∈ Audus u − x > a voor alle a ∈ A dus u > x + a dus u ∈ (x + A)u> Au. We kunnen analoog laten zien dat voor alle n ∈ N geldt (nx + A)u> Audan geldt ook Au> −nx + Au. Neem nu aan (nx + A)u> Au voor alle n ∈ N, neem nu a ∈ A en u ∈ Au, dan geldt voor alle y ∈ A, u > y, dus u + nx > y + nx dus u + nx ∈ (nx + A)u dus u + nx ∈ Au dus u + nx > a dus −nx 6 u − a dus n(−x) 6 u − a voor alle n ∈ N dus x 6 0.

Neem aan dat (ii) geldt. Neem f, g ∈ G zodanig dat ∀n ∈ N waarvoor geldt nf 6 g. Definieer nu A = {nf : n ∈ N}. Dan geldt A is een aftelbare deelverzameling van G, en Au6= ∅ omdat geldt g ∈ Au(zo hebben we n gekozen en daarmee A gedefinieerd). Omdat geldt A ⊂ −f + A (aangezien N niet naar boven is begrensd maar we naar beneden), krijgen we (−f + A)u ⊂ Au, dus geldt f 6 0 (want (ii) geldt). Dus geldt dat G Archimedisch is.

(14)

4 Ruimten van operatoren

Definitie 4.1. Zij E en F twee Rieszruimten. We defini¨eren de volgende ruimte van lineaire, reguliere operatoren:

Lr(E, F ) = {T : E → F : T lineair en ∃T1, T2 positief zo dat T = T1− T2} We nemen de volgende ordening.

Zij T, S ∈ Lr(E, F ),

T 6 S ⇔ ∀x ∈ E, x > 0 : (S − T )x > 0.

Merk op dat we hier te maken hebben met drie ordeningen die kunnen verschil- len.

Er geldt T 6 S gebruikt de ordening op Lr(E, F ).

Ook geldt x > 0 gebruikt de ordening op E.

En er geldt (S − T )x > 0 gebruikt de ordening op F .

Van de laatste twee weten we dat deze parti¨ele ordeningen zijn. We gaan na of de eerste ook een parti¨ele ordening is.

Reflexief: inderdaad T 6 T want (T − T )x = 0 voor alle x ∈ E, x > 0.

Transitief: neem aan S 6 T en T 6 U dan geldt (U − S)x > 0 en dus S 6 U . Anti symmetrisch: dit kan misgaan, neem de volgende ordening op E x > 0 ⇔ x = 0, onder die voorwaarde geldt dan T > 0 voor alle T ∈ Lr(E, F ) dus T > 0 en −T > 0.

We moeten hier het volgende eisen voor E:

∀x ∈ E ∃ x1, x2∈ E, x1, x2> 0 : x = x1− x2.

Stelling 4.2. (Lr(E, F ), 6) is een partieel geordende vectorruimte als

∀x ∈ E∃x1, x2∈ E, x1, x2> 0 : x = x1− x2.

Definitie 4.3. Zij F een Rieszruimte. We noemen Fδ de Dedekind complete- ring van F .

Onderstaande propositie volgt uit [3, section 31].

Propositie 4.4. Zij F een Archimedische Rieszruimte. De Dedekind comple- tering van F is een Dedeking volledige Rieszruimte en F ligt orde dicht in Fδ.

Dus er geldt F ligt orde dicht in Fδ. Ook geldt Fδ is Dedekind volledig.

En er geldt Lr(E, F ) ⊆ Lr(E, Fδ) als lineaire deelruimte.

We willen nu weten of Lr(E, F ) orde dicht ligt in Lr(E, Fδ)?

Zo ja dan weten we dat de Rieszcompletering van Lr(E, F ) een deelruimte is van Lr(E, Fδ) voortgebracht door Lr(E, F ). In de onderstaande proposities schrij- ven we X ∼= Y als X en Y isomorf zijn als partieel geordende vectorruimten.

Propositie 4.5. Lr(Rn, F ) ∼= Fn (en Lr(Rn, Fδ) ∼= (Fn)δ).

(15)

Bewijs. Definieer de volgende afbeelding:

j : Fn → Lr(Rn, F ) zo dat j(x) := (t 7→ t1x1+ t2x2+ ... + tnxn).

We gaan na of j lineair is (zij α ∈ R).

Er geldt j(x1+ x2) = (t1, t2, ..., tn)

 x11+ x21 x12+ x22

. . . x1n+ x2n

= t1(x11+ x21) + t2(x12+ x22) +

... + tn(x1n + x2n) = t1x11 + t2x12 + ... + tnx1n + t1x21 + t2x22 + ... + tnx2n =

(t1, t2, ..., tn)

 x11 x12 . . . x1n

+ (t1, t2, ..., tn)

 x21 x22 . . . x2n

= j(x1) + j(x2).

Ook geldt j(αx) = (t1, t2, ..., tn)

 αx1 αx2 . . . αx3

= t1αx1 + t2αx2 + ... + tnαxn =

α(t1x1+ t2x2+ ... + tnxn) = αtx = αj(x).

We gaan na of j bipositief is.

Zij x ∈ Fn, x > 0 (dat wilt zeggen x1 > 0, x2 > 0, ..., xn > 0) dan geldt voor alle t ∈ Rn zodanig dat t > 0, dat tx > 0.

Zij (t 7→ tx) ∈ Lr(Rn, F ) een postieve operator. Dan geldt per definitie voor alle t > 0, dan tx > 0 en dan geldt x > 0.

We gaan na of j een bijectie is.

Zij x 6= y (x, y ∈ Fn, ∃i ∈ {1, ..., n} : xi = yi). Kies nu ti = 1 en tj = 0 voor j 6= i, dan geldt j(x) = t1x1+ ... + tnxn 6= t1y1+ ...tnyn aangezien tixi= xi6= yi= tiyi en de rest is 0.

Zij T ∈ Lr(Rn, F ), T = (t 7→ tx). Neem nu x1 = T

 1 0 . . . 0

, ..., xn = T

 0 0 . . . 1

 .

Er geldt nu voor t =

 t1

. . . tn

dat j(x)(t) = t1x1+ ... + tnxn = t1T

 1

. . .0

 + ... +

tnT

 0

. . . 1

= T

 t1

. . . tn

 .

(16)

Definitie 4.6. c00= {x : N → R : ∃N : ∀n > N : xN = 0}.

Het is eenvoudig na te gaan dat c00een Rieszruimte is voor de volgende ordening x 6 y ⇔ x1 6 y1, x2 6 y2, ... met x, y ∈ c00 en x1, x2 respectievelijk het eerste en tweede getal in de rij x.

We nemen nu E = c00en F0= {x : N → F }.

Propositie 4.7. Lr(c00, F ) ∼= F0 (en Lr(c00, Fδ) ∼= F).

Bewijs. Definieer de volgende afbeelding:

j : F0 → Lr(c00, F ) zo dat j(x) := (t 7→ t1x1+ t2x2+ ...).

We gaan na of j lineair is. Zij α ∈ R en x1, x2∈ F0.

Er geldt j(x1+ x2) = t1(x11+ x21) + t2(x12+ x22) + ... = t1x11+ t2x12+ ... + t1x21+ t2x22+ ... = j(x1) + j(x2).

Ook geldt j(αx) = t1αx1+t2αx2+... = αt1x1+αt2x2+... = α(t1x1+t2x2+...) = αj(x).

We gaan na of j bipositief is.

Zij x ∈ F0, x > 0 (dat wil zeggen x1> 0, x2> 0, ...). Dan geldt voor alle t ∈ c00 met t > 0 dat tx > 0.

Zij (t 7→ tx) ∈ Lr(c00, F ) een positieve operator. Dan geldt per definitie voor alle t > 0 dat tx > 0 dat kan alleen als x > 0.

We gaan na of j een bijectie is.

Zij x 6= y (x, y ∈ F0 met er bestaat een i ∈ {1, ..., n} zodanig dat xi6= yi). Kies ti= 1 en tj= 0 voor j 6= i, dan geldt j(x) = t1x1+ t2x2+ ... 6= t1y1+ t2y2+ ...

aangezien tixi= xi6= yi= tiyi en de rest is 0.

Zij T ∈ Lr(c00, F ), T = (t 7→ tx). Neem nu x1= T (1, 0, 0, ...), x2= T (0, 1, 0, ...), ....

Er geldt nu voor t = t1, t2, ... ∈ c00dat j(x)(t) = t1x1+ ... = t1T (1, 0, ...) + ... = T (t1, ...).

We weten nu dat zowel Lr(c00, F ) als Lr(Rn, F ) Rieszruimten zijn en daarmee is de vraag voor de Rieszcompletering van deze twee verzamelingen beantwoord, namelijk de verzamelingen zelf. We weten ook dat Lr(c00, F ) als Lr(Rn, F ) orde dicht liggen in Lr(c00, Fδ) als Lr(Rn, Fδ).

We bekijken nu de Rieszruimte van uiteindelijke constante rijtjes.

E = {x : N → R : ∃N ∈ N en ∃c ∈ R : ∀n > N : xN = c}.

We gebruiken dezelfde ordeningstructuur als bij c00.

Propositie 4.8. Eδ van E is de Rieszruimte van begrensde rijtjes: Eδ = {x : N → R : ∃c ∈ R : ∀n ∈ N : xn6 c}.

Bewijs. De ruimte van begrensde rijtjes is Dedekind volledig, dus het is vol- doende te bewijzen dat E orde dicht ligt in deze ruimte. Neem y : N → R zodanig dat ∃c ∈ R : ∀n ∈ N : yn 6 c. Neem nu voor iedere m ∈ N xm zodanig dat xm(k) = c als k 6= m en xm(k) = y(k) als k = m. Er geldt nu voor alle m, xm ∈ E en xm > y. Dus we hebben nu dat geldt y 6 inf{x ∈ E : x > y} 6 inf{xm : m ∈ N} = y. Dus E ligt orde dicht in de ruimte van begrensde rijtjes.

(17)

Merk op dat bovenstaand bewijs redelijk analoog gaat aan het Voorbeeld 3.10.

De verzameling van operatoren Lr(E, E) is een partieel geordende vectorruimte en geen Rieszruimte, zie [7, 257-274]. We kunnen nu dan ook geen ismorfisme bedenken zoals we hiervoor hebben gedaan. We gaan nu deelverzamelingen van Lr(E, E) beschouwen.

We bekijken eerst de operatoren van Lr(E, E) die te schrijven zijn als T (x) = φ(x)y met een vaste y ∈ E en met φ : E → R ´e´en vaste positieve en line- aire potentiaal, noem deze verzameling X. Zo doen we dit ook met Lr(E, Eδ) beschouw de operatoren die te schrijven zijn als F (x) = φ(x)z met een vaste z ∈ Eδ, noem deze verzameling Y .

Merk op dat X en Y nu geen vectorruimten zijn. Echter kunnen verzamelingen in het algemeen ook orde dicht in elkaar liggen en daardoor is onderstaande propositie wel zinvol.

Propositie 4.9. Voor bovenstaande verzamelingen geldt dat X ligt orde dicht ligt in Y .

Bewijs. Merk op dat het voldoende is om aan te tonen dat de volgende equiva- lentie geldt: ∀x ∈ E, x > 0, Ty(x) > Fz(x) ⇔ y > z aangezien E orde dicht ligt in Eδ.

⇒ Neem aan dat geldt ∀x ∈ E, x > 0, Ty > Tz. Er geldt φ(x)y > φ(x)z en aangezien φ(x) > 0 geldt krijgen we y > z.

⇐ Neem aan dat geldt y > z. Er geldt dan voor alle x ∈ E met x > 0 dat φ(x)y > φ(x)z en dus Ty(x) > Fz(x).

Nu gaan we X en Y generaliseren naar eindige rang n. We nemen de operatoren uit Lr(E, E) die te schrijven zijn als Ty1,y2,...,yn(x) = φ1(x)y1+ φ2(x)y2+ ... + φn(x)yn met y1, y2, ..., yn ∈ E en vaste positieve functionale φ1, ..., φn: E → R, noem deze verzameling X0 en de operatoren uit Lr(E, Eδ) die te schrijven zijn als Fz1,z2,...,zn(x) = φ1(x)z1+ φ2(x)z2+ ... + φn(x)zn met z1, z2, ..., zn ∈ Eδ, noem deze verzameling Y0. Voor beide verzamelingen stellen we de extra eis dat voor alle x ∈ E, met x > 0, er x1, x2, ..., xn ∈ E bestaan, met x1, x2, ..., xn> 0, zodanig dat x = x1+ x2+ ... + xn en φ1(x2) = 0, ..., φ1(xn) = 0, φ2(x1) = 0, φ2(x3) = 0, ..., φ2(xn) = 0, ..., φn(x1) = 0, ..., φn(xn−1) = 0.

Merk hierbij hetzelfde op als voor X en Y , namelijk X0 en Y0 zijn geen vector- ruimten.

Propositie 4.10. Voor bovenstaande verzamelingen geldt dat X0 ligt orde dicht ligt in Y0.

Bewijs. We willen de volgende claim bewijzen:

Fz1,z2,...,zn= inf{Ty1,y2,...,yn: y1> z1, y2> z2, ..., yn> zn}.

Dan is het voldoende om te bewijzen dat als F 6 Ty1,y2,...,ynvoor alle y1, y2, ..., yn∈ Y met y1 > z1, y2 > z2, ..., yn > zn geldt, dan geldt F 6 Fz1,z2,...,zn (met F ∈ Lr(E, Eδ)).

We nemen nu een willekeurige x ∈ X, met x > 0, en kiezen x1, x2, ..., xn ∈ X,

(18)

met x1, x2, ..., xn > 0, zodanig dat geldt x = x1+ x2+ ... + xn en φ1(x2) = 0, ..., φ1(xn) = 0, φ2(x1) = 0, φ2(x3) = 0, ..., φ2(xn) = 0, ..., φn(x1) = 0, ..., φn(xn−1) = 0. Dan geldt Fz1,z2,...,zn(x) = φ1(x)z1+ φ2(x)z2+ ... + φn(x)zn = φ1(x1)z1+ φ2(x2)z2+...+φn(xn)znen F (x) = F (x1)+F (x2)+...+F (xn). Zij y1, y2, ..., yn∈ Y met y1> z1, y2> z2, ..., yn > zn. Dus aangezien φ1(x1)y1= Ty1,y2,...,yn(x1) >

F (x1), φ2(x2)2y2 > F (x2), ..., φn(xn)yn > F (xn) geldt, krijgen we φ1(x1)z1 >

F (x1), φ2(x2)z2> F (x2), ..., φn(xn)zn> F (xn). Dus Fz1,z2,...,zn(x) = φ1(x)z1+ φ2(x)z2 + ... + φn(x)zn = φ1(x1)z1 + φ2(x2)z2 + ... + φn(xn)zn > F (x) = F (x1) + F (x2) + ... + F (xn) = F (x).

Voorbeeld 4.11. Als E = c00en φ1, ..., φn: E → R zijn zo dat φi(x1, x2, ...) = xi voor iedere (x1, x2, ...) ∈ E, dan bestaan er voor iedere x = (x1, x2, ...) ∈ E, x > 0 elementen x1, ..., xn ∈ E met x1 > 0, ..., xn > 0, x = x1+ ... + xn en φi(x1) = 0 voor i 6= j, namelijk x1 = (x1, 0, 0, ...), x2 = (0, x2, 0, ...), ..., xn = (0, ..., 0, xn, xn+1, ...).

Opmerking 4.12. Zonder deze extra eis op het bestaan van een geschikte de- compositie voor iedere positieve x ∈ E is het niet duidelijk of X0 orde dicht ligt in Y0. Wellicht is er een element in X0 dat niet voldoet aan deze eis en een tegenvoorbeeld geeft.

(19)

Conclusie

Deze scriptie heeft een manier voor het maken van Rieszcompleteringen van ruimten van operatoren onderzocht. De manier bekijkt Rieszruimten E en F en is gebaseerd op de vraag of de ruimte van operatoren Lr(E, F ) orde dicht ligt in Lr(E, Fδ). Door verschillende verzamelingen voor E en F te kiezen, hebben we gezien dat deze manier niet alleen voor eindig dimensionale Rieszruimten werkt, maar ook voor oneindig dimensionale. Echter hebben we ook gezien dat als we de uiteindelijke constante rijtjes voor E en F nemen, we steeds specifie- kere deelverzamelingen van Lr(E, F ) zijn gaan bekijken. Dit hebben we gedaan zodat we op een voor de hand liggende manier konden bewijzen dat, deze deel- verzamelingen van Lr(E, F ) inderdaad orde dicht liggen in de corresponderende deelverzamelingen van Lr(E, Fδ). Het doel voor een vervolgonderzoek zou nu kunnen zijn, om deze (en wellicht meer) deelverzamelingen uit te sluiten, en op zoek te gaan naar een element van Lr(E, F ) dat niet het infimum is van zijn bovengrezen in Lr(E, Fδ). Het vermoeden is dan ook dat er inderdaad zo’n element aanwezig is en dus deze manier van Rieszcompleteringen van ruimten van operatoren niet werkt voor alle ruimten van het type Lr(E, F ).

(20)

Referenties

[1] M. van Haandel, Completions in Riesz space theory, wibro dissertatie- drukkerij, Helmond, 1993.

[2] O. van Gaans en A. Kalauch, Ideals and bands, positivity 12 (2008), no. 4.

[3] W.A.J. Luxemburg en A.C. Zaanen, Riesz Spaces Volume I, North- Holland Publishing Company, Amsterdam-London, 1971.

[4] A.L. Peressini, Ordered Topological Vector Spaces, Harper and Row Publishers, New York-Evenston-London, 1967.

[5] C.D. Aliprantis en R. Tourky, Cones and Duality Volume 4, Ameri- can Mathematical Society, Providence-Rhode Island, 2007.

[6] R. Dedekind, Essays on the theory of numbers, The Open Court Publis- hing Company, Chicago, 2007.

[7] Y.A. Abramovich en A.W. Wickstead, Regular operators from and into a small Riesz space, Indag. Mathem., N.S. 2 (3) (1991).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Prestatiebekostiging kan ongetwijfeld een bijdrage leveren aan de doelmatigheid van werken en handelen binnen het openbaar bestuur. De introductie van een dergelijk

Bij zijn laatste bezoek als minister bevoegd voor Openbare Werken verklaarde de heer Eddy Balde- wijns dat de studie voor de bouw van de grote sluis in de haven van Oostende zou

Onderstaande grafieken maken zichtbaar dat het merendeel van de jongeren ervaart dat jongerenwerkers belangstelling tonen voor hoe het met hen gaat (84%), toegankelijk zijn

De analyse dient om de meest haalbare opties voor de verbete- ringvan de productie aan te wijzen, en niet om de maximale productie te behalen, benadrukt Van der

Aan de hand van de literatuur wordt duidelijk dat gemeenten mogelijk een afweging kunnen maken tussen het top- down sturen en het vrijlaten van verantwoordelijkheden

De zaak werd vervolgens voor de rechter gebracht omdat deze geacht wordt geen belang in de zaak te hebben en daardoor tot een onpartijdig oordeel te kunnen komen.. Maar hoe maakt de

Op het bord staat: ‘DOEL: het onderwerp in een zin kunnen vinden.’ Als dit het doel van deze les zou zijn, betekent dit dat alle leerlin- gen dezelfde voorkennis hebben en in

De klassieke stelling van Riesz-Kantoroviˇ c uit de theorie over rieszruimten zegt dat als X en Y archimedische rieszruimten zijn en Y dedekind compleet, dan is de ruimte van