• No results found

Naast de problemen, die de wederopbouw van onze,

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Naast de problemen, die de wederopbouw van onze,"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

20 CENT

Secretaris van de Opstelraad:

C

j. H.

BIERMAN,

Prof. Ritzema Bosweg 2 8

Wag

eningen, aan welk adres

Copie moet worden gezonden.

ADMINiSTRAIlE; AMSTERDAM-(Z)

VALERIUSSTRAAT

212

STRIJDBLAD VOOR NEDERLANDSCH VOLKSBEWUSTZIJN

Medewerkers ; F. E. FARWÉRCK - J. H. FELDMEYER - C. VAK GEELKERKEN - Dr. T. GOEDEWAAGEN - N. DE HAAS - Ir. W. F. HEEMSKERCKJODKER

W.J. HEUBEL - Ir. H. J. VAN HOUTEN - F. ]. LOS - Dr. P. MOLENBROEK - J. C. NACHENIUS - Mr. H. REYDON - E. ]. ROSKAM - KLAE5 SIERKSMA

MAANDBLAD

-

UITGAVE VAN

DE STICHTING „DER VADEREN ERFDEEL”

5e JAARGANG Nr. 2 OOGSTMAAND 1940

Eert Uw landschap in Uw bouwen

N

aast de problemen, die de

wederopbouw van

onze,

door

den

oorlog

gehavende

steden stelt, blijft de

landelijke

bebouwing

een zaak, die, als zijnde

van overwegend

cultureel belang, de grootst mogelijke aan- dacht

van

de instanties, die hierover in de naaste toe-

komst

zullen beslissen, verdient.

Wij hebben

vroeger al eens

op

een

andere

plaats be- toogd, dat het er, over ’t

algemeen genomen, met

onze

landelijke

bebouwing

recht droevig uitziet.

Niettegenstaande er op velerlei wijze getracht

wordt aan

dat euvel,

waarover nog

steeds door tal

van

vooraanstaan-

de bouwkunstenaars wordt

geklaagd, paal en perk te stel- len, gelukt het tot

nu

toe

maar

niet een

afdoende

veran- dering ten

goede

te verkrijgen. Integendeel

hebben we

den

Iaatsten tijd de

overwoekering van

het land

met

de

meest

storende

bebouwing hand

over

hand

zien toene-

men.

De

weinigen, die zich

rekenschap geven van

de groote

geestelijke

armoede, waarvan

die

bouwproducten

het

symptoom

zijn,

hebben

sedert jaar en

dag gewaarschuwd, maar hun stemmen verklonken

als die

van roependen

in

INHOUD

EERT UW LANDSCHAP IN UW

BOUWEN.

DE OUDE TEGENSTELLING.

EEUWIGHEID.

HOUDT UW VOORNAMEN REIN.

TWEE KOEKPLANKEN,

RIJKSBUREAU VOOR HET OUDHEID-

KUNDIG BODEMONDERZOEK.

COLUMBUS.

TROUW.

SCHOOLVERSJES.

VOLKS CH NEDERLAND, WEEST OP

UW HOEDE.

BOEKBESPREKING.

UIT DE TIJDSCHRIFTEN.

NIEUWS UIT DE WERKGEMEEN-

SCHAP.

de woestijn.

Wat nog

eenigszins

aanvaardbaar kon wor-

den

gemaakt door

de

bemoeiingen van

instituten als

schoonheidscommissies

{ook

al dikwijls niet

aan

haar doel

beantwoordende), door bouwverordeningen,

uit-

breidings- en streekplannen,

was

in vele gevallen

van

ondergeschikte beteekenis en ontaardde, zooals

voor

de

hand

ligt, in lapwerk. Bij de ons

bekende

uitbreidingsplan-

nen was

de heele

zaak van

meet-af al

minderwaardig.

Nóch de klemmende

en hartstochtelijke pleidooien

van

een Victor de Stuers, een Jan

Veth, van

vele,

met

groote

liefde

voor hun

land bezielde, fijnbesnaarde

bouwkunste-

naars

noch de werkzaamheid van

allerlei vereenigingen, gericht

op

het

behoud van

de

schoonheid van

stad en

land,

hebben

ten slotte

kunnen

verhoeden, dat

we

steeds

sneller het hellend vlak, dat leidt naar de algeheele ver- nieling

van

hetgeen

van

ons prachtig land

nog

over is,

zijn afgegleden.

Want

het is troosteloos, te

moeten

constateeren dat, niet- tegenstaande reeds einde 1911

gedurende

de conferentie

over

„het

bouwkundig

element bij de

bescherming

der schoonheid

van Nederland",

te

Amsterdam gehouden,

verschillende sprekers

de

alarmklok luidden,

nu

alweer

6 jaren geleden, n.1. in 1934, een

van

onze

kampioenen voor

het

behoud van

landelijk schoon, de architect J.

lans 1),

moest

constateeren: ,,ons land is

aan

een gren- zenlooze verwoesting ten prooi."

En

in 1938 zegt elders

dezelfde schrijver dat de

schoonheid van

ons land nooit zoo bedreigd en

gehavend werd

als juist

de

laatste jaren.

En

sedert dat jaar is het er,

wat

de

bebouwing

betreft,

niet beter

op geworden. Nog

steeds grijpt de ontreddering tergend zeker

om

zich heen.

Wie met

een

open oog door

ons land trekt,

kan

dat helaas uit

den

treure

waarnemen.

Er

is

trouwens

niet veel

opmerkingsgave

of bijzonder aesthetisch gevoel noodig

om

dit bittere feit te erkennen.

Toch hebben

we, zooals reeds gezegd,

schoonheidscom-

missies,

bouwverordeningen,

uitbreidingsplannen, streek-

plannen en

de hemel mag weten

hoeveel rapporten en

dossiers

met goede voornemens. Men

zou geneigd zijn

omgekeerd

te

beweren

dat

ondanks

dat alles af en toe

nog wel

iets

goeds

te voorschijn komt.

Het

verontrustende is dat

de

groote massa,

en hiermede

bedoelen

we

niet alleen diegenen, die

men

als ,,de min- der

ontwikkelden"

pleegt

aan

te duiden,

volkomen

on-

verschillig tegenover deze dingen staan.

„Nog

nooit", zegt Jans,

„was

een periode tusschen

twee

culturen

zoo

leelijk en laag als de periode

waarin

wij leven.

Restanten van bouwkundige

leelijkheid, zooals wij die kennen, zijn uit geen enkel tijdperk

bewaard

geble-

(2)

VOLKSCHE WACHT

ven

.

Het

schoonheidsgevoel, als natuurlijke volkseigen- schap, is verloren gegaan.

Wanneer we

tot deze erkenning zijn

gekomen,

behoeft

het

ook

niet te

verwonderen

dat de tot

nu

toe

genomen

maatregelen, hoe

goed ook op

zichzelf bedoeld,

maar

toe-

vertrouwd

aan

onbekwame

handen, geen oplossing,

maar

alleen

lapwerk

kunneri brengen.

Zoolang

niet in het geheele volk zelf

weer

de

oude

schoonheidszin levendig wordt, die slechts

kan

groeien en tot ontwikkeling

komen

door een innig gevoel

van verbondenheid

en een groote liefde tot den geboorte- grond, zal het meerendeel der pogingen tot verbetering schipbreuk

moeten

lijden.

Daarom

zal

ook

in dit opzicht de

wederopbouw

zijn uitgangspunt

moeten

vinden in de

landelijke bevolking,

waar

de oer-begrippen het zuiverst en sterkst leven. Zij

moeten

alleen

weer

in 't

goede

spoor

geleid

worden. We

dienen ons dus, niet alleen in het al-

gemeen, maar

juist

ook

in

bouwkunstig

opzicht,

weer

te

bezinnen op

oude waarden. We moeten

zoo snel

moge-

lijk aansturen op een volksch

ontwaken, met

herleving

van

den eerbied

voor

goede tradities

van heengegane

geslachten,

met

vernieuwing

van

het begrip

voor

eeuwi- ge factoren.

Zóó

alleen

kunnen

de hechte

fundamenten

gelegd

worden voor

een

nieuwe

levensstijl, noodzakelijke

voorwaarde

voor het opbloeien

van nieuwe

cultuur- uitingen.

Want

geen

nieuwen

tijd is

denkbaar

die breekt

met

eeuwige, dus goddelijke,

waarden.

Het

zijn deze onvergankelijke

waarheden

die het volk

als geheel

weer

bij gebracht

moeten worden,

We

beseffen dat het doorvoeren hiervan een reusachtige taak is,

maar we

zijn er tevens

van

overtuigd dat de ver- vulling ervan mogelijk is.

Er

zal echter geen tijd verloren

mogen gaan om

te redden

wat nog

te redden is.

Wat

in

het volk sluimert of

doodgedrukt

is,

moet

tot

nieuw

le-

ven worden

gewekt.

En

dit is slechts mogelijk,

wanneer de

besten in de gelegenheid gesteld

worden op

dit gebied

leiding te geven. Dit is, zullen de laatste resten

van

een groote cultuur in ons land niet onherroepelijk verloren

gaan

en een

voortbouwen op wat nog

gespaard werd, mogelijk

gemaakt kunnen worden,

een

dwingende

eisch,

Hoe we

ons de verwezenlijking denken?

Er moet

natuurlijk zoo spoedig mogelijk

gebroken worden met

het bestaande systeem

van

werken, dat zijn

onmacht

zoo overtuigend heeft aangetoond.

De

uitvoering

van

door z.g. deskundigen,

gemeenteraden

en gedeputeerde

staten ,,goedgekeurde’ uitbreidingsplannen

van

landelijke

gemeenten

in de eerste plaats, dient onmiddellijk stopge-

zet te

worden, waarna

een beoordeeling en

omwerking

moet

plaats hebben. Dit

moet

niet geschieden door de

eerste de beste verzameling

van

vertegenwoordigers

van oude

politieke partijen,

maar

b.v. door een centraal lichaam,

waarvan

hoofdzaak is dat het is samengesteld

uit

menschen van

uitgelezen

bekwaamneid

en

wat nog

zwaarder weegt

-

die bezield zijn

met

een groote liefde

en een

open oog hebben

voor de karakteristieke schoon-

heid

van hun

land.

Wij denken

hier in de eerste plaats natuurlijk aan die bouwkunstenaars, die door

woord

en

geschrift en vooral door

hun

concrete voorbeelden, de door

hen

uitgevoerde

bouwwerken, op

de bres

hebben

gestaan voor de beveiliging

van

ons hoogste goed.

Ver-

der zullen

bekwame

tuinarchitecten niet

mogen

ontbre-

ken. Dit lichaam

moet dwingende bevoegdheden

hebben, dus niet uitsluitend adviseerend zijn.

Wij hebben

de zekere overtuiging dat de geschikte

menschen

daarvoor in

ons

land te vinden zijn.

Het moet

uit zijn

met

het gedoe

van

bouwspeculanten,

die het intiemste landschap verknoeien

met hun

scha-

blonewerk van

ziellooze huizenrijen,

aaneengeregen

con- gruente

woningblokken met

erkertjes.

Er moet

een einde

komen

aan het heilloos gebroddel

van

al die architecten en vooral

van

die gemeente-architecten, welke, zooals Jans zegt, ,,geen architecten zijn,

maar

alleen

meer

of

minder

bekwame

opzichters, slechts berekend

voor

het technische deel

van hun

taak.’’

De

in het democratisch systeem

hoog

geprezen en taai

verdedigde autonomie

van

de

gemeenten

heeft vooral door

den

invloed

van

de laatste categorie onnoemelijk veel

kwaad gedaan aan

de schoonheid

van

geheele land- streken.

Wij kennen

hiervan zeer droevige voorbeelden en

nog

steeds

worden

de

kwade

geesten niet geremd.

Niettegenstaande vele

waarschuwingen wordt

zoodoen- de het kostbaarst cultureel bezit op brute wijze geschon- den.

En

ten slotte:

niemand

draagt de verantwoordelijk-

heid,

want

de betrokken

ambtenaar

verschuilt zich achter

bouwverordening

of uitbreidingsplan, beide vastgesteld en

goedgekeurd

door hoogere instanties alc gemeente- raden of

Gedeputeerde

Staten, die

nóch

tot oordeelen

bekwaam

zijn,

nóch

eenige belangstelling voor dit levens- belang

van

het

Nederlandsche

volk

aan den dag

leggen.

Is het te

verwonderen

dat ons kostbaar landschaps- schoon zienderoogen verdwijnt?

W. BOUWHEER.

j ) Bouwkunst en Cultuur. LIito. Arbeiderspers.

De oude tegenstelling

D

e strijd, dien de niet-Ariërs

op

dit oogenblik

met

be- hulp

van

verblinde volkeren tegen de Ariërs voeren,

is het eindtafereel

van

een

eeuwenoude

vijandschap, die

op

elk levensgebied tot uiting

kwam

en

nog

komt.

Het

Grieksche geestesleven bijvoorbeeld, dat oorspronke-

lijk zuiver Arisch was,

werd

al in de derde

eeuw

vóór Christus door niet-Ariërs uit Klein-Azië

met

zinnelijkheid

en

zwaarmoedigheid

overladen, waarbij

rasmenging hand-

langersdiensten verrichtte. Dit beteekende een

verlamming van

het wijsgeerige en wetenschappelijke denken.

Een

leerzaam voorbeeld levert ons Aristarchus

van Samos,

die als eerste

kwam met

de veronderstelling, dat de aarde

om

de zon draait (tweede

eeuw

voor Christus). Hij

kwam

in conflict

met

de school

van

Alexandrië, geleid door Joden, Arabieren, Phoeniciërs, Indiërs en andere Aziaten, die leer- aarden, dat er voor

den mensch

eenvoudig niets was,

wat

hij

weten

kon, dus

ook

niet, dat de aarde

om

de zon zou

draaien.

Bovendien was

een dergelijke veronderstelling

in strijd

met

Oostersch-godsdienstige gedachten.

Het

ge- lukte

den

Oosterlingen, de vruchtbare gedachten

van hun

tegenstander te verdoezelen en via Alexandrië ging

dan ook

later het

dogma van

de stilstaande aarde naar

de

Katholieke Kerk,

waar

het veertien

eeuwen

lang gebruikt werd,

om

het prestige

van Rome,

,,het middelpunt

van

het

heelal”, te verhoogen.

Alexandrië

was

in dien tijd een rijke handelsstad.

De

ge- leerdenschool bezat een prachtige boekerij en

noemde

zich waarschijnlijk

deswege erfgename

der Grieksche bescha-

ving. In deze vesting

van

niet-Arische

wereldbeschouwing werden

de

boeken van Mozes

door 72 Joden in het Grieksch vertaald;

anderen

verjoodschten de

werken van

Plato.

Aldus

„aangepast”

waren

de geschriften

van Mo-

zes en

van

Plato de belangrijkste

boeken

der

Roomsche Kerk gedurende

de eerste

eeuwen van

haar bestaan.

2

(3)

VOLKSCHE WACHT

N

a een bloeitijd

onder

het koningsgeslacht der Aziatische Ptolemaeërs viel het geestelijk leven er in de laatste

eeuw

vóór

Christus bij stukjes en brokjes uiteen tengevolge

van

een

toenemende

afdwaling naar tooverkunst,

bezwering

en

dergelijke.

Zwarte

kunst

met

behulp

van machttermen,

studie

van

het heelal

aan

de

hand van

de „goddelijke” be- doeling

met

cijfers en figuren..., het niet-Arische

denken

gaat zichzelf daar

zoo goed

mogelijk vernietigen.

Het

raakt

echter niet uitgebluscht en zeventien

eeuwen

later

vermo- gen de

vrijmetselaren

nog weer

een „frisschen greep' in

die

waanwijsheden

te doen; ze halen er

woorden,

cijfers

en

beeltenissen uit en verdiepen zich

opnieuw

in oud-Jood- sche gedachten omtrent schepping en wereldorde.

De

drie

machten

politiek, Katholicisme,

Jodendom

en vrij- metselarij zijn

van

nature

bondgenooten;

in

den

wortel

zijn zij gelijk, namelijk „Alexandrijnsch” en niet-Arisch.

Dat

heeft de

Limburger

nooit geweten, toen hij

nog op

Goseiing stemde;

evenmin

wist

de

handelaar-wereldverbe- teraar daarvan, toen hij in

de

vrijmetselarij eerlijk

voor een

broederschap werkte,

maar ook

dit is zpiver

Alexan-

drijnsch

van

opzet: er is een

kalmeerend weten voor

het

volk en daarnaast een

geheim weten voor

de enkelen, die

knipoogend

tegen

hun

stamgod, dat volk uitbuiten.

In de

Middeleeuwen was

Amgustinus, die zelf half

Afrikaan

was,

een

invloedrijke

vertegenwoordiger van den

Alexandrijnschen geest. Joodsch

van

opzet is di- rect al zijn redeneering, dat het

aanvaarden van Gods

be-

staan noodzakelijk is

om

te gelooven, zooals het geloof

noodzakelijk is,

om de

wijsheid te vergaren, die leidt tot

een

begrijpen

van God.

In

dezen gedachtengang

schuilt

geen

greintje gevoel, dat toch

voor den Noordeling

de kern

van

alle geloof uitmaakt: het is

vervangen door

het

logisch

klemmende

„je zult”, dat

de

Ariër oogenblikkelijk

als een

aanranding van

zijn vrijheid ziet en

hem

prikkelt

tot tegenstand. Begrijpelijk is, dat

Augustinus daarna

steeds de

waarde van den

natuurlijken

menschengeest naar beneden

trekt; de

mensch

dient te

aanvaarden,

dat

hij buiten

kerkverband

de machteloosheid zelve is, het on-

vermogen,

het niets, het verduisterde licht, de slaaf

van den

Booze.

Verder

ontleent

Augustinus aan

het

Jodendom

de

1eer

van

het volk, dat uitverkoren is en liederen

mag

zingen

voor Gods

troon, terwijl de rest der

menscheid

in

het hellevuur brandt.

En

tenslotte

smeedt

hij in al zijn ge- schriften de sleutels, die

toegang geven

tot zaligheid

en

die

de Roomsche Kerk dankbaar

aanvaardt.

Aan

deze

„sleutelpositie” is het te

danken,

dat

Rome

later

met de

volksverhuizing niet

weggevaagd

is. dat het

nog weer

la-

ter de

Frankisch-Fransche

geslachten

van

Karolingers en Capetingers

aan

zich

kan

binden en

den

strijd durft

aan

te

gaan

tegen de Duitsche

Hohenstaufen. De Europeesche

politiek begint zich

dan

al af te teekenen!

Het

kerstenen

van

de Ariërs en het aanstellen

van

velen

hunner

tot geestelijken doet intusschen een

nieuwe

rich- ting

geboren worden

binnen het kader der

Roomsche

Kerk, die het

van

de Zuidelijk-Augustijnsche richting verre wint

in invloed

op de Noordsche

volkeren. Dit

kwam,

doordat

de

priesters en

monniken

in het

Noorden den

zedelijken

levenswandel van hun

Arische

voorouders

in eere hielden,

niet

voor

practischen arbeid terugschrokken en

den

land-

bouw, den

aanleg

van

dijken en dergelijke aanvatten, zoo-

als ze dat ter plaatse

zagen

doen.

Met hen kwam

een prach-

EEUWI

I

n

het laatste

nummer van „De Hollandsche

Post”

van

1940,

wordt

een preek

van den

gestorven Prof.

de Hartog

over oorlog

weergegeven.

Het

is een

merkwaardig

stuk. Eerst betoogt de

hoog-

leeraar, dat hij

„de eeuwigheid”

niet ziet als iets

wat

ko-

men

gaat in de toekomst, als „een mogelijk verlengstuk

tig

scheppend

element in

de Roomsche

Kerk,

waarvan Go-

thische

bouwwerken,

gewijde muziek, boekversiering

en

letterkunde later getuigenis

zouden

afleggen, evenals

de

kruid- en heelkunde, de sterrenkunde, de studie

van

volk- sche rechtspraak, de geschiedschrijving, enz.

Als

hun

godgeleerde taak zien zij het,

de

leerstellingen

der

Moederkerk nader

tot het volk te brengen, opdat ze

vrijelijk

aanvaard kunnen worden. Zoo

zij daarin niet sla-

gen, verklaren de

moedigsten onder hen

openlijk, dat deze

of

gene

leerstelling in strijd is

met

Jezus bedoeling of

met

het

gezonde

verstand.

Dwars

tegen deze strooming in gaat tot 1000 jaar

na

Chris-

tus steeds

de

leer

van

Augustinus.

Dan wordt

bij deze

leer

gevoegd

die

van Anselmus.

Deze, een Italiaan, onder- gaat sterk de kracht

van

een

nieuwe

golf

van

Arabisch- Joodsche geschriften uit

Granada. Se

villa, Toledo,

Bagdad.

Anselmus

plaatst telkens tegenover de machteloosheid

van den mensch

de

macht

der Kerk.

Deze

tegenstelling

moet den mensch ingehamerd worden, opdat

zij

hem

brengt tot nederigheid en overgave.

Ook

verder sluit hij zich steeds

bij

Augustinus

aan,

maar

in zijn betoog

houdt

hij rekening

met den

tijd,

waarvoor

hij schrijft en die sinds

Augustinus

leven sterk gewijzigd is (de

Paus

is thans opperste leen- heer

van koningen

en keizers; er is een volksch idiaal ge-

kozen van ware

ridderlijkheid, enz.).

Maar dan komt

er

weer

een machtige levensimpuls uit het

Noorden

opzetten. Tientallen

(Roomsche)

geestelijken

uit Engeland, Schotland en Duitschland

opperen nieuwe bezwaren

en stellen

nieuwe

theorieën op. Is de

Kerk een

begrip

op

zichzelf of is het

verzamelnaam voor de

leden der

gemeente? Hebben

heidensche

denkers van vóór

het bestaan der

Kerk geen

recht

op

zaligheid?

Moeten Gods

macht

en

Gods goedheid

niet tegelijkertijd

genoemd wor-

den? Is de aarde

wel

een jammerlijk tranendal?

Al

deze

vragen maken op

de toenmalige heerschers

den

indruk

van

nieuwsgierigheid, naïve

ongehoorzaamheid

en te groo-

te vertrouwelijkheid tegenover de leerstellingen der Kerk.

Eerst veel later bleek er iets heel anders achter te zitten,

namelijk een

ongeschonden

onafhankelijkheid

van

het

Noordsche

denken, dat

geen krimp

gaf

voor

de Zuidelijke strooming, die blindelingsche

onderwerping

eischte.

We

schrijven 1200

na

Christus.

Ook op

politiek,

weten-

schappelijk en

economisch

gebied ontstaan zulke

machtige

beroeringen, dat alles

op

losse

schroeven

schijnt te raken.

Een

steviger fundeering

van

het persoonlijke en

maatschap-

pelijke leven

wordt

noodzakelijk,

waarvoor

St.

Thomas

van Aquino

eenerzijds en

Duns

Scot anderzijds ijveren.

Na eeuwen van

onderlingen strijd tusschen de door hen.

gestichte

orden

zwijgen de tegengestelde richtingen.

De

Zuidelijke strooming heeft

dan

echter al in het

maat-

schappelijk leven een

nieuw

jachtgebied

gevonden.

Niet

meer

in kloosters en kerken,

maar aan de hoven

der vors-

ten, in de

raden van gewesten

en steden, in scholen en universiteiten zet ze haar

ondermijnenden

arbeid voort.

Aldus

nadert het eind der

Middeleeuwen.

Drs, P.

Dijkema

•{Klaas

de Daedt)

Wij plaatsen dit stuk gaarne, hoewel het hier en daar een politiek tintje heeft, dat in ons blad niet op zijn plaats is. Het woord „Arisch" laten wij daarom ook staan in dit verband, hoewel het o.i, niet juist is. Wij komen daar in het volgend nummer op terug. Opstelraad.

G HEID

van

tijd”; niet als tijd zonder begin en

zonder

einde,

maar

als iets achter

de

dingen en in de dingen onzer

wereld

en hij spreekt zelfs

van „de Raad van den

heiligen

We-

reldgeest, die

wordt doorgevoerd van

geslacht

op

ge- slacht”.

Hoe merkwaardig

dicht staat die voorstelling bij

de

benaming,

die

onze Noorsche bloedverwanten aan

het

(4)

VOLKSCHE WACHT

Goddelijke gaven,

want

ons

woord

„raad’, dat Prof. de

Hartog

gebruikt, vinden wij

ook

daar

als „rad” en zij

noemden

er het Goddelijke mee;

het beteekent zooveel als „de Wijsheid '.

Zoo

had-

den

zij

ook

het

woord

„regin” in de beteekenis

van

,,het

Machtige om

het Goddelijke

aan

te duiden.

Ten nauw-

ste

was

dit

verbonden met

het leven der sibben, de opeen- volgende geslachten daarin en het is of Prof. de

Hartog ook

dit

verband

gevoeld heeft, als hij spreekt van; „ge- slacht op geslacht”.

Deze

heele voorstelling

komt

voort

uit

den

geest

van

het Noordras; wij vinden die overal in

de

ïndogermaansche

kuituren terug en zij staat tegenover de voorstellingen die wij in den

Zuid-Oosthoek van Europa

aantreffen (ook bij de joden), n.1. de historisch- materialistische opvatting

van

„eeuwigheid , als einde- looze tijd.

De met

de natuur

verbonden

geest

van

het

Noordras

verbonden met

de natuur

van

het

Noorden! —

ziet de

wetmatigheid, de heilige orde der dingen, als een gebo- ren

worden,

sterven en herboren

worden,

als een gol-

vende

beweging.

En waar

de

mensch

in deze „orde”

staat, daar is

ook

strijd; de

Noordrasmensch

zag dezen

strijd in oeroude tijden tot in

den

hemel,

waar

de

zon

verslonden

wordt

door den wolf (Midwinter)

om

toch

weer op

te staan, herboren.

Ook

dit ziet

De Hartog

zoo,

want

voor

hem

is „ieder

wereldeinde een wereldbegin ”, In

den

overgangstijd

van Heidendom

naar

Christendom bezong

een groot dichter

den ondergang van

die wereld, waarin hij en zijn voor- geslacht geleefd hadden.

Het

is de Voluspa, een lied uit

de verzameling, die wij

Edda noemen.

Hij beeldt

den

on-

dergang

uit

met

beelden

van

de

Germaansche mytho-

logie.

Maar dan

ziet hij als in een visioen de geboorte

van

de

nieuwe

wereld, den

nieuwen

tijd:

Op

ziet zij

komen

ten anderen male etgroen aarde

uit de zee.

Deze

eeuwigheidsvoorstelling is dus iets heel anders

dan

de Oostersche en het

ware

beter, er een anderen

naam

aan

te geven.

De

Duitschers spreken

van

het „stirb

und

werde”; wij

kunnen ook van

„de

Orde

der dingen de

„wetmatigheid spreken,

maar

die wetmatigheid is dan

meer dan

natuurwet alleen, het is tevens de zedelijke

orde.

Deze

voorstelling is een erfdeel onzer

Vaderen,

dat telkens

weer boven

komt, naar uitdrukking zoekt en ten

nauwste met

de

Natuur verbonden

is.

Daarom

doet het zoo

vreemd

aan,

wanneer

de hoog-

leeraar

nu

over „oorlog” gaat spreken en zegt „hoe de aarde door het zaad, door het plantenrijk

wordt

uitge-

mergeld”, „verteerd”,

„den

oorlog

wordt

aangedaan”.

En

verder, hoe „het dierenrijk niet anders doet

dan

teren

op

het plantenijk; dat als het

ware

het dierenrijk

den

fakkel

van den

oorlog

werpt onder

het plantenrijk.”

En dan

hoe het

mensch

enrijk beide „opteert” en den oorlog aandoet

— — —

en hij wil

dan

in beeldspraak dit

opteeren. dit den oorlog aandoen, opvatten als een ver- nietigd

worden om

„te

worden vernieuwd

in geest

Hier vinden wij nu merkwaardigerwijze het tegenover-

gestelde

van

Noordras-visie

van Germaansche

wereld-

beschouwing — —

en

van wat

de biologie ons

van

de natuur doet begrijpen.

Want

al

kende

de

Germaan den

strijd in den

ondergang

ais een hoogtepunt des levens, nooit zag hij de natuur als het

ware

in zich verscheurd,

om

verteerd te worden, ver-

nietigd, opdat zij zou

worden „vernieuwd

in geest ’. Hier

wordt

een tegenstelling: „geest-stof", of „geest-natuur”, of „geestelijk-lichamelijk" geschapen, die er voor

den Noordras-mensch

niet is, die uit dienzelfden

Zuid-Oost hoek van Europa

stamt,

waar

dat ons

van

nature

vreem-

de eeuwigheidsbegrip

vandaan

komt.

Maar

niet alleen dat ons die voorstelling

van

nature

vreemd

is,

ook

onze jonge en zoo echt

Germaansche we-

tenschap, de biologie, doet ons dat alles zoo anders zien.

Er

is niet „oorlog” tusschen plant en aarde, dier en plant,

mensch

en het overige levende,

maar

wij zien hoe aarde,

plant, dier en

mensch

op eikaar zijn

aangewezen,

hoe het

Leven

één groot organisch geheel is,

waar

alles in elkaar

grijpt, één groot

wonderwerk, waarin

b.v. zonder de bacteriën

noch

plant,

noch

dier of

mensch

zou

kunnen

bestaan, zich zou

kunnen

voeden.

Het

diepste

wezen

is onderlinge

gebondenheid

en niet

„oorlog” en „opgeteerd” worden, „vernietigd” worden,

om vernieuwd

te

worden

in „geest''.

Waar

vernietigd en opgeteerd wordt, is het

om

datzelfde

Leven

in al zijn

vormen

en uitingen in stand te houden,

van

het hoogste

tot het laagste.

Hoe dwaas

zijn de

woorden hoog

en laag hier echter; Geest is niet hooger

dan

lichaam,

maar

beide

samen komen

voort uit den gemeenschappelijken grond, beiden zijn

gebonden aan

het ras, uitingen daarvan.

Beide

worden

steeds

vernieuwd

uit dien grond, sterven

om weder

herboren te

worden

in onderlinge

gebonden-

heid.

Deze

levenseenheid,

waar

lichaam en geest gezien

wor- den

als uitingen

van

het ééne, ongedeelde Leven,

hangt

ten

nauwste samen met

de heilige Orde,

waar

wij in

den aanvang van

spraken.

Evenzeer

hangt de historisch- materialistische opvatting

van

„eeuwigheid''

samen met

het uiteenrukken

van

lichaam en geest.

Want

hier sterft

het lichaam en blijft de geest in eeuwigheid voortleven,

terwijl voor den

Noordras-mensch

het

Leven

en de

Dood

geen mysterie blijven, dat hij wel duiden kan. waarin hij

wel de „heilige orde” erkent,

maar waarvan

hij weet, dat het ons niet

gegeven

is, anders

dan

in beelden over

te spreken. Bijzonder schoon

komt

dit uit in de uitgave

van

het Ahnenerbe:

Tod und

Unsterblichkeit im Weltbild Indogermanischer

Denker

(besproken in

No.

10

van den

vorigen jaargang).

J. C.

NACHENIUS.

Houdt Uw voornamen rein

E

r

was

eens een tijd, dat wij Nederlanders bij de

mo-

de, in onze zeden en gebruiken, in onze

woorden-

keus, in onze staatsinrichting, in onze rechtspraak, in

onze

naamgeving

niets anders

waren dan

de

apen van

de Franschen.

Die

tijd

van

volksche neergang, ja volks-

ondergang

ligt gelukkig achter ons.

Maar

alsof wij ons

schamen om

onszelf te zijn,

hebben

wij

ongeveer

sinds

1900 een andere cultuurbron gekozen.

Thans

is

Engeland

troef.

Wij

gebruiken

nu

Engelsche

woorden.

Inzonder- heid in de sportwereld is alles Engelsch,

wat

de klok

slaat.

Wat

zegt u bijvoorbeeld

van

de volgende adver-

tentie, die

voorkomt

in de

„Nederlander” van

8

Mei

1940.

FRANS ERNST’s CITY SPORT STORES N.V.

Noordeinde

27

Den Haag,

Tennis Specialisten Spalding-, Darsonval-, Chesterfield-,

Budge

en

Queen

of

Holland

Rackets Kleeding en Schoeisel.

Hoeveel Nederlandsche woorden

vind

U

behalve het

Haagsche

adres?

Met

de mode, gebruiken en zeden gaat het niet anders.

Nu

is

mode

uit den aard der zaak een tijdelijk iets en het

tijdelijk volgen

van

de Engelsche

kleedingmode

veroor- zaakt geen blijvende smet

op

ons volkseigen.

Ook

het

volgen

van

de Engelsche gebruiken en zeden is

nog

niet

4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En als de Geest tot mij komt en zegt “bid” (3x) Dan gehoorzaam ik Hem, o mijn Heer, o mijn Heer Want als de Geest tot mij komt en zegt “zing” (3x) Dan gehoorzaam ik Hem, o

Waarheid en leugen worden in de monologen door De Graef op één lijn geplaatst, waarbij hij stelt dat de leugen en fictionaliteit de waarheid vaak overtreffen,

Naar aanleiding van een vraag van de heer Coolen antwoordt mevrouw Gerits dat in het kader van subsidiering Slachtofferhulp momenteel een discussie gevoerd wordt over de vraag of

Toen ik de hulp welke ik behoefde, welke ik verwachtte, niet vond bij het zienlijke, toen ik op de ganse aarde enkel vijandschap ontmoette, afkeer, achterdocht of onverschilligheid,

Wees werkzaam in mij zodat mijn leven vernieuwd wordt.. Ontvlam mijn hart zodat ik getuig

Vandaag bidden we voor onze kerkgemeenschap en voor ieder van ons: dat de Heilige Geest ons opnieuw kracht mag schenken en in beweging brengen, zoals de leerlingen op de dag

Kom, heilige Geest, over alle generaties in de Kerk - kinderen, jongeren, ouders en grootouders - dat ze elkaar vasthouden en meenemen langs de weg van het Evangelie.. Na deze

Zijn confrater Eric Manhaeghe en historicus Benoit Lannoo stel- den een huldeboek samen dat veel breder blikt dan leven en werk van de eeuweling en dat in diverse