• No results found

ONRECHTMATIGE PUBLICATIE OVER ARTS OP WEBSITE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ONRECHTMATIGE PUBLICATIE OVER ARTS OP WEBSITE"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ONRECHTMATIGE PUBLICATIE OVER ARTS OP WEBSITE

Gerechtshof Arnhem 18 september 2012 (Steeg, Wammes en Lenselink)

A. t. B. en Stichting Slachtoffers Iatrogene Nalatigheid-Nederland (LJN BX9224)

Samenvatting | Een patiënte, tevens enig bestuurder van de Stichting Slachtoffers Iatrogene Nalatigheid- Nederland, beschuldigt een neuroloog op een website van schending van zijn wettelijke zorgplicht en falen als neuroloog. De arts spant een kort-geding-procedure tegen de patiënte en de Stichting aan, waarbij hij vordert te bevelen de website en de inhoud ervan van het internet te verwijderen. In eerste aanleg wijst de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht het in conventie gevorderde af. In dit arrest oordeelt het Gerechtshof Arnhem in hoger beroep dat het belang van de arts bij verwijdering van de beschuldigingen zwaarder weegt dan het belang van de patiënte en de Stichting om aandacht te vragen voor (het verzwijgen van) medische fouten. Het gerechtshof gelast de patiënte en de Stichting iedere onrechtmatige verwijzing naar de naam van de arts te verwijderen en verwijderd te houden.

Trefwoorden | vrijheid van meningsuiting, bescherming goede eer en naam, Internet.

[art. 8 en 10 EVRM]

Noot | Marga Groothuis

Kluwer Navigator | NTM-NJCMBull. 2013/18

FEITEN

Een patiënte is in 2000 in Duitsland door een neurochirurg tweemaal geopereerd. Het betrof een experimentele hersenoperatie, waarbij teflon in haar hersenen is geplaatst. Omdat de patiënte ernstige klachten had (ernstige invaliditeit en hartritme- en bloeddrukstoornissen) is zij op een verwijsbrief van een revalidatiearts op 17 mei 2005 eenmaal op consult geweest bij een neuroloog.

Partijen verschillen van mening over de vraag of de neuroloog de patiënte daarbij voldoende heeft onderzocht; volgens de patiënte niet, volgens de neuroloog wel. Naar geïntimeerden niet hebben weersproken, heeft de neuroloog de patiënte toen aangeboden verder op haar probleem in te gaan na ontvangst van complete informatie uit haar medisch verleden. Toen de patiënte verdere informatieverstrekking weigerde, heeft de neuroloog, omdat hij haar niet kon bieden wat zij verlangde, het consult beëindigd en de patiënte geadviseerd een andere specialist te consulteren. Sindsdien ageren de patiënte en een door haar in het leven geroepen stichting tegen de neuroloog op internet.

Geïntimeerden hebben hun toon in vergelijking met het verleden (toen de patiënte de neuroloog nog misdrijven van fraude, mishandeling, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel,

Mr. dr. M.M. Groothuis is universitair docent staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Leiden.

(2)

het achterlaten van een hulpbehoevende in nood en doodslag c.q. moord op termijn verweet) enigszins gematigd. Dit neemt niet weg dat op een website nog steeds een foto van de neuroloog wordt getoond met een zwarte balk over zijn ogen, hetgeen de indruk wekt van een voortvluch- tige crimineel. Het onderschrift bij de foto suggereert dat de neuroloog zelf betrokken was bij en medeverantwoordelijk is voor de experimentele teflonoperaties. Daarnaast wordt hem verzwijging van ernstige medische fouten van collega-artsen (de operateurs) verweten, schending van zijn wettelijke zorgplicht, falen als neuroloog en verzwijging van een erfelijke ziekte van de patiënte.

UITSPRAAK

‘(…) 1. Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 15 juni 2011 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht heeft gewezen tussen [A] als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie. Het vonnis is gepubliceerd onder LJN: BQ9397.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 juli 2011, - het herstelexploot van 20 juli 2011,

- de memorie van grieven met producties,

- de memorie van antwoord tevens van incidenteel hoger beroep met producties, - de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties.

2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3. De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis.

4. De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1 Bij vonnis in kort geding van 23 juni 2010, gepubliceerd onder LJN: BM9448, bekrachtigd bij arrest van het hof Amsterdam van 5 juli 2011, gepubliceerd onder LJN: BR0246, waartegen [B] beroep in cassatie heeft ingesteld, heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht [B] wegens onrechtmatig handelen jegens [A] op zijn vordering, op straffe van verbeurte van dwangsommen, bevolen om binnen 24 uur na betekening van dat vonnis:

- de website www.[domeinnaam 1] en daarin opgenomen passages zoals in dat vonnis in 2.12 vermeld van het internet te verwijderen en verwijderd te houden,

- bij de domeinnaamhouder van de website www.[domeinnaam 1] een verzoek in te dienen tot het verwijde- ren en verwijderd houden, van de website www.[domeinnaam 1] en de daarin opgenomen passages zoals in dat vonnis in 2.12 vermeld met gelijktijdig afschrift van dat verzoek aan [A] en

(3)

- bij elk van de exploitanten van de zoekmachines genoemd onder c in het petitum van de dagvaarding een verzoek in te dienen tot het verwijderen en verwijderd houden van de in het vonnis in 2.12 vermelde inhoud, met gelijktijdig afschrift van die verzoeken aan [A].

4.2 Ter voldoening aan dit vonnis heeft [B] de inhoud gewijzigd van de website onder de domeinnaam www.[domeinnaam 1].

4.3 Op 8 januari 2010 had [B] inmiddels de stichting opgericht met als activiteit: "Het verbeteren van de positie van slachtoffers van medische fouten en nabestaanden, alsmede van patiëntveiligheid en kwaliteit van gezondheidszorg". De stichting heeft een eigen domeinnaam www.sin-nl.org met website.

Omdat het vonnis van 23 juni 2010, zoals [geïntimeerden] (bij memorie van antwoord onder 13) aanvoeren, [B] monddood had gemaakt, zag zij zich genoodzaakt een nieuwe website in het leven te roepen. Daarom heeft ([B] als enig bestuurder van) de stichting op 22 november 2010 de domeinnaam [domeinnaam 2]

geregistreerd en een website onder die domeinnaam gehangen.

4.4 In eerste aanleg heeft [A] zijn vorderingen in conventie toegespitst op het enkele gebruik door [geïnti- meerden] van de domeinnaam [domeinnaam 2], ongeacht de inhoud van de aanhangende website. In reconventie hebben [geïntimeerden] een aantal vorderingen ingesteld tegen de executie door [A] van de bij het vonnis van 23 juni 2010 opgelegde dwangsommen.

4.5 In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter het in conventie gevorderde afgewezen en in reconventie het door [A] gelegde executoriaal beslag opgeheven met bevel aan [A] om zijn medewerking aan die opheffing te verlenen en hem geboden de executie van de dwangsommen te staken mits en zolang [B] de website www.[domeinnaam 1] (daarmee niet doelend op de domeinnaam [domeinnaam 1]) verwijderd houdt.

4.6 Bij memorie van grieven heeft [A] zijn grieven I en II gericht tegen de afwijzing van de vordering in conventie en grief III tegen de toewijzing van de vordering in reconventie. Bij deze memorie heeft [A] zijn vordering in conventie gewijzigd zodat deze thans luidt:

dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:

I [geïntimeerden], ieder hoofdelijk, zal gelasten om, binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest, hun onrechtmatig handelen jegens [A] ten aanzien van de naam Jan [A], rechtstreeks dan wel door middel van een op enigerlei wijze met haar verbonden rechtspersoon te staken en gestaakt te houden en/of ieder ander gebruik van een of meer domeinnamen bestaande uit de naam van [A] en meer in het bijzonder de registratie en/of het gebruik van de domeinnamen [domeinnaam 1] en [domeinnaam 2] alsmede alle mogelijke denkbare variaties hierop, al dan niet in combinatie met zijn functie als arts of een van zijn nevenfuncties zoals vermeld onder de memorie van grieven sub 4, zulks op straffe van een dwangsom van C= 1.000 voor iedere dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt;

II [geïntimeerden], ieder hoofdelijk, zal gelasten om op eigen kosten, binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest, al datgene te doen wat nodig is om de domeinnamen [domeinnaam 1]

en [domeinnaam 2] op naam te stellen van [A] met dien verstande dat [A] bij de betekening zal aangeven naar welke internetprovider de domeinnamen verhuisd moeten worden en op welke naam de domeinnamen gesteld moeten worden bij de Stichting Internet Domeinnaamregistratie Nederland;

III [A] zal machtigen om, indien [geïntimeerden] nalaten binnen twee dagen na betekening van het arrest aan de veroordeling te voldoen, het in dezen te wijzen arrest in de plaats te stellen van de wilsverklaringen van [geïntimeerden] met betrekking tot de onder II gevorderde voorziening;

IV [geïntimeerden] zal gelasten om, binnen twee dagen na het in dezen te wijzen arrest, iedere verwijzing naar de naam van [A] op haar internetsite te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van C= 1.000 voor iedere dag of dagdeel dat een overtreding voortduurt;

V [geïntimeerden] zal gelasten om een koppeling naar het arrest van het hof bij wijze van rectificatie gedurende minimaal een half jaar bovenaan de startpagina van de website van de stichting te publiceren

(4)

op een voor de bezoekers van de website overduidelijke wijze, zulks op straffe van een dwangsom van

= 1.000 voor iedere dag of dagdeel dat dit wordt nagelaten;C

VI [geïntimeerden] zal veroordelen tot een schadevergoeding van C= 5.000 aan [A] uit hoofde van onrechtmati- ge daad in verband met alle onrechtmatige teksten die zij in het verleden over [A] op internet hebben gepubliceerd;

VII [geïntimeerden] zal veroordelen in zowel de kosten van deze procedure als die van de procedure in eerste aanleg.

Uit de formulering van het appelexploot en grief III leidt het hof met [geïntimeerden] af dat [A] in hoger beroep ook vernietiging van het vonnis in reconventie vordert alsmede afwijzing van de vordering in reconventie.

4.7 Betrof de conventie in eerste aanleg uitsluitend de vraag of [B] en/of de stichting de domeinnamen [domeinnaam 1] en [domeinnaam 2] mochten gebruiken, in hoger beroep gaat het mede om de inhoud van de desbetreffende websites.

4.8 Wat betreft de website onder de domeinnaam www.sin-nl.org moet worden opgemerkt dat [A] daarvan, afgezien van de door hem gewraakte verwijzing naar de domeinnaam [domeinnaam 1] en naar zijn naam, geen bijzondere inhoud heeft vermeld en deze website op zichzelf ook niet aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd. De beoordeling van de vordering zal dus beperkt moeten zijn tot die verwijzing en naamsver- melding.

4.9 De website www.[domeinnaam 1] vermeldde destijds en vermeldt thans onder meer:

“Deze website is eigendom van de stichting SIN-NL organisatie ter verbetering van de positie van slacht- offers van medische fouten

Dr [A] verzwijgt ernstige medische fouten van collega-artsen en schendt zijn wettelijke zorgplicht Feiten en documenten mbt falend neuroloog [A]: [domeinnaam 2], eigendom van de stichting SIN-NL (…)

NIEUWS 8 nov. 2011: SIN-NL organisatie voor slachtoffers van medische fouten publiceert een nieuw feit inzake falen van neuroloog [A].

Neuroloog [A] verzwijgt een erfelijke ziekte bij Mr [B], voorzitter SIN-NL en slachtoffer van foutieve instrumentele neurochirurg, zie:

Actueel en onderstaande korte documentaire: Medische fout en zwijgafspraak der artsen: de medische tijdbom in het hoofd van [B]

(filmpje, hof) RU

NIEUWS 1 sept 2011: Cassatie bij Hoge Raad

inzake www.[domeinnaam 1] over falen neuroloog [A], zie Actueel (…)”.

4.10 De website [domeinnaam 2] vermeldde en vermeldt:

“Home-doelstelling: Feiten en documenten over falend neuroloog [A]

Dr.[A] verzwijgt ernstige medische fouten van collega-artsen en schendt zijn wettelijke zorgplicht zie:

[domeinnaam 2] en www.[domeinnaam 1]

Deze website is eigendom van de stichting SIN-NL. Onderwerp is [A], neuroloog UMC Groningen. [A]

kiest ondanks schriftelijke verwijzing door een revalidatiearts en 51 documenten voor het verzwijgen van de ernstige neurologische gevolgen van experimentele neurochirurgie zonder toestemming verricht bij [B], voorzitter SIN-NL. Zij werd door deze medische fout vrijwel volledig invalide.

Op 15 juni 2011 verleende de Rechtbank Utrecht toestemming voor deze website.”

(5)

4.11 Het hof gaat, mutatis mutandis, uit van het in het arrest van het hof Amsterdam van 5 juli 2011 opgenomen criterium:

“4.6 Het hof stelt voorop dat de vordering van [A] om [B] te veroordelen om (bij de domeinnaamhouder en de exploitanten van zoekmachines een verzoek in te dienen om) de – hiervoor onder 4.2 – aangehaalde passages van de website (www.[domeinnaam 1], hof) te verwijderen, een beperking vormt van het door artikel 10, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting van [B]. Dit recht kan ingevolge het tweede lid van dat artikel slechts beperkt worden indien een inbreuk op dat recht een wettelijke grondslag kent en in een democratische samenleving noodzakelijk is, in het belang van – bijvoorbeeld – de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Die wettelijke grondslag kan gevonden worden in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, dat schadeplichtigheid in het leven roept voor het plegen van onrechtmatige daden. De eer en goede naam worden gerekend tot het door artikel 8 EVRM verzekerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

In het onderhavige geval is er derhalve sprake van een botsing tussen twee fundamentele rechten: aan de ene kant het belang van [B] om zich in het openbaar kritisch, informerend en/of waarschuwend te kunnen uitlaten over gebeurtenissen en ervaringen met de medische wereld, bedoeld ter voorlichting van het publiek omtrent misstanden die de samenleving raken, en aan de andere kant het belang van [A] om niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen die afbreuk doen aan zijn integriteit, geloofwaardigheid, eer en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de geuite verdenkingen, de ernst van de te verwach- ten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben, de ernst van de misstand welke de uitlatingen aan de kaak willen stellen, de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de uitlatingen steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal, de inkleding van de verdenkingen, de aard van het medium waarin de uitlatingen zijn gedaan en het gedrag en de positie van de benadeelde.”

4.12 Waarmee is het allemaal begonnen?

[B] is in 2000 in Duitsland door een neurochirurg tweemaal geopereerd. Het betrof een experimentele hersenoperatie, waarbij teflon in haar hersenen is geplaatst, dat later is verhard en operatief vervangen door nog meer teflon. Omdat [B] ernstige klachten had (ernstige invaliditeit en hartritme- en bloeddrukstoor- nissen met alle gevolgen vandien) is zij op een verwijsbrief van revalidatiearts [de arts] op 17 mei 2005 eenmaal op consult geweest bij [A]. Partijen verschillen van mening over de vraag of [A] [B] daarbij voldoende heeft onderzocht, volgens [B] niet, volgens [A] wel. Naar [geïntimeerden] niet hebben weerspro- ken, heeft [A] [B] toen aangeboden verder op haar probleem in te gaan na ontvangst van complete informatie uit haar medisch verleden. Toen [B] verdere informatieverstrekking weigerde, heeft [A], omdat hij haar niet kon bieden wat zij verlangde, het consult beëindigd en [B] geadviseerd een andere specialist te consulteren. Sindsdien ageren [geïntimeerden] tegen [A] een aantal jaren ook op internet.

4.13 [geïntimeerden] hebben hun toon in relatie tot het verleden (toen [B] [A] nog misdrijven van fraude, mishandeling, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, het achterlaten van een hulpbehoevende in nood en doodslag c.q. moord op termijn verweet) wel enigszins gematigd. Dit neemt echter niet weg dat de website www.[domeinnaam 1] nog steeds een foto van [A] toont met een zwarte balk over zijn ogen, hetgeen de indruk wekt van een voortvluchtige crimineel. Het onderschrift daarbij suggereert dat [A] zelf betrokken was bij en medeverantwoordelijk is voor de experimentele teflonoperaties. Daarnaast wordt hem verzwijging van ernstige medische fouten van collega-artsen (de operateurs) verweten, schending van zijn wettelijke zorgplicht, falen als neuroloog en verzwijging van een erfelijke ziekte van [B]. Hoewel dat van hen mocht worden verwacht, hebben [geïntimeerden] in geen enkel stadium van deze procedure uiteengezet waarom [A]’ enkele, wegens gegevensweigering voorshands gerechtvaardigd te oordelen, weigering van de voortzet- ting van een eerste consult en (verdere) behandeling ook maar een van deze verwijten zou rechtvaardigen.

In feite komt het erop neer dat [B], hoezeer haar medische voorgeschiedenis ook zorgwekkend voorkomt,

(6)

al haar boosheid over het afbreken van het consult van 17 mei 2005 daarna is gaan afreageren op [A] door hem na enkele brieven op internet te beschuldigen zoals hiervoor omschreven. Het gaat hier om lichtvaardige en ongefundeerde verdachtmakingen die afbreuk doen aan de integriteit, geloofwaardigheid, eer en goede naam van [A] als neuroloog. Zij vinden vooralsnog geen rechtvaardiging in het eenmalige afgebroken consult.

4.14 Deze mededelingen worden niet gerechtvaardigd door de doelen van [geïntimeerden] om medische misstanden aan de kaak te stellen. Voorshands is niet gebleken dat [A] een fout heeft gemaakt, laat staan heeft bijgedragen aan medische misstanden. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat [A], tevens hoogleraar, een vooraanstaand medicus is.

4.15 Het hof verwijst voorts naar de rechtsoverwegingen 4.10 tot en met 4.13 uit het arrest van 5 juli 2011, welke, enigszins aangepast, ook op de nieuwe situatie van toepassing zijn.

4.16 [geïntimeerden] hebben de beschuldigingen nu geplaatst op de website [domeinnaam 2]. Vaststaat dat deze website bij gebruik van de diverse internet-zoekmachines bovenaan de lijst met ‘hits’ verschijnt wanneer de achternaam van [A] wordt ingetypt. Zowel privé- als zakelijke relaties van [A], en (eventuele toekomstige) patiënten worden bij een eerste zoektocht naar informatie over dan wel gegevens van [A]

derhalve met deze beschuldigingen geconfronteerd. Het is dan ook aannemelijk dat [A] aanzienlijke hinder ondervindt van de door [geïntimeerden] in de lucht gehouden website [domeinnaam 2] met de daarop geuite ongefundeerde en diffamerende beschuldigingen en de beide andere websites (www.[domeinnaam 1] en www.sin-nl.org) die verwijzen naar de website [domeinnaam 2].

4.17 [geïntimeerden] voeren aan dat zij belang hebben bij handhaving van de uitlatingen op de websites www.[domeinnaam 1] en [domeinnaam 2] (welke praktisch uitsluitend zijn gewijd aan [A]), vanwege het feit dat die websites voldoen aan de doelstellingen van de stichting en een onderdeel zijn van haar strategie om publiciteit en aandacht te genereren voor medische fouten en de wijze waarop daarmee tot op heden door de medische wereld wordt omgegaan. De website is dus opgezet in het algemeen belang en dient om mensenlevens te redden, aldus [geïntimeerden]

4.18 Naar het voorlopig oordeel van het hof maakt het voorgaande, in samenhang bezien, – waarbij het hof met name gewicht toekent aan de ernst van de ongefundeerde beschuldigingen, het gebrek aan feitelijke onderbouwing, en het feit dat de beschuldigingen staan op websites onder de domeinnaam waarin [A]’

achternaam voorkomt – dat het belang van [A] bij verwijdering van de beschuldigingen zwaarder weegt dan het belang van [B] om aandacht te vragen voor (het verzwijgen van) medische fouten.

4.19 In het verlengde hiervan acht het hof het registreren van de domeinnamen www.[domeinnaam 1]

en [domeinnaam 2] en het lanceren van de onderhavige websites, met als kennelijk doel om onder een groot publiek, waaronder – zo valt uit de keuze van de naam van de website af te leiden – met name relaties en patiënten van [A], lichtvaardige, ongefundeerde en ernstige beschuldigingen ten aanzien van [A] bekend te maken, voorshands eveneens onrechtmatig. De websites zijn enkel gewijd aan verdachtmakingen jegens [A] en niet is gesteld noch aannemelijk is geworden dat [geïntimeerden] de websites voor enig ander doel wensen te gebruiken en dat de relaties en patiënten van [A] daarbij niet zullen worden blootgesteld aan lichtvaardige en ongefundeerde verdachtmakingen die afbreuk doen aan zijn integriteit, geloofwaardigheid, eer en goede naam.

4.20 Ook wanneer ervan moet worden uitgegaan dat de stichting thans rechthebbende op de beide domein- namen is, maakt dat het voorgaande niet anders ten opzichte van [B]. Vaststaat dat [B] de domeinnamen steeds heeft geregistreerd: www.[domeinnaam 1] aanvankelijk op haar eigen naam, maar later overgedragen aan de stichting, en [domeinnaam 2] door haar als enig bestuurder van de stichting, zodat zij uit dien hoofde als enige bij machte is om de websites te doen verwijderen. Ook [B] valt persoonlijk een ernstig verwijt

(7)

te maken van het voortduren van het onrechtmatig gebruik van de beide domeinnamen en websites. In wezen gebruikt zij de stichting om de consequenties van het vonnis van 23 juni 2010 te ontgaan.

4.21 Op grond van al het voorgaande slagen de grieven I en II in het principaal appel.

4.22 Omdat [geïntimeerden] op internet doorgaan met hun voorshands onterechte beschuldigingen aan het adres van [A] heeft hij ook thans nog steeds een spoedeisend belang bij zijn vorderingen, met uitzonde- ring van zijn vordering tot schadevergoeding in conventie onder VI, waarvoor hij geen omstandigheden heeft aangewezen die meebrengen dat een voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden (volgens de criteria voor een incasso kort geding).

4.23 De vorderingen in conventie onder I, versterkt met nevenvordering onder III, en IV zijn toewijsbaar, waarbij het bevel onder IV wordt beperkt tot die verwijzingen welke onrechtmatig zijn. Dit alles geldt ook voor de website onder de domeinnaam www.sin-nl.org.

De vordering in conventie onder II heeft betrekking op de beide exclusief aan [A] gewijde websites/

domeinnamen, vormt een passende maatregel ter preventie van nog weer nieuwe inbreuken en is, ook bij wege van schadevergoeding, gerechtvaardigd, zodat deze eveneens voor toewijzing vatbaar is.

De rectificatievordering in conventie onder V is ook toewijsbaar.

De gevorderde dwangsommen zullen aan een ruimere termijn worden gebonden en gemaximeerd zoals hieronder vermeld.

4.24 Tegen de afwijzing van de reconventie heeft [A] grief III in het principaal appel aangevoerd. In het incidenteel appel klagen [geïntimeerden] onder hun enige grief dat de voorzieningenrechter [A] niet heeft veroordeeld tot terugbetaling van de door hem reeds onder het volgens hen onrechtmatige uitkeringsbeslag geïncasseerde gelden.

4.25 Hierover oordeelt het hof als volgt.

In het vonnis van 23 juni 2010 is aan [B] onder meer bevolen om 1. de website www.[domeinnaam 1] en daarin opgenomen passages zoals in dat vonnis in 2.12 vermeld van het internet te verwijderen en verwij- derd te houden en 2. daartoe bij de domeinnaamhouder een verzoek in te dienen tot het verwijderen en verwijderd houden van de website en de daarin opgenomen passages. Uit de combinatie van de beide bevelen onder 1. en 2., betrokken op zowel de website als de daarin opgenomen passages, behoorde [B]

redelijkerwijs te begrijpen dat zij ervoor zorg moest dragen dat ook de website www.[domeinnaam 1] zelf moest verdwijnen van het internet. Dat heeft zij nagelaten en daarna zelfs op deze website een verwijzing geplaatst naar de door (haar voor) de stichting opgerichte website [domeinnaam 2] omdat het vonnis van 23 juni 2010 haar zelf monddood zou hebben gemaakt, dus om de veroordeling bewust te ontgaan.

Grief III in het principaal appel is daarom terecht voorgesteld. De in reconventie ingestelde vorderingen tot opheffing van het executoriaal beslag moeten alsnog worden afgewezen. [A] was daarom gerechtigd om gelden onder dat beslag te incasseren. Voor terugbetaling hebben [geïntimeerden] geen bijzondere grond aangevoerd. Hun enige grief in het incidenteel appel wordt verworpen.

5. Slotsom

5.1 Het principaal appel slaagt, zodat het bestreden vonnis in conventie en in reconventie moet worden vernietigd.

5.2 Het incidenteel appel wordt verworpen.

5.3 Het in conventie gevorderde is toewijsbaar zoals hieronder vermeld.

5.4 Het in reconventie gevorderde zal worden afgewezen.

(8)

5.5 Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties veroordelen.

[..]

6. De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:

in het principaal appel:

vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht van 15 juni 2011 in conventie en in reconventie en doet opnieuw recht:

in conventie:

I gelast [geïntimeerden], hoofdelijk, om, binnen twee weken na betekening van dit arrest, hun onrechtmatig handelen jegens [A] ten aanzien van de naam [A], rechtstreeks dan wel door middel van een op enigerlei wijze met haar verbonden rechtspersoon te staken en gestaakt te houden en/of ieder ander gebruik van een of meer domeinnamen bestaande uit de naam van [A] en meer in het bijzonder de registratie en/of het gebruik van de domeinnaam [domeinnaam 1] en [domeinnaam 2] alsmede alle mogelijke denkbare variaties hierop, al dan niet in combinatie met zijn functie als arts of een van zijn nevenfuncties zoals vermeld onder de memorie van grieven sub 4, te staken en/of gestaakt te houden, zulks op straffe van verbeurte van een aan [A] te betalen dwangsom van C= 1.000 voor iedere dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt;

II gelast [geïntimeerden], hoofdelijk, om op eigen kosten, binnen twee weken na betekening van dit arrest, al datgene te doen wat nodig is om de domeinnamen [domeinnaam 1] en [domeinnaam 2] op naam te stellen van [A] met dien verstande dat [A] bij de betekening zal aangeven naar welke internetprovider de domeinnamen verhuisd moeten worden en op welke naam de domeinnamen gesteld moeten worden bij de Stichting Internet Domeinnaamregistratie Nederland;

III machtigt [A] om, indien [geïntimeerden] nalaten tijdig na betekening van dit arrest aan de veroordeling onder II te voldoen, dit arrest in de plaats te stellen van de wilsverklaringen van [geïntimeerden] met betrekking tot de onder II gevorderde voorziening;

IV gelast [geïntimeerden] om, binnen twee weken na dit arrest, iedere onrechtmatige verwijzing naar de naam van [A] op haar internetsite te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een aan [A] te betalen een dwangsom van C= 1.000 voor iedere dag of dagdeel dat een overtreding voortduurt;

V gelast [geïntimeerden] om, binnen twee weken na betekening van dit arrest, een koppeling naar dit arrest bij wijze van rectificatie gedurende minimaal een half jaar bovenaan de startpagina van de website van de stichting te publiceren op een voor de bezoekers van de website overduidelijke wijze, zulks op straffe van verbeurte van een aan [A] te betalen dwangsom van C= 1.000 voor iedere dag of dagdeel dat dit wordt nagelaten;

VI bepaalt dat boven een totaalbedrag van C= 150.000 geen dwangsommen meer worden verbeurd;

(9)

in reconventie:

wijst al het gevorderde af;

in het incidenteel appel:

verwerpt het hoger beroep;

(..)’

NOOT

1. Dit arrest van het Gerechtshof Arnhem verdient vanuit mensenrechtelijk perspectief aandacht vanwege de wijze waarop het gerechtshof het belang bij respect voor de vrijheid van menings- uiting op internet van een ex-patiënte afweegt tegen het belang van een arts bij bescherming van zijn eer en goede naam. In het onderstaande wordt eerst de achtergrond van het geschil kort toegelicht. Vervolgens wordt de door het gerechtshof gemaakte belangenafweging geanaly- seerd tegen de achtergrond van recente ontwikkelingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake de artikelen 8 en 10 EVRM.

2. Geïntimeerden in deze rechtszaak, de (ex-)patiënte (in het arrest aangeduid als ‘[B]’; hierna:

‘de patiënte’) en de door haar opgerichte Stichting Slachtoffers Iatrogene Nalatigheid-Nederland, ageren sinds enkele jaren op internet tegen de neuroloog (in het arrest aangeduid als ‘[A]’).

Laatstgenoemde heeft twee maal een kort geding procedure gestart tegen de patiënte.1Vanwege de inhoudelijke samenhang tussen deze procedures bespreek ik de kernpunten:

In de eerste procedure stond een door de patiënte geregistreerde website centraal die was vernoemd naar de arts: de domeinnaam luidde ‘www.[voornaam A.][achternaam A.].com’ (in verband met de privacy wordt de volledige domeinnaam in de gerechtelijke uitspraken niet genoemd). In deze procedure heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht in juni 20102de patiënte bevolen om deze website en de daarin opgenomen passages over de arts van het internet te verwijderen en verwijderd te houden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het gebruik van de domeinnaam en de inhoud van de website als onrechtmatig jegens de arts dienden te worden beschouwd en dat het belang van de arts bij bescherming van zijn eer en goede naam zwaarder diende te wegen dan het belang van de patiënte bij handhaving van de website en de uitlatingen daarop. In juli 2011 heeft het Gerechtshof Amsterdam dit vonnis in

1 In 2009 oordeelde de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen in een derde kort geding procedure tussen deze partijen, die in deze annotatie verder niet wordt belicht: Rb. (vzr.) Groningen 25 september 2009, LJN BJ8795, GJ 2009, 135. In die procedure, heeft de patiënte (onder meer) gevorderd de neuroloog te veroordelen tot het plaatsen van een rectificatie in Medisch Contact. De voorzieningenrechter wees die vordering af. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

2 Rb. Utrecht 23 juni 2010, LJN BM9448.

(10)

hoger beroep bekrachtigd.3In november 2011 verwierp de Hoge Raad het beroep in cassatie van de patiënte.4

In de tweede procedure stond een eveneens door de patiënte geregistreerde, tweede website centraal met de (enigszins van de van de domeinnaam van de eerste website afwijkende) domeinnaam ‘www.dr.[achternaam A.].nl’. In die procedure, waarin de arts onder meer heeft gevorderd de patiënte te bevelen het gebruik van deze domeinnaam te beëindigen, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht in eerste aanleg het in conventie gevorderde afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat de arts onvoldoende had aangevoerd om aan te nemen dat de registratie en het gebruik van deze domeinnaam en de verwijzing daarnaar op de website van de door de patiënte opgerichte Stichting Slachtoffers Iatrogene Nalatigheid- Nederland onrechtmatig waren. In hoger beroep tegen dit vonnis bij het Gerechtshof Arnhem heeft de arts zijn vordering in conventie gewijzigd: betrof de conventie in eerste aanleg uitsluitend de vraag of de patiënte en/of de stichting de domeinnamen [domeinnaam 1] en [domeinnaam 2] mochten gebruiken, in hoger beroep ging het mede om de inhoud van de desbetreffende websites.

3. Op 18 september 2012 oordeelt het hof Arnhem, in het hierboven verkort weergegeven arrest, dat het belang van de arts bij verwijdering van de beschuldigingen zwaarder woog dan het belang van de patiënte en de Stichting om aandacht te vragen voor (het verzwijgen van) medische fouten. Het hof gelast de patiënte en de Stichting iedere onrechtmatige verwijzing naar de naam van de arts te verwijderen en verwijderd te houden. In dit arrest verwijst het hof Arnhem (in r.o. 4.6) naar het voornoemde arrest van het hof Amsterdam, waarin dat hof het mensenrechtelijk aspect van het geschil duidt. Vooropgesteld wordt dat de vordering van de arts om de patiënte en de stichting (verder: geïntimeerden) te veroordelen om de aangehaalde passages van de website te verwijderen een beperking vormt van de door artikel 10, eerste lid EVRM gewaarborg- de vrijheid van meningsuiting. Het hof Amsterdam geeft aan dat dit recht ingevolge artikel 10, tweede lid EVRM slechts beperkt kan worden indien een inbreuk op dat recht een wettelijke grondslag kent en in een democratische samenleving noodzakelijk is, in het belang van – bijvoorbeeld – de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Het hof geeft aan dat de wettelijke grondslag kan worden gevonden in artikel 6:162 BW. Vervolgens overweegt het hof Amsterdam kortweg: ‘De eer en goede naam worden gerekend tot het door artikel 8 EVRM verzekerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.’

4. Hoe kan deze rechtsoverweging worden geplaatst tegen de achtergrond van de jurisprudentie van het EHRM? Vooropgesteld kan worden dat de rechtsoverweging betrekking heeft op de doorwerking van grondrechten in het privaatrecht. Het is dan ook de vraag of de toetsingsinten- siteit- en -modaliteiten van het EHRM integraal van toepassing zijn.5Vast staat wel dat de

3 Gerechtshof Amsterdam 5 juli 2011, LJN BR0246.

4 HR 2 november 2012, LJN BX8122. De Hoge Raad overwoog dat de in de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dit gezien art. 81 lid 1 RO geen nadere motivering behoeft.

5 Vgl. A.C. Hendriks, ‘ Zijn advocaten en artsen vogelvrij op internet? Een bespreking naar aanleiding van twee gerechtelijke uitspraken in grondrechtelijk perspectief’, Computerrecht 2010, nr. 5, p. 227.

(11)

jurisprudentie van het EHRM in toenemende mate ook voor het privaatrecht van belang is.6 Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting in relatie tot de reputatie van individuen. In het onderstaande schets ik enkele lijnen in de Straatsburgse jurisprudentie die voor casus als de onderhavige relevant kunnen zijn.

5. Het EHRM heeft nog geen uitspraak gedaan in zaken waarin specifiek de toelaatbaarheid van een op internet geplaatste uiting over een arts centraal staat. Wel zijn er enkele uitspraken over de toelaatbaarheid van op internet geplaatste uitingen over politici en andere bekende personen.7In 2009 overwoog het Hof in Times Newspapers Limited (nrs. 1 en 2) t. Verenigd Konink- rijk: ‘[t]he Internet plays an important role in enhancing the public’s access to news and facilita- ting the dissemination of information generally.’8En recenter, in december 2012, benadrukte het Hof in Ahmet Yilidrim t. Turkije nogmaals het belang van het internet als middel voor het verspreiden van informatie. Het Hof overwoog dat het internet voor individuen een van de belangrijkste middelen is geworden voor de uitoefening van hun vrijheid van meningsuiting.

Voorts overwoog het Hof dat men op het internet de belangrijkste instrumenten vindt voor deelname aan activiteiten en debatten over politieke vraagstukken en kwesties van algemeen belang.9

6. Wat betreft de ruimte om kritiek uit te oefenen op een arts zijn in het bijzonder de uitspraken Bergens Tidende t. Noorwegen10(over een krantenartikel waarin kritiek werd geuit op een chirurg), Frankowicz t. Polen11(over de ruimte van artsen om kritiek te uiten op collega’s) en Sosinowska t. Polen12(over een arts die optrad als klokkenluider) van belang. Op basis van (onder meer) deze jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat kritische uitingen over artsen eerder toelaat- baar worden geacht wanneer 1) zij een zaak van publiek belang, in het bijzonder de volksgezond- heid, aan de orde stellen en 2) de noodzakelijke zorgvuldigheid in acht wordt genomen. In privaatrechtelijke geschillen waarbij een arts stelt dat door een uiting over hem zijn reputatie is aangetast kan naast artikel 10 ook artikel 8 EVRM van toepassing zijn. ‘Reputatie’ en ‘rechten

6 Vgl. L.F.M. Verhey, ‘Horizontale werking van grondrechten: de stille Straatsburgse revolutie’, in: T. Barkhuysen, M.L. van Emmerik en J.P. Loof, Geschakeld recht. Liber Amicorum voor prof. mr. E.A. Alkema, Deventer: Kluwer 2009:

p. 517-535; T. Barkhuysen, M.L. van Emmerik en H. Ploeger, ‘De eigendomsbescherming van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM en het Nederlandse Burgerlijke Recht’, Preadviezen 2005 uitgebracht voor de Vereniging voor Burgerlijk Recht, Kluwer: Deventer 2005.

7 Zie bv: EHRM 18 december 2012, appl.no. 3111/10 (Ahmet Yilidrim/Turkije) betreffende een uiting over oud- president Atatürk op een website; EHRM 10 maart 2009, appl.no. 3002/03 en 23676/03 (Times Newspapers Limited (nrs. 1 en 2)/Verenigd Koninkrijk), NJ 2010, 109 (m.nt. Dommering) betreffende in het internet-archief van de Times geplaatste artikelen over grootschalig witwassen door een Russische zakenman; EHRM 18 mei 2004, appl.no.

58148/00 (Plon Societé/Frankrijk), EHRC 2004/62 (m.nt. Gerards), NJ 2005, 401 (m.nt. Dommering), betreffende de publicatie en verspreiding via internet van het boek ‘Le Grand Secret’ over de ziekte van president Mitterand.

Zie voor een uitgebreide bespreking van de jurisprudentie inzake (offline en online) kwetsende uitingen van artsen, advocaten en politici ook: M.C. Ploem en A.C. Hendriks, ‘Kritische uitingen over individuele zorgverleners op het internet: waar ligt de grens?’, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2011, nr. 1 , p. 4-17; Hendriks 2010 (supra noot 5).

8 EHRM 10 maart 2009, appl.nos. 3002/03 (Times Newspapers Limited (nrs. 1 en 2)/Verenigd Koninkrijk) en appl.no.

23676/03, NJ 2010, 109 (m.nt. Dommering), r.o. 27.

9 EHRM 18 december 2012, appl.no. 3111/10 (Ahmet Yilidrim/Turkije), r.o. 54.

10 EHRM 2 mei 2000, appl.no. 26132/95 (Bergens Tidende e.a./Noorwegen), EHRC 2000/52 (m.nt. Janssen).

11 EHRM 16 december 2008, appl.no. 53025/99 (Frankowicz/Polen), EHRC 2009/26.

12 EHRM 18 oktober 2011, nr. 10247/09 (Sosinowska/Polen), NJ 2012, 562 (m.nt. Alkema).

(12)

van anderen’ vormen beperkingsgronden genoemd in artikel 10, tweede lid, EVRM.13 In het afgelopen decennium beschouwde het EHRM in enkele uitspraken ‘reputatie’ en ‘eer’ (ook) als aspecten van het door artikel 8 EVRM beschermde recht op privéleven.14Illustratief voor deze jurisprudentielijn is de uitspraak Pfeifer t. Oostenrijk15, waarin het Hof overwoog dat de reputatie van een persoon deel uitmaakt van zijn persoonlijke identiteit en psychologische identiteit en daarom valt onder de reikwijdte van ‘privéleven’. Hoewel deze jurisprudentielijn nog in ontwik- keling is,16volgt hieruit al wel dat bij een kwetsende of grievende uiting in een privaatrechtelijke verhouding sprake kan zijn van een botsing van mensenrechten: vrijheid van meningsuiting (artikel 10) versus recht op eerbiediging van het privéleven (artikel 8 EVRM).

7. Voor casus waarbij, in een horizontale verhouding, sprake is van een botsing tussen de vrijheid van meningsuiting versus het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zijn voorts de uitspraken van de Grote Kamer van het EHRM Von Hannover nr. 2 t. Duitsland17 en Axel Springer t. Duitsland18van 7 februari 2012 van belang. In deze uitspraken heeft het Hof criteria geformuleerd voor de afweging van deze twee belangen. In Von Hannover nr. 2 t. Duitsland verwoordde het Hof deze criteria als volgt.19Ten eerste moet worden gekeken naar de mate waarin een publicatie (of foto) bijdraagt aan een debat over een onderwerp van algemeen belang.

Een tweede factor betreft de rol of functie van de betrokkene en de aard van de activiteiten waarover wordt bericht. Ten derde is het eerdere gedrag van de persoon over wie wordt gepubliceerd relevant: als deze zelf publiciteit heeft gezocht, dan kan dat een factor zijn die in de afweging een rol speelt. Ten vierde moet rekening worden gehouden met de wijze van publicatie. Het Hof benadrukt dat de nationale autoriteiten zowel onder artikel 8 EVRM als onder artikel 10 EVRM een beleidsruimte (margin of appreciation) toekomt. Als de nationale rechter een belangenafweging heeft uitgevoerd in overeenstemming met de criteria die het Hof in zijn rechtspraak heeft neergelegd, dan heeft het Hof zwaarwegende redenen nodig om van de nationale afweging af te wijken, zo geeft het aan in Von Hannover nr. 2.20

13 Zie hierover bv. EHRM (GK) 17 december 2004, appl.no. 49017/99 (Pedersen en Baadsgaard/Denemarken), EHRC 2005, 17 (m.nt. Gerards), NJ 2005/369 (m.nt Dommering).

14 EHRM 19 september 2006, appl.no. 42435/02 (White/Zweden), (r.o. 26); EHRM 27 juli 2004, appl.no. 55480/00 and 59330/00 (Sidabras en Dziautas/Litouwen), EHRC 2004/90 (m.nt. Gerards); EHRM 15 november 2007, appl.no.

12556/03 (Pfeifer/Oostenrijk), EHRC 2008, 6 (m.nt. Gerards), NJCM-Bulletin 2008, p. 807 (m.nt. Peters); EHRM 4 oktober 2007, appl.no. 1248/03 (Sanchez Cardenas/Noorwegen) EHRC 2007/141, r.o. 38. Zie voor een uitgebreide analyse van deze jurisprudentielijn: Hendriks 2010 (supra noot 5), p. 226-227.

15 Zie noot 4.

16 Vgl. onder meer EHRM 14 oktober 2008, appl.no. 78060/01 (Petrina/Roemenië), EHRC 2008/141; EHRM 28 april 2009, appl.no. 39311/05 (Karakó/Hongarije), EHRC 2009/78 (m.nt. Gerards en Koffeman), NJ 2009, 522 (m.nt.

Dommering); EHRM 30 maart 2010, appl.no. 20928/05 (Petrenco/Moldavië), EHRC 2010/70 (m.nt. Van Noorloos);

EHRM 6 april 2010, appl.no. 43349/05 (Jokitaipale e.a./Finland), EHRC 2010/65 (m.nt. Nieuwenhuis). Zie over deze jurisprudentie: Hendriks 2010 (supra noot 5), p. 226.

17 EHRM (GK) 7 februari 2012, appl.nos. 40660/08 en 60641/08 (Hannover nr. 2/Duitsland), NTM/NJCM-Bull. 2012, nr. 5, p. 575 (m.nt. Schuijt), EHRC 2012/72 (m.nt. De Lange en Gerards), Mediaforum 2012, nr. 5, p. 169, (m.nt.

Trojan).

18 EHRM (GK) 7 februari 2012, appl.no. 39954/08 (Axel Springer/Duitsland), EHRC 2012/71, (m.nt. De Lange en Gerards), Mediaforum 2012, nr. 6, p. 216 (m.nt. Korthals Altes).

19 R.o. 108-113. De in Axel Springer t. Duitsland verwoorde criteria zijn grotendeels gelijkluidend (r.o. 89-95).

20 R.o. 107.

(13)

8. In het hierboven opgenomen arrest van het Gerechtshof Arnhem heeft dit hof in het geschil tussen (ex-)patiënte [B] en neuroloog [A] bij de afweging van belangen in het bijzonder gewicht toegekend aan de ernst van de ongefundeerde beschuldigingen, het gebrek aan feitelijke onder- bouwing en het feit dat de beschuldigingen staan op websites onder de domeinnaam waarin [A]’ achternaam voorkomt.21Het gerechtshof stelt vast dat het gaat om ‘lichtvaardige en onge- fundeerde verdachtmakingen’ die afbreuk doen aan de integriteit, geloofwaardigheid, eer en goede naam van [A] als neuroloog. Deze uitingen vinden naar het oordeel van het gerechtshof geen rechtvaardiging in het eenmalige afgebroken consult. Ook stelt het hof vast dat het registre- ren van de genoemde domeinnamen en het lanceren van de twee websites geschiedde ‘met als kennelijk doel om onder een groot publiek, waaronder – zo valt uit de keuze van de naam van de website af te leiden – met name relaties en patiënten van [A], lichtvaardige, ongefundeerde en ernstige beschuldigingen ten aanzien van [A] bekend te maken’. Gelet op het voorgaande acht het gerechtshof het belang van de arts bij verwijdering van de beschuldigingen zwaarwegen- der dan het belang van de patiënte om aandacht te vragen voor (het verzwijgen van) medische fouten.22 Naar mijn opvatting sluiten de door het gerechtshof toegepaste criteria aan bij de hiervoor, in par. 4 tot en met 7, besproken jurisprudentie van het EHRM. Uit die jurisprudentie volgt, kort samengevat, dat kritische uitingen op internet over artsen eerder toelaatbaar worden geacht wanneer zij een zaak van publiek belang, in het bijzonder volksgezondheid, aan de orde stellen en bij het doen van de uiting de noodzakelijke zorgvuldigheid in acht is genomen. Naar mijn mening heeft het gerechtshof overtuigend beargumenteerd dat aan de laatstgenoemde eis in casu niet is voldaan.

9. Ten slotte kan in dit kader worden gewezen op de (hiervoor al genoemde) EHRM-uitspraak Ahmet Yilidrim t. Turkije23 van 18 december jl. Die zaak betrof een rechterlijk bevel tot het afsluiten van een deel van het internet, nl. alle sites die binnen Turkije werden gehost door de internetprovider Google Sites. Hoewel die casus op essentiële elementen verschilde van de casus die in het besproken arrest van het Gerechtshof Arnhem centraal stond,24zijn enkele rechtsover- wegingen van het Straatsburgse Hof inzake de belangenafweging ook relevant voor Nederlandse casus zoals hier besproken. Het EHRM riep in Ahmet Yilidrim in herinnering dat een beperking op toegang tot een bron van informatie slechts verenigbaar is met de Conventie indien er een nauwkeurig juridisch raamwerk is dat de reikwijdte van de beperking aangeeft en de garantie biedt van een gerechtelijke toets om mogelijk misbruik te voorkomen. Het Hof overwoog dat toen de Turkse rechtbank in het onderhavige geval besloot de toegang tot Google Sites geheel te blokkeren, het dit deed met een eenvoudige verwijzing naar het verzoek van het ministerie (die om het gerechtelijk bevel had verzocht), zonder na te gaan of een minder vergaande maatregel kon worden genomen om toegang tot de specifieke website te blokkeren. Het Hof

21 Zie in het bijzonder r.o. 4.18.

22 R.o. 4.19.

23 EHRM 18 december 2012, appl.no. 3111/10 (Ahmet Yilidrim/Turkije).

24 Een eerste verschil is dat het gerechtelijk bevel tot afsluiten van een deel van het internet in de Turkse zaak was gericht tot het Turkse ministerie van Telecommunicatie (de uitvoering van het bevel was derhalve internetcensuur), terwijl het gerechtelijk bevel in de casus van Gerechtshof Arnhem werd gegeven in het kader van een civielrechtelij- ke procedure tussen twee private partijen. Het tweede verschil is dat in de Turkse zaak de rechter bevel gaf tot het afsluiten van een heel internet-domein (alle websites die in Turkije door GoogleSites werden gehost), terwijl in de casus van gerechtshof Arnhem het hof bevel gaf tot het sluiten van twee websites.

(14)

overwoog voorts dat er geen aanwijzingen waren dat de Turkse rechtbank heeft getracht de in geding zijnde belangen tegen elkaar af te wegen, in het bijzonder door te onderzoeken of het noodzakelijk was om de toegang tot Google Sites geheel te blokkeren. Ten slotte overwoog het Hof dat het gerecht had moeten meewegen dat een zodanige maatregel grote hoeveelheden informatie ontoegankelijk zou maken en aldus een inbreuk zou vormen op de rechten van internetgebruikers. Naar mijn mening biedt deze recente uitspraak van het EHRM duidelijke, aanvullende handvatten voor rechters in Nederland en Europa die moeten beslissen over het wel of niet geven van een bevel tot het afsluiten van een web-domein of een website. Duidelijk is dat het EHRM in geval van sluiting van een web-domein hoge eisen stelt aan de wettelijke basis alsmede aan de belangenafweging in het licht van de bijzondere omstandigheden van het geval.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van verschillende zijden is gewezen op de onbevredigende consequenties van dit standpunt Op wel heel eenvoudige wijze zou de bank zo de actio Pauhana kunnen pareren, hoe nadelig de

Als het verhaal zoals dat is overgeleverd een werkelijke grondslag heeft, dan zal gravin Margaretha inderdaad op Goede Vrijdag zijn bevallen en overleden.. Daarvoor is het in

BERCHEM - De Antwerpse huisarts Marc Van Hoey zal toch niet voor de rechter verschijnen, na de euthanasie op zijn 85-jarige patiënte Simona De Moor in 2015.. Het was

Het is dan des te belangrij- ker om alle voor- en nadelen goed op een rijtje te zetten, en samen met uw arts te zoeken naar het onderzoek en/of de behandeling die het beste bij

Door de grotere openheid, door een tekstvoorstel waar de relatie russen de burger en de Europese overheid als nooit tevoren een prominente plaats heeft gekregen, door dui­ delijk

Belanghebbende niet ontvankelijk is omdat de termijn van artikel 15 van het Reglement Ombudsman & Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 2011 (hierna: het Reglement)

Van alle aangegeven voorraden agentia (chemische middelen die als wapen kunnen worden gebruikt) werd 71.217 ton (98,49 procent van de totale voorraad) reeds vernietigd onder

Een speciale kamer in het ziekenhuis waar de operaties worden gedaan.. opgenomen