• No results found

Aspecten van Wetenschappelijk Onderzoekende Houdingen in Universitair Onderwijs

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Aspecten van Wetenschappelijk Onderzoekende Houdingen in Universitair Onderwijs"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Aspecten van Wetenschappelijk Onderzoekende Houdingen  in Universitair Onderwijs 

   

Aspects of Scientific Research Dispositions in University  Teaching and Learning 

   

Roeland M. van der Rijst  Jan H. van Driel 

Jan W. Kijne  Nico Verloop   

Correspondentie kan gestuurd worden naar: 

Roeland M. van der Rijst 

ICLON – Leiden University Graduate School of Teaching  P.O. Box 9555, NL - 2300 RB Leiden, the Netherlands  Tel. +31 71 527 4043, Fax +31 71 527 7181 

Roeland.vander.Rijst@iclon.leidenuniv.nl   

Conferentie: 

Onderwijs Research Dagen 2007 

1

(2)

Groningen, 6-8 juni 2007   

2

(3)

Aspecten van Wetenschappelijk Onderzoekende Houdingen in Universitair Onderwijs

Presentatie: Symposium Divisie: Hoger onderwijs

Auteurs: Roeland M. van der Rijst, Jan H. van Driel, Jan W. Kijne en Nico Verloop Correspondentie: Roeland M. van der Rijst, ICLON/ Universiteit Leiden, Postbus 9555, 2300 RB LEIDEN, ​Roeland.vander.Rijst@iclon.leidenuniv.nl

In het universitaire onderwijs is de laatste jaren veel aandacht voor de relatie tussen onderzoek en onderwijs. Docenten, beleidsmakers en onderwijs onderzoekers zoeken naar mogelijkheden om het universitaire onderwijs te verbeteren door de relatie tussen onderzoek en onderwijs te versterken. Deze relatie kan versterkt worden door kennis en vaardigheden voor wetenschappelijk onderzoek in universitaire curricula te articuleren, maar ook het expliciet aan bod laten komen van geprefereerde houdingen voor wetenschappelijk onderzoek kan de relatie tussen onderzoek en onderwijs versterken.

Onderzoekende houdingen staan zowel in primair als in secundair onderwijs in de belangstelling van onderzoekers. Voorbeelden uit de literatuur van aspecten van onderzoekende houding zijn: Willen weten, willen delen en kritisch willen zijn. Een heldere beschrijving van de aspecten van wetenschappelijke onderzoekende houdingen van onderzoekers aan de universiteit is echter nog niet gegeven. De vraag die in deze studie centraal staat is: hoe conceptualiseren universitaire bètadocenten wetenschappelijk onderzoekende houding?

Tijdens semi-gestructureerde interviews is aan 23 universitaire bètadocenten gevraagd om wetenschappelijk onderzoekende houdingen van onderzoekers, en de geprefereerde houdingen voor studenten, te articuleren. Bij de selectie van respondenten is rekening gehouden met een variatie in ervaring en discipline. De resultaten tonen een kwalitatieve variatie van de manier waarop respondenten wetenschappelijk onderzoekende houdingen conceptualiseren.

Naast de eerder genoemde houdingsaspecten spraken de respondenten ook over willen begrijpen, willen doorzetten en over innovatieve houding als belangrijke aspecten van wetenschappelijk onderzoekende houding.

Welk houdingsaspect universitaire bètadocenten centraal stellen bij wetenschappelijk onderzoek verschilt per docent, evenals het houdingsaspect dat centraal staat in hun onderwijs. Tijdens de presentatie zal aangegeven worden in hoeverre de discipline en ervaring met lesgeven meespeelt in de verschillen tussen de centrale houdingsaspecten. Beseffend dat de resultaten en conclusies gebaseerd zijn op zelfrapportage van docenten, is vervolgonderzoek naar het handelen van docenten tijdens het lesgeven nodig.

Sleutelwoorden: hoger onderwijs, research intensief onderwijs, verwevenheid tussen onderzoek en onderwijs, natuurwetenschappelijk onderwijs, wetenschappelijk onderzoekende houding.

3

(4)

Aspect of Scientific Research Dispositions in University Teaching and Learning

Presentation: Symposium Division: Higher Education

Authors: Roeland M. van der Rijst, Jan H. van Driel, Jan W. Kijne en Nico Verloop Correspondence: Roeland M. van der Rijst, ICLON-Leiden University Graduate School of Teaching, P.O. Box 9555, NL-2300 RB LEIDEN,

Roeland.vander.Rijst@iclon.leidenuniv.nl​,

Many research intensive universities are searching for ways to strengthen the link between research, teaching and learning. Scientific research can be a beneficial method to strengthen this link and to develop dispositions students need to become proficient researchers. The disposition of university teachers can influence this development in several ways; e.g. by functioning as a role model, by influencing expectations from students, or by choices during the design of the course. Illuminating Scientific Research Dispositions possibly can also increase students’ understanding of research process and products.

The aim of the present study is to explore the variation in academics’

conceptions of Scientific Research Dispositions. We analysed academics’

conceptualisation of dispositions towards scientific research and their ideas of dispositions students should acquire during their studies. Participants came from the faculty of Mathematics and Natural Sciences of Leiden University.

Academics varied from post-doctoral researcher to full-professor, and represented various disciplines within Mathematics and Natural Sciences. We present two cases to illustrate differences and similarities in academics’

conceptions of Scientific Research Dispositions. Six different aspects of Scientific Research Dispositions emerged, which reflect the qualitative variety in which academics conceptualise Scientific Research Dispositions; (1) inclination to know, (2) to share, (3) to be critical, (4) to do, (5) to understand, and (6) to be innovative. Participants put different emphasis on their conception of the most important aspects of scientific research dispositions.

Key words: higher education, research intensive education, research-teaching nexus, science education, scientific research dispositions.

4

(5)

Inhoud   

Samenvatting  Summary (in English)   

Inleiding   

Theoretische achtergrond  Kennis, vaardigheid en houding  Het begrip 'houding' 

Onderzoek naar opvattingen van docenten 

Verwevenheid van onderzoek in het wetenschappelijk onderwijs  Doel van studie 

 

Methode 

Beschrijving van context  Doelgroep 

Procedure  Codering  Analyse   

Voorlopige resultaten  Aspecten van WOH   

Discussie    

Referenties   

Bijlage A: Interviewschema deel onderwijscontext   

Bijlage B: Interviewschema deel onderzoekcontext 

   

5

(6)

Aspecten van Wetenschappelijk Onderzoekende Houdingen in Universitair              Onderwijs 

 

Inleiding 

Universitair afgestudeerde bezitten naast de benodigde kennis en vaardigheden ook        een bepaalde academische attitude. Onderzoek naar deze academische attitude wijst        erop dat een onderzoekende houding een meerwaarde oplevert, zowel voor werk in        het wetenschappelijk bedrijf als daarbuiten (Nedermeijer, J. & Pilot, A., 2000).       

Gezien de onderwijsleerdoelen hechten huidige universitaire opleidingen ook veel        waarde aan het ontwikkelen van een wetenschappelijke onderzoekende houding bij        studenten, maar de basis van deze leerdoelen is vaak niet sterk ingebed in de latere        beroepspraktijk. Daar waar het beroepsgerichte onderwijs haar leerdoelen haalt uit de        beroepspraktijk, zou het wetenschappelijk onderwijs haar leerdoelen uit de        wetenschapspraktijk kunnen halen. Toch is het geen gemeengoed in het universitaire        onderwijs, nog in het onderwijsonderzoek, om de 'wetenschapspraktijk' te        onderzoeken en de resultaten te gebruiken om het universitaire onderwijs vorm te        geven. In de hier beschreven fenomenologische studie wordt de wetenschapspraktijk        bestudeerd met betrekking tot houdingen in wetenschappelijk onderzoek van        medewerkers van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen aan de Universiteit        Leiden. Uit interviews met wetenschappers over hun wetenschapspraktijk worden de        kernaspecten afgeleid van een wetenschappelijke onderzoekende houding. De        opvattingen van deze universitaire docenten over aspecten van onderzoekende        houdingen zijn mogelijk sturend voor de keuzes die zij maken in hun onderwijs,        waarin studenten de wetenschapspraktijk leren kennen en onderzoek leren doen. In        dit paper zullen de voorlopige resultaten uit de codering van de interviews besproken        worden. Verdere analyse van deze codes zullen hier niet direct ter sprake komen. In        vervolgonderzoek zal de nadruk liggen op deze mogelijk sturende rol van        docentopvattingen aspecten van wetenschappelijk onderzoekende houdingen. 

 

Theoretische achtergrond 

6

(7)

Kennis, vaardigheid en houding 

In onderwijsonderzoek worden competenties vaak opgesplitst in kenniselementen,        vaardigheidselementen en houdingselementen. Hoewel er geen eenduidige definitie te        lokaliseren is van het begrip ‘competentie’, kunnen er wel gemeenschappelijke        kenmerken aangeduid worden in de manier waarop onderzoekers dit concept        definiëren (Stoof A., Martens, R.L., Van Merrienboer, J.J.G., Bastiaens, T.J., 2002).       

Een van die gemeenschappelijke kenmerken is dat zowel kenniselementen,        vaardigheidselementen als persoonlijkheidselementen, zoals houdingen, in een        holistisch conglomeraat bestaan. Als we ons bijvoorbeeld afvragen wat iemand tot        een competente onderzoeker maakt, dan zijn we niet snel geneigd om alle        kenniselementen en alle vaardigheden van deze persoon te beschrijven. Eerder zijn        we geneigd om te beschrijven wat iemand doet en hoe iemand reageert in een        bepaalde authentieke onderzoekssituatie. Vanuit dit holistische competentiebegrip        kunnen we vermoeden dat niet alleen kennis en vaardigheiden van belang zijn bij        competente onderzoekers, maar dat sommige houdingen beter aansluiten bij        wetenschappelijk onderzoek dan andere houdingen. In het huidige onderwijs en        onderwijsonderzoek wordt niet of nauwelijks houdingen bestudeerd. Interessant is        om te bestuderen welke houdingen belangrijk gevonden worden door        wetenschappers in de wetenschapspraktijk. 

 

Het begrip 'houding' 

Hoewel in onderzoek het begrip houding nauw verwant is aan attitude, heeft het        begrip attitude een specifieke onderscheidende betekenis (Albarracin, D., Johnson,        B.T. & Zanna, M.P., 2005). Attitudes, zoals tegenwoordig de meeste        attitude-onderzoekers dat definiëren, worden opgevat als psychologische neigingen        die geuit worden bij het evalueren van een specifieke zaak (of fenomeen) met een        waarde van voorkeur of afkeur (‘attitude is a psychological tendency that is expressed        by evaluating a particular entity with some degree of favour or disfavour’, Eagly,        A.H. & Chaiken, S., 1993; Eagly, A.H. & Chaiken, S., 2005). Attitude heeft in deze       

7

(8)

betekenis een evaluatief karakter op een bipolaire schaal. Bijvoorbeeld de attitude van        leerlingen over natuurkundelessen kan liggen tussen de uitersten zeer positief en zeer        negatief. Cambell ging tegen de gangbare ideeën in toen hij in 1963 attitudes        beschreef als 'aangeleerde gedrag disposities' (acquired behavioural dispositions)        (Albarracin       ​et al. , 2005). In die periode werden disposities veelal als vastliggende        karakter eigenschappen gezien, die niet aan noch af te leren waren. Cambell geeft met        deze alternatieve definitie aan dat volgens hem ‘neigingen in het gedrag’ (disposities)        weldegelijk aangeleerd kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is nieuwsgierigheid        voor een bepaald onderwerp dat zich uit door het stellen van vragen en wat        aangewakkerd kan worden door enthousiasme van anderen. Later gebruikte A.D. de        Groot ook de term disposities, om houdingen aan te duiden die in        onderwijsleersituaties aangeleerd konden worden (De Groot, A.D. 1993). In        interviews, beschreven in deze studie, expliciteren universitaire docenten aspecten        van een wetenschappelijke onderzoekende houding. Hierbij wordt het begrip        houding opgevat als aangeleerde en veranderbare neiging tot bepaald gedrag. We        volgen hiermee Cambell en De Groot in hun gebruik van het houdingsbegrip (eng:       

disposition). 

 

Onderzoek naar opvattingen van docenten 

Een onderliggende aanname in het onderzoek naar cognities van docenten is dat        docentcognities een sturende rol spelen in het vormgeven van onderwijs (Borko, H.       

& Putnam, R., 1996). Zo kunnen bijvoorbeeld de opvattingen van een docent over        het studeergedrag van de studenten bepalend zijn voor de keuzes die de docent        maakt bij het plannen van de opdrachten voor het studieonderdeel. Evenzo zouden        opvattingen van docenten in het universitaire onderwijs over de houding die past bij        wetenschappelijk onderzoek sturend kunnen zijn voor de manier van inrichten van        een onderwijsleersituatie, die gericht is op leren onderzoeken. Zeker in de        voorliggende situatie waarbij onderzoekers onderwijs verzorgen. Het bijzondere van        deze situatie is dat de 'wetenschapspraktijk' erg dicht bij de onderwijsleersituatie staat.       

8

(9)

Docenten in wetenschappelijk onderwijs vervullen vaak niet alleen de rol van planner        van het onderwijs, maar ook die van rolmodel en voorbeeld voor de beroepssituatie        waarvoor studenten worden opgeleid. Zeker in de universitaire onderwijsleersituaties        waar onderzoekers doceren, is het te verwachten dat docentcognities over        wetenschapspraktijk sturend voor de inrichting van de onderwijsleersituatie. 

 

Verwevenheid van onderzoek in het wetenschappelijk onderwijs 

De laatst decennia is er veel onderzoek verschenen over de verwevenheid tussen        onderzoek en onderwijs in het universitair onderwijs (Brew, A. & Boud, D., 1995;       

Elsen, G.M.F., Visser-Wijnveen G.J., Van der Rijst, R.M., Van Driel, J.H., 2007;       

Griffith, R, 2004; Healey, M., 2005; Jenkins, A., Blackman, T., Lindsay, R. &       

Paton-Saltzberg, R., 1998; Neumann, R., 1992; Rowland, S., 1996). In veel van dit        onderzoek worden de expliciete verbanden uitgelicht en beschreven. Enkele van deze        onderzoeken belichten ook de meer impliciete relaties tussen onderzoek en        onderwijs. Zo beschrijft Neumann (1992) een fenomenologische studie naar de        verwevenheid tussen onderzoek en onderwijs (Research-Teaching Nexus) op        Australische universiteiten. Ze identificeert in deze studie drie niveau in relaties die        kunnen bestaat tussen onderzoek en onderwijs op universiteiten. De eerste relaties        benoemt Neumann als de 'omvattende' relatie (global nexus). Deze verwijst naar de        invloed van het onderzoeksprogramma van de instituten op het cursus aanbod in de        opleidingen. De tweede, de 'tastbare' relatie (tangible nexus), refereert aan de kennis        die nodig is en ontwikkeld wordt bij het verrichten van wetenschappelijk onderzoek.       

Deze kennis wordt in onderwijsleersituaties overgedragen op de studenten. De derde        relatie tussen onderzoek op onderwijs wordt door Neumann gekarakteriseerd als een        tweeledige 'niet-tastbare' relatie. Enerzijds (a) versterkt het onderzoeksmilieu het        onderwijs door bij studenten de ontwikkeling te stimuleren van een aanpak en        houding ten aanzien van kennisontwikkeling. Anderzijds (b) bevordert het onderwijs        het innovatieve karakter van het onderzoek door een jong en stimulerend milieu te        bieden voor wetenschappers. Neumann onderkent de grote verschillen die kunnen       

9

(10)

bestaan tussen disciplines, maar beargumenteert dat grofweg in de eerste jaren van        academische opleidingen de 'niet-tastbare' relatie sterk aanwezig is, waar tijdens de        latere jaren de 'tastbare' relatie meer op de voorgrond treed. In de bachelorfase van        opleidingen doen studenten de eerste ervaringen op die bepalend zijn voor hun        aanpak en houding ten aanzien van onderzoek en kennisontwikkeling. Tijdens deze        jaren is het van belang dat docenten beseffen dat ze als rolmodellen functioneren en        zich bewust bezighouden met wetenschappelijk onderzoekende houdingen van hun        studenten. Als gevolg van een meer hiërarchische opbouw van de theoretische        grondslagen van de vakgebieden kan vooral in bètastudies de neiging bestaan om in        de eerste jaren van de studie geen rekening te houden met de ontwikkeling van een        houding ten aanzien van onderzoeken en de studie vooral te richten op        kennisoverdracht en vaardigheden onderwijs. In deze studie staan opvattingen over        onderzoekende houding in de wiskunde en de natuurwetenschappen centraal. 

 

Doel van studie 

Voordat we onderzoek kunnen gaan doen naar de mate van het belang van        houdingen in wetenschappelijk onderwijs zullen we eerst de variatie in opvattingen        van universitaire docenten in kaart moeten brengen. Het doel van deze studie is om        een zo breed mogelijke beschrijving te geven van de opvattingen over        wetenschappelijk onderzoekende houding van universitaire bètadocenten. De vraag        die ons hierbij richting geeft is: Wat vinden universitaire bètadocenten belangrijk in        de houding bij het doen van wetenschappelijk onderzoek? En wat zijn de        overeenkomsten en verschillen met wat zij verwachten van bachelor studenten bij het        leren onderzoeken? 

 

Methode 

Beschrijving van context 

Dit  onderzoek  wordt  uitgevoerd  binnen  de  faculteit  Wiskunde  en  Natuurwetenschappen van de Universiteit Leiden. Deze faculteit heeft een sterke       

10

(11)

historie in vooraanstaand wetenschappelijk onderzoek. En nog steeds wordt het        onderzoek, dat verricht wordt in de verschillende onderzoeksinstituten, hoog        gewaardeerd tijdens visitaties. Er is geen directe één-op-één overlap tussen de        onderzoeksinstituten en de onderwijsinstituten, maar veruit alle docenten zijn ook        werkzaam binnen één van de naaste onderzoeksinstituten. Onderwijs is een        onderdeel van het werkende bestaan van een onderzoeker aan de universiteit. Vaak        kunnen onderzoekers niet voldoende tijd aan hun onderwijstaak besteden, aangezien        dat hen afhoud van hun onderzoeksactiviteiten (Jensen, J.J., 1988). Toch verwijzen        onderzoekers naar hun promotietijd, of zelfs naar hun studententijd, als er gevraagd        werd naar hun eerste doceerervaringen. Docenten op de universiteit komen als in een        vroeg stadium als docent of assistent in aanraking met onderwijs. Veelal zullen ze        zich door hun carrière heen ervaringen opdoen met doceren, om zo expertise op te        bouwen. Incidentele didactische cursussen en gesprekken met collega's ondersteunen        dit proces, maar zijn niet structureel georganiseerd, noch aanwezig.  

 

Doelgroep 

In deze studie concentreren we ons op docenten die een onderzoeksaanstelling        hebben of hebben gehad binnen een van de instituten van de faculteit, aangezien van        deze docenten verwacht kan worden dat zij een duidelijke visie hebben ontwikkeld        op het gebied van onderwijs in hun specifieke veld van onderzoek. Om een zo breed        mogelijke spreiding te genereren in aspecten die van belang zijn voor houdingen in        wetenschappelijk onderzoek, is ervoor gekozen om verschillende docenten uit iedere        discipline aan te schrijven. De faculteit onderhoudt goede contacten met andere        instellingen, zoals de Universiteit Delft. In samenwerking met deze instituten worden        onderwijsonderdelen verzorgd. Docenten betrokken bij de samenwerkingsverbanden        zijn ook meegenomen in de doelgroep en staan in tabel 2 vermeld onder 'externe        experts'. In tabel 2 staat aangegeven uit welke onderwijsinstituten de participanten        afkomstig zijn. Ook is er gelet op een brede spreiding bij de participanten in        ervaringen in onderzoek en ervaring in onderwijs (zie tabel 1&2). 

11

(12)

 

Positie Absoluut

aantal

Percentage

Hoogleraar 6 26%

Universitair hoofddocent 3 13%

Universitair docent 9 39%

Postdoctoraal onderzoeker 1 4%

Docent 4 17%

Tabel 1: Positie van de 23 deelnemende docenten

 

Onderwijs instituut Docent in opleiding

Externe expert

Anders Totaal

Wiskunde 1 1 2 4

Informatica 1 1

Natuurkunde 3 1 4

Sterrenkunde 2 3 5

Scheikunde 2 2

Sustainable Molecular Science &

Technology

1 1

Bio-Farmaceutische Wetenschappen

1 1 2

Biologie 2 2

Life Science & Technology 2 2

Tabel 2: Onderwijs instituten van de 23 deelnemende docenten

 

Procedure 

Bij alle participanten is het semi-gestructureerde interview in twee delen afgenomen.       

Het eerste deel betrof de onderwijscontext (zie bijlage A), het tweede deel over        onderzoekscontext (zie bijlage B). Beide interviewschema's zijn opgenomen in de        bijlage. Vragen in de beide contexten waren gericht op het laten expliciteren en        verduidelijken van belangrijke aspecten van houding in wetenschappelijk onderzoek        om een uitgebreid mogelijke variatie te krijgen in de verschillende aspecten van        wetenschappelijke houding. In de bijlagen zijn de formulering van de interviewvragen        opgenomen. Alle interviews zijn verbatim uitgewerkt. 

 

Codering 

12

(13)

Om tot een zo breed mogelijke beschrijving te komen van de opvattingen over        wetenschappelijk onderzoekende houding van universitaire bètadocenten is gekozen        voor een fenomenologische benadering van de transcriptdata. Dit wil zeggen dat in        de data alle manieren waarop docenten over houdingen in wetenschappelijk        onderzoek spreken geïdentificeerd en geïnterpreteerd zijn. De eerste stap in dit        codeerproces was het in vivo coderen van alle fragmenten waar de respondenten iets        zeggen over houdingen in wetenschappelijk onderzoek. Aan al deze fragmenten is        een betekenisvolle code gegeven in de woorden uit het fragment. In de tweede stap        zijn al deze in vivo codes geïnterpreteerd en geclusterd naar gelijke interpretatie.       

Bijvoorbeeld de codes,     ​zelfkritisch​, ​zichzelf vragen stellen ​en ​kritisch op eigen ideeën​, zijn                    geclusterd tot de toegevoegde code         ​Zelfkritisch​. Als laatste stap in dit coderingsplan        werden gelijksoortige toegevoegde codes geclusterd tot hoofdcodes. Een voorbeeld        hiervan is de clustering van de toegevoegde codes       ​Zelfkritisch​, ​Kritisch naar bestaande        zaken​, en ​Sceptisch tot de hoofdcode ​Willen Bekritiseren​. De hoofdcodes noemen we in              het vervolg de aspecten van een wetenschappelijk onderzoekende houding. 

 

Bij de analyse van de gecodeerde transcripten zal gekeken worden naar een variatie        tussen de docenten met als mediërende variabelen; veld van onderzoek,        onderwijservaringen, en onderzoekservaringen. Tevens worden de verschillen tussen        de onderwijscontext en de onderzoekscontext geanalyseerd bij de individuele        docenten. Individuele docenten kunnen verschillende opvattingen hebben over        wetenschappelijke onderzoekende houdingen voor wetenschappers en voor        studenten. Deze verschillen kunnen later mogelijk verklarende waarde hebben        wanneer de sturende rol van deze opvattingen op de onderwijsleersituatie die        docenten creëren bestudeerd wordt. In dit paper zal verder niet ingegaan worden op        deze analyses. In het vervolg van dit paper zullen de voorlopige resultaten van de        codering van de interviews besproken worden.   

 

Voorlopige resultaten 

13

(14)

Aspecten van Wetenschappelijk Onderzoekende Houding 

Uit de codering van de interviewdata volgden een zestal kwalitatief verschillende        aspecten van wetenschappelijke onderzoekende houdingen; willen weten, willen        bekritiseren, willen overtuigen, willen begrijpen, willen bereiken, en willen innoveren.       

In de komende paragraaf zal voor ieder aspect een tweetal voorbeelden uit de        interviews voorgelegd worden ter illustratie van de houdingsaspecten. In enkele        citaten lichten respondenten houdingen van onderzoekers toe in andere houdingen in        onderwijssetting. Aan de citaten is toegevoegd, het onderwijsinstituut van de docent,        of het gaat over een citaat uit onderzoek- of onderwijscontext en de code die        gekoppeld is aan dit citaat. 

 

Illustratie van houdingsaspect ‘willen weten’ 

‘Willen weten’ wordt door de respondenten gezien als een onderdeel van een        wetenschappelijke onderzoekende houding. Over dit aspect wordt door        onderzoekers zowel de diepe interesse in een onderwerp als een initiële        nieuwsgierigheid verstaan. Vaak wordt dit gezien als het startpunt van waaruit het        onderzoekplaats vindt. 

 

​Zelfstandig werken en onderzoek doen, dat komt later dan nog wel meer naar voren. Als je                                er geen interesse in hebt dan houdt echt alles op, tenminste, als onderzoeker zijnde                          ​.” 

(Bio-farmaceutische wetenschappen; onderwijs; interesse)   

​Nieuwsgierigheid, dat in de eerste plaats, maar ook kennis van zaken van de achtergronden,                            je moet toch zeker wat feiten kennen en je moet ook handig zijn met experimenteel werk wat                                  je doet​.” (Scheikunde; onderzoek; nieuwsgierig) 

 

Illustratie van houdingsaspect ‘willen bekritiseren’ 

Veel wetenschappers zien het kritisch zijn als kern van de wetenschappelijke        werkomgeving. Hierbij verwijzen ze niet alleen naar het kritisch beoordelen van       

14

(15)

bestaande literatuur en het werk van collega’s, maar ook het kritisch beoordelen van        eigen werk en eigen resultaten. 

 

​Kritisch, ik denk dat dat het belangrijkste is. Dat zee alle informatie die ze opnemen dat ze                                  die afwegen en bepalen of het waardevol is of niet en dat geldt ook voor informatie die ze zelf                                      genereren, resultaten van experimenten, maar dat geldt net zo goed voor literatuur, wat ze op                              het web opzoeken, weet ik veel allemaal, dat is hartstikke nuttig, maar je moet daar wel je                                  positie in kunnen kiezen​.” (Natuurkunde; onderwijs; kritisch naar bestaande zaken)   

​Je moet vertrouwen in jezelf hebben, je moet altijd kritisch over je eigen resultaten zijn, maar                                niet van ‘ik zal wel weer een foutgemaakt hebben, want er komt iets anders uit of zo’, dat                                    moet ook niet    ​.” (Sustainable molecular science & technology; onderwijs; kritische        naar eigen resultaten) 

 

Illustratie van houdingsaspect ‘willen delen’ 

De resultaten, die verkregen zijn uit eigen onderzoek, zullen ook gecommuniceerd        moeten worden naar andere onderzoekers. Een typische houding van een        onderzoeker is dat deze vanuit zijn passie zijn resultaten wil delen. Tijdens        presentaties op conferenties, of voor directe collega’s, is een bepaalde mate van        overtuiging van groot belang. Ook wordt dit aspect van wetenschappelijk        onderzoekende  houding  gekoppeld  aan  het  organiseren  van  samenwerkingsverbanden met andere onderzoekers, of onderzoeksgroepen. Het        delen en overtuigen van de gekozen onderzoekslijn kan dan van groot belang zijn om        het onderzoek voort te zetten.  

 

​Ik denk dat je tegenwoordig niet meer als onderzoeker voldoet als je je in een kamertje                                opsluit en alles zelf gaat bedenken. Interactie met andere groepen is erg belangrijk, dan kom je                                stappen verder. En als je interactie met andere groepen hebt dan moet je toch enigszins                              redelijke contactuele eigenschappen hebben. Je moet mensen kunnen winnen voor jouw ideeën,                       

15

(16)

dat ze met jou meegaan in het onderzoek, en je moet andere mensen kunnen stimuleren                            ​.” 

(Bio-farmaceutische wetenschappen; onderzoek; communiceren)   

​Nou ik denk dat een goede onderzoeker toch niet in zijn eentje moet opereren, maar in een                                  team en goed moet kunnen samenwerken en veel over het werk praten, veelover het onderzoek                              praten en niet alleen met collega’s om je heen, maar ook met collega’s in het buitenland                              ​.” 

(Biologie; onderzoek; samenwerken)   

Illustratie van houdingsaspect ‘willen begrijpen’ 

Bij onderzoek gaat de wil om iets te begrijpen dieper dan de eerste nieuwsgierigheid        in een bepaald onderwerp. Het verkrijgen van diep inzicht is het doel van        wetenschappelijk onderzoek. Het willen uitpluizen van een onderwerp en niet        tevreden zijn met een oppervlakkige uitleg, of verklaring wordt door veel        respondenten gezien als een essentieel aspect van een houding die nodig is in        wetenschappelijk onderzoek. Omdat deze code dicht aanligt tegen de code ‘willen        weten’, is het van belang om een duidelijk demarcatiecriterium op te stellen om de        twee te onderscheiden. De code 'willen weten' wordt toegekend aan die fragmenten        waarin respondenten spreken over de initiële interesse in een onderwerp, een        nieuwsgierigheid om gericht ergens naar te kijken en eerste motivatie. Daarentegen        wordt de code 'willen begrijpen' toegekend aan die fragmenten waarin gesproken        wordt over het verkrijgen van dieper inzicht, het verder kijken dan de eerste        nieuwsgierigheid, het willen uitpluizen totdat er geen vragen meer zijn. Dit willen        begrijpen wordt door enkele respondenten ook ervaren als een soms frustrerende        drang, terwijl willen weten niet die frustratie in zich draagt. 

 

​Veel van die dingen kun je leren, maar de wil om iets te begrijpen, niet tevreden zijn totdat je                                  het begrijpt, dat is waarschijnlijk het belangrijkste, want dat is echt een motivatie                        ​.” 

(Sterrenkunde; onderwijs; begrijpen)   

16

(17)

Illustratie van houdingsaspect ‘willen bereiken’ 

Door veel respondenten wordt onderschreven dat de wetenschapspraktijk ook        gewoon hard werken is. Het hebben van discipline, doorzetten en doelgericht werken        is van groot belang. Goede wetenschappers willen iets bereiken en werkendoor totdat        ze datgene hebben bereikt.  

 

​Dus aan de ene kant enthousiast zijn, en daarnaast de discipline op brengen om rustig stapje                                voor stapje na te gaan of alles klopt​.” (Scheikunde; onderwijs; discipline) 

 

​In de wetenschap moet je het doorzettingsvermogen hebben, en een zekere mate van geduld                            hebben en er energie in blijven steken, het leuk blijven vinden                    ​.” (Bio-farmaceutische    wetenschappen; onderwijs; doorzetten) 

 

Illustratie van houdingsaspect ‘willen innoveren’ 

Goede wetenschap wordt ook gezien als een hoogwaardig innovatieve bezigheid.       

Originaliteit, creativiteit, en initiatiefrijk zijn onderdelen van het aspect ‘willen        innoveren’. Wetenschappers onderkennen dat deze onderdelen niet altijd aanwezig        zijn in alle wetenschappelijke projecten, maar het streven naar innovatieve ideeën en        praktijken wordt gezien als een belangrijk aspect van een wetenschappelijke        onderzoekende houding. 

 

​Er moet iets nieuws in het onderzoek zitten. Je hebt veel van die artikelen waarvan je denkt,                                  dat zijn gewoon technische stapjes die iedereen met een beetje verstand kan maken. Dus er                              moet natuurlijk wel een oorspronkelijke gedachte bijzitten. Maar wat is een oorspronkelijke                        gedachte? Misschien is het makkelijker om te zeggen wie geen goede onderzoeker is dan wie                              het wel zijn?​” (Wiskunde; onderzoek; originaliteit) 

 

​Het belangrijkste voor als je terug kijkt op het einde van je loopbaan als onderzoeker van,                                wat heeft hij nou de wetenschap vooruit geholpen, dan is waarschijnlijk de belangrijkste                         

17

(18)

‘creativiteit’, maar het is niet het belangrijkste voor succes gemeten naar academische status,                          want iemand kan heel creatief zijn, maar niets afronden.                ​” ( Sterrenkunde; onderzoek;       

creativiteit)   

Discussie 

In het voorafgaande is een beschrijving gegeven van een zestal aspecten van        wetenschappelijk onderzoekende houding zoals uit de interviews komen met        docentonderzoekers aan de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen aan de        Universiteit Leiden. Uit deze beschrijving blijkt een grote, maar beperkte, variatie in        wat onderzoekers belangrijk vinden in de houding bij wetenschappelijk onderzoek.       

Evenzo is er een grote, maar beperkte, variatie wat universitaire docenten van        studenten verwachten op het gebied van houding in onderzoek. 

De drie aspecten 'willen weten', 'willen bekritiseren' en 'willen delen' hebben grote        overeenkomsten met houdingselementen van Van der Valk, A.E. & Van Soest,        M.F.N. (2004). Zij beschrijven elementen van onderzoekende houding in een studie        in het VO en komen hierbij tot drie elementen, namelijk ‘willen weten’, ‘kritische        zijn’, en ‘willen delen’. In tegenstelling tot de studie van Van der Valk & Van Soest        worden de aspecten van een wetenschappelijk onderzoekende houding in deze studie        rechtstreeks uit de wetenschapspraktijk afleiden. Hierbij worden ook drie andere        aspecten gevonden, namelijk 'willen begrijpen', 'willen bereiken' en 'willen innoveren'. 

Deze zes aspecten van wetenschappelijk onderzoekende houding geven een brede en        ruime beschrijving van hoe docentonderzoekers denken over verschillende aspecten        van houding in wetenschappelijk onderzoek. Uit de interviews blijkt ook dat        docentonderzoekers aan aspecten verschillende mate van belang hechten. Aangezien        de houdingsaspecten, die docenten belangrijk vinden in hun eigen onderzoekspraktijk        sturend kunnen zijn voor de manier waarop docenten in hun onderwijs onderzoek        presenteren en waarop docenten hun studenten beoordelen, is vervolg onderzoek        nodig om nauwkeuriger te achterhalen welke aspecten voor welke docenten perifeer        of centraal staan in hun opvatting over wetenschappelijk onderzoekende houding. 

18

(19)

 

Het expliciteren van houdingsaspecten door docenten tijdens onderwijsonderdelen        zorgt voor een bewustwording bij studenten van veelal overgedragen aspecten van        wetenschappelijk onderzoekende houding die studenten verwerven tijdens hun        studie. Ook worden docenten zelf meer bewust van de verschillende aspecten van        wetenschappelijk onderzoekende houding. Op het moment dat docenten zich bewust        zijn van hun eigen houding in wetenschappelijk onderzoek, kunnen ze studenten        beter begeleiden en beoordelen bij het leren onderzoeken. Docenten zullen zich        meer bewust kunnen richten ook op die aspecten die niet direct centraal staan in hun        eigen opvattingen. Op het moment dat docenten op de universiteit meer expliciteren        over hun onderzoekspraktijk, krijgen studenten een gevarieerder beeld van        wetenschappelijk onderzoek, hierdoor zullen ze beter voorbereid worden op een        eventuele baan in de wetenschapspraktijk. 

19

(20)

References   

Albarracin, D., Johnson, B.T. & Zanna, M.P. (Eds.) (2005).                 ​The Handbook of Attitudes​. London:         

Lawrence Erlbaum Associates. 

Borko, H. & Putnam, R. (1996). Learning to teach. In D.C. Berliner & R.C. Calfee (Eds.), ​Handbook of  Educational Psychology​ . New York: Macmillan. 673-708. 

Brew, A. & Boud, D. (1995). Teaching and research: establishing the vital link with learning.                             ​Higher  Education, 29​, 261-273. 

De Groot, A.D. (1993). ​Denken over onderwijs: analyses en kritieken van A.D. de Groot​. Den haag: SVO. 

Eagly, A.H. & Chaiken, S. (1993). ​The psychology of attitudes​. Fort Worth, TX: Harcourt, Brace,  Jovanovich. 

Eagly, A.H. & Chaiken, S. (2005). Attitude research in the 21                    st century: The current state of          knowledge. In Albarracin, D., Johnson, B.T. & Zanna, M.P. (eds.) (2005).                     ​The Handbook of Attitudes​.       

London: Lawrence Erlbaum Associates. 

Elsen, G.M.F., Visser-Wijnveen G.J., Van der Rijst, R.M., Van Driel, J.H. (2007, Febr.) ​How to  strengthen the connection between research and teaching in undergraduate university education​. Leiden: 

ICLON-Leiden University Graduate school of teaching. 

Griffith, R (2004). Knowledge production and the research-teaching nexus: The case of build                          environment disciplines. ​Studies in Higher Education, 29(6)​, 709-726. 

Healey, M. (2005). Linking research and teaching: Exploring disciplinary spaces and the role of                            inquiry-based learning. In Barnett, R (Ed.) (2005).             ​Reshaping the University: New Relationships between            Research, Scholarship and Teaching​. McGraw Hill / Open University Press, 67-78. 

Jenkins, A., Blackman, T., Lindsay, R. & Paton-Saltzberg, R. (1998). Teaching and research: student                            perspectives and policy implications. ​Studies in Higher Education 23​(2), 127-141. 

Jensen, J.J. (1988). Research and teaching in the universities of Denmark: Does such an interplay really  exist? ​Higher Education 17​, 17-26. 

Nedermeijer, J & Pilot, A. (2000). ​Beroepscompetenties en academische vorming in het hoger onderwijs​. 

Groningen: Wolters-Noordhoff bv. 

Neumann, R. (1992). Perceptions of the teaching-research nexus: A framework for analysis. ​Higher  Education, 23​(2), 159-171. 

Rowland, S. (1996). Relationship between teaching and research. ​Teaching in Higher Education, 1​(1), 7-20. 

Stoof A., Martens, R.L., Van Merrienboer, J.J.G., Bastiaens, T.J. (2002). The boundary approach of                            competence: a constructivist aid for understanding and using the concept of competence.                       ​Human  Resource Development Review 1​(3), 345-365. 

20

(21)

Van der Valk, A.E. & Van Soest, M.F.N. (2004).                 ​Onderzoek leren doen in de bètavakken: Elementen van een                  leerlijn in de onderbouw van twee scholen            ​. CD bèta onderwijskunde utrecht, ICO-ISOR            onderwijsresearch. 

Bijlage A: Interview deel onderwijscontext

Interview wetenschappelijke onderzoekende houding; de onderwijscontext 1. Algemene gegevens

a. Leeftijd?

b. Vak/ discipline en specialisme waarin u

onderwijs geeft?

c. In welke fase van de opleiding doceert u?

d. Begeleidt u promotieonderzoek?

e. Huidige functies? postdoc/UD/UHD/Hoogleraar

f. Hoeveel tijd is hiervan gereserveerd voor

onderwijs?

g. Hoeveel jaar onderwijservaring heeft u?

h. Kunt u kort uw universitaire onderwijsloopbaan

schetsen?

2. “Doel en eind termen voor onderwijs”

a. Kunt u aangeven wat volgens u het belangrijkste doel is van universitair onderwijs?

Heeft bachelor onderwijs aan de ‘bètafaculteit’ nog specifieke doelen?

b. Onderzoek-leren-doen is een onderdeel van universitair bètaonderwijs. Kunt u mij vertellen welke stappen studenten volgens u moeten doorlopen om onderzoek te leren doen?

Vaak wordt verteld dat studenten een bepaalde houding moeten hebben om onderzoek te kunnen doen.

c. Kunt u de houding beschrijven die studenten, volgens u, zouden moeten hebben aan het einde van hun Bachelor fase om onderzoek te doen?

d. Kunt u kort omschrijven welke houding essentieel is voor een student bij het doen van onderzoek?

3. “Gedrag van uw studenten”

a. Welk gedrag moet een student laten zien, waarvan u zegt “die is duidelijk een stap verder in het ontwikkelen van een onderzoekende houding”?

b. Welk gedrag laat een student zien, waarvan u zegt “deze zou goed verder kunnen als onderzoeker in mijn vakgebied”?

(alleen als extra verdieping) Hoe kunnen we een onderzoekende houding bij bachelor studenten herkennen of observeren?

4. “Scholarship of teaching”

a. Hoe probeert u in uw eigen onderwijs bewust studenten een bepaalde houding bij te brengen?Kunt u een recent voorbeeld noemen?

21

(22)

b. Kunt u vertellen waarom u dat op deze manier doet?

(extra) Kunt u meer vertellen over dit soort onderwijs situaties, bijvoorbeeld situaties die u eerder hebt meegemaakt?

c. Kunt u dit in een kader plaatsen van didactische of onderwijskundige ideeën, modellen of theorieën?

22

(23)

Bijlage B: Interview deel onderzoekcontext

Interview wetenschappelijke onderzoekende houding; de onderzoekscontext

1. Algemene gegevens

a. Vak/ discipline en specialisme van onderzoek?

b. Wanneer bent u gepromoveerd en op welk onderwerp?

c. Kunt u kort uw universitaire onderzoeksloopbaan schetsen?

2. “Een goede onderzoeker”

a. Neem een goede onderzoeker in gedachten. Wat maakt deze onderzoeker tot een goede onderzoeker volgens u?

b. Welke houding past bij een goede wetenschappelijke onderzoeker?

(alleen als extra verdieping) Uit welke elementen bestaat de onderzoekende houding van een goede wetenschappelijke onderzoeker?

c. Kunt u kort omschrijven welke houding essentieel is voor het doen van onderzoek in uw vakgebied?

d. Kunt u aangeven wat typisch is aan de methode van uw onderzoek?

(extra) Is dat typisch voor u of voor uw onderzoeksgebied?

3. “Uw onderzoekende houding”

a. Hoe komt een onderzoekende houding bij u tot uiting in uw werk als onderzoeker?

b. Hoe is dit veranderd in loop van de tijd dat u bezig bent geweest met het doen van onderzoek?

c. Kunt u benoemen wat kenmerkend is aan de houding die u zelf heeft als onderzoeker?

 

23

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

uitgevoerd en de verkregen kennis kan zo breder worden gedeeld. Instellingen werken daarnaast doorlopend aan het verbeteren van het selectie-instrumentarium en aan

Het herziene ontwerp van wet dat de tweede Commissie-Van der Pot in 1959 presenteerde, leidde in 1960 mede tot de Wet op het wetenschappelijk onderwijs (Stb. Deze wet

De onderzoeker kan dan beslissen dat u niet meer mee kunt doen aan het onderzoek.... Medisch-wetenschappelijk onderzoek

Ook tijdens het onderzoek mag u altijd besluiten dat de wilsonbekwame proefpersoon niet meer meedoet.. U hoeft niet te vertellen

NT: profiel natuur en techniek NG: profiel natuur en gezondheid EM: profiel economie en maatschappij CM: profiel cultuur en maatschappij ak: aardrijkskunde. biol: biologie

rigens is het kunnen gebruiken van onderzoeksresultaten niet alleen belangrijk voor uitgezet contractonderzoek, maar ook voor een adequaat gebruik van de resultaten van eerder

Inhoudelijk houden we daarbij vast aan de ingezette koers van de Strategische Agenda uit 2015 en de Gemeenschappelijke Agenda van de Vereniging Hogescholen, VSNU, ISO en LSVb, met een

Evie Houët-Löring & Clemens Rommers, revalidatiearts Adelante. Siliconen sok/liners bij partiële voet