DEEL A
DEEL B
De resultaten
DEEL B
Inleiding en leeswijzer
Welke bewegingsvaardigheden hebben leerlingen van groep 8 van het basisonderwijs (bo) en leerlingen in het laatste leerjaar (verder:
schoolverlaters) van het speciaal basisonderwijs (sbo)? Wat is hun houding tegenover bewegingsonderwijs? Welk onderwijsaanbod hebben scholen voor basis- en speciaal basisonderwijs voor bewegingsonderwijs? Welke bewegingsactiviteiten ondernemen leerlingen buiten schooltijd? En hoe hangen de kenmerken van het onderwijsaanbod en van leerlingen samen met de verschillen in prestaties van leerlingen? De antwoorden op deze vragen zijn in dit peilingsonderzoek met verschillende instrumenten in kaart gebracht.
Centraal uitgangspunt voor het peilingsonderzoek vormden de kerndoelen bewegingsonderwijs met de daarbij horende karakteristiek (Greven & Letschert, 2006). Kerndoel 57 vraagt in algemene termen aandacht voor bewegings en spelactiviteiten, terwijl kerndoel 58 aandacht vraagt voor de verschillende regulerings
doelen. In het peilingsonderzoek zijn met name de prestaties van leerlingen ten aanzien van kerndoel 57 in kaart gebracht. Het uiteindelijke instrumentarium voor het peilingsonderzoek is samengesteld op basis van de nadere uitwerking van de kerndoelen in de domeinbeschrijving bewegingsonderwijs (Van Berkel, 2016) en de doelen en prestatieindicatoren bewegingsonderwijs (Bureau ICE, 2015). Beide documenten zijn specifiek opgesteld voor dit peilingsonderzoek, maar zijn mede gebaseerd op eerdere uitwerkingen van de kerndoelen in de tussendoelen en leerlijnen bewegingsonderwijs (Mooij & Van Berkel, 2008) en het Basisdocument Bewegingsonderwijs (Mooij et al., 2011).
Instrumentarium peilingsonderzoek
Om de bewegingsvaardigheid van leerlingen in kaart te brengen zijn veertien verschillende onderdelen afgenomen. Deze onderdelen hadden betrekking op zowel de algemene motorische vaardigheden, kracht en fitheid van de leerlingen als vaardigheden die heel specifiek tijdens de lessen bewegingsonderwijs worden geoefend. Elke leerling heeft deelgenomen aan vijf van deze onderdelen. Naast deze vaardigheids
meting hebben alle leerlingen een vragenlijst ingevuld die zicht geeft op hun houding tegenover bewe
gingsonderwijs en hun eigen bewegingsvaardigheid, hun buitenschoolse beweging en vrijetijdsbesteding.
Tot slot is van alle leerlingen de (staande en zittende) lengte en het gewicht bepaald.
We hebben in dit peilingsonderzoek met een vragenlijst ook de competenties van leerkrachten in beeld gebracht. Het gaat om competenties op het gebied van bewegingsvaardigheid. De vragenlijst is ingevuld door alle leerkrachten die bewegingsonderwijs geven aan groep 8 in het basisonderwijs of aan de school
verlaters in het speciaal basisonderwijs. Samen met de gegevens uit een vragenlijst voor de school is deze vragenlijst voor leerkrachten bovendien benut om een beeld te schetsen van het onderwijsaanbod op het gebied van bewegingsonderwijs.
DEEL B
Deelnemende scholen en leerlingen
De gegevens die we in deze rapportage presenteren zijn verzameld bij een representatieve steekproef van 69 basisscholen en 20 scholen voor speciaal basisonderwijs met respectievelijk 1.939 groep 8leerlingen en 536 schoolverlaters speciaal basisonderwijs. De vragenlijst voor leerkrachten is ingevuld door 87 leerkrach
ten in het basisonderwijs en 26 leerkrachten in het speciaal basisonderwijs.
Leeswijzer
In hoofdstuk 1 rapporteert de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) over het onderwijsaanbod op het gebied van bewegingsonderwijs. Waar mogelijk vergelijken we het huidige aanbod in het basisonderwijs met het aanbod zoals dat in het peilingsonderzoek in 2006 door Cito in kaart is gebracht (Van Weerden, Van der Schoot, & Hemker, 2008). In hoofdstuk 2 presenteren we per leerlijn de prestaties van de leerlingen op de diverse onderdelen. Ook hier vergelijken we de prestaties in het basisonderwijs waar mogelijk met de prestaties van leerlingen in het peilingsonderzoek van 2006 (Van Weerden, Van der Schoot, & Hemker, 2008).
In hoofdstuk 3 geven we de bewegingsachtergrond van de leerlingen weer. Het gaat hierbij om hun sportbeoefening buiten schooltijden, de wijze waarop zij naar school gaan en hun houding tegenover bewegingsonderwijs en hun eigen bewegingsvaardigheid. Ook hier zijn enkele vergelijkingen mogelijk met het vorige peilingsonderzoek (Van Weerden, Van der Schoot, & Hemker, 2008). Ten slotte beschrijven we in hoofdstuk 4 de verschillen tussen scholen en leerlingen. We gaan daarbij in op de invloed van kenmerken van de school en van de leerlingen op de prestaties van de leerlingen.
Meer informatie over het instrumentarium en de scholen en leerlingen die aan dit peilingsonderzoek hebben deelgenomen, is opgenomen in Deel C van deze rapportage; de achtergrond bij het peilings
onderzoek Bewegingsonderwijs.
DEEL B
1 Onderwijsaanbod
bewegingsonderwijs
Om het onderwijsaanbod voor bewegingsonderwijs in kaart te brengen, hebben we reguliere basisscholen (bo) en scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo) een vragenlijst voorgelegd.
De schoolleider, de vakleerkracht3 of de groepsleerkracht heeft deze vragen beantwoord. Daarnaast is er specifiek een vragenlijst voorgelegd aan alle leerkrachten die bewegingsonderwijs verzorgen aan basis
schoolleerlingen in groep 8 of schoolverlaters in het speciaal basisonderwijs. Deze vragenlijst is ingevuld door vakleerkrachten; vakspecialisten4 en/of groepsleerkrachten. Bij sommige scholen vulden dus meerdere leerkrachten de vragenlijst voor leerkrachten in. Bijvoorbeeld wanneer de lessen bewegingsonderwijs in groep 8 gedeeltelijk door de vakleerkracht en gedeeltelijk door de groepsleerkracht werden gegeven.
In de vragenlijst voor de scholen werden vragen gesteld over:
• schoolbeleid
• organisatorische aspecten
• inzet van groeps en vakleerkrachten
• methoden en activiteiten
In de vragenlijst voor leerkrachten werden vragen gesteld over:
• achtergrond van de leerkracht (opleiding, eigen sportbeoefening)
• methoden, activiteiten en doelen
• competenties en attituden
In dit hoofdstuk bespreken we het onderwijsaanbod voor bewegingsonderwijs op de deelnemende basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs. Daarnaast bespreken we veranderingen in het bewegingsonderwijs sinds 2006; het jaar waarin het bewegingsonderwijs voor het laatst is gepeild.
Parallel aan het peilingsonderzoek heeft het Mulier Instituut de 1meting ‘Bewegingsonderwijs en sport in het primair onderwijs’ (SlotHeijs, Lucassen & Reijgersberg, 2017) uitgevoerd. Deze 1meting geeft inzicht in de stand van zaken van het aanbod van bewegingsonderwijs binnen het regulier en speciaal (basis) onderwijs en vergelijkt de resultaten met een 0meting uit 2013. Indien mogelijk vergelijken we resultaten uit deze 1meting met de resultaten van het peilingsonderzoek. Over het algemeen laten de resultaten uit de 1meting en het peilingsonderzoek eenzelfde beeld zien.
In totaal deden 69 basisscholen en 20 scholen voor speciaal basisonderwijs mee aan het peilingsonder
zoek.5 Gezien het totaal aantal basis en sboscholen in Nederland, is er sprake van een oververtegenwoordi
ging van het sbo in de steekproef. Dit is gedaan om valide uitspraken te kunnen doen over de prestaties van
3 leerkrachten die zijn afgestudeerd aan de academie voor lichamelijke opvoeding (alo) zijn ‘vakleerkracht’.
4 groepsleerkrachten die zijn afgestudeerd na 2005 met een aantekening voor bewegingsonderwijs zijn ‘vakspecialist’
indien zij het bewegingsonderwijs ook aan andere groepen dan alleen hun eigen groep verzorgen.
5 de opzet van de steekproef wordt toegelicht in hoofdstuk 1 van deel c en in de technische rapportage peiling bewegingsonderwijs (timmermans et al., 2017).
DEEL B sboleerlingen. Het is echter niet mogelijk om met dit aantal sboscholen op schoolniveau een directe
vergelijking te maken tussen basis en speciaal basisonderwijs. Daarom presenteren we de resultaten voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs hieronder telkens in twee aparte figuren.
1.1 Schoolbeleid
Jaarplanning
Efficiënte en effectieve inrichting van het bewegingsonderwijs vraagt om planmatig werken, zodat het programma een goede opbouw krijgt. Aan de scholen is daarom gevraagd in hoeverre zij een jaarplanning hebben opgesteld voor bewegingsonderwijs. Ongeveer driekwart van de deelnemende scholen gaf aan dat er een jaarplanning aanwezig is voor bewegingsonderwijs (80% in bo en 74% in sbo). Deze percentages komen overeen met de cijfers die gerapporteerd worden in de 1meting Bewegingsonderwijs.
Leervorderingen
Als de school weet welke doelen ze nastreeft met het aangeboden bewegingsonderwijs, dan kunnen leerkrachten vorderingen van de leerlingen volgen en met die informatie het onderwijs afstemmen op de leerbehoeften van de leerlingen (Van Berkel, Appelman, Mooij, & Dam, 2008). De scholen is daarom gevraagd in hoeverre de leerkrachten leervorderingen van de leerlingen op individueel niveau volgen met behulp van een leerlingvolgsysteem. Van de scholen die de vragenlijst hebben ingevuld, zegt ongeveer een derde deel de leervorderingen van de leerlingen op het gebied van bewegingsonderwijs te volgen (27% in het bo en 32% in het sbo). De 1meting Bewegingsonderwijs meldt dat twee derde van alle basisscholen de vorderingen van leerlingen bijhoudt met een leerlingvolgsysteem voor bewegingsonderwijs (66%). Echter, voor het leerlingvolgsysteem werd in de 1meting een bredere definitie gehanteerd dan in dit peilingsonder
zoek. Zo werden bijvoorbeeld de methoden ‘Basislessen bewegingsonderwijs’ en ‘Planmatig bewegings
onderwijs’ ook beschouwd als leerlingvolgsysteem.
Remedial teaching
Aan de scholen is de vraag gesteld in hoeverre er extra gymnastiek, motorische remedial teaching of remediërend bewegingsonderwijs wordt aangeboden aan kinderen met een bewegingsachterstand of motorische achterstand. Een vijfde deel van de basisscholen (21%) gaf aan remediërend bewegingsonderwijs aan te bieden. De 1meting Bewegingsonderwijs rapporteert een vergelijkbaar percentage (22%). De deel
nemende sboscholen zeggen vaker remediërend bewegingsonderwijs aan te bieden aan leerlingen met een motorische of bewegingsachterstand (63%). Het aanbod van remediërend bewegingsonderwijs is over de verschillende leerjaren redelijk gelijk verdeeld, zowel in het basisonderwijs als het speciaal basisonderwijs.
Vaak gaat het om één keer per week extra aanbod (63% in het bo en 92% in het sbo).
Buitenschoolse partners
De scholen is gevraagd in hoeverre er wordt samengewerkt met buitenschoolse partners op het gebied van bewegingsactiviteiten. Op behoorlijk wat deelnemende scholen wordt samengewerkt met buitenschoolse partners (79% in het bo en 79% in het sbo). De 1meting Bewegingsonderwijs laat vergelijkbare percentages zien. Partners waarmee volgens de 1meting het meest wordt samengewerkt zijn sportverenigingen (81%) en de gemeente en/of (sport)buurtwerk (76%). Met sportverenigingen wordt meestal één tot enkele keren per jaar samengewerkt (69%), terwijl er met de gemeente/(sport)buurtwerk door een derde van de scholen (32%) maandelijks tot wekelijks wordt samengewerkt.
1.2 Organisatorische aspecten
In het Bestuursakkoord voor de sector primair onderwijs (2014) is afgesproken dat, vanaf 2017, basisschool
leerlingen minimaal twee lesuren per week bewegingsonderwijs ontvangen van een bevoegde leerkracht.
Eind 2017 zijn deze afspraken geëvalueerd.6, 7 In deze paragraaf vergelijken we de resultaten van het
6 tussenevaluatie sectorakkoorden funderend onderwijs (2017).
7 dashboard bestuursakkoord po 2017 (2017).
peilingsonderzoek daarom niet alleen met de 1meting Bewegingsonderwijs van het Mulier Instituut, maar waar mogelijk ook met de bevindingen uit deze evaluatie.
Tijd
Aan de deelnemende scholen is gevraagd hoeveel lessen bewegingsonderwijs er gemiddeld per week zijn ingeroosterd (1, 2, 3, 4 of 5 lessen per week) en hoeveel tijd er is ingeroosterd per les (30, 45, 50, 60 of 90 minuten) voor de groepen 1 tot en met 8. Met deze gegevens kon het aantal minuten bewegings
onderwijs per week worden berekend (zie Figuur 1).
figuur 1 – aantal minuten bewegingsonderwijs per week naar aantal lesuren voor groepen 1 tot en met 8 in het basisonderwijs (bo, n=62) en speciaal basisonderwijs (sbo, n=17)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Percentage scholen
45 50 60 90 100 120 150 180anders BO
Aantal minuten bewegingsonderwijs per week
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Percentage scholen
45 50 60 90 100 120 150 180 anders SBO
Aantal minuten bewegingsonderwijs per week 3 lessen per week 2 lessen per week 1 les per week
De meerderheid van de basisscholen (77%) geeft aan 2 lessen bewegingsonderwijs per week in te roosteren voor de groepen 1 tot en met 8. De meest voorkomende lesduur is 45 minuten (50%). Daarmee verzorgen de meeste basisscholen (61%) 90 minuten bewegingsonderwijs per week.
Op 21 procent van de basisscholen wordt 1 lesuur per week bewegingsonderwijs gegeven. De 1meting rapporteert eenzelfde percentage scholen dat 1 les aanbiedt; in de evaluatie van het bestuursakkoord wordt een hoger percentage genoemd, namelijk 35 procent. Slechts enkele scholen (5%) geven aan minder dan 90 minuten aan bewegingsonderwijs per week in te roosteren.
Ook op scholen voor speciaal basisonderwijs worden meestal 2 lessen (94%) van 45 minuten bewegings
onderwijs gegeven (64%) in alle leerjaren. Daarmee verzorgt ook een meerderheid van de sboscholen 90 minuten bewegingsonderwijs per week (64%). Op 6 procent van de sboscholen wordt slechts 1 lesuur bewegingsonderwijs per week ingeroosterd. Op deze scholen ligt het gemiddelde aantal minuten per week onder de 90 minuten, namelijk op 50 minuten.
Het aantal minuten bewegingsonderwijs per week is berekend aan de hand van de ingeroosterde, bruto
lestijd. Gemiddeld is de brutolestijd 62 minuten in het basisonderwijs en 52 minuten in het speciaal basisonderwijs. Van deze brutolestijd wordt ook tijd besteed om naar de gymlocatie te gaan en om te kleden. De reistijd naar de gymlocatie heeft dus invloed op het aantal minuten dat netto aan bewegingson
derwijs wordt besteed. De gemiddelde nettolestijd per les bewegingsonderwijs voor de groepen 1 tot en met 8 ligt bij de deelnemende basisscholen op ongeveer 52 minuten en bij de scholen voor speciaal basisonder
wijs gemiddeld op 40 minuten. Per week wordt er netto 91 minuten aan bewegingsonderwijs in het basisonderwijs en 78 minuten in het speciaal basisonderwijs besteed. Cijfers uit de 1meting Bewegingsonderwijs laten een vergelijkbaar netto weekgemiddelde zien voor het basisonderwijs (93 minuten) en een hoger netto weekgemiddelde voor het speciaal basisonderwijs (92 minuten).
DEEL B Van de scholen die de vragenlijst hebben ingevuld, zegt bijna de helft van de basisscholen (46%) een reistijd
naar de locatie te hebben tussen de 0 en 5 minuten, ongeveer een derde geeft aan een reistijd te hebben tussen de 5 en 10 minuten (36%) en slechts enkele scholen geven aan een reistijd te hebben tussen de 10 en 20 minuten (16%). Een reistijd van meer dan 30 minuten naar de gymlocatie kwam onder de deelnemende scholen nauwelijks voor (2%). Voor het speciaal basisonderwijs valt vooral op dat bijna alle scholen zeggen een reistijd tussen de 0 en 5 minuten te hebben naar de gymlocatie (95%).
Accommodatie
In Figuur 2 hieronder is aangegeven van welke accommodaties voor bewegingsonderwijs de scholen dit schooljaar gebruik zeggen te maken. Scholen konden hierbij meerdere locaties aanvinken.
figuur 2 – type accommodatie bij bewegingsonderwijs (meerdere locaties mogelijk) in bo (n=66) en sbo (n=19)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Percentage scholen
Gymzaal naast de school
Gymzaal verder weg
gelegen
Speelpaats
school Sportveld Zwembad
BO SBO
Type gymlocatie
Percentage scholen
Gymzaal naast de school
Gymzaal verder weg
gelegen
Speelpaats
school Sportveld Zwembad
Type gymlocatie 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Ongeveer de helft van de deelnemende basisscholen maakt gebruik van de gymzaal naast de school en/of een verder weg gelegen gymzaal (beide 52%). Voor ongeveer een vijfde (respectievelijk 18% en 24%) is de naast of verder weg gelegen gymzaal ook de enige locatie waar het bewegingsonderwijs plaatsvindt. Voor de deelnemende sboscholen valt op dat zij met name de gymzaal naast de school gebruiken (90%). Voor 47%
van de scholen is dit de enige locatie die wordt gebruikt voor bewegingsonderwijs.
Van de deelnemende basisscholen geeft één op de tien aan dat de gymzaal in eigendom is (11%), tegen de helft van de scholen voor speciaal basisonderwijs. Dit komt overeen met cijfers uit de 1meting
Bewegingsonderwijs.
1.3 Inzet van groeps- en vakleerkrachten
Sinds de Wet op het primair onderwijs (2001) zijn de bevoegdheden van leerkrachten bij bewegingsonderwijs veranderd en zijn leerkrachten met een diploma van de pabo (na 2005) niet meer automatisch bevoegd om bewegingsonderwijs te geven. Een bevoegde leerkracht voor bewegingsonderwijs is een vakleerkracht of een groepsleerkracht die een aantekening bewegingsonderwijs heeft gehaald (Plan van aanpak Bewegingsonderwijs, 2015; Reijgersberg, Van der Werff & Lucassen, 2013). Groepsleerkrachten die zijn afgestudeerd na 2005 kunnen deels tijdens en deels na de pabo de Leergang Vakbekwaamheid Bewegingsonderwijs volgen via de pabo en ontvangen dan een tijdelijke bevoegdheid (voor maximaal twee aaneengesloten schooljaren). Na afronding van de leergang zijn ze bevoegd om lessen bewegingsonderwijs te geven aan alle leerlingen (brede bevoegdheid).
Groepsleerkrachten die aan de pabo zijn afgestudeerd na 2005 en die geen getuigschrift voor bewegingsonder
wijs hebben behaald, zijn niet bevoegd om bewegingsonderwijs te geven (onbevoegd). Leerkrachten die zijn afgestudeerd aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) hebben een eerstegraadsbevoegdheid voor het geven van bewegingsonderwijs aan alle leerlingen vanaf 4 jaar en zijn ‘vakleerkracht’.
Aan de deelnemende scholen zijn vragen voorgelegd over het aantal vakleerkrachten en de bevoegdheden van de groepsleerkrachten die de bewegingslessen verzorgen voor de groepen 3 tot en met 8.
Vakleerkrachten
Van de deelnemende basisscholen zegt bijna de helft dat er één vakleerkracht op de school werkzaam is die bewegingsonderwijs aan de groepen 3 t/m 8 verzorgt (48%). Slechts een paar scholen geven aan twee vakleerkrachten in te zetten (7%) en slechts een enkele school heeft meer dan twee vakleerkrachten beschikbaar (zie Figuur 3). Van de scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo) die de vragenlijst invulden, zegt ruim twee derde over één vakleerkracht voor het bewegingsonderwijs te beschikken (68%). Sommige sboscholen hebben twee vakleerkrachten (16%).
figuur 3 – aantal vakleerkrachten in bo (n=54) en sbo (n=19)
43%
48%
7% 2%
16%
68%
16%
SBO BO
2 1 geen
meer dan 2
Bevoegdheden van groepsleerkrachten
Aan de scholen is de vraag voorgelegd welke bevoegdheden de groepsleerkrachten hebben die de bewe
gingslessen aan de groepen 3 tot en met 8 geven. De scholen konden aangeven of het hier ging om 1) leerkrachten met een brede bevoegdheid; 2) leerkrachten met een tijdelijke bevoegdheid; of 3) onbevoegde leer
krachten. De scholen konden meerdere antwoorden geven. In Figuur 4 zijn de resultaten weergegeven.
DEEL B figuur 4 – bevoegdheden van groepsleerkrachten (meerdere antwoorden mogelijk) in bo (n=66) en
sbo (n=19)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Percentage scholen
Brede
bevoegdheid Onbevoegd Tijdelijke bevoegdheid
BO SBO
Type bevoegdheid
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Type bevoegdheid
Percentage scholen
Brede
bevoegdheid Onbevoegd Tijdelijke bevoegdheid
De meeste scholen geven aan dat de groepsleerkrachten die bewegingslessen voor groep 3 tot en met 8 verzorgen een brede bevoegdheid hebben (70% in bo en 68% in sbo). Wanneer groepsleerkrachten niet bevoegd zijn om bewegingsonderwijs te verzorgen (27% in bo en 37% in sbo), wordt er vaak ook een groepsleerkracht met een bevoegdheid (39% in bo en 14% in sbo), een vakleerkracht (6% in bo, 0% in sbo) of een combinatie van vak en bevoegde groepsleerkrachten (56% in bo en 86% in sbo) ingezet om het bewegingsonderwijs voor de groepen 3 tot en met 8 te verzorgen. Zowel op de deelnemende basisscholen als sboscholen verzorgt een onbevoegde leerkracht nooit alleen het bewegingsonderwijs voor de groepen 3 tot en met 8. Of de leerkrachten daadwerkelijk samen de lessen bewegingsonderwijs verzorgen, is helaas niet uit de gegevens van dit peilingsonderzoek af te leiden.
Het Mulier Instituut rapporteert in haar 1meting Bewegingsonderwijs een lager percentage onbevoegde leerkrachten. Uit dit peilingsonderzoek komt naar voren dat op 27 procent van de basisscholen onbevoegde leerkrachten bewegingsonderwijs geven aan groep 3 tot en met 8. De 1meting rapporteert dat dat geldt voor 11 procent.8 Ook voor sboscholen is het percentage in de 1meting aanzienlijk lager: 37 procent in dit peilingsonderzoek tegenover 11 procent in de 1meting. De tussenevaluatie van het Bestuursakkoord voor de sector primair onderwijs beschrijft dat op 33 procent van de basisscholen de lessen bewegingsonderwijs niet altijd door een bevoegde leerkracht gegeven worden. Dit percentage komt redelijk overeen met de 27 procent die we voor het basisonderwijs in dit peilingsonderzoek vinden.
Vergelijkbaar met bevindingen uit dit peilingsonderzoek, blijkt verder uit cijfers van de 1meting van het Mulier Instituut dat het nauwelijks voorkomt dat een onbevoegde groepsleerkracht alleen het bewegings
onderwijs voor groepen 3 tot en met 8 verzorgt (1,4% in bo en 0% in sbo).
In hoeverre worden groepskrachten mét een brede bevoegdheid voor bewegingsonderwijs structureel ingezet om meerdere klassen bewegingsonderwijs te geven? In Tabel 1 staat weergegeven hoe scholen hun groepsleerkrachten inzetten. Scholen konden ook hier meerdere antwoorden geven.
8 dit verschil heeft mogelijk te maken met de wijze waarop er naar bevoegdheden is gevraagd. In het huidige peilingsonderzoek is de term ‘smalle bevoegdheid’ gebruikt in plaats van ‘onbevoegd’, terwijl er in de 1-meting direct gevraagd is of er leerkrachten bewegingsonderwijs geven die ‘geen bevoegdheid voor bewegingsonderwijs’
hebben. daarnaast is de vragenlijst uit de 1-meting ingevuld door schoolleiders, terwijl deze in het peilingsonder- zoek ingevuld kon worden door schoolleider, vak- of groepsleerkracht.
tabel 1 – wijze waarop groepsleerkrachten met brede bevoegdheid worden ingezet in bo (n=66) en sbo (n=19), in procenten
BO SBO
geven alleen aan eigen groep/klas bewegingsonderwijs 49 58 geven structureel aan meerdere groepen/klassen bewegingsonderwijs – deze
leerkrachten mogen zich daarom ‘vakspecialist’ noemen
29 16
Groepsleerkrachten met een brede bevoegdheid (van voor en na 2005) worden op relatief weinig scholen (29%) ingezet als vakspecialist. In het sbo gaat het slechts om 16 procent van de scholen. Ook uit de 1meting Bewegingsonderwijs blijkt dat gemiddeld (bo en sbo samen) slechts 21 procent van de scholen groepsleerkrachten met een brede bevoegdheid, structureel inzet om bewegingsonderwijs aan meerdere klassen te geven. In een evaluatie van de beurs voor bewegingsonderwijs, die sinds 1 juli 2015 binnen de lerarenbeurs beschikbaar is gesteld voor leerkrachten die hun bevoegdheid willen halen, wordt eveneens aangegeven dat het structureel aanbieden van bewegingsonderwijs aan andere klassen/groepen door bevoegde leerkrachten nauwelijks plaatsvindt (Van Casteren, Brukx & Kurver, 2017).
Bovenstaande resultaten over de inzet van groeps en vakleerkrachten hebben betrekking op het bewe
gingsonderwijs voor de gehele school. Omdat we in dit peilingsonderzoek de vaardigheden van basis
schoolleerlingen uit groep 8 en schoolverlaters uit het speciaal basisonderwijs in kaart brengen, zijn we specifiek geïnteresseerd in de leerkrachten die aan deze groepen leerlingen bewegingsonderwijs geven.
Figuur 5 geeft daarom weer welk type leerkracht er wordt ingezet om bewegingsonderwijs te verzorgen voor basisschoolleerlingen in groep 8 of schoolverlaters in het sbo. Deze figuur is gebaseerd op de vragenlijst voor leerkrachten die is ingevuld door 87 leerkrachten (van 61 scholen) die bewegingsonderwijs verzorgen aan basisschoolleerlingen in groep 8 en 26 leerkrachten (van 17 scholen) die bewegingsonderwijs geven aan schoolverlaters in het sbo.
figuur 5 – type leerkracht dat bewegingsonderwijs verzorgt voor leerlingen in groep 8 in het bo (n=61) en sbo (n=16)
0%
10%
20%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
30%
40%
50%
60%
Percentage scholen
Alleen
vakleerkrachten Alleen
groepsleerkrachten Combinatie
BO SBO
Type leerkracht
Percentage scholen
Alleen
vakleerkrachten Alleen
groepsleerkrachten Combinatie
Type leerkracht
DEEL B In het basisonderwijs wordt het bewegingsonderwijs in groep 8 op 43 procent van de scholen door een
groepsleerkracht en op 36 procent van de scholen door een vakleerkracht verzorgd. In het sbo wordt op 38 procent van de scholen een vakleerkracht ingezet om bewegingsonderwijs voor schoolverlaters te verzorgen.
Deze percentages komen enigszins overeen met de cijfers uit de 1meting bewegings onderwijs, waar vakleerkrachten op respectievelijk 25 procent (bo) en 53 procent (sbo) van de scholen worden ingezet.
Daarbij moet wel worden vermeld dat de cijfers in de 1meting betrekking hebben op de leerkrachten die bewegingsonderwijs voor de groepen 3 tot en met 8 verzorgen en niet alleen aan leerlingen uit groep 8 of schoolverlaters.
De 1meting laat verder duidelijke verschillen zien in de inzet van alleen vakleerkrachten naar regio. Ook in dit peilingsonderzoek is de stedelijkheid van het gebied waarin de school zich bevindt, bepalend voor de mate waarin vakleerkrachten worden ingezet. Zo wordt bewegingsonderwijs in stedelijk gebied op bijna de helft van de basisscholen (46%) door alleen een vakleerkracht verzorgd tegenover 30 procent in matig/niet stedelijk gebied. In matig/niet stedelijk gebied wordt vaker met alleen groepsleerkrachten gewerkt. Ook op grote basisscholen (meer dan 400 leerlingen) wordt beduidend meer met vakleerkrachten gewerkt (50%) dan op kleinere basisscholen (400 of minder leerlingen; 35%). Dit patroon is hetzelfde in het sbo.
Wanneer we kijken naar de bevoegdheden van de groepsleerkrachten die het bewegingsonderwijs aan groep 8 verzorgen, zien we dat er op 3 procent van de basisscholen (2 basisscholen) waar de leerkracht
vragenlijst is ingevuld, een onbevoegde leerkracht alleen bewegingsonderwijs geeft aan groep 8. Op 5 pro
cent van de basisscholen verzorgt een onbevoegde leerkracht samen met een vakleerkracht of groepsleer
kracht het bewegingsonderwijs. In het speciaal basisonderwijs is er geen sprake van bewegingsonderwijs aan schoolverlaters dat alleen verzorgd wordt door onbevoegde leerkrachten: daar wordt in 19 procent van de gevallen aan schoolverlaters bewegingsonderwijs gegeven door een onbevoegde leerkracht, maar altijd in combinatie met een vak of groepsleerkracht.
1.4 Activiteiten en methoden
In de kerndoelen bewegingsonderwijs is beschreven wat in het basisonderwijs tijdens de lessen bewegings
onderwijs aan de orde moet komen. Deze kerndoelen bewegingsonderwijs zijn voor alle leeftijdsgroepen in het primair onderwijs uitgewerkt in twaalf leerlijnen en negen reguleringsdoelen (Mooij et al., 2004, 2011).
Scholen zijn niet verplicht om deze leerlijnen en reguleringsdoelen te gebruiken; ze dienen enkel ter ondersteuning bij het vormgeven van hun onderwijsaanbod.
Aan de leerkrachten van de deelnemende scholen die bewegingsonderwijs in groep 8 verzorgen (of in het sbo aan de schoolverlaters) zijn vragen gesteld over het aanbod van de leerlijnen, de nagestreefde regule
ringsdoelen (de sociale doelen van het bewegingsonderwijs) en de gebruikte methoden. Daarnaast zijn vragen gesteld over de extra activiteiten die naast het reguliere bewegingsaanbod worden georganiseerd onder (mede)verantwoordelijkheid van de school.
Leerlijnen
Aan de leerkrachten is gevraagd in hoeverre zij de twaalf leerlijnen tijdens de gymles aanbieden (zie Figuur 6).
figuur 6 – overzicht van de 12 leerlijnen, aangeboden tijdens de gymles in het bo (n=83-87) en sbo (n=24-26)
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Tikspelen Doelspelen Mikken Springen Jongleren Zwaaien/schommelen Klimmen
Bewegen op muziek
BO
vaak incidenteel nooit
Hardlopen Stoeispelen
Percentage leerkrachten
Leerlijnen
Balanceren Over de kop/rollen
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Tikspelen Doelspelen Mikken
Zwaaien/schommelen
Bewegen op muziek
SBO
Springen
Stoeispelen Hardlopen
Percentage leerkrachten
vaak incidenteel nooit
Jongleren
Klimmen Balanceren Over de kop/rollen
Leerlijnen
In het basisonderwijs worden vooral tikspelen (95%) en doelspelen (84%) aangeboden tijdens de gymles.
Ook mikken wordt vaak tijdens de gymlessen aangeboden (73%). Springen, jongleren, zwaaien en schomme
len, klimmen, balanceren en over de kop gaan en rollen, worden vaak aangeboden op meer dan de helft van de scholen. Leerkrachten zeggen hardlopen, stoeispelen en bewegen op muziek vooral incidenteel aan te bieden.
Het speciaal basisonderwijs laat eenzelfde patroon zien. Echter, gemiddeld genomen zeggen de leerkrach
ten in het sbo iets vaker te werken aan de leerlijnen dan de leerkrachten in het basisonderwijs, op enkele uitzonderingen na (jongleren en bewegen op muziek).
DEEL B Wanneer we specifiek kijken naar het type leerkracht, dan zien we dat vakleerkrachten meer aangeven
activiteiten vaak aan te bieden dan groepsleerkrachten. Dit geldt vooral voor jongleren (85% versus 46%), springen (88% versus 52%), zwaaien/schommelen (80% versus 47%), klimmen (77% en 49%) en stoeispelen (41% en 21%). Alleen de leerlijn bewegen op muziek wordt iets vaker toegepast door groepsleerkrachten (11%) dan door vakleerkrachten (3%). Bij de sboscholen zien we eenzelfde patroon. De verschillen tussen vak en groepsleerkrachten zijn daar echter niet significant.
Reguleringsdoelen
De reguleringsdoelen beogen dat kinderen een bijdrage leveren aan het op gang houden van de onderwijs
activiteit. Als kinderen dit leren, kunnen zij ook op andere plaatsen met andere kinderen deze activiteiten doen, zonder de aanwezigheid van een leerkracht, een scheidsrechter of een trainer. Het accent ligt op het omgaan met en het inrichten van arrangementen, de regels en de regelingen die in een groepsactiviteit van toepassing zijn, maar ook en vooral om reflectie op het eigen bewegingsgedrag en dat van de ander (Van Berkel, 2016). Ook leren de kinderen anderen helpen in hun leerproces en hun eigen bewegingsmoge
lijkheden inschatten. Voor de negen reguleringsdoelen is aan de leerkrachten gevraagd om aan te geven of zij hieraan werken tijdens de lessen bewegingsonderwijs. De resultaten zijn weergegeven in Figuur 7.
figuur 7 – overzicht van de 9 reguleringsdoelen, aangeboden tijdens de gymles in het bo (n=83-85) en sbo (n=23-25)
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Handelen volgens afgesproken regels Afspraken maken over team/groepsindeling Coachen van anderen Verdelen/wisselen taken en functies Inschatting eigen mogelijkheden Veilig arrangement helpen samenstellen Herstellen en aanpassen van het arrangement Reflecteren op eigen handelen Hulpverlenen bij bewegingsactiviteiten
BO
Percentage leerkrachten
Reguleringsdoelen
vaak incidenteel nooit
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Handelen volgens afgesproken regels Afspraken maken over team/groepsindeling Coachen van anderen Verdelen/wisselen taken en functies Inschatting eigen mogelijkheden Veilig arrangement helpen samenstellen Herstellen en aanpassen van het arrangement Reflecteren op eigen handelen Hulpverlenen bij bewegingsactiviteiten
SBO
Percentage leerkrachten
Reguleringsdoelen
vaak incidenteel nooit
Bijna alle leerkrachten in het basisonderwijs zeggen vaak te werken aan het reguleringsdoel ‘handelen volgens de afgesproken regels’ (91%). Ook zegt driekwart van de leerkrachten in het basisonderwijs vaak te werken aan het reguleringsdoel ‘afspraken maken over team en groepsindeling’ (75%). Aan het reguleringsdoel ‘hulp verlenen bij bewegingsactiviteiten’ wordt in het basisonderwijs met name incidenteel aandacht besteed (61%).
In het speciaal basisonderwijs zien we een vergelijkbaar patroon. Maar gemiddeld genomen zeggen de leerkrachten in het basisonderwijs iets vaker te werken aan de reguleringsdoelen dan de leerkrachten in het speciaal basisonderwijs, behalve bij het reguleringsdoel ‘handelen volgens afgesproken regels’.
Wanneer we vak en groepsleerkrachten met elkaar vergelijken, zien we dat in het basisonderwijs vakleer
krachten vaker dan groepsleerkrachten werken aan de reguleringsdoelen ‘verdelen en wisselen van taken en functies’ (respectievelijk 88% en 43%), ‘inschatten van de eigen mogelijkheden’ (82% en 47%) en ‘herstellen en aanpassen van het bewegingsarrangement’ (67% en 42%). Verder valt op dat in het speciaal basisonder
wijs juist meer groepsleerkrachten zeggen vaak te werken aan het reguleringsdoel ‘hulpverlenen bij bewegingsactiviteiten’ (36%) dan vakleerkrachten dat doen (10%).
Methoden
De leerkrachten is ook gevraagd welke didactiek of methodehandboeken zij gebruiken bij de voorbereiding van de lessen bewegingsonderwijs. De leerkrachten gaven per didactiek of methodehandboek aan of zij deze vaak, incidenteel of nooit gebruiken. De resultaten zijn hieronder weergegeven in Figuur 8.
figuur 8 – Methodegebruik door leerkrachten bewegingsonderwijs op bo (n=65-83) en sbo (n=22-25)
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Basislessen (van Gelder & Stroes) Basisdocument bewegingsonderwijs Vakliteratuur
SLO publicaties Planmatig bewegingsonderwijs Lichamelijke opvoeding op de basisschool (van der Loo) Lichamelijke opvoeding op de nieuwe basisschool (Braam) Bewegen en didactiek Praktijk in de lichamelijk opvoeding Gymnastiek wat, hoe, waarom (De Zeeuw)
BO
vaak incidenteel nooit
Percentage leerkrachten
Methoden
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Basislessen (van Gelder & Stroes) Basisdocument bewegingsonderwijs Vakliteratuur
SLO publicaties Planmatig bewegingsonderwijs Lichamelijke opvoeding op de basisschool (van der Loo) Lichamelijke opvoeding op de nieuwe basisschool (Braam) Bewegen en didactiek Praktijk in de lichamelijk opvoeding Gymnastiek wat, hoe, waarom (De Zeeuw)
SBO
Percentage leerkrachten
Methoden
vaak incidenteel nooit
DEEL B Meer dan de helft van de leerkrachten in het basisonderwijs zegt de basislessen (Van Gelder & Stroes) vaak te
gebruiken als methode voor bewegingsonderwijs (57%) Ook het basisdocument bewegingsonderwijs SLO/
KVLO (Mooij et al., 2011) wordt door meerdere leerkrachten vaak gebruikt als methode (39%). Maar de meeste bevraagde methoden worden bijna nooit gebruikt. Ditzelfde patroon zien we in de 1meting van het Mulier Instituut. Vakliteratuur (45%) en SLOpublicaties (34%) worden vooral incidenteel gebruikt volgens de leerkrachten. Voor de sboscholen zien we eenzelfde patroon. Ook daar worden de basislessen (Van Gelder & Stroes) het meest gebruikt voor de lessen bewegingsonderwijs (58%). Voor de deelnemende sboscholen valt op dat daar vaker vakliteratuur wordt gebruikt (32% in sbo tegen 19% in bo).
Ook hier zien we verschillen tussen vak en groepsleerkrachten. Vakleerkrachten in het basisonderwijs zeggen vaker geregeld gebruik te maken van het basisdocument bewegingsonderwijs (63%) dan groepsleer
krachten (11%). De SLOpublicaties worden iets vaker gebruikt door vakleerkrachten (15%) dan door de groepsleerkrachten (6%). Dit geldt ook voor het speciaal basisonderwijs (25% van de vakleerkrachten versus 0% van de groepsleerkrachten). Tevens lijkt het gebruik van vakliteratuur vooral te liggen bij vakleerkrach
ten (32% in het bo en 60% in het sbo) en minder bij groepsleerkrachten (8% in bo en 7% in sbo).
Extra activiteiten
Aan de scholen is gevraagd aan welke van de activiteiten genoemd in Figuur 9 de (meeste) leerlingen van groep 8 deelnemen (of in het sbo de schoolverlaters). Scholen bieden gemiddeld vier à vijf van deze activiteiten aan op het gebied van sport en spel naast de reguliere lessen bewegingsonderwijs.
figuur 9 – percentage scholen dat extra bewegingsactiviteiten aanbiedt in bo (n=66) en sbo (n=19)
Schoolsportdag Sporttoernooi Clinics van sportverenigingen Wandeltochten/avondvierdaagse Buitenschoolse activiteiten Dans en expressie Hardloopevenement Schaatsevenement
Weerbaarheidstraining
BO
Activiteiten
SBO
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Percentage scholen
De meeste basisscholen geven aan dat hun leerlingen deelnemen aan een sportdag (98% in bo en 100% in sbo). Veel basisscholen zeggen tevens dat hun leerlingen deelnemen aan sporttoernooien (85% in bo en 68% in sbo) en clinics van sportverenigingen (76% in bo en 68% in sbo). Ook aan wandeltochten en avondvierdaagse nemen volgens meer dan de helft van de basisscholen de meeste groep 8 leerlingen deel (58%), terwijl slechts een derde deel van de sboscholen dit noemt. Voor sboscholen valt op dat zij aangeven dat veel schoolverlaters deelnemen aan weerbaarheidstrainingen (68%) en dans en expressie
activiteiten (53%). Dit komt in het sbo aanzienlijk meer voor dan in het basisonderwijs.
1.5 Sportactiviteiten, competenties en attituden van leerkrachten
Om meer te weten over de leerkrachten die de vragenlijst voor leerkrachten hebben beantwoord, hebben we de leerkrachten onder andere gevraagd naar andere bewegingsgerelateerde activiteiten die zij naast hun werkzaamheden als leerkracht bewegingsonderwijs ondernemen. Daarbij zijn meerdere antwoorden mogelijk. In Figuur 10 zijn de resultaten weergegeven.
figuur 10 – sportactiviteiten die leerkrachten bewegingsonderwijs in vrije tijd ondernemen op bo (n=86-87) en sbo (n=26)
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%
Ook bewegingslessen op andere scholen Naast leerkracht ook trainer bij een sportclub Ongeorganiseerd sport beoefenen Georganiseerd sport beoefenen
SBO BO
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%
Percentage leerkrachten Percentage leerkrachten
Activiteiten
Ruim twee derde van de leerkrachten geeft aan zelf te sporten in georganiseerd (64%) of ongeorganiseerd verband (65%). Een vijfde van de leerkrachten geeft aan ook trainer te zijn bij een sportclub (20%) en ruim een derde geeft aan ook de bewegingslessen te verzorgen op andere scholen (36%). In het sbo zien we eenzelfde patroon.
We hebben de leerkrachten ook gevraagd naar hun competenties en attituden.De kwaliteit van de begeleiding (ofwel de competenties van de leraren of trainers) wordt gezien als een belangrijke factor in het proces van bewegingsonderwijs (Schippervan Veldhoven, 2016).De volgende competenties en attitudes zijn bevraagd: ambassadeurschap, vakinhoudelijke competentie, organisatorische competentie, didactische competentie, pedagogische en interpersoonlijke competentie (ofwel: basisbehoeften, opbouwen van een relatie, stimuleren van competentie en autonomie), samenwerking met anderen en verantwoording van eigen handelen.9 In Figuur 11 wordt weergegeven hoe groeps en vakleerkrachten (P90) op elke competen
tiecategorie scoren. Om de competentiecategorieën naast elkaar te tonen, zijn de scores vergelijkbaar gemaakt. Dit is gedaan door scores om te rekenen naar een percentage ten opzichte van het maximum van de competentieschaal.
9 deze competenties zijn voortgekomen uit de prestatie-indicatoren, gespecificeerd in de eindrapportage doelen en prestatie-indicatoren bewegingsonderwijs van bureau Ice (2015); zie ook timmermans et al. (2017)
DEEL B figuur 11 – competenties van groeps- en vakleerkrachten in bo (n=83-86) en sbo (n=24-25): score (in %)
ten opzichte van het maximum
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Percentage ten opzichte van maximumscore
BO
Ambassadeurschap Vakinhoudelijke competentie Organisatorische competentie Didactische competentie Pedagogigsche en interpersoonlijke competentie Samenwerking Verantwoording van eigen handelen
Percentage ten opzichte van maximumscore
SBO
Ambassadeurschap Vakinhoudelijke competentie Organisatorische competentie Didactische competentie Pedagogigsche en interpersoonlijke competentie Samenwerking Verantwoording van eigen handelen
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Vakleerkracht Groepsleerkracht
Gemiddeld beoordelen vakleerkrachten zichzelf, zowel in het basis als speciaal basisonderwijs, het hoogst op didactische competentie, organisatorische competentie en pedagogische en interpersoonlijke compe
tentie. Voor groepsleerkrachten in het basis en speciaal basisonderwijs geldt dat ze zichzelf vooral hoog beoordelen als het gaat om hun pedagogische en interpersoonlijke competentie. Daarna volgen organisa
torische competentie en didactische competentie.
Wanneer we kijken naar de verschillen tussen vakleerkrachten en groepsleerkrachten in het basisonderwijs, dan zien we dat vakleerkrachten zichzelf gemiddeld significant hoger scoren op ambassadeurschap, vakinhoudelijke competentie, organisatorische competentie, didactische competentie en de verantwoor
ding van het eigen handelen, dan groepsleerkrachten. Deze verschillen zijn wellicht te verklaren door de scholing die vakleerkrachten hebben gehad op de genoemde competentiegebieden. Bij de vakinhoudelijke competentie en de verantwoording van het eigen handelen gaat het vooral om het hebben en behouden van voldoende kennis over motorische ontwikkeling en het aanleren van bewegingsvaardigheden.
Bij didactische competentie gaat het om de mate waarin een leerkracht kan differentiëren in de gymles.
Ambassadeurschap reflecteert het zichtbaar uitdragen van passie voor het vak bewegingsonderwijs.
Ook wanneer we de leerkrachten vroegen zichzelf een cijfer te geven (op de schaal 1 t/m 10) als leerkracht bewegingsonderwijs, geven vakleerkrachten zichzelf een beduidend hoger cijfer (een 8) dan groepsleer
krachten (een 7). In het speciaal basisonderwijs zien we hetzelfde patroon.
1.6 Trend sinds 2006
Ook in 2006 is het bewegingsonderwijs gepeild. Deze peiling is uitgevoerd door Cito (Van Weerden, Van der Schoot & Hemker, 2008). In 2006 namen 70 basisscholen deel aan de peiling. 63 van deze scholen vulden een vragenlijst in over het onderwijsaanbod voor bewegingsonderwijs. Zijn er sinds 2006 veranderingen opgetre
den in het aanbod van bewegingsonderwijs in Nederland? Deze vergelijking kunnen we alleen maken voor het
basisonderwijs aangezien het speciaal basisonderwijs in 2006 niet deelnam aan de peiling. Daarnaast is het, omdat de vraagstelling in de peiling van 2006 soms verschilde van die in de peiling van 2016, alleen mogelijk om een directe vergelijking te maken op de aanbodaspecten die we hieronder bespreken.
Beleid
De basisscholen die in 2016 deelnamen, zeggen vaker een periode of jaarplanning te gebruiken dan de deelnemende scholen in het onderzoek in 2006. Zei tien jaar geleden nog iets meer dan de helft van de scholen (55%) een periode of jaarplanning voor bewegingsonderwijs te gebruiken, in 2016 was dit vier op de vijf scholen (80%). De mate waarin remediërend bewegingsonderwijs wordt aangeboden, is in tien jaar niet veranderd. Basisscholen zijn in tien jaar tijd wel meer samenwerkingen aangegaan met buitenschoolse partners. In 2006 gaf minder dan de helft (38%) aan samen te werken met buitenschoolse partners.
Dat percentage is in 2016 gestegen naar bijna vier op de vijf scholen (79%).
Aantal lessen, lestijd en type leerkracht
Wat betreft het aantal lessen bewegingsonderwijs per week zijn er nauwelijks veranderingen. Ook in 2006 gaf iets meer dan driekwart van de scholen aan twee lessen in de week voor bewegingsonderwijs in te roosteren. In 2016 werd er per week wel iets meer tijd besteed aan bewegingsonderwijs (106 minuten) dan in 2006 (97 minuten), maar dit verschil is niet significant.
Het type leerkracht dat het bewegingsonderwijs verzorgt voor groep 8 (of combinatiegroep 7/8 in 2006) is wel veranderd: in 2016 worden lessen voor groep 8 vaker verzorgd door de vakleerkracht (39% versus 22% in 2006) en wordt er minder met combinaties van groeps en vakleerkrachten gewerkt (20% versus 36% in 2006). Hierbij moet wel worden opgemerkt dat er in 2006 minder scholen uit stedelijk gebied deelnamen;10 een factor die samenhang vertoont met het aantal vakleerkrachten dat werkzaam is op een school.
Activiteiten: leerlijnen en reguleringsdoelen
Ook in 2006 is aan leerkrachten gevraagd om aan te geven hoe vaak ze aandacht besteden aan de leerlijnen en reguleringsdoelen die worden beschreven in het Basisdocument Bewegingsonderwijs. Wanneer we kijken naar de relatieve frequentie van de aangeboden leerlijnen is er sinds 2006 niet zo heel erg veel veranderd. Zo werden bijvoorbeeld ook in 2006 doel en tikspelen het vaakst aangeboden. Alleen de leerlijn
‘jongleren’ wordt in 2016 (61% vaak) vaker aangeboden dan in 2006 (42% vaak).
Net als in het huidige peilingsonderzoek, zien we ook in 2006 dat vakleerkrachten veel activiteiten vaker aanbieden dan groepsleerkrachten. Als we voor beide jaren vergelijken hoe vaak groeps en vakleerkrachten bepaalde leerlijnen aanbieden, dan zien we dat vakleerkrachten in 2016 vaker de leerlijn ‘jongleren’ zijn gaan aanbieden (85% vaak in 2016 versus 55% vaak in 2006) en minder vaak ‘bewegen op muziek’ (3% vaak in 2016 versus 18% vaak in 2006). Bij groepsleerkrachten zijn er tussen 2006 en 2016 geen verschillen te zien in de aangeboden leerlijnen.
Als het gaat om het aanbieden van de reguleringsdoelen11 is er sinds 2006 weinig veranderd. Enkel aan het reguleringsdoel ‘Hulpverlenen bij bewegingsactiviteiten’ werd in 2006 vaker (57%) aandacht besteed dan in 2016 (35%). Dit komt doordat groepsleerkrachten dit reguleringsdoel minder vaak zijn gaan aanbieden.
Ook het reguleringsdoel ‘Verdelen en wisselen van taken en functies’ werd door groepsleerkrachten in 2016 minder vaak (45%) aangeboden dan in 2006 (71%).
10 In het huidige peilingsonderzoek komt de ‘stedelijkheid’ van de deelnemende basisscholen overeen met die van scholen in de totale populatie (en is dus representatief). In 2006 is echter gekozen voor de afname van het peilingsonderzoek op vijf locaties in het land. de steekproef in 2006 is daardoor getrokken uit de basisscholen in een straal van 15 km rond deze vijf locaties. het gevolg van deze werkwijze is dat er in 2006 minder scholen uit stedelijk gebied deelnamen dan in 2016.
11 om een vergelijking met 2016 mogelijk te maken hebben we de antwoordcategorieën ‘regelmatig’ en ‘vaak’ uit 2006 samengenomen, waarbij de leerkracht aangeeft minimaal maandelijks of meer aan het reguleringsdoel te werken. de andere categorieën kwamen redelijk overeen met de categorieën in 2016.