• No results found

Oda Blinder, Verzamelde stilte · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Oda Blinder, Verzamelde stilte · dbnl"

Copied!
153
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Oda Blinder

bron

Oda Blinder, Verzamelde stilte. Meulenhoff, Amsterdam 1981

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/blin001verz01_01/colofon.htm

© 2007 dbnl / erven Yolanda Corsen

(2)

Brieven van een Curaçaose blinde

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(3)

[De nacht is stil, liefste]

De nacht is stil, liefste, slechts het pril gekoer van mijn jonge dromen voedt zó lang

de roes van dit samen-zijn tot bloed en pijn

uit donkere bokalen stromen.

januari

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(4)

[In de schaduw]

In de schaduw van deze rust bloeit mijn overgave als een open papaver door je kwelling gekust.

februari

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(5)

[Wachtend op het antwoord]

Wachtend op het antwoord van de jaren

berg ik je hoofd in dit gemis;

ik zal je een leegte baren die niet te vullen is.

maart

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(6)

[Kijk]

Kijk,

mijn handen zijn te klein geboren.

Je lijk,

je dromen-rijk, de hele omvang van je werkelijkheid heb ik nu verloren.

april

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(7)

[Tussen je lippen]

Tussen je lippen en de eeuwigheid dort mijn overrijpe mond als een bloedend verzet tegen mijn zelfverwijt.

mei

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(8)

[Vergeefs heb ik]

Vergeefs heb ik de nacht gevraagd mij in je armen te begraven,

mijn halfontbonden hart moet eerst

de tol betalen.

juni

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(9)

[Je adem is mijn]

Je adem is mijn land ontvlucht als een witte vogel in de nacht geschrokken wachtend op de koele hand van een nieuwe morgen.

juli

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(10)

[Je bracht me]

Je bracht me al je nachtbedrog, je waan als een korte droom, maar in mijn schroom vermoeden heb ik je

mijn slaap verkocht.

augustus

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(11)

[Mijn blind-zijn]

Mijn blind-zijn is de eerste klacht van al je zwellende beloften,

een masker

door het lot gebracht aan mijn verhitte dorsten.

september

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(12)

[Ik vind je in]

Ik vind je in mijn lege dromen, verzadig mij aan je verloren-zijn;

je kus is een bezweet ontwaken in baringspijn.

oktober

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(13)

[Nog eenmaal]

Nog eenmaal zal ik je ontmoeten;

de duisternis brengt mij je land:

je zonden zal ik strelend boeten

en de verlangens houden in mijn hand.

november

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(14)

[Kom, geef me nu]

Kom, geef me nu de laatste branding laat de slagen beuken op mijn borst;

de wrakken

worden opgezwollen en door het leed bemorst.

december

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(15)

Wazig landschap

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(16)

Ontwaakt uit een octopusslaap, de droomarmen nog uitgestrekt ter omhelzing van elke realiteit, baadt zich de pasgeboren dag in de groene vertwijfeling der mensheid.

De waanzinnige is de dag vóór geweest; nu bindt hij een koord om de halsstarrige nek, welke krachtig weerstand biedt. Elke achtergrond is te veel, elk bezit te weinig voor deze mens die nóch zichzelf, noch een andere vinden kan in de landstreken alleen door hem ontdekt. Wel put hij rust uit de chaotische zinnelijkheid van zijn dorst maar de nietigheid ervan dompelt hem telkens opnieuw in de hevige branding van zijn bestaan.

Met de zekerheid elke twijfelaar eigen, grijpt hij naar de misstappen van het lot om zijn trage weg te kunnen volgen.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(17)

Brandt de zon nu zó erg, of is het misschien de denk-beeldige hitte der verliefdheid die hem nog steeds onder de voetzolen pijnigt?

Verloren in de enge gewaarwording van een prikkelende liefdezon, strompelt hij loom verder. De stilte ontfermt zich over hem en vangt gewillig de hortende staccato's die zijn verschroeide lippen weg-werpen.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(18)

Het alarmsignaal brengt abrupt een eind aan zijn drankzucht door het licht uit alle bokalen te doven; ofschoon deze duisternis over het algemeen een vriendelijke gast is, voelt de mens zich toch langzaam, maar zeker, verlagen tot de focus van zijn eigen imperfectie.

Voor de krankzinnige is dit andersom. Vele levens verlenen hem het uitzicht, zowel in het verleden als in de toekomst. Slechts één ervan wordt door hem gekozen, vertroeteld, als het ware met meisjeshanden beschermd en zorgvuldig opgeborgen in de ruimte van het onderbewustzijn, waar verloren ogen - draaimolens van aandoeningen - elke uitstraling der zinnen belemmeren.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(19)

Achter elk verlies groeit de beboste stugheid van het materialisme waarin deze door hallucinatie verdwaasde mens doelloos ronddwaalt.

Zijn open mond, versierd met de dreigende witheid der tanden, is als een open klacht tegen de beschaafde wereld. Zelfs de jury kan hij overtuigen dat hij met knokige handen de schuldigen heeft vermoord op bevel van onze beschaving.

Als de zwaarte van zijn pupillen aangetast is, wordt zijn potentie lamgelegd door het mechanisme van deze tijd. De besmetting echter is veeleisend en kiest een prooi uit onder zwaargebouwde of licht van harte slachtoffers.

Tot zover het uiterlijk.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(20)

Passie

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(21)

[Hij was de schepper van mijn zinnen]

Hij was de schepper van mijn zinnen, hij schetste driften op mijn mond zijn dorst, in een roekeloos ontginnen, gaf vergif te

drinken aan mijn open wond;

nu is zijn beeld, mijn droom ontgroeid...

mijn trage vingers kunnen moeilijk klimmen naar't vleesgeworden leed dat in de nanacht verder bloeit...

zijn lust was het etteren van mijn tranen, zijn kus een gaping op het gezicht, zijn strelen, een verbeten amen op de litanie van mijn gedicht.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(22)

[Tastbare schaduwflarden]

Tastbare schaduwflarden

zijn de contouren van je niet-zijn om mijn lijk;

rouwfloersen tracht ik te ontwarren om te vluchten uit dit dodenrijk,

-want stenen zijn te hard voor dit ontwaken,

nog dwaalt mijn slaap van de een naar de andere rots, de hitte in mij ligt openlijk te blaken,

op deze lippen door uw kus gekorst...

...somber blonken neon-vonken op mijn tombe...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(23)

Consecratie

U gaf

de nacht te drinken van uw bloeding, maar ik nam voeding uit het graf,

-we zijn niet meer alleen de stilte is daar

even kwetsbaar

als het subtiel verlangen om ons heen...-

bij het fladderen heb ik u gekooid in de warmte van mijn kleine handen uw koude tranen, half ontdooid heeft mijn beblaard hart opgevangen.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(24)

[Droomzwaar drukt op mij uw adem]

Droomzwaar drukt op mij uw adem, zwaarder dan de kracht die in mijn zee vergaat;

donker als een palissade rijst vóór mij uw stil gelaat...

de avond rondt zich om dit koesterend zwijgen maar pijnbomen fluisteren met elkaar hun eeuwig leed omsluiert

ons vibrerend hijgen...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(25)

Kruisbeeld-serenade

Het zacht gekerm van uw gebroken ogen

de crescendo van uw eenzaamheid het dof gerochel

van uw adem

de syncopische zuchten van uw strijd,

-laat deze dans ons hullen in een ritme cellofaan...

nog één stap en we zullen in een kakofonie vergaan..

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(26)

Schaakmat

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(27)

Is dit de zwaarte van mijn nuchter-zijn, is het de napijn van die lange nachten?

Mijn krachten zijn verstard, de kuisheid licht ontstoken, ik heb,

gedoken

in deze stille ramp, de zachtheid van uw beeld verhard;

uw beeld

mijn levenloos bezit waardoor de wit- gewassen droom versleten is;

uw beeld het lang gemis aan een tweesprong die kort te meten is.

De dood is van u

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(28)

weggespoeld, verkoeld zwerft nu op mij de duisternis.

Het overspel dat aan uw wil zich bindt, vindt,

als het ongeboren kind,

de warme koestering op zich gericht?

Waar is nu het ver gezicht, waar de hand die tastend naar mijn weemoed grijpt?

Rijpt

de hoogmoed in mijn brein?

Is dit weerloos nuchter-zijn

het eind of het begin?

De laatste zet weegt zwaar op het altaar van de zuiverheid.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(29)

Ook mijn kansen zijn vastgeankerd aan de stille strijd.

Ik tuur

met panter-ogen naar de omheining van mijn

eenzaamheid, naar het redeloos spel

van licht en schaduw, naar het kort duel van hel

en hemel die openstaan voor de eeuwigheid.

Het nuchter-zijn wordt uitgezogen, de napijn

uitgediept, en ik,

ik staar met panter-ogen op het veld

van mijn verlies.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(30)

Sayonara

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(31)

Tussen het verleden en de toekomst grauwen de contouren van handen, die te grote lasten moeten torsen naar een eeuwigheid, waarin elk moment zoekt raakt door overdreven angsten. Rode fragmenten uit een groene episode van dit tijdloos bestek gruwelen langs de zelfkanten van een spookachtig leven, waarvan grillige silhouetten op explosieve krachten rusten.

Zinloos lijkt me een tirade op elk verweer jegens de beslommeringen, die het alles ontwortelend verlangen naar verlossing van een weloverwogen afscheid,

onherroepelijk door de sintels der vergetelheid tracht te ontzenuwen.

Hierdoor leeft de toevallige hoop der onderdrukking die volgens elk levenspatroon kleine of grote figuren aaneenschakelt, demonteert of verminkt naar gelang de bekwaamheid der kunstenaar. Roerloos liggen de doorbloede nagels te wachten op de fatale - en of op de allesomvattende kus, die alhoewel ze dodelijk kan zijn, liever geacht wordt dan dit steriel bezit.

De nagels, ze klauwen in het moeras van hun liefde angstig om de tijd, die hetzij uit wraakzucht of door pure onhandigheid even kortstondig is in het verdwijnen, als de verdrijving door de dag van de nacht. Toch is de eindpaal dichter in zicht.

Fladderende libellen zullen hun het symbolisch eind onthullen, maar het hart dat jong is en dat de doornen van

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(32)

een verdord gemoed nog niet kent, zal alles in één hijgend vermoeden verwachten.

Ook het onmogelijke. Het eind? Hoe kan er een eind zijn, wanneer het begin nimmer plaats heeft gevonden? Kunnen deze twee handen, deze tintelende vingertoppen naar elkaar reikend ooit ophouden te bestaan? Ophouden, de ene het volle leven van de andere te verbergen, zodat zelfs de tere, ragfijne behoeften zich kunnen nestelen in het donzig vlees, dat een gekristalliseerd begrijpen is?

Wankelend dwalen de verloren handen verder, altijd verder waar geen geluid, geen armoede, geen rijkdom, geen behoeften, zelfs geen angst of vreugde, geen zekerheid of twijfel meer bestaan. Alleen deze tot verdwijnen gedoemde stille handen.

Zullen deze vingertoppen nooit meer het voorwerp van hun begeerten strelen? Zullen hun sappig zweet en onuitroeibaar besef van een naderende dood, van geboorten, rijpen en verflensen, nooit een plaats vinden in het bodemloos verzet van hun gewaand bezit?

Borrelend dwingt de lavastroom in hun onbesuisd weten, borrelend als het vloeien van hun bloed, waartegen niets is bestand. De losgewoelde hartstochten rukken uit elkaar om een niet te verklaren angst voor ontplooiing. Hoe lang zal dit langzaam maar zeker wegsterven nog duren? Een dag?, een nacht, een eeuwigheid misschien?

Hoelang zullen deze dooraderde handen nog eenmaal elkander voor het laatst kunnen omklemmen als de vereeuwigde strohalmen der kakelende massa?

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(33)

Naarmate eb en vloed elkaar afwisselen, naarmate deze ongetemde wind hun lichaam betast, ontkleed, en hun naakte liefde onbeschaamd aan een meedogenloze wereld ter goed- of afkeuring toont, groeit de zekerheid van het verdwijnen, een verdwijnen zo subtiel als het opengaan van een bloemknop, een verdwijnen, dat zich elk ogenblik geruisloos neerbuigt op de melancholie der tijden. Alleen deze stilte die hen, deze handen, een rust of wanhoop op de beproefde begeerten stempelt, zal niet een eind maken aan de verre horizon van hun vernietigende drang. Deze stilte zal het eeuwig jong zijn, het brandend, bruisend bewust liefhebben, dat gevoelig is als een sidderaal, blijven beschermen. Alleen de stilte is zo minzaam. De wind, de bomen, de barende nacht uit wiens schoot de dag geboren zal worden, zijn wraak-zuchtige elementen voor deze twee zeer verschillende maar elkaar zo liefhebbende handen.

Naarmate de nacht zich van zichzelf ontdoet en de dag wakker schudt, klemmen deze met lasten getorste handen zich aan elkaar alsof dit vastklemmen enig verschil kan maken, enige verandering kan brengen in de geboorte van de ochtendblankheid.

Sintels steken de vingers, bloed stroomt langs de tot berstens toe gevulde nagels, lichamen kronkelen zich als gepijnigde reptielen maar de dag breekt meedogenloos aan, de buik van de nacht in barensweeën kreunt om de dag voort te brengen.

Gekluisterd in deze pijnlijke bevalling gillen de handen; zij worden echter niet van

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(34)

hun pijnen verlost. Integendeel. Radeloze woede en smart omsingelen hun hunkering.

Tevergeefs trachten ze elkaar te behouden, te benaderen, één te worden, elkaar desnoods te bevruchten om een zwangerschap te scheppen. Het kan hen niet schelen of er gedrochten of een schoonheid de vruchten zullen plukken als ze nú maar één kunnen zijn, als dit wegsterven maar eenmaal zal ophouden voort te woekeren.

Tevergeefs trachten enige late vogels hun onschuldig gekwetter vreugdevol uit te zingen om de mogelijke nestjes van deze twee verliefde handen, maar hun juichend en zo diep meelevend gezang wordt verpletterd door harde voetstappen vanuit een wereld, welke nóch deze gevleugelde vrienden nóch de geliefden wensen te

ontmoeten. Harde voetstappen, bronzen, vernietigende, versteende voetstappen der conventionele samenzweerders van een maatschappij, die alles maar dan ook alles wat subtiel, abstract, broos en breekbaar is zou wensen te vernietigen, verpulveren totdat alleen maar een laagje as, een nietig stoffig weten, het bestaan van dat sublieme zal blijven verte-genwoordigen, zolang het echter niet door de sterke passaat in het oneindige wordt meegevoerd.

Zolang deze bijtende zolen hen niet bereikt hebben, zweven ze op de gouden koorden van een hoop die even schitterend als verloren is. Toch zijn ze ondanks deze schittering in de zwarte nacht verdwaald. Hun ogen, loom van een vergeefs zoeken, kunnen zelfs hun naar elkaar zoekende handen niet vinden. Slechts de bloeiende witheid der oleanders, ongerept

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(35)

in hun maagdelijkheid, verlichten hun weg, bespieden hen met weke ogen als een nectar, door mensenlippen wel beproefd, maar nooit leeggedronken.

Wát een stille wereld en wát een onmacht, dit samenzijn, alleen verlicht door bloeiende oleanders die als standbeelden in een nevelige slaap gehuld wachten op de terugkeer van de verlegen zich wegschuilende maan. Misschien wachten deze witte vlinders op de ontwaking der zoekende handen, een ontwaking die zelfs de wit-tintelendste dromen niet kunnen bezoedelen, omdat hun slaap reeds vereeuwigd is. Een ontwaking misschien voorbereid door druilregens, door nachtvlinders, door stofwolken, tot berstens toe gespannen. Dit gespannen wachten herinnert hen aan hun bijna niet meer waarneembare ademhaling, die als een zacht briesje regelmatig terugkeert.

Gruzelementen van pijnlijke gevoelens liggen vóór hun één-zijn. Wát benijden ze de zwarte vlinders, de vleermuizen, de pijnbomen, zelfs de ritselende hagedissen.

Hóe benijden ze zelfs de doorsnee levensgezellen en gezellinnen het ritmisch besef van eten, drinken, kousen stoppen, belasting betalen, uitjes, gasten ontvangen, bakken, bioscopen bezoeken; hóe benijden ze deze robotten, die in dit alles het begin en eind vinden van alles wat ze aan geluk en ongeluk in zich opnemen. Dát is niet een tot de dood verdoemde scheiding, dat is het ritueel beleven van een maatschappelijk patroon.

Doch dit, dit sappig hout waarvan elke vezel tot

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(36)

de slagader doordringt, dit weten dat een niets besparend vergif de sappigheid der vruchten tot verrotting verlaagt, is even bederfelijk als de verrotting zelf.

Ze staan vóór twee zijwegen, de twee impulsieve handen; de ene weg leidt naar een rotsachtig besef, de andere naar donzige vachten. Welke zullen zij inslaan? Wel bewust van het feit dat welke ze ook nemen de eindpaal onverbiddelijk staat te wachten, zijn ze eerst even besluiteloos, blijven leunen tegen de achtergrond van hun onbedekte schaamte. Handen huilen niet, vingertoppen kunnen niet tranen maar ook niet redeneren, ze kunnen alleen maar bij uitzonderingen even beven of zich tot vuisten ballen of heel zacht, haast onmerkbaar strelen, alles wat teer, broos en onmenselijk liefde-gevend is. Toch kiezen ze de rotsachtige weg in plaats van de donzige. Machtig in hun oudheid staan deze door de natuur gehouwen harde sfinxen op hun liefde neer te staren. Geen enkele emotie waar te nemen uit door niets verwonde of gekwetste brokken natuur.

Langzaam klimmen ze deze harde weg op, langzaam, alsof hun trage dood beter zou zijn dan een inzinking die hun ledematen tot een algehele verstijving zal doemen, maar hóe ze hun stappen ook vertragen, de nacht springt met gekke speelse sprongen aan hen voorbij, lustig, blij uitkijkend naar de dageraad. Een vage mist van de ochtend schijnt zich al te willen kleden om de naaktheid van een allesverliezende kracht te kunnen bedekken met een mantel van dauwdruppels, die toch te doorschijnend is.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(37)

Daar liggen heuvelruggen als kleine nietszeggende zerken, waarin alles wat goed en volmaakt is geweest voor eeuwig begraven ligt; bruine zerken, vuilbesmette en witgekalkte zerken, terracotta zerken, wáár het oog maar reiken kan liggen die bultige begraafplaatsen van herinneringen en verloste pijnen. Wát een verlossing moet het zijn in een van die beschuttingen te rusten zonder de folterende zekerheid van wat komen moet, van wat aan het openbarsten is. Later zal alles terugkeren tot de gewone proporties, het leven zal verder gaan, of althans wat de doorsnee mens als leven beschouwt, moet verder volgen, zoals de nacht de dag, zoals de dood de geboorte, zoals het één-zijn de scheiding, zoals deze nu twee gevulde handen de leegte zullen omvatten zonder het begrip van de oorzaak. Zonder enige emotie zai de scheiding even egaal de lasten, zoals zij nu zo vol hemeltergende zoetheid gevuld zijn, torsen, meedragen, wegbrengen tot de laatste last zal zijn weggegleden.

Dit bewustzijn zal even geruisloos wegsluipen als de contouren van deze zo ineengestrengelde handen. Alleen de dode stenen zullen blijven liggen met

wijdopengespalkte ogen van ontzetting over zoveel leed: slechts de druipstenen zullen druppel na druppel blijven siepelen om hun eeuwige dorst te lessen; de heuvelruggen in al hun grillige bultigheid zullen van de ingehouden zuchten getuigen. Wellicht kunnen zij de opgekropte kreten, het duister liefhebben, de stuiptrekkende glimlachen, de bemoedigende knipogen der ingeslikte wellusten navertellen. Ook

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(38)

zouden zij misschien het branden der begeerten, door kortsluiting ontstaan, blussen met hun eeuwig siepelen.

Zelfs de nachtvlinders of vroege vogels kunnen elkaar bij het aanbreken van de nieuwe dag iets mededelen van de tragische vertrapte nesten, door mensenvoeten vernietigd, vóór ze gereed waren. Zullen zij in hun gezang een weeklank laten horen om hun verontwaardiging over zoveel wrede gevoelens der mensheid te verkondigen?

Zij immers kunnen niet begrijpen dat men zulke liefdesnestjes liever vertrappen zal dan één donzig veertje bijdragen voor het bouwen ervan. Zij kunnen niet begrijpen dat het liefhebben, de liefkozingen, de tere vereniging van een liefde, verwoest kunnen worden, alleen maar om een hemeltergende wereld te verzadigen. Wie verstaat de taal van deze jonge snavels? Wie begrijpt de trillende nachtvlinders of de lichte beweeglijkheid van de libellen?

Boven de heuvelruggen, boven alle dode stenen, boven de duisternis, boven de nacht en sterren verwijderen zich de contouren der handen, hun zware lasten torsend.

Geen zucht, geen klacht, geen ‘tot ziens’, alleen maar het schragend weten dat dit voorbij zal zijn.

Dat dit ondanks alle grimassen die de tijd hen voorspiegelt, dat het dode masker der verdwijning zal opdoemen met holle ogen, met een tandloze mond, versierd met een karkas van zelfbeheersing. Dan zal de hele duisternis zich ook met lichte vlinders vullen,

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(39)

die hen een fladderend vaarwel zullen uithuilen. Dan zal ook de bodemloze afgrond van hun naar elkaar stijgende begeerten zich openen, in een drang naar drank van genot, van pijnlijke gevoelens, van een niet meer kunnen bestaan; dan zullen ook deze twee zo verschillende handen verbrijzeld door de zwaarte van hun last zich neerleggen op het altaar van hun verlossing. Deze handen, de ene diep, groot, vol groeven van het groot besef der lasten, de andere klein, breek-baar, kwetsbaar als een zieke vogel, die enkel adem-haalt door een wonder der natuur, maar toch is ook dit klein nietig brokje natuur gedoemd grote lasten, zware lasten van naderend afscheid te dragen.

De schemering begint al gulzig te drinken aan de volle borsten van de dag, de lucht lichter naarmate de melkweg witter wordt en het geslurp scherper, maar deze beblaarde handen hebben dorst noch pijn noch zijn ze zich bewust van de last die ze meevoeren. Eerst rukken ze zich los van los, menend dat dát de last zal doen vallen, het lukt echter niet. Met moeite proberen ze het nu met kleine, bijna onmerkbare bewegingen, zich uit elkaar weg te trekken: zó gaat het beter, één voor één de vingers, eerst de pinken, die zijn immers kleiner en meegaander, dan de andere en met de palmen van elkaar afgewend verwijderen ze zich. Niets blijft over, behalve hun gestrengelde zinnen, behalve de bloeddruppels die nog steeds uit de nagels siepelend de grond rood verven. Langzaam vervagen de contouren en worden opgenomen in het heelal; langzaam, heel langzaam maar met

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(40)

kronkelende vingers, met bebloede zinnen met pijnlijke begeerten, bereiken ze de toppen, daar waar niets meer bestaat, geen vreugde, geen pijn, geen hartstochten, geen onbeheerst samenzijn, maar ook geen afscheid. Daar rusten verloren ogen, versmade lippen, vernietigde lichamen en lege, eindeloze lege handen, die zelfs te leeg zijn om de chaotische verminkingen om zich heen te kunnen betasten, daar in de voorbijgevlogen tijd bestaat niets meer. Kunnen handen huilen? Kunnen handen schrijnend een afscheidskus drukken?

Neen, handen kunnen alleen maar lasten torsen, zich in bloed baden en verder weggaan, verdwijnen zonder één zucht...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(41)

De wonden der zwarte Madonna

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(42)

[mijn dromen]

...mijn dromen liggen opgebaard in de cellen van dit zelfbedrog waaraan noch lust noch liefde wordt gepaard alleen het dof gekerm van deze nacht

door mijn gebed verkracht...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(43)

[als straks]

...als straks in donkere trossen de nachten in me opengaan, wie zal

mijn hart verlossen van de seksuele maan...?

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(44)

[verkaapte nachten]

...verkaapte nachten!

topazen

uit mijn eenzaamheid uitzicht

wijd.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(45)

[mijn eigen graf]

...mijn eigen graf heb ik gedolven in de nastorm der beloften

door uw kussen uitgespuwd...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(46)

[Ik sliep]

Ik sliep

de slaap der goddelozen en diepte uit

het water bloed;

vermorzeld

werden in mijn ogen de wonden

door uw tong beboet.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(47)

[Stil blinkt]

Stil blinkt de witte oleander op de natheid van uw kus

een ander week-zijn is verloren in deze rust.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(48)

[de wrakken]

...de wrakken van mijn lusten zijn gestrand aan kusten

door uw hand geschonden, wonden, niets dan lege wonden...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(49)

[je was het sonnet]

...je was het sonnet van mijn gedachten de vleugelslag van mijn

ritmisch fladderend brein;

nu kan ik slechts de echo tellen

en wachten op het slot van dit refrein...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(50)

[want in knoppen]

...want in knoppen zijn ze uitgebot;

de haat, de wraak, de koude lusten maar zelfs het week gebod van liefde lastert God...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(51)

[je dronkenschap]

...je dronkenschap liet me los;

in een brakende crescendo viel ik

recht op de klankbodem van je gezwollen trots...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(52)

[weer zwelt het hart]

...weer zwelt het hart in donkere akkoorden, weer kreunt

een mineurleed als toegift op het eind,

weer grijpt uw mond naar mijn verlangen, weer kunnen we vergiftigd zijn...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(53)

[was de nacht]

...was de nacht maar niet gedaald in uw verwachting en ik niet

in mijn donker-zijn gevlucht,

dan konden wij de zaden plukken

en eten van dezelfde vrucht...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(54)

[waar blijven nu]

...waar blijven nu de vele bochten die kronkelden naar het verderf?

waar zijn de zinnen die we vroeger kochten voor de losprijs die ik nog steeds

van je erf?

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(55)

[later]

...later,

als de paarsrode trinitarias op mijn graf zijn uitgebloeid, als de zon alles heeft verschroeid wat in mij nog te ontbinden is, zul je me vinden,

ja, later...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(56)

Ponnie en paard

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(57)

Geboorten

Het bekken roder dan uw moord siepelt uit het nest;

bloedgeur braakt de mens.

God begraaft de rest.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(58)

Stampeed

Stampeed, stampeed, verder gaat mijn hinken niet;

duizend en één nacht uw schoot, een compositiebeeld in rood;

stampeed, stampeed, verder weet ik niet.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(59)

Lastdier

Zwaar bezonken in een nis

dreigt uw onmacht zich te wreken;

mijn verhitte zinnen wegen somberder dan uw gemis.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(60)

Zwart-wit

Hel dof vuurt het veld verzet;

een incarnatie van verderf.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(61)

In de hoge ruimte

Uw ijle ogen torsen lasten, basten van een cellofaan-bezit.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(62)

Postin fatal

In stug galop uw pirouette;

een abstracte dans met mijn palet.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(63)

Dream within a dream

Uw blauwe adem is versleten, de zwoele walm al uitgeteerd;

het houten hart vergeet te weten wat Athene heeft begeerd.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(64)

Man en paard

‘Paar de mens aan't dier’, vier het feest der zotten, laat de paring rotten in vertier.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(65)

Steigerende merrie

De zon,

vertrapte speelbal van uw draf, stijgt hoger dan uw flanken naar het graf.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(66)

Diminuendo

Trager dan de slaap is de looppas van uw gang;

donker dreunt de laatste stap

op dit rekbaar wachten...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(67)

Onze ponnie

Uit dolle trots verlost uw torso onze dorst.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(68)

1000 vragen

Striemen u de zweren?

donkeren de zwepen op uw kruin?

etteren scherven u als lokaas?

branden gieren op uw huid?

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(69)

Een handvol leegten

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(70)

Mijn verzen

In mijn verloren-zijn heb ik u gebaard;

de vreemde pijn bleef me niet bespaard toen u het rimpelig wrak van mijn hersens openbrak.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(71)

Aan een dierbare

Licht lacht uw leven zich, een verre hoogte

waar veldbloemen bloeien aan uw hand.

Uw weelde speelt een hazardspel, trots lacht uw blik de kansen weg.

Als deze nacht mij doden zal als al dit weten mij zal bedekken:

vind ik u terug in het niet-zijn van mijn bestaan.

Geschonken heb ik mijn stille hoop door vrees geboren, laat me, liefste, als het kan, je wrede passie toebehoren.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(72)

[Dicht bij je wordt het leven loom]

Dicht bij je wordt het leven loom met tederheid vullen zich de ogen als reactie op een mooie droom.

Schuw wijkt de koude eenzaamheid, schuchter en verlegen,

voor je warme aanwezigheid.

Nog dichter dan het eigen ik weet ik je wezen

als ik in je ogen blik.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(73)

[Deze miniatuurwereld]

Deze miniatuurwereld vóór de drempel van je gesloten deur...

en dit blind vermaak met effecten in vogelvlucht naar losse verten!

Met geronnen moed heb ik gevochten, gezocht een doelwit voor mijn stollend bloed;

ik nam in trotse wanhoop mee een handvol leegten als trofee.

Dwazen hebben zich verbrokkeld

in het lamplicht van mijn zwijgen;

waar mijn woede zich zal verlossen gaat door verborgen troost

mijn liefde onder.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(74)

[Ik zie je nog]

Ik zie je nog

in de vuurdans van mijn dromen, waar kaarsen een ritme dansen om je geest.

Werd mij het blussen door je kus ontnomen?

Of was mijn slaap alleen te rood geweest?

...Want stenen zijn te hard voor dit ontwaken;

nog dwaalt mijn geest

van de een naar de andere rots.

De hitte in mij ligt openlijk te blaken

op deze lippen, door je kus gekorst.

Ik zocht je, verkocht je al mijn angsten als genot...

maar achter ons stond God.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(75)

[De nanacht]

De nanacht

was niet meer te vinden;

de schaamte traande zich een nis...

Het satanisch doelwit was verdwenen, het symbolisch land werd uitgewist.

Ik put niet

voor de tweede keer het paars verweer

uit je blindgestaarde ogen;

de duisternis zal scherper zijn, de leegte zal je blinde pijn nog duizendmaal verhogen.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(76)

[De branding]

De branding kust je zinnen, verbrijzelt alles binnen

in je slaap;

neem je kans nu:

‘gaap’.

Uit angst heb ik de drang gebroken, de scherven blinken je nog op de mond.

We zitten in elkaar gedoken

met een terracotta leed als achtergrond.

Omdat een bleke maan de nacht onteerde

en slechts één ster getuige was van het vergrijp,

beroerden vroege lippen, pas gerijpt,

de schuwe borsten van een jong verleden.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(77)

[Een handvol leegten]

Voor Luc Tournier Droomgenot

In de nat-gekuste nachten ligt gekist

mijn fantasie, een gesloten etui

vol lome gedachten.

Nocturne

Ontnuchterd heb ik mij aan het bitter weten van wat het lichaam in zich draagt,

het ongeschonden erfdeel vraagt om wraak, waaraan zich vreten zal mijn etterend begeren naar een wrang genot, dat ongestild mij telkens tot

zich terug doet keren.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(78)

Aan de maan

Zwelt gij daar niet als een volle moederborst begeerlijk voor een kindermond...

raakt uw eindeloze heersen niet de zwarte hinderpalen en rondt uw lichaam niet het altaar

van mijn wereld, die zich eens in u bevond?

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(79)

Eiland

Bij een schilderij van Dick Stolwijk

Geen angst,

slechts een bezweet verlangen, geen mond,

alleen een donker-ogig land.

Verkwiste zaden hangen sarrend aan een getande cactusplant.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(80)

Vóór een madonna

Tintelend

grijpen kinderhanden naar de volheid van uw wezen;

onbeschroomd zijn hun begeerten, onbesmet

de kuise stilte die hun weelden om u weven.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(81)

Brievengat

Landhuis op Curaçao

Rafels onmacht door dorre takken,

die buigend braken op het land.

Hun gesteun verminkt de stilte, als de zesde vinger een gave hand.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(82)

Laat het openen...

Laat het openen van deze dag de koude lach niet verdrijven uit de stampvolle weelden,

die de nachtimpressie ons dwingend bracht.

Laat het laat begin verminderen uw bijzijn, dat ik toch bemin.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(83)

Wroeging

De nachtdeur heb ik omvergeworpen;

mijn bloedend hoofd in het slijmerig vlees gehuld;

toen zijn donkere stem mij om onschuld vroeg sloeg de nachtwind verkoolde blindheid op mijn schuld.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(84)

De laatste kus

De kanker wondt op mijn gezicht;

dicht bij mijn mond rauwt het open vlees, dat hees zich schreit om leegten eindeloos wijd, die ik niet omvatten kan, die mijn leed niet vullen kan met de eeuwigheid;

want,

dicht bij mijn mond ligt de ontgonnen grond te wachten op verrotting van de tijd.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(85)

Oud worden

In slotakkoorden grijst de nacht op mijn gezicht...

somber, dit stil-leven in het late licht.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(86)

Aan een late vogel

Gepeld ligt de natuur te blinken op uw eenzaamheid

die langs mijn wangen kreunt;

een schaduwspel, uw vleugels waarin de doodmars dreunt.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(87)

Confiteor

Een mislukte oogst van dorre zonden, een kruis

van wit verraad, kolven, die veel hoger stonden dan het koren van dit kwaad.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(88)

Nederland

Je gezicht is mij nog onbekend:

je bloeiende lippen, je warme blik, je gele wangen, je koude lach

zijn dingen, die ik nimmer zag, die ik tot nu toe nog niet ken;

wel weet mijn polsslag - door je hart -

dat ik in je school zeer welkom ben.

1966

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(89)

Kleine vogel

Voor Beeuwki, 27 september 1967

Kleine vogel,

amper zijn je vleugels open of je kopje reikt

naar horizonten, verre horizonten van mijn hart;

kleine vogel, die mijn koude ogen koesterend

met je donzig-zijn verwarmt.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(90)

Droogte

Traag sluipt de dood langs kale wegen, langs gele bladeren moegewaaid, die loom hun regendroom wegvegen.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(91)

Jong verdriet

Fris de kus van lauwe snavels;

kuis

de koele damp...

een vergeten godslamp in de schoot van kindertranen.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(92)

Moederschap

Schuchter, bijna bang, ontkiemt het zaad.

Weelden,

door een overdaad van stormen uitgestort in de aarde,

die een belofte wordt.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(93)

Je lach

Met libelle-vleugelslag trilt mijn adem op je lach.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(94)

Weemoed

En toch is de nacht in mij verkild;

de bleke maan had het mij voorspeld, toen, ontzenuwd door een sterke hand, mijn overgave werd opgetild

naar waar nu de angst het leed beschut,

- mijn nocturne in woestijnen leeft - waar ik de brokken

van mijn donk're passiehoop tot korrels zand vind uitgezeefd.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(95)

Oud gebed

Eens heb ik u gebeden

mijn duisternis in licht te slaan, mijn blindheid te doen overgaan tot de eeuwige schaduw van het heden;

met mij heb ik u meegesleurd door trouweloze dagen...

Zelfs heb ik durven wagen uw handen

met mijn bloed gekleurd, te bergen in de schoot

van wat het lotgeval ons bood.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(96)

Teleurstelling

Zachte, zuivere tonen van lichte sonaten;

blij-trillende klanken:

‘liefdesprelude’.

Wrede, ruwe vingers grijpen uit de snaren schrille dissonanten als finale.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(97)

Grafschrift

Geen orgelspel als laatst vaarwel aan dit donker niemandsland, dat enkel brandt en bloedt en in verboden vruchten uitbloeien moet.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(98)

I.m.

Ginds een zwarte vlinder bewierookt met mijn as;

zwaar de slag,

loom de verten, die ik zag.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(99)

Voorspelling

Als straks de duistere nacht uitspant en opgezweept de maan

een schuilplaats zoekt, zal ik, geblinddoekt door een donkere macht, mijn liefde vinden;

de dolgeworden eenzaamheid, gebeten door vergetelheid gaan wij in een

behekste kus verslinden.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(100)

Twijfels

Verward cirkelt zich om u

mijn dronken hart.

De ronde raast voorbij...

Het kolkt in mij.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(101)

De witte boom

De witte boom staat loom te zuchten;

bang vluchten

witte vogels uit hun droom;

ik staar de lege wegen in...

Het heeft nu toch geen zin nog langer hier te staan.

Vals giert de waan...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(102)

Dreunend...

Dreunend valt de stilte van mijn laatste wiekenslag;

een espeblad, dit trillen in Gods klamme hand...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(103)

Au revoir

Als witte dromen, tropisch

van beloften, vlokten vogels

op zijn verre kus;

de vleugels exotisch uitgestrekt wachtten op een vuursein voor vertrek.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(104)

Herinneringen

Uit druipstenen zuigt mijn borst de dronkenschap;

betonnen leegten brengen mij je bronzen stap.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(105)

[We zijn niet meer alleen]

We zijn niet meer alleen:

de stilte is daar, even kwetsbaar

als het subtiel verlangen om ons heen.

Ontbladerd heb ik - uit verzet - elk verlangen.

De bonte pijnen hangen talmend

aan de rand van uw palet.

Ontkleed mijn leed:

de naaktheid ervan zal blozen onder de schaamteloze greep van uw blik.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(106)

Curaçao bij nacht

De stad is leeg;

bol lacht zich de maan om al de dode stenen, om die stille muren, om verlaten voetdrukken van figuren

voor de volle leegten weggevlucht,

om mij, die als de paljas van mijn kuren

nog te somber ben voor deze klucht.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(107)

Onmacht

Wát is de kans als het altaar der demonen openbarst?

Wát als de last

van dit Byzantijns bezit mij zal verslinden?

Wroeten zal ik in het zand wroeten tot ik niet meer kan jou zal ik niet vinden.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(108)

Moeder en Maagd

Het heuvelachtige van uw gloed, getemperd door het landschap van uw mantel, ontbrandt een fakkel van verwachting in mijn

doortinteld bloed.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(109)

Hoezo?

Moest ik je verbergen?

Konden de spelonken van mijn maagdelijkheid beschermen wat je vleugel mij ontnam?

Bergen heb ik afgebrokkeld in de verkalking

van je vlam.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(110)

[Kortwiek mijn gedichten]

Kortwiek mijn gedichten, de uren mij geschonken zijn door mij verlaat;

wend je gezicht een beetje naar de vlucht die nu in mij vergaat.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(111)

[Wij zagen ongeboren verten]

Wij zagen ongeboren verten

waar gele vlinders waren heengegaan;

toen konden wij ons daar verbergen, de kansen zijn ons thans ontgaan.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(112)

[Ik wist niet dat de nachtknop openbloeide]

Ik wist niet dat de nachtknop openbloeide, ook niet dat een oleander mij bedroog, wél dat mijn fantasie verschroeide door je adem die ik zoog.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(113)

Noordkant

Ruig de zee, behaard het land waar blinden tastend in het licht vergaan;

moerassig kleeft het duister vlees aan hun bestaan.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(114)

Ben je er nog?

Waar zijn nu de befloerste lippen waarop de dauw nog siepelend valt?

Waar de verminkte kussen door een weemoedig drijfzand

weggevaagd?

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(115)

Verwachting

Tussen de plooien van mijn liefde

schuilt, als een Botticelli-kop, de éénnachtsbloem haar knop.

Hoger schuimt de maan je angst.

‘Mijn Botticelli-kop, wat heb ik jou misdaan?’

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(116)

Nocturne

Zelfs het zwak geritsel van een duisternis is mij te hard voor dit gekoer;

schuimkoppen kloppen stilte op de leegte die een bruising schept om je contour.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(117)

[De stilte van uw]

De stilte van uw eenzaam willen

heb ik moeizaam opgetild;

mijn hand, ontvlamd door dit begeren, vind ik in de nagloed van uw blik gestild.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(118)

[Las llamas]

Las llamas de tu ausencia arden

en ese cuerpo mio que gime y gime de frio ante la batalla de tu conciencia

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(119)

[No ruego]

No ruego

por el delirante juego con las pasiones consumidas en tu placer mas por solo

un casto reflejo en la mañana hinchada de aquel obscuro nacer

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(120)

Serenata nov. 18 1958

Vilgilie van mijn verjaardag

Noche, barca exótica de pasiones verdes, crepúsculo rojo

en que derrama el murciélago su virilidad,

despliega sobre mi tus alas de promesas ya frias,

cobijame

en tu tibia humedad.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(121)

Vergetelheid

Vergetelheid ligt diep geworteld in het nazaad van dit wachten - we kunnen nachten liggen opgebaard - maar als de dag zich blindgestaard heeft op mijn lot draagt God de slag.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(122)

[Nu mijn levensnacht]

Nu mijn levensnacht geboren wordt, nu half verdord mijn lippen open- bloeien,

snoeien zij voor het open graf de takken

der begeerten af.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(123)

[Verzegeld werd]

Verzegeld werd mijn nacht van liefde, bebloed door lippen die ik nimmer vind.

Nu windt mijn hart zich lege winden

om het nooit verkregen kind.

De nacht heeft zich verweerd, beschermend mij van u beroofd.

Slechts zie ik nu dat eeuwig kermen cirkelend

dalen op mijn hoofd.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(124)

Berg-af

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(125)

De mond,

naar de sappige aarde toegekeerd,

drukt plat de nacht en leert

zichzelf te zoeken

in een heksenjeremiade;

als geknakte bloemestelen

buigen de gekruisigden het hoofd,

waarin de ogen

loom en brekend vragen om water

of genade...

maar vervloekt

zijn de donkere berillen, gegraven uit het leed der passie;

vervloekt hun nooit te stillen moeras der begeerten;

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(126)

vervloekt zijn de zwarte lippen, door mijn marmeren zerken bekust;

vervloekt

de dwalende vlerken die in mij

hun rust- plaats weten.

Ontzenuwd zijn de zwarte vogels hun wieken zijn verlamd maar aan de nastorm van hun vluchten wordt het hart ontvlamd;

hun uren zijn gesponnen draden van een loeren op de dood die nogmaals grijpt naar dit rood-

geverfd verraden...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(127)

die uren zijn verlaagd

tot korte, stompe vragen, verdwijnend

in de serenade van falsetten vervloekt zijn nog die befloerste lippen waarop de dauw nog siepelend valt;

vervloekt zijn

ook die verminkte uren met een

weemoed als drijfzand

uitgebeeld.

Wie zal echter hun geheim ontkleden?

Wie zal de naakte wanden delen,

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(128)

of de stugge botten stelen van hun verrotte weelde?

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(129)

Incognito

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(130)

[Als braak land]

Als braak land ligt je kus te wachten op besproeiing;

een vergroeiing van de lust wordt niet geëist;

alleen je donkere adem wijst de weg

naar het kruispunt der stilte...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(131)

[Ook een niemandsland]

Ook een niemandsland kan verrotting haten - bederf kust je verstijfde hand;

je gele maan laat een verleden achter het prikkeldraad van mijn bestaan.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(132)

[Boomkruinen]

Boomkruinen, maagdelijk in hun bezit van sluiers, die dit

een-zijn stolpen kolken

in mijn trage rust...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(133)

[Het gras]

Het gras is nat, natter dan mijn kus;

door jou betast is dit gras, het gras

dat ons beiden draagt, het gras

dat om bevruchting vraagt, dit vochtig gras,

mijn gras.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(134)

[Omzoomd]

Omzoomd door eigen lusten droomt dit terracotta, gloed van een nieuwe maan in je verlangen, van oude stormen in mijn bloed.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(135)

[Het zijn de navrante klanken]

Het zijn de navrante klanken der castagnetten

die het vlees beletten te vergaan...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(136)

[Bloedend]

Bloedend rijpt dit geurend land:

rond een etterende hand bloeien wonden.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(137)

[Waar een zeewierig leed]

Waar een zeewierig leed zich kruipend weet te redden

brandt de stortbui in het rulle zand.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(138)

Koortsflitsen

In doffe kleuren plonst

de stille zee.

Het lichaam zwijgt...

Mij krijgt die dove golf niet mee.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(139)

[Een hinkelsprong]

Een hinkelsprong van klauwen rood-getint als neonvonken;

de kuisheid van het kind huilt om wraak over het bengaals vuur van mijn haat.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(140)

[Vol schurftig verdriet]

Vol schurftig verdriet bolt zich de zon

om mijn verkoolde mond.

‘Vang me, zon,

maar laat me het vertier van deze dood,

door jou vermoord.’

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(141)

[Gekruisigd]

Gekruisigd werd de nacht op een steriele vrucht;

okergeel dit sterven...

Vergeefs de vlucht.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(142)

Zelfportret

Een verminkte stad vol onthoofde dromen waaraan het bonkend vlees zich openrijt;

een tand

die puntige demonen bijt.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(143)

Landelijke liefde

Ommanteld door de warmte van je nacht ademt de aarde

mijn verlangen...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(144)

[Het graan]

Het graan ontwaakt uit dit beminnen;

pijnloos ruist de slaap waar korrels

op vergelding zinnen...

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(145)

Laatste gedichten

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(146)

Abstract

Paneled dreams sophisticated residence of my bleeding heart.

Don't build me a tomb, don't bury my sun

please, give me once more a chance to start.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(147)

Architecture

Burning birds flaming fugitives seeking for shelter in your arms burning birds

appealing with violence to dead memories and living warmth.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(148)

Aan de ondergaande zon

Sterf nu zon;

laat me onbezonnen zijn, je roodgebalde vuist omklemmen met dezelfde drang,

waarmee het eigen doodskleed mij verscheurt, laat me schuilen

in de oksels van je krater, besmeurd, verlaten.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(149)

Nawoord | Verantwoording en toelichtingen

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(150)

Nawoord

Oda Blinder, gaf ik haar als schuilnaam. Ik gaf haar de schuilnaam, omdat zij anders misschien moeilijkheden zou kunnen krijgen. Zij was nog redelijk jong.

Haar ouders woonden in een buurt waar men elkaar op de vingers keek. Iemand was er melaats geweest. In deze omgeving van de kleine plaats, waar zich overigens nooit iets afspeelde als het vechten van honden en begrafenissen, zouden haar hevige uitingen voor wie konden lezen, onder haar eigen naam door haar vader en moeder wat vreemd zijn aangekeken. Tenminste ik dacht dat zij die beklemming bij hen vreesde, en zij verzorgde haar mensen haar leven lang. Toen zij was gestorven vloog ik met haar vader (haar moeder was al dood) naar haar oudste zuster, die de taak van verzorgster van haar zou overnemen. Wij hebben het goed gedaan, haar naam de eerste tijd goed verborgen gehouden. Haar jongste broer Chal vertelde pas toen zijn verzamelde gedichten verschenen, dat hij niet geweten had dat Oda Blinder Yolanda was. Zo kon zij in De Stoep publiceren, mijn tijdschrift, hoewel zij feitelijk al haar gedichten voor mij schreef. Zij begon ermee toen de oorlog al enkele jaren aan de gang was. Daar heeft zij nooit over geschreven. Oda Blinder zou met haar vader vertrekken en drukte de hoop uit welkom te zijn als vreemdeling in Nederland. Maar zij is er nooit gekomen. Misschien nog vol van haar reisplannen ging zij dood. Zij was nooit ergens geweest. Haar eiland was haar omschreven leefgebied, of eigenlijk alleen Willemstad, waar zij was geboren. Zij verhuisde zelfs nooit uit de ouderlijke woning en zo hoorde het bij haar.

Zo paste het bij iets ouderwets in haar, bij alle moderne toon van schrijven, dat ik het me niet anders had kunnen voorstellen. Zonder opschik hoorde zij daar zoals zij was.

De avonden trok zij uit de voegen van eentonige regelmaat,

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(151)

wanneer een woord bij haar zintuigen was gekomen, dat zij als een prooi aan haar poëzie wilde voeden. Wat doet een vrouw zo alleen? Zij sloeg een gat in stenen en verhaalde daardoor van haar verbeelding. Zij schiep een klimaat om zich heen. Wat zij te zeggen had bij gestalten van protest in haar verwijten, verzamelde zij in dichtbundels, die zij uiterst verzorgd en origineel opgetuigd, bijvoorbeeld met lucifers, al had zij het schuurpapier van Breton nooit gekend, mij bracht op mijn verjaardag.

Het vigilie daarvan was erop aangetekend of de geboortedatum. Alsof het een kalender van mijn leven was. Er werd geen woord gebezigd bij het overreiken. Wat zij gaf, gaf zij vlug al had het haar heel wat avonden gekost, en zij snelde weer weg naar haar dodelijk bestaan van regelmaat, door haar versierd met hartstochtelijke overtuiging in de vooravond.

‘Het houten hart vergeet te weten wat Athene heeft begeerd.’

Zo zag zij terug op een verleden, waarvoor zij steeds gevoeliger werd. Wat moet in haar niet gesproken hebben om zo te spreken. Op de tweede etage langs een stijle trap om boven te komen, zag zij het plaatselijke met heel grote ogen.

De laatste twee delen van haar dichtwerk, die zij mij bracht, waren ‘Wazig Landschap’ en ‘Sayonara’. Zij wist waar zij hen heen-bracht als kinderen van de nacht.

Zij is gestorven, de dichter, zo vol van haar liefde, in het jaar 1969.

Luc Tournier

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(152)

Verantwoording en toelichtingen

Het werk van Oda Blinder (1918-69) is door haarzelf nooit gereedgemaakt voor publikatie. Er verschenen tijdens haar leven gedichten in het Curaçaose tijdschrift De Stoep en de bloemlezing Brieven van een Curaçaose blinde en andere gedichten (Winants, Heerlen 1968), die werd samengesteld door Luc Tournier. Postuum verscheen de cyclus Incognito, eveneens geredigeerd door Luc Tournier (Flamboyant/p, Rotterdam 1973).

De huidige uitgave van alle bekende gedichten en prozastukken van Oda Blinder is gebaseerd op de getypte manuscripten die in het bezit zijn van Luc Tournier. In de gevallen waarin een verschil bestaat tussen de teksten en de cesuren van de

manuscripten en die van de gepubliceerde gedichten, is het manuscript gevolgd. Wel zijn kennelijke type-fouten hersteld en is de spelling geconformeerd; ook zijn op enkele plaatsen leestekens aangebracht waar die voor het goed begrip noodzakelijk waren.

Het werk, dat in dit boek is bijeengebracht, zou door de dichteres vermoedelijk op sommige punten zijn veranderd of zelfs teruggetrokken van publikatie, indien zij zelf deze uitgave had kunnen begeleiden. Wij meenden dat een integrale publikatie toch het meest verantwoord is, ook al zijn sommige teksten kennelijk als eerste aanzetten en notities bedoeld.

Van enkele gedichten bestaan varianten die hieronder zijn aangegeven:

Passie

‘Tastbare schaduwflarden’ (blz. 33). De strofe ‘- want stenen zijn te hard voor dit ontwaken’ is gelijk aan de tweede strofe van het gedicht ‘Ik zie je nog’ (blz. 88) in de cyclus Een handvol leegten.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

(153)

Sayonara

De titel van een Zuidamerikaanse film waarop het prozagedicht is gebaseerd. Het prozagedicht is gedateerd 19 november 1965.

De wonden der zwarte Madonna

In het manuscript van deze cyclus volgt na ‘...je dronkenschap...’ (blz. 63) een strofe die identiek is aan de strofe ‘...somber blonken...’ (blz. 33) van de cyclus Passie.

Ponnie en paard

Deze cyclus werd geschreven bij een reeks schilderijen van Chris Engels. De titels van de gedichten corresponderen met de namen van de schilderijen.

‘Lastdier’ (blz. 72); de tekst, gepubliceerd in Brieven van een Curaçaose blinde, heeft als beginregel ‘Diep verzonken’ in plaats van ‘Zwaar bezonken’.

‘In de hoge ruimte’ (blz. 74) - de laatste regel in Brieven van een Curaçaose blinde luidt: ‘cellofaangezicht’.

Een handvol leegten

‘Au revoir’ (blz. 117) - in Brieven van een Curaçaose blinde luidt de titel ‘Au revoir, Charles’.

‘We zijn niet meer alleen’ (blz. 119). De eerste strofe is gelijk aan de tweede strofe van Consecratie.

Laatste gedichten

De Engelse gedichten stuurde de dichteres enkele dagen voor haar dood toe aan de architect John Rawlings in New York.

Het gedicht ‘Aan de ondergaande zon’ bleef bewaard op een bandopname waarop de dichteres een aantal eigen verzen spreekt. De bandopname werd in de loop van de jaren zestig vervaardigd en toegezonden aan haar zuster en zwager in Nederland.

Oda Blinder, Verzamelde stilte

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

studeerden in Nederland en hebben een goede baan, ver bij haar vandaan. Deze oudere Turkse vrouw heeft een situatie die vergelijkbaar is met Nederlandse ouderen die hun kinderen

Gubernur Daerah Ietimewa Aceh , Walikotam..."ldya Banda Aceh , Bupati A ceh Besar, para Camat, Keuchik dan informa.n yang telah bersusah payah ~emberikan

Vragen naar ‘waarom veel opvoeders of ouders uit zichzelf geen informatie of ondersteuning aangaande opvoeding zoeken en ‘of er draagvlak is in de samenleving voor het af en

Zijn er modellen waar welzijn en gezondheid op de frontlijn staan, waar ze meer zijn dan

Het grootste deel van de evaluatierapporten is niet expliciet over de afbakening van het evalua- tieonderzoek. In 54 van de 88 rapportages staat geen expliciete afbakening

Als ik zeg, dat zij bereid waren slaven te zijn om anderen tot slaven te maken, druk ik het te sterk uit, omdat ik dit destijds nog niet kan hebben ingezien, maar zeker is, dat ik

Misvorming, dat had nog iets tragisch, iets nobels, maar mijn vlek zat er eigenlijk net tussenin; het was niks ernstigs, ook niets vies en ik kon me zelf er makkelijk van overtuigen

Gelijk de tijd op trotsveerende schreden het hooggeheven lijf door vuur omgloord als vorst gaat door het rijk der eeuwigheid, en nevels scheuren voor zijn gloedvol licht, en steeds