VERLICHTINGSIDEEËN EN DE DEMOCRATISCHE
REVOLUTIES 1650-1848
VWO
WELKE IDEEËN ONTSTONDEN TIJDENS DE VERLICHTING OVER DE IDEALE
SAMENLEVING, 1650 – 1789?
Deelcontext 1
Kenmerkende aspecten
- Het streven van vorsten naar absolute macht - De Wetenschappelijke Revolutie
- Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek,
economie en sociale verhoudingen.
- Voortbestaan van het Ancien Régime met pogingen om het
vorstelijk bestuur eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
Verlichting - ontstaan
• Verlichting ontstond midden 17e eeuw
- Empirisme en rationalisme leiden tot nieuwe inzichten - Verstand en rede in plaats van traditie en bijgeloof
- Tegen intolerantie en misbruik van macht door kerk en staat
• Inrichting samenleving op basis van Rede (in plaats van erfelijke rechten/plichten of religieuze ideeën)
• Vooruitgangsgeloof en optimisme door vertrouwen in de Rede. De samenleving zou echter verbeterd kunnen
worden
• Voorbeeld: Kant over de definitie van Verlichting en de gevaren van het rationalisme
Emilie du Châtelet vertaalde Newton in het Frans. Zij wordt hier afgebeeld als de Muze van Voltaire, die het licht van
Newtons hemelse inzichten met een spiegel aan Voltaire op aarde doorgeeft.
Empirisme en rationalisme
• Empirisme
- zintuigelijke waarneming is bron van alle kennis
- geen aangeboren kennis (“tabula rasa”)
• Rationalisme:
- aangeboren denkvermogen is bron van alle kennis,
daarmee kan orde aangebracht worden in waarnemingen - twijfelen aan waarneming door zintuigen
Verlichting – politiek en sociaal (1)
• Natuurrecht
- Basis in discussie over gelijkheid was het natuurrecht (recht op leven, vrijheid en bezit dat iedereen bezit, eind 18e eeuw werd dit
door radicale denkers een universeel principe)
• Sociaal contract
- In Frankrijk waren de vorsten uit op absolute macht, dit werd legitimeert vanuit het het Droit Divin (goddelijk
recht). Rousseau keert zich daartegen en bepleit volkssoevereiniteit
- In Engeland was de macht van de koning sterk ingeperkt door het parlement. John Locke verdedigt dit systeem.
Voorbeeld: Locke en Rousseau over het sociaal contract
Verlichting – politiek en sociaal (2)
• Discussies over bij wie de macht moet liggen
(soevereiniteit) hangen samen met discussies over de
relatie tussen vorst en onderdaan, tussen staat en burger en met discussies over vrijheid en gelijkheid.
Verlichting - religie
• Invloed God in het dagelijks leven
- discussie hierover werd gestimuleerd door ontdekking en publicatie van natuurwetten (zoals van Newton)
• Visies
- traditionele visie: God grijpt ook in dagelijks leven in
- mechanistisch wereldbeeld: Na de schepping door God functioneert wereld zelfstandig door natuurwetten
- radicaal wereldbeeld: Goddelijke zit in de natuur en wordt niet geopenbaard door de Bijbel
Voorbeeld: Spinoza over de invloed van God op het dagelijks leven
• Discussie over scheiding van kerk en staat en over religieuze tolerantie
Verlichting – religie (2)
• Radicale ideeën werden als gevaarlijk gezien omdat ze de orde in de samenleving ondermijnen. Velen betwijfelden of ongeletterden wel zonder christelijke normen en
waarden kunnen.
Voorbeeld: Voltaire over de vrijheid van denken en de rol van de staat
Verlichting - stromingen
• Radicale Verlichting
Nadruk op universele waarden als democratie, gelijkheid en vrijheid van meningsuiting
• Gematigde Verlichting
- Compromis tussen Rede en traditie - Waarschuwen voor gevaren van radicalisme als gevolg van te ver doorgevoerd rationalisme
Verlichting – invloed (1)
• In sommige landen (Pruisen, Rusland, Oostenrijk- Hongarije) werden Verlichte ideeën deels
overgenomen. Deze absolute vorsten stelden het algemeen belang steeds meer voorop (Verlicht absolutisme)
Catharina II (Rusland) Jozef II (Oostenrijk) Frederik de Grote (Pruisen)
Verlichting – invloed (2)
• Ideeën van de Verlichting worden op veel manieren verspreid (koffiehuizen, salons, tijdschriften) en in
sommige gevallen verboden (censuur). Vorsten moeten rekening gaan houden met de publieke opinie. Door de Verlichting is de politieke cultuur veranderd.
Kant over de definitie van Verlichting en de gevaren van het rationalisme
• Definitie
“Durf te weten! (‘sapere aude’). Heb de moed je eigen verstand te gebruiken.”
• Beperkingen van Verlichting (volgens Kant):
- Langzaam proces
- Revolutie brengt geen vrijheid, maar tirannie
- Vrijheid van individu moet beperkt zijn (voorbeeld: soldaten in het leger)
- Kennis is beperkt. Bestaan van God is empirisch en rationaal niet aan te tonen.
• Kant integreert empirisme en rationalisme. Kennis komt
volgens hem tot stand door combineren van rede en ervaring.
Locke en Rousseau over het sociaal contract (1)
• Locke
- Gemeenschap is verzameling individuen met een sociaal contract (overeenkomst waaraan iedereen deelneemt).
- Gemeenschap geeft uitvoerende macht aan haar
regering op basis van vertrouwen (zij kan dat ook weer terugnemen, zoals bij de Glorious Revolution)
- Locke is voor een representatieve democratie.
- Uitvoerende macht moet toezien op naleving wetten en bescherming van individuele rechten (dit is ook mogelijk in een monarchie)
- Wetten moeten voor iedereen gelijk zijn
- Belastingen alleen met toestemming van volk - Staat moet alle godsdiensten gelijk behandelen
Locke en Rousseau over het sociaal contract (2)
• Rousseau
- Gemeenschap is verzameling individuen met een sociaal contract (net als bij Locke)
- Regering voert slechts de ‘Algemene Wil’ (wil van alle burgers) uit en is dus permanent onderworpen aan het volk (volkssoevereiniteit). Het volk spreekt met 1 mond - Wie weigert te gehoorzamen aan de ‘Algemene Wil’ zal daartoe gedwongen worden
leven
• Spinoza stelt God gelijk aan de schepping. Alles wat bestaat is een verschijning van God. (Volgens
sommigen schaft Spinoza hiermee God af).
• God is dus geen persoon die ingrijpt in de wereld.
Daarmee ontkent Spinoza ook wonderen. De Bijbel is door mensen geschreven (en niet door goddelijke
inspiratie).
• Toeval bestaat niet volgens Spinoza, het hele leven verloopt volgens vaste wetmatigheden.
• Er is geen objectief goed en kwaad. Het nut van religie is dat het de massa normen en waarden geeft.
Voltaire over de vrijheid van denken en de rol van de staat
• Armoede en oorlogen zijn te wijten aan onwetendheid, onverdraagzaamheid en bijgeloof
• Kritiek op kerk (hield volk met opzet dom)
• Doel is rechtvaardige staat waarin vrijheid en welvaart alle burgers voorop staan
• Tegen rechtsongelijkheid
IN WELKE MATE IS DE FRANSE
REVOLUTIE VERLICHT TE NOEMEN, 1789-1815?
Deelcontext 2
Kenmerkende aspecten
- Het streven van vorsten naar absolute macht
- Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek,
economie en sociale verhoudingen.
- De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
Franse Revolutie - oorzaken
• Oorzaken van de Franse Revolutie:
1. Sterk oplopende staatsschuld, mede veroorzaakt door oorlogen. Pogingen om meer belastingen op te halen
mislukken
2. Ontevredenheid van rijke burgers in de 3e stand over de oneerlijke belastingverdeling. Zij willen meer inspraak 3. Onvrede onder de arme burgers en de boeren. Boeren willen eerlijkere verdeling van grond en afschaffing van herendiensten
4. Politiek debat over het functioneren van de koning. Men beriep zich op Verlichte filosofen en op revoluties in
Amerika en in de Republiek
Voorbeeld: Cahiers des doléances (1789)
Staten-Generaal
Franse Revolutie 1789 - 1791
• Eerste fase van de revolutie vindt plaats in 1789.
Vanwege de tekorten roept Lodewijk XVI de Staten- Generaal bijeen. De leden van de derde stand stellen echter een eigen wetgevende vergadering in.
• Gevolgen:
- Verklaring van de Rechten van de Mens (1789)
Er waren nu gelijke rechten en een gelijke verdeling van de belastingen. Macht van de koning lag “in de natie”.
- Grondwet (1791).
Frankrijk werd een constitutionele monarchie waarbij de standenmaatschappij en bijbehorende privileges werden afgeschaft. Censuskiesrecht werd ingevoerd.
Voorbeeld: Wet Le Chapelier (1791)
Franse Revolutie 1792 - 1795
• Tweede fase van de revolutie begon in 1792.
Velen waren ontevreden, onder meer vanwege de slecht verlopende oorlog en de prijsstijgingen.
• Ontwikkelingen:
- Frankrijk werd een Republiek nadat de koning
gearresteerd was (koning had eerder al geprobeerd te vluchten)
- Jacobijnen komen aan de macht, onder leiding van Robespierre. Zij vergroten hun macht door zich te
beroepen op de noodsituatie (oorlog tegen Oostenrijk) en breken definitief met het “Ancien Regime”.
- Tegenstanders worden vervolgd en ter dood gebracht Voorbeeld: Proces van ‘burger’ Capet (1792)
Het lichaam van Rousseau werd in 1794 verplaatst naar het
Pantheon in Parijs
Franse Revolutie 1795 - 1799
• In 1795 (derde fase van de revolutie) nemen de
Girondijnen (gematigden) de macht over en draaien
sommige besluiten terug. Het Directoire krijgt echter het land niet onder controle en is sterk afhankelijk van het leger.
Franse Revolutie 1799 - 1815
• 1799 Machtsovername door Napoleon Bonaparte (vierde fase van de revolutie). Hij kroont zich tot keizer en
veroverde een groot deel van Europa.
• De grondwet bleef in aangepaste vorm bestaan. Voor alle burgers gelden dezelfde wetten.
Voorbeeld: Code Napoleon (1804)
Opkomst en ondergang van Napoleon (spotprent uit Pruisen)
Cahiers des doléances (1789)
• Lijst van klachten van de drie standen, verzameld door de afgevaardigden naar de Staten-Generaal.
• Meeste klachten kwamen van de 3e stand.
Boeren klaagden over de hoogte van de belastingen. Ook wilden boeren een einde aan bepaalde adellijke
privileges.
Burgers wilden onder andere meer inspraak en een einde aan de handelsbelemmeringen in eigen land.
Wet Le Chapelier (1791)
• Voorbeeld van Verlicht denken op economisch gebied.
- Vrijheid van ondernemen (dus verbod op gilden die toegang tot beroep belemmerden).
- Verbod voor mensen met zelfde beroep om onderling te overleggen en om overeenkomsten af te sluiten. Dat zou een aantasting van de vrijheid zijn. Hiermee werden ook vakbonden verboden.
Proces van ‘burger Capet’ (1792)
• Lodewijk werd tijdens het proces als burger aangesproken (Capet). Hij werd o.a. beschuldigd van hoogverraad.
• Volksvertegenwoordiging stemde
uiteindelijk met een kleine meerderheid in met de doodstraf (voltrokken in
januari 1793).
• Het proces was niet eerlijk. Zo was de koning volgens de grondwet
onschendbaar en was de stemming niet geheim.
Rechtsboven: doodvonnis Lodewijk XVI. Daniel 5: 26-27 God heeft de dagen van uw koningschap geteld en er een einde aan gemaakt; u bent gewogen en te licht bevonden
Code Napoleon (1804)
• Wetboek, in opdracht van Napoleon - Uniforme regels voor gehele land
- Alle (mannelijke) burgers zijn voor de wet gelijk
- Staat organiseert burgerlijke stand (in plaats van de kerk) - Vrijheid van religie en vrijheid van bezit
WELKE INVLOED HAD DE VERLICHTING OP DE POLITIEKE CULTUUR, 1815-1848?
Deelcontext 3
Kenmerkende aspecten
- Voortbestaan van het Ancien Régime met pogingen om het
vorstelijk bestuur eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
- De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap - De opkomst van de politiekmaatschappelijke stromingen
nationalisme, liberalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
Congres van Wenen
• Congres van Wenen (1815)
- Herstel van situatie van voor de Revolutie (Restauratie).
De adel en de kerk kregen veel van hun privileges terug en de koningen kwamen weer aan de macht
- Terugdraaien van veel maatregelen van de Verlichting (al bleven sommige maatregelen die de eenheid van het land versterkten bestaan)
- Machtsevenwicht tussen de 5 grote Europese landen.
Frankrijk werd omringd door sterkere staten (zoals het Koninkrijk der Nederlanden)
Politieke stromingen
• Conservatisme
Tegen liberalisme, socialisme en de Verlichtingsideeën.
• Liberalisme
Nadruk op rechten van de burgers en op vrijheid. Komt deels voort uit de Verlichting
• Socialisme
Nadruk op gelijkheid van burgers. Komt eveneens deels voort uit de Verlichting. Zo legde Rousseau de nadruk op gelijkheid boven vrijheid.
• Zowel liberalisme als socialisme gaan uit van de
maakbaarheid van de samenleving, maar hebben een andere interpretatie van de Verlichtingsidealen
Liberalisme
• Standpunten:
- grondwet met daarin aantal fundamentele rechten - nadruk op individuele vrijheden
- alleen de rijkere burgers krijgen inspraak
(inspraak van het gehele volk leidde tot excessen zoals onder de Jacobijnen)
- beschermen van burgers tegen een te grote macht van de staat
- streven naar vrijemarkteconomie
Socialisme (1)
• Opkomst socialisme door de gevolgen van de
industrialisatie. Arbeiders waren onbeschermd tegen de macht van ondernemers.
• Standpunten:
- arbeiders waren meest nuttige leden van de samenleving
- streven naar gelijkheid
Socialisme (2)
• Varianten:
- streven naar republiek met algemeen kiesrecht (Jacobijnen werden hier juist als voorbeeld gezien) - streven naar een revolutie (Marx – communisme)
• Communisme (Karl Marx)
- Samenleving werd verdeeld door klassenstrijd
- Na een revolutie komen de arbeiders aan de macht - Productiemiddelen en macht in handen van de
gemeenschap
Prent uit 1892 waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen Marx en Mozes. Tevens wordt de leer van Marx anders voorgesteld.
Nationalisme
• Mede als gevolg van discussies over volkssoevereiniteit ging men aandacht besteden aan de eenheid onder de burgers en aan zaken die deze eenheid kunnen
versterken (zoals taal, cultuur en een roemrijk verleden)
• Nationalisten streefden naar een natiestaat. Dat kon een bedreiging zijn voor staten als een deel van de inwoners van mening was dat zij een ander volk waren.
Voorbeeld: Belgische Opstand
Maar nationalisme kan ook door machthebbers gebruikt worden om de eenheid onder het volk te versterken.
Revoluties en opstanden
• Nieuwe ideeën konden zich steeds makkelijker verspreiden.
De publieke opinie werd belangrijker.
Onder invloed van de nieuwe stromingen vinden revoluties plaats.
• Machthebbers proberen opstanden zo snel mogelijk neer te slaan en proberen om de verspreiding van nieuwe ideeën tegen te gaan door censuur.
Revoluties (pogingen om Restauratie ongedaan te maken):
1820 in o.a. Spanje. Voorbeeld: Verdrag van Verona 1830 in o.a. België. Voorbeeld: Belgische Opstand
1848 in o.a. Frankfurt. Doel was een (natie)staat waarin burgers meer macht hebben (ten koste van de koning).
Voorbeeld: Frankfurter Parlement
Verdrag van Verona (1822)
• Bijeenkomst van 5 grootmachten naar aanleiding van opstanden van liberale burgers tegen de
“gerestaureerde” koning van Spanje
• Besloten werd om gemeenschappelijk op te treden tegen revolutionairen
• Engeland tekent verdrag niet uit angst voor
machtsuitbreiding Frankrijk (Frankrijk sloeg uiteindelijk de opstand neer). Daarmee einde aan samenwerking van grootmachten
Belgische Opstand (1830)
• Directe oorzaak was de revolutie in Frankrijk (juli 1830) waarbij de koning afgezet was
• Bij de Belgische Opstand spelen nationalistische, liberale en katholieke overwegingen een rol:
- liberalen waren ontevreden over de grote macht van de koning en de beperkte burgerrechten
- katholieken waren ontevreden over het beleid van de protestantse vorst
- nationalisten vonden dat het Zuiden benadeeld werd
• Gevolg was dat België een onafhankelijke staat werd
Frankfurter Parlement (1848)
• Ook bij de revoluties in 1848 speelden zowel nationalisme als liberalisme een grote rol (socialisme speelde hierbij
nog nauwelijks een rol)
• Mei 1848: bijeenkomst in Frankfurt van afgevaardigden uit heel Duitsland. Doel was een eenheidsstaat met een
grondwet te stichten. Hierin waren met name idealen van liberalen en nationalisten terug te vinden.
• Het merendeel van de Duitse staten steunde het
parlement. Dit veranderde echter toen de revoluties in de verschillende Duitse staten waren neergeslagen.
Frankfurter Parlement (1848)
• De machtige koning van Pruisen wilde echter geen kroon ontvangen van het Frankfurter Parlement (“kroon uit het slijk”) en dreef het parlement
uiteindelijk uiteen (“tegen democraten helpen alleen soldaten”)
• Revolutiepogingen faalden o.a. door de sterke
onderlinge verdeeldheid