• No results found

Samen sterker

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samen sterker"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Als voor je kijken je bang maakt, Als achter je kijken je triest maakt,

Kijk dan naast je… daar sta ik.

Avans hogeschool, opleiding leraar basisonderwijs

Onderzoeksrapportage in het kader van de kernopgave Identiteit Naam: Noortje van Loon

Studentnummer: 2037028

Afstudeerrichting: Algemene levensbeschouwelijke vorming Begeleider: Martina Meul

(2)

2

Inhoudsopgave

1. Voorwoord Blz. 3

2. Inleiding

2.1 Reflectie op mezelf als leraar Blz. 4 t/m 5

2.2 De ervaring die mij geraakt heeft Blz. 5

2.3 Woordweb, thema en leervragen Blz. 6 t/m 7

3. Hoofdstukken over de theorie met antwoorden vanuit verschillende invalshoeken

3.1 Maatschappelijk perspectief Blz. 8 t/m 9 3.2 Pedagogisch perspectief Blz. 9 3.3 Levensbeschouwelijk perspectief Blz. 9 t/m 11 3.4 Ontwikkelingspsychologisch perspectief Blz. 11 t/m 12 4. Levensbeschouwelijk/godsdienstig verhaal 4.1 Het verhaal Blz. 13

4.2 In gesprek met het verhaal Blz. 14

5. Conclusie en reflectie op het theoretisch deel Blz. 15 t/m 16 6. Praktijkdeel

6.1 Inleiding Blz. 17 t/m 18

6.2 Uitwerking van de activiteiten met reflectie Blz. 18 t/m 23

7. Resultaten en conclusies Blz. 24 t/m 25

(3)

3

1. Voorwoord

Dit onderzoek betreft een studie naar het thema ‘Samen sterker’. Een onderwerp naar aanleiding van een ervaring die mij geraakt heeft. Het onderzoek heeft plaats gevonden op *.

De kernopgave Identiteit heeft mij doen beseffen wat ik persoonlijk waardevol vind als leerkracht. Ook door eens kritisch naar mezelf te kijken, ben ik er achter gekomen waarom ik handel zoals ik nu handel. Het werken vanuit iets wat mij raakt, heeft er voor gezorgd dat ik het onderste uit de kan heb geprobeerd te halen. De kernopgave in zijn geheel, heeft mij echt aan het denken gezet. Ik hoop dan ook dat dit te lezen is in dit stuk over ‘Samen sterker’. Een in mijn ogen ontzettend belangrijk thema voor de eerste jaren van de basisschool.

Graag wil ik via deze weg een aantal mensen bedanken. Martina Meul wil ik bedanken voor de inspirerende lessen. Ze heeft mij gemotiveerd om tot de verdieping van het onderwerp te komen. Ook wil ik haar bedanken voor de bruikbare feedback. Daarnaast wil ik mijn mentor bedanken voor de vrijheid die ze mij heeft gegeven. Ook wil ik mijn mentor bedanken voor haar enthousiasme gedurende het hele onderzoek. Dit heeft er voor gezorgd dat ik de activiteiten met een mooi resultaat heb kunnen afsluiten.

Noortje van Loon Tilburg, 6 mei 2014

(4)

4

2. Inleiding

2.1 Reflectie over mezelf als leraar

Hoe een ander jou ziet kan verschillen van hoe jij jezelf ziet. Mezelf als leerkracht beschrijven vind ik dan ook best lastig. Zie ik mezelf wel zoals andere dat zien? Wanneer ik mezelf in een paar woorden zou moeten omschrijven, komen de volgende woorden naar boven: strever, onzeker, creatief, meelevend en teamplayer. Deze woorden zie je natuurlijk ook terug wanneer ik voor de klas sta. De vijf woorden beschrijven hoe ik ben en dit vertaal ik ook naar mijn lesgeven. Ik ben een echte ‘strever’. Ik neem geen genoegen met ‘dit zal wel net

voldoende zijn’. Ik neem het zekere voor het onzekere en ga door tot dat het goed is. Ik probeer altijd het beste uit kinderen te halen. Ik ben graag positief en geef graag

complimentjes. Zodat kinderen lekker in hun vel zitten en ook kunnen laten zien wat ze nu echt kunnen! Het feit dat ik een strever ben, maakt mij ook ‘onzeker’. Want wanneer het even niet goed gaat, kan ik daar heel onzeker van worden en enorm stressen! Dit vertaal ik in de klas naar het consequent zijn. Ik ben duidelijk in wat ik van de kinderen wil, om mijn eigen onzekerheid voor te zijn. Wanneer ik alles gestructureerd en onder controle heb, voel ik mij zeker. Structuur is iets wat je niet alleen in de klas ziet, maar ook in mijn werk. Ik plan vooruit en heb overal mapjes en lijstjes voor. Zodat ik zeker ben dat ik alles onder controle heb. Ook is ‘creatief’ iets wat bij mij past. Ik ben ontzettend graag creatief bezig. Ik teken en knutsel, maar ik ben ook graag bezig met nieuwe ideeën voor in de klas. Ik probeer originele lessen en werkvormen te bedenken. Ik heb het idee dat de kinderen net wat meer betrokken zijn wanneer je er een andere draai aan geeft. Ook heb ik mezelf beschreven als ‘meelevend’. Ik ben iemand die graag zorgt en wil dat andere mensen het naar hun zin hebben. Ook vind ik het heel erg als andere mensen verdriet hebben. In de klas zie je dit terug in dat ik de band tussen mij en de kinderen heel belangrijk vindt. Ik wil graag dat de kinderen zich fijn voelen in de klas. Ik kan echt balen wanneer ik bijvoorbeeld een dag veel heb moeten ‘mopperen’. Ten slotte heb ik mezelf nog beschreven als ‘teamplayer’. Ik werk graag samen en ben niet graag alleen. In de klas zie je terug dat ik samenwerken belangrijk vind. Alleen al op de basisschool komen de kinderen veel verschillende kinderen maar ook leerkrachten tegen. Ik vind het belangrijk dat ze leren dat iedereen anders is, maar dat je elkaar toch moet

respecteren.

De keuze voor algemene levensbeschouwelijke vorming, zegt al voor een gedeelte iets over mijn identiteit. Zelf ben ik katholiek. Ik ben gedoopt maar niet streng katholiek opgevoed. Ik vind dat iedereen vrij mag zijn in waar hij/zij in gelooft. Zelf geloof ik wel dat er iets na de dood is en dat je door de juiste dingen te doen hier misschien wel invloed op kan hebben. Ik twijfel of hierbij één persoon of god centraal zou staan. Ik heb ook gekozen voor algemene levensbeschouwelijke vorming, omdat ik mij wilde verdiepen in wat er allemaal nog meer is. De verschillen tussen mensen vind ik mooi om te zien. In de klas, in familie, in liefde, of in een vriendengroep: ze zijn allemaal heel verschillend maar toch kan het samen heel mooi zijn!

Deze levensvisie beïnvloedt mijn handelen als leerkracht. Ik ben er mij namelijk van bewust dat je niet van alle kinderen hetzelfde kunt verwachten. Ik probeer kinderen die dat nodig hebben uit te dagen, maar ondersteun ook kinderen die het nog niet begrijpen. Ik ben altijd heel bewust bezig met kinderen wijzen op dat verschillend zijn niet erg is. De kinderen mogen best weten dat ze ergens goed in zijn, maar dit mogen ze ook van elkaar weten! Zo

(5)

5

kunnen ze elkaar namelijk helpen en zal de band tussen de kinderen sterker worden. Ik vind ook dat kinderen er bewust van moeten zijn dat ze niet alles meteen moeten kunnen.

Iedereen heeft zijn talenten en minder goede kanten en dat zorgt er voor dat iedereen uniek is!

2.2 De ervaring die mij geraakt heeft

Wat mij persoonlijk erg raakt is iets wat in deze eerste schoolweken al meteen naar boven komt. De kinderen komen nieuw in de klas bij kinderen die ze misschien nog nooit hebben gezien. Sommige kinderen maken zo vriendjes, terwijl andere kinderen er maar een beetje verloren bijlopen. Sommige kinderen weten ook niet goed hoe zich te gedragen of worden heel verdrietig. Aan de ene kant vind ik het heel mooi hoe makkelijk kinderen elkaar kunnen accepteren en zo na een dag een vriendschap sluiten. Aan de andere kant vind ik het ook verdrietig dat sommige kinderen het moeilijk vinden om contacten te leggen en een beetje achterblijven. Kinderen van vier jaar zijn in de meeste gevallen alleen nog maar in een vertrouwde omgeving geweest. Ouders helpen de kinderen met het sluiten van vriendschappen. Vaak in de familie, met kinderen uit de straat of kinderen van eigen

vrienden. Terwijl de kinderen nu aan hun lot worden overgelaten. Je moet zelf gaan bepalen met wie jij om zou willen gaan en dat vind ik best veel gevraagd voor een vierjarige!

Vriendschap kan iets heel moois zijn, maar ook iets heel verdrietigs! Het is persoonlijk een thema dat mij erg raakt. Want wat is vriendschap nu eigenlijk? Ieder heeft daar

waarschijnlijk een eigen mening over. Ook wanneer ik terug kijk op mijn eigen verleden, is dit een thema dat mij raakt. Toen ik zelf nog op de bassischool zat, zat ik er namelijk altijd tussen in. Ik ben opgegroeid met veel kinderen: twee broers en vier oppaskinderen in huis. Een vrij sociale omgeving, zou je kunnen zeggen. Ik wilde dan ook altijd graag vrienden zijn met iedereen. Toch werd ik al min of meer gedwongen door vriendjes en vriendinnetjes om keuzes te maken. Ik kon met veel kinderen goed opschieten, maar andere kinderen niet allemaal met elkaar. Zo werd ik steeds naar verschillende groepjes toegetrokken en dit is vrijwel de hele basisschooltijd zo gegaan.

(6)

6

2.3 Woordweb, thema en leervragen

Woordweb rondom situatie:

Na het bekijken van bovenstaand woordweb, heb ik gekozen voor ‘Vriendschap’. Het is eigenlijk alles omvattend. Ook wanneer ik terug kijk op mijn situatie. Het brengt positieve en negatieve dingen met zich mee. Als ik kijk naar wat ik wil bereiken en wat ik met deze

situatie wil zeggen, kom ik uit op het volgend thema: ‘Samen sterker’. Doelstelling:

Ik heb ervaren dat het voor sommige kinderen heel lastig is om contacten te leggen en dat is iets wat mij raakt. Vanuit hier heb ik het volgende doel:

Ik wil jonge kinderen die net binnen komen op de basisschool, kunnen begeleiden in het op eigen benen staan en het leggen van sociale contacten. Wanneer dit bereikt is, zullen zij zich veilig voelen en optimaal kunnen ontwikkelen.

De hoofdvraag luidt als volgt: Hoe kan ik jonge kinderen, die net binnen komen op de basisschool, begeleiden in het op eigen benen staan en het leggen van sociale contacten? Invalshoeken:

Gekeken naar het thema, heb ik daarbij de volgende invalshoeken geplaatst:

Maatschappelijk, pedagogisch, levensbeschouwelijk en ontwikkelingspsychologisch. Deelvraag per invalshoek:

Maatschappelijk: Wat voor invloed heeft het gezin waar je vandaan komt op het ontstaan van vriendschappen?

(7)

7

Pedagogisch: Wat voor invloed heeft de sfeer in de klas op het ontstaan van vriendschappen?

Levensbeschouwelijk: Wat wordt er gedacht over vriendschap vanuit de verschillende geloven?

(8)

8

3. Hoofdstukken over de theorie met antwoorden

vanuit verschillende invalshoeken

3.1 Maatschappelijk perspectief

Wat voor invloed heeft het gezin waar je vandaan komt op het ontstaan van vriendschappen?

In de wetenschap zijn meerdere onderzoeken geweest naar de genetische achtergronden van het gedrag. De erfelijkheidscomponent van veel menselijke eigenschappen bleek groot te zijn, zo rond de 50% (McCartney, Harris, & Berbieri, 1990). In de jaren zeventig dachten ze hier nog heel anders over. In de jaren 70 werd verondersteld dat de mens grotendeels maakbaar was en vooral het resultaat van zijn opvoeding. Het gezin en de manier van met elkaar omgaan, zou dan zeker een invloed kunnen hebben op het ontstaan van

vriendschappen. Volgens het zojuist genoemde onderzoek zou de erfelijke component daar juist een rol in spelen en zou de rol van de omgeving naar de achtergrond verdwijnen. Uit het onderzoek komt zelfs naar voren dat de ‘gedeelde omgeving’ (dat wat kinderen in een gezin hetzelfde maakt) maar een kleine invloed heeft (Van Aken, Dekovic, Koot, Verschueren & Vlieger-Smid, 2004). Bugenthal (2000) bevestigd dit. Bugenthal (2000) beweerd namelijk dat er vijf domeinen van sociale relaties bestaan: het domein van de hechting, het domein van de macht, het domein van de coalities, het domein van de reciprociteit en het domein van de partnerrelaties. Wanneer je gaat bekijken wat deze domeinen inhouden, betekend dit voor kinderen dat je relaties met een opvoeder (qua ontstaan en gevolgen) niet direct te vergelijken zijn met relaties van vrienden. Je hebt dan namelijk te maken met andere

domeinen. Het domein van de macht is bijvoorbeeld heel anders. Als het goed is, is namelijk in de relatie van ouder en kind de macht duidelijk aan één kant. In de relatie tussen twee kinderen is dit minder duidelijk en zal er vaak een meer gelijke verdeling van de macht zijn. Het kind zal dus zijn eigen weg moeten vinden in het aan gaan van nieuwe relaties, wanneer hij te maken krijgt met vriendschap. De relatie met ouder en kind is in de meeste gevallen ook langdurig. Terwijl de relatie tussen leerkracht en kind minder langdurig kan zijn (Laursen & Bukowski, 1997). Daarentegen wordt er wel beweerd dat interactie met de sociale

omgeving in het gezin belangrijk is. Ervaringen in de sociale omgeving beïnvloeden namelijk de hersenontwikkeling (Greenough, Black & Wallace, 1987). Omdat veel van de menselijke hersenen nog relatief ongedifferentieerd is, wordt er gezegd dat vroege sociale ervaringen wel bijdragen aan het sluiten van vriendschappen.

Uit bovenstaande informatie kun je concluderen dat er verschillende meningen zijn over de invloed van het gezin. Aan de ene kant wordt beweerd dat sociale vaardigheden erfelijk bepaald zijn. Aan de andere kant wordt beweerd dat sociale vaardigheden worden gevormd door de omgeving. Ik kan mij goed vinden in de discussie die er ontstaat. Ik denk namelijk dat sommige kinderen van nature inderdaad al sociaalvaardig zijn, maar dat de omgeving daar invloed op kan hebben. In de praktijk heb je kinderen die door de ouders nog erg klein worden gehouden. Alles wordt voor ze gedaan en geregeld. Ik zie dat deze kinderen

doorgaans meer moeite hebben met het leggen van sociale contacten. Ook heb je kinderen die al vroegtijdig contact leggen met andere kinderen. Ze gaan bijvoorbeeld al veel spelen bij kinderen uit de straat of gaan een aantal dagen naar de kinderopvang. Deze kinderen zijn gewend om niet alleen te zijn en durven sneller op andere kinderen af te stappen. Een ander uiterste zijn de kinderen uit bijvoorbeeld een zigeunergezin. Zij leven samen met veel andere

(9)

9

kinderen, maar spreken een andere taal. Wanneer zij in een klas komen met allemaal Nederlandse kinderen, zal het leggen van sociale contacten alsnog moeizaam gaan. Ten slotte zijn de domeinen van Bugenthal (2010) iets wat ik terug zie in de praktijk. Kinderen zijn in omgang met de ouders anders, in omgang met kinderen anders en in omgang met de leerkracht ook weer anders. Het feit dat je te maken hebt met vele diverse beginsituaties (het gezin waar het kind uit komt) en verschil in domeinen, zorgt er voor dat ik hier zeker rekening mee moet houden tijdens de activiteiten.

3.2 Pedagogisch perspectief

Wat voor invloed heeft de sfeer in de klas op het ontstaan van vriendschappen?

De meeste kinderen hebben in hun klas een wederkerige vriendschap. Beide kinderen wijzen elkaar dan aan als ‘vriend of vriendin’ (Eder & Hallinan, 1978; Van der Linden & Dijkman, 1989). Toch heeft ook één vijfde van de klas een wederkerige antipathie. De kinderen vinden elkaar dan beide niet aardig (Abecassis, Hartup, Haselager, Scholte, & Van Lieshout, 2002). In de klas hier iets aan doen is belangrijk, want kinderen met een vriendschap zijn sociaal competenter dan kinderen zonder vriendschap (Hartup, 1996). Ook heb je niet alleen te maken met de vriendschappen in een klas op zich, maar ook met de samenhang tussen al die vriendschappen (Hinde, 1997). Die vriendschappen kunnen namelijk ook groepjes gaan vormen. Zo zullen de kinderen die alleen te maken hebben met wederkerige vriendschap, een populaire status aan gaan nemen. Terwijl de kinderen met alleen antipathie een verworpen status aan zullen nemen (Newcomb, Bukowski & Pattee, 1993). Vliek en De Castro (2010) geven aan dat wanneer je als leerkracht zorgt voor een sterk klassenklimaat, de relatie met de leerkracht toeneemt en dat de kinderen zich meer sociaal aanvaard voelen door klasgenoten.

Uit bovenstaande informatie komt naar voren dat de leerkracht op moet passen met de eventuele groepjes die worden gevormd. Dit kan namelijk van invloed zijn op het

klassenklimaat. In de praktijk zie ik dat minder sociaalvaardige kinderen veel moeite hebben met het binnen komen van zo’n groepje. Eén op één lijkt beter te werken. Je ziet ook vaak dat de kinderen die buiten de groepjes vallen, gepest worden. Voor mijn activiteiten wil ik het ontstaan van groepjes voorkomen. Veel afwisseling in samenwerken zorgt er voor dat de kinderen ook eens met anderen in contact komen. Dit is beter voor het klassenklimaat. 3.3 Levensbeschouwelijk perspectief

Wat wordt er gedacht over vriendschap vanuit de verschillende geloven?

Om overzicht te houden heb ik gekozen voor een drietal geloven die ik het meest ben tegengekomen in de verschillende klassen: christendom, islam en hindoeïsme. Christendom

In het christendom bestaan veel verschillende richtingen. Lang niet alle christenen geloven precies hetzelfde. Wel zijn er een aantal onderwerpen waar de meeste christenen het over eens zijn (Idema, 2007). Zo geloven de christenen bijvoorbeeld in een leven na dit leven. Ook vinden christenen het samenleven met hun partner, wat je eigenlijk ook kunt zien als een sociale relatie, heel belangrijk. Ze willen hun liefde dan ook voor de kerk uitspreken. Zij vinden het ook belangrijk om vrienden en familie bij belangrijke gebeurtenissen te betrekken

(10)

10

(Idema, 2007). In veel christelijke kringen, vooral bij de protestanten, wordt benadrukt dat mensen naast goede ook veel slechte dingen voortbrengen (Idema, 2007). Mensen

accepteren dit dan ook in vriendschappen van elkaar: je kunt elkaar aanvullen. De Schepper (2006) vult aan dat ‘de ander’ heel belangrijk is in het christelijk geloof. Er moet eerst aan de ander worden gedacht en dan pas aan jezelf (De Schepper, 2006). Buller (2007) bevestigd dit. Jezus vertelde de mensen dat zij voor elkaar moeten zorgen. Elkaar vergeven, bij elkaar zijn en goede daden verrichten is heel belangrijk (Buller, 2007). Het christelijk levensgevoel bevat dan ook drie belangrijke vaardigheden: verbondenheid beleven, fundamenteel vertrouwen en transcedentie zien (De Schepper, 2006). De vaardigheid verbondenheid beleven, laat zien dat de mens deel uit maakt van een samenhangend geheel. Respect hebben en verantwoordelijkheid voelen voor een ander is dan ook heel belangrijk (De Schepper, 2006).

Uit de visie vanuit het christendom haal ik de volgende belangrijke punten: - Elkaar aanvullen

- De ander staat voorop - Voor elkaar zorgen

- Deel uitmaken van een samenhangend geheel - Respect hebben voor een ander

- Verantwoordelijkheid voelen voor een ander

De visie van de christenen sluit veel meer op mijn identiteit aan dan ik van te voren had gedacht. De bovenstaande punten vind ik als persoon namelijk ook erg belangrijk. Deze punten wil ik met behulp van de activiteiten meegeven aan de kinderen. Ik wil ze duidelijk maken wat vriendschap nu echt inhoudt. In de praktijk merk ik namelijk dat jonge kinderen een ander beeld hebben van vriendschap. Wanneer een vriend of vriendin even niet samen wil spelen, zegt het andere kind dat het geen vrienden meer wil zijn. Vriendschap is

natuurlijk veel meer dan alleen samen spelen. Ik wil dit de kinderen vanuit deze visie duidelijk maken.

Islam

In tegenstelling tot het christendom, staat het bij de islam eigenlijk heel ‘vast’. Zo geven mensen met dit geloof aan, dat geloven niet iets is wat je er zo maar even bij doet. Een islamitische levensovertuiging heeft gevolgen voor wat je in je leven doet. Je moet aan iemand kunnen zien dat hij of zij een moslim is (Idema, 2007). In de Islam bestaan vijf vaste gewoonten (geloofsbelijdenis, gebed, aalmoes, ramadan en bedevaart). Hier proberen alle moslims, met uitzonderingen daar, zich zeven dagen per week aan te houden. Toch zien ze dit niet als iets wat in de weg zit om tot sociale contacten te komen. Zo legt Akgun (2010) uit dat bijvoorbeeld met de ramadan familie en vrienden elkaar opzoeken. Je krijg dan het gevoel waar het om gaat in het leven: familie, vriendschap, vertrouwen en saamhorigheid (Akgun, 2010). Boutahar (2010) vult dit aan: in het geloof kom je dichter bij elkaar. Buller (2007) geeft aan dat in de koran duidelijke leefregels staan beschreven. Eén van die

leefregels is het respect hebben voor andere mensen. Er zijn namelijk altijd mensen die hulp kunnen gebruiken (Buller, 2007).

Omdat mijn klas zich bevindt op een katholieke school, heb ik vooral te maken met katholieke kinderen. Toch zijn er ook een aantal kinderen met een islamitische

(11)

11

levensovertuiging. In de praktijk merk ik dat zij veel naar elkaar toetrekken. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. Respect voor een ander is iets wat duidelijk naar voren komt in de islamitische levensovertuiging. Zelf vind ik respect hebben voor een ander ook heel

belangrijk. We zijn nou eenmaal allemaal anders. Wat ik ook heel mooi vind is het gevoel van samenhorigheid. In de koran staan leefregels. Er zijn diverse rituelen die met de familie samen worden uitgevoerd. Dit stukje visie waarin samenhorigheid en respect duidelijk naar voren komt, wil ik mee nemen in de activiteiten.

Hindoeïsme

Net zoals bij het christendom, zijn er verschillen in wat mensen precies geloven. Dat er grote verschillen zijn in wat hindoes denken en geloven, heeft waarschijnlijk te maken met dat het geloof meer op de praktijk is gericht (Idema, 2007). Bij het huwelijk is er wel een duidelijke mening: in veel hindoeïstische tradities trouw je niet zomaar met een man of vrouw van wie je houdt. Heel belangrijk is bijvoorbeeld de afkomst van de man of vrouw. Het is in het hindoeïsme namelijk gebruikelijk om te trouwen met iemand die tot dezelfde stand behoort (Idema, 2007). Tegenover vriendschap staat het hindoeïsme wel anders. De wijze waarop een hindoe leeft, is namelijk een weerspiegeling van waarop hij dood zal gaan. Vanaf het moment dat een hindoe wordt geboren, maakt hij/zij zich klaar voor een leven met: devotie, barmhartigheid, dienstbaarheid en vriendschap. Vriendschap voor wie dit nodig heeft, is dus heel belangrijk (Meijers, 2012).

Ook heb ik in de praktijk al eens kinderen in de klas gehad met een hindoeïstische

levensovertuiging. Duidelijk komt naar voren dat trouwen met een persoon vanuit dezelfde stand belangrijk is. De kijk op vriendschap vind ik heel mooi. Hoe jij met een ander omgaat, wordt weerspiegeld naar jezelf. In de praktijk probeer ik dit ook altijd mee te geven aan kinderen. Wat jij niet fijn zou vinden, moet je ook niet bij een ander doen. Dit stukje visie wil ik meenemen in de activiteiten.

3.4 Ontwikkelingspsychologisch perspectief

Wat zorgt er voor dat twee kinderen vriendschap sluiten?

Allereerst is er in sociale relaties met leeftijdsgenoten al vanaf de basisschool een sterke splitsing naar geslacht: jongens gaan relaties aan met jongens en meisjes met meisjes (Laursen & Bukowski, 1997). Maar ook hebben sociale relaties een duidelijke, evolutionaire achtergrond. Volgens verschillende evolutionair psychologen is het feit dat kinderen en volwassenen zich in kleine groepen gaan organiseren een overlevingsstrategie geweest. Heel lang geleden was dit onder andere om zeker te zijn van veiligheid en voedsel. In deze tijd is daar natuurlijk niet echt meer spraken van, maar dit evolutionaire belang speelt nog steeds een rol in de behoefte van mensen aan sociale relaties (Baumeister & Leary, 1995). Wanneer je gaat kijken naar wat er nu echt voor zorgt dat twee kinderen een vriendschap sluiten, zit daar wel een verschil van leeftijd in. In een leeftijd van 3 tot 6 jaar, sluiten kinderen vooral vriendschappen gebaseerd op vertrouwen en gemeenschappelijke interesses. Wanneer je gaat kijken naar een leeftijd van 6 tot 12 jaar, ligt het alweer anders. Kinderen willen graag het respect van anderen behouden. Ook ontstaan verschillen tussen vriendschapspatronen van jongens en meisjes. Jongens gaan vooral in groepen met elkaar om, meisjes meestal in paren. Ten slotte heb je ook nog een groep van 12 tot 20 jaar, waar het weer helemaal anders ligt. Relaties met leeftijdsgenoten bieden mogelijkheden tot sociale vergelijking en

(12)

12

helpen bij het definiëren van acceptabele rollen. Ook wordt de populariteit nu belangrijk, aldus Feldman (2009). Omdat dit thema is aangepast op kinderen van 4, 5 en 6 jaar, zoom ik nu vooral in op de eerste groep. Voor het derde levensjaar zijn kinderen vooral nog ‘naast elkaar’ aan het spelen. Ze zijn op dezelfde plek, maar er vindt nog weinig sociale interactie plaats. Rond hun derde jaar beginnen kinderen wel vriendschappen te ontwikkelen. Ze zien het andere kind nu meer als individu met eigen kwaliteiten. Relaties met volwassenen zijn vooral gebaseerd op behoefte aan verzorging, bescherming en begeleiding, terwijl relaties met leeftijdsgenoten zijn gebaseerd op het verlangen om een metgezel te hebben, te spelen en zich te vermaken (Feldman, 2009). Wanneer de kinderen in de kleutertijd komen,

besteden ze meer aandacht aan vertrouwen, steun en gemeenschappelijke interesses. Toch blijft samen kunnen spelen een belangrijke factor in zowel de peuter- als kleutertijd. Van Beemen (2006) deelt deze uitspraak en voegt er nog aan toe dat kinderen van 4 tot 6 nog geen perspectief nemen. Op deze leeftijd is het nog moeilijk om je te verplaatsen in een ander.

Dat kinderen nog vooral naast elkaar spelen in plaats van met elkaar, is iets wat ik bij veel kinderen uit de klas herken. Het verplaatsen in een ander is nog moeilijk, maar is wel iets wat de kinderen moeten leren. Ik ben van mening dat wanneer ik de kinderen via mijn activiteiten leer zich te verplaatsen in een ander, dit goed zal zijn voor het klassenklimaat. Dit zorgt namelijk voor meer interesse en begrip, waardoor er wel eens nieuwe

(13)

13

4. Levensbeschouwelijk/godsdienstig verhaal

4.1 Het verhaal

Stille nacht, tovernacht

Het was koud, die nacht. Een ijzige wind joeg de sneeuw op en de mensen die nog buiten waren haastten zich. Thuis brandde het vuur in de haard. De tafel was gedekt, de kaarsen waren aangestoken. Het was kerstnacht.

Nog maar één enkele man liep door de verlichte straten. Zijn rug was gebogen en hij liep maar voort door de sneeuw en de kou, zonder zelf te weten waarheen hij ging. Niemand wachtte op hem. Riton had geen familie en geen thuis.

De mensen keken naar hem als hij voorbij ging. Hij lette er niet op. Zonder achterom te kijken, vervolgde hij zijn weg. Hij floot zachtjes voor zich heen en de sneeuwvlokken bleven in zijn baard hangen.

Toch was hij niet alleen in die ijzige nacht... Een hondje liep achter hem aan. Waar kwam hij vandaan? Om zijn nek had hij een halsband met een ster.

Toen Riton het hondje zag, begonnen zijn ogen te stralen. "Ben je verdwaald? Dan kunnen we beter bij elkaar blijven." De hond keek hem aan.

Beschut onder de takken van een grote spar pakte Riton een stuk brood uit zijn rugzak en sneed het in tweeën. "Hier!" zei hij met een glimlach. "Het is een mager maaltje voor een avond als deze, maar meer heb ik niet."

Omdat het Kerstmis was vertelde hij een verhaal dat hij als kind heel mooi had gevonden. Daarna floot hij nog wat. Ook de wind floot. Steeds luider en luider, steeds kouder en kouder. "Kom," zei Riton. Hij zette de kraag van zijn oude, versleten winterjas op. "Laten we schuilen in die hut."

Ze zaten daar een hele poos, lekker warm in het stro. Toen klonk er opeens een stem: "Schrik niet en luister. Ik ben geen hond. Ik ben een tovenaar."

"Jij? Een tovenaar?" zei de oude man verbaasd.

"Vanavond heb ik mezelf in een hond veranderd, omdat ik degene die goed voor me zou zijn wilde belonen," zei de tovenaar. "En jij bent de enige die goed voor me was. Om je te

bedanken zal ik je liefste wens vervullen. Vertel me wat die wens is."

"Ik wil geen grote dingen en ik heb niets nodig," zei Riton. "Maar ik heb altijd al een hond gewild."

De tovenaar dacht lang na. Was dat Ritons liefste wens? Toen besloot hij dat hij graag de beste vriend van de oude man wilde zijn. En hij gaf voorgoed zijn toverkracht op.

Heel vroeg de volgende ochtend verliet de oude man de hut om verder te trekken. En zijn vriend, de hond, volgde hem.

(14)

14

4.2 In gesprek met het verhaal

Ondanks dat het verhaal ‘Stille nacht, tovernacht’ een heel fantasierijk verhaal is, zit er zeker een boodschap achter en een kern van waarheid. Dit heeft er dan ook voor gezorgd dat het verhaal mij erg aansprak.

De man in het verhaal heeft zo goed als niets: geen familie, vrienden en weinig geld.

Wanneer hij het hondje tegen komt, besluit hij wel meteen om het mee te nemen. Ook deelt hij het eten wat hij nog heeft, vertelt hem een verhaal en neemt het hondje mee naar een warme hut. De hond blijkt uiteindelijk een tovenaar en omdat de man de enige was die goed voor hem was, mag hij een wens doen. De man vertelt dat hij een hond zou willen, maar door hoe het verhaal is geschreven merk je dat hij eigenlijk een vriend zou willen. De tovenaar vond dat de man zo goed voor hem was, dat hij besluit beide te zijn. Zijn hond, maar ook voorgoed zijn vriend. Hij geeft zijn toverkracht op. Het verhaal laat eigenlijk zien dat iets voor elkaar over hebben of er voor elkaar zijn veel belangrijker is dan het hebben van veel geld en spullen.

Zoals ik al eerder aan gaf, vind ik het persoonlijk een heel mooi verhaal. Vooral in deze tijd zijn de mensen veel gefocust op spullen. De nieuwste telefoon, de grootste televisie, de duurste tas en ga zo maar door. Het verhaal gaat juist terug naar de basis en laat zien wat eigenlijk veel belangrijker is. Het verhaal roept mij dan ook op om de kinderen in mijn klas dit mee te geven. In mijn lessen wil ik dit dan ook zeker terug laten komen. Omdat dit zo’n fantasierijk verhaal is, heb ik dit zelf natuurlijk nog nooit meegemaakt. Maar de gedachten er achter wel. Zo kreeg ik voor Sinterklaas eens een gedicht en een cadeau van mijn broer. In het gedicht stonden zo’n lieve woorden dat ik eigenlijk gelukkiger was met het gedicht, dan met het cadeau. Ook het dingen voor elkaar doen en overhebben is iets waar ik echt voor sta. Wanneer ik iemand ergens mee kan helpen, voel ik mij daar goed bij. Het heeft mij ook aan het denken gezet. Ik moet meer waarderen wat ik heb. Dit is iets wat ik de kinderen ook mee wil gaan geven.

Achtergrondliteratuur

Het is gebaseerd op het verhaal in versvorm: "Et si l'on parlait d'un certain Riton" van

Dominique Marchand. Het verhaal is vertaald uit het Duits door Albrecht Rissler. Het betreft een kerstverhaal over ware vriendschap. De man in het verhaal vertelt dat hij graag een hond zou willen. Door hoe het verhaal is geschreven merk je dat hij eigenlijk een vriend zou willen. De hond staat namelijk symbool voor trouw en aanhankelijkheid. De vertaalde versie komt uit het jaar 2000. Het oorspronkelijke verhaal is al veel ouder. Het verhaal was namelijk eerst een lied. Later is het een verhaal in versvorm geworden. Nog later is er een

prentenboek van gemaakt: stille nacht, tovernacht. Dominique Marchand stierf in 1989 op een leeftijd van 37 jaar.

(15)

15

5. Conclusie en reflectie op het theoretisch deel

Allereerst ben ik veel meer over het thema ‘Samen sterker’ te weten gekomen dan ik van te voren dacht. Ik was namelijk bang dat er niet veel over te vinden was. Uiteindelijk viel dit heel erg mee en vond ik het ook echt interessant om er over te lezen. Door alles wat ik gelezen en ontdekt heb, ben ik alleen nog maar meer gemotiveerd geraakt om in de klas met dit thema aan de slag te gaan.

Maatschappelijk perspectief

Omdat je in een gezin ander soort relaties opbouwt, hoeft het gezin niet van invloed te zijn op het ontstaan van vriendschappen. In een gezin sta je ook anders tegenover elkaar, dan tegenover een leeftijdsgenoot. Wel is het zo dat vroege sociale contacten kunnen bijdragen aan het makkelijker vrienden maken. Hier ben ik het mee eens. De omgang met je ouder is toch heel anders dan de omgang met een vriend of vriendin. Een kind zal hier zijn/haar eigen weg in moeten vinden. Wel ben ik van mening dat kinderen met een heel sociaal gezin, die heel makkelijk contacten leggen een streepje voor hebben. Het leggen van sociale contacten is ze dan met ‘de paplepel in gegoten’. Ook ben ik er van overtuigd dat wanneer een kind bijvoorbeeld opgroeit in een gezin waar weinig tijd voor hem/haar is, waarschijnlijk meer moeite heeft met het leggen van sociale contacten.

Wat ik mee wil nemen in de activiteiten:

- Je hebt te maken met hele diverse beginsituaties. Ik moet met mijn opdrachten aansluiten op de verschillende belevingswerelden.

- Kinderen vanuit verschillende beginsituaties aan elkaar koppelen, kan er voor zorgen dat ze van elkaar leren.

Pedagogisch perspectief

Volgens de wetenschap is de sfeer van de groep zeker van invloed, omdat de kinderen zich dan veiliger voelen en sociaal aanvaard. Je hebt op die manier minder ‘groepjes’ en

vriendschappen sluiten met wie dan ook gaat makkelijker. Zelf denk ik dat dit wel moet kloppen. Als je ook geen klas hebt met verschillende groepjes, heb je ook niet iemand die er buiten valt. De sfeer in de groep vind ik heel belangrijk.

Wat ik mee wil nemen in de activiteiten:

- De sfeer en samenhorigheid van de groep in zijn geheel is belangrijk. Het ontstaan van verschillende groepjes moet worden voorkomen.

Levensbeschouwelijk perspectief

Volgens verschillende bronnen is vriendschap in alle drie de geloven belangrijk (christendom, islam en hindoeïsme). Bij alle drie de geloven is dat wel op een eigen manier. Zo is het bij het christendom dat je elkaar moet accepteren en betrekken. Bij de islam is het vooral: met elkaar en het geloof. Samen geloven schept de band en betrokkenheid. Bij het hindoeïsme is vanuit het geloof de vriendschap ook heel belangrijk. Wanneer je namelijk goed bent voor een ander, krijg jij het ook goed. Wat ik in de praktijk zie, is dat kinderen met dezelfde geloofsovertuiging naar elkaar toe trekken. Terwijl dit niet zo hoeft te zijn.

Ook zie ik een samenhang tussen het levensbeschouwelijk perspectief en de andere perspectieven. Te beginnen met het maatschappelijk perspectief. Wanneer je bezig bent met levensbeschouwing in de klas, heb je te maken met kinderen uit diverse gezinnen. Je hebt te maken met verschillende beginsituaties en je moet hier wel van op de hoogte zijn.

(16)

16

Wanneer je een levensbeschouwelijk onderwerp aansnijdt, moet dit aansluiten op de groep. Ook is het belangrijk dat je zelf weet hoe je tegenover dit onderwerp staat, maar dat je jouw levensbeschouwing niet opdringt aan kinderen (Van den Berg, Stenis & De Valk, 2007). De samenhang met het pedagogisch perspectief komt ook heel duidelijk naar voren. Om levensbeschouwelijke activiteiten aan te kunnen bieden in de klas, moet er rekening worden gehouden met het klassenklimaat. Er moet een veilige sfeer in de klas zijn, de kinderen moeten elkaar namelijk kunnen vertrouwen (Van den Berg, Stenis & De Valk, 2007).

Ten slotte is er ook een samenhang met het ontwikkelingspsychologisch perspectief. Je kunt al vroeg starten met levensbeschouwelijke activiteiten, maar het zal in iedere groep anders zijn. Doordat jonge kinderen zich nog moeilijk kunnen verplaatsen in een ander, zal er soms onbegrip zijn. Het gebruik van verhalen, prentenboeken of filmpjes helpt de kinderen zich in dit geval te identificeren (Van den Berg, Stenis & De Valk, 2007).

Wat ik mee wil nemen in de activiteiten:

- Stukjes visie vanuit de verschillende geloofsovertuigingen.

Christendom: elkaar aanvullen, de ander staat voorop, voor elkaar zorgen, verantwoordelijkheid voelen voor een ander

Islam: deel uitmaken van een samenhangend geheel (samenhorigheid), respect hebben voor een ander

Hindoeïsme: inleven in een ander, wat je zelf niet fijn vindt doe je ook bij een ander niet - Er moet een veilige sfeer zijn tijdens de activiteiten

- Verhalen, prentenboeken of filmpjes om er voor te zorgen dat kinderen zich kunnen identificeren

Ontwikkelingspsychologisch perspectief

Volgens de wetenschap is de vriendschap bij kleuters vooral gebaseerd op dezelfde interesses en op samen kunnen spelen. Toch blijkt ook het kunnen vertrouwen op elkaar heel belangrijk. Toen ik dit las, moest ik meteen aan mijn klas denken. Soms vind ik namelijk de vriendschappen die ontstaan heel onverwacht. Een bijvoorbeeld hele pientere oudste kleuter, met een onzekere jongste kleuter. Wanneer ik dit na ga volgens de theorie, zou het dus moeten zijn dat de jongste kleuter zich veilig voelt bij de oudste kleuter en hem

daardoor kan vertrouwen. De oudste kleuter neemt eigenlijk verantwoordelijkheid voor de jongste kleuter. Dit vind ik eigenlijk heel mooi en dit is zeker iets om aandacht aan te besteden in de lessen. Ook dat kinderen elkaar uitkiezen op dezelfde interesses, is iets wat heel herkenbaar is.

Wat ik mee wil nemen in de activiteiten:

- Het leren verplaatsen in een ander is belangrijk

Het onderzoek heeft mij verschillende inzichten gegeven. Dingen die ik nog niet wist of later pas herken. Deze inzichten hebben er ook voor gezorgd, dat ik diverse punten heb

verzameld die ik wil verwerken in de activiteiten. Ook heeft het levensbeschouwelijke perspectief gezorgd voor een verder ontwikkelde visie.

(17)

17

6. Praktijkdeel

6.1 Inleiding

Na het onderzoeken van de verschillende perspectieven, heb ik een duidelijk beeld gekregen van de thema’s die aan bod moeten komen. Door het bekijken van verschillende methodes, ben ik een mening gaan vormen over de activiteiten bij ieder thema. De methode Trefwoord heeft een logische opbouw. Het start vanuit een verhaal, het verhaal wordt besproken en vervolgens wordt het afgesloten met een korte activiteit. Deze opbouw heeft mij

geïnspireerd voor mijn eigen activiteiten. Toch zou ik zelf een aantal dingen anders doen. Naar mijn mening is de formulering van de verhalen te gecompliceerd. Ik denk dat niet alle kinderen zullen begrijpen wat er nu gebeurt is in het verhaal. Ook is er naar mijn mening meer uit de activiteiten te halen. Ze zijn vaak kort van duur. De methode TOV heeft geholpen met mijn twijfel over de gecompliceerde verhalen. Deze methode laat zien dat je

bijvoorbeeld via prentenboeken ook een bepaald thema aan kunt kaarten. De methode Tuin van heden is naar mijn mening heel informatief. Het is voor oudere kinderen, maar toch heeft het mij geholpen in het komen tot zinvolle levensbeschouwelijke lessen. De verhalen uit de methode zijn erg lang. Persoonlijk zou ik er voor kiezen om in dit geval het verhaal in stukken op te delen. Dit alles heeft mij tot de volgende opbouw en thema’s gebracht: 1. Wat is vriendschap?

 In het eerste deel wil ik de kinderen duidelijk maken wat vriendschap is en hoe waardevol dit eigenlijk is.

2. Elkaar leren vertrouwen

 In het tweede deel wil ik met de kinderen bespreken wat allemaal belangrijk is om je fijn te voelen. Ook wil ik bespreken wat ‘vertrouwen’ is en waarom dat zo belangrijk is.

3. Iets voor elkaar over hebben

 Bij het derde deel wil ik verder door gaan op wat vriendschap nu eigenlijk is. Dat het niet alleen samen spelen is maar bijvoorbeeld ook een keer iets delen met elkaar.

4. Elkaar helpen met het opbouwen van vriendschappen.

 Bij het laatste deel wil ik het met de kinderen nog hebben over het feit dat niet iedereen zomaar vrienden maakt. Ik wil bijvoorbeeld met de kinderen bespreken wat je kunt doen als iemand alleen is.

Deze onderwerpen zijn natuurlijk wel op het niveau van groep 1/2. Ik wil daarom steeds het nieuwe onderwerp introduceren met een verhaal of prentenboek en vervolgens het

onderwerp bespreken. De kinderen hebben een beter beeld van de situatie en kunnen zich er wat bij voorstellen. Bij ieder verhaal of prentenboek heb ik verschillende opdrachten die ik zelf heb ontworpen. De opdrachten stimuleren het samenwerken en zorgen er voor dat de doelen behaald kunnen worden. Ook laat ik kinderen die doorgaans niet voor elkaar kiezen, opdrachten samen doen. Iedere activiteit sluit ik af met een evaluatie. Ik bespreek met de kinderen wat ze hebben geleerd en wat ze nu eventueel anders gaan doen. De viering sluit ik af met een lied. Zoals Van den Berg, Stenis & De Valk (2007) al zeggen, kunnen gevoelens van vreugde met muziek tot uitdrukking worden gebracht. Dit vind ik dan ook een mooie afsluiting van de activiteiten. Mijn doel bij de activiteiten is in ieder geval: Ik wil jonge

(18)

18

staan en het leggen van sociale contacten. Wanneer dit bereikt is, zullen zij zich veilig voelen en optimaal kunnen ontwikkelen.

6.2 Uitwerking van de activiteiten met reflectie

Hier onder volgen de vier thema’s uitgewerkt. Ieder thema betreft twee activiteiten. Na de twee activiteiten moet het doel behaald zijn. Het algemene doel dat bereikt moet worden na de acht activiteiten is: Ik wil jonge kinderen die net binnen komen op de basisschool kunnen begeleiden in het op eigen benen staan en het leggen van sociale contacten.

Thema 1: Wat is vriendschap?

Doel De kinderen kunnen verwoorden wat vriendschap is. De kinderen leren hoe waardevol vriendschap kan zijn.

Activiteit 1 - Ik vraag de kinderen op hun vertelplaatsje te gaan zitten (vaste plek in de kring).

- Ik lees het boekje ‘Kikker is bedroefd’ voor.

- Ik vraag de kinderen hierna terug op hun plaats te gaan zitten. - We bespreken het verhaal: Over wie ging het? Wat is er gebeurd? Hoe liep het af?

- Ik vertel de kinderen dat vrienden er ook zijn om elkaar weer blij te maken. Het is dus heel fijn om vrienden te hebben!

- Evaluatie: ik ga het rondje af en laat ieder kind iets noemen wat bij echte vrienden past.

Organisatie/materialen - De activiteit duurt 20 minuten - Vertelplaatsje

- Het boek: ‘Kikker is bedroefd’

Activiteit 2 - Ik vraag de kinderen op hun vertelplaatsje te gaan zitten. - Ik lees het boekje ‘Kikker en de vreemdeling’ voor.

- Ik vraag de kinderen hierna terug op hun plaats te gaan zitten. - We bespreken het verhaal: Over wie ging het? Wat is er gebeurd? Hoe liep het af?

- Ik vertel de kinderen dat iedereen in het boekje Rat een beetje vreemd vond, maar Kikker vond hem juist heel lief! Iedereen is anders en kiest zijn/haar eigen vriendjes uit. Kikker vond het heel leuk dat Rat altijd zo vrolijk is en klaar staat om te helpen. Terwijl Varkentje hem maar een beetje vies vond.

- Ik ga de kring rond en laat de kinderen iets wat heel leuk is aan een van zijn/haar vriend/vriendin opnoemen.

- We sluiten af met een opdracht. Ik geef de kinderen ieder een vel. We verdelen het vel in twee vakken. In het ene vak tekenen de kinderen iets wat een vriend/vriendin wel doet en in het andere vak tekenen ze iets wat een vriend/vriendin niet doet.

- Evaluatie: een aantal kinderen laat ik wat vertellen over de tekening.

Organisatie/materialen - De activiteit duurt 35 minuten - Vertelplaatsje en aan tafel

(19)

19

- Het boek: ‘Kikker en de vreemdeling’, voor ieder kind een wit vel, kleurpotloden

Reflectie Allebei de verhalen van Kikker spraken de kinderen erg aan. Tijdens de activiteiten was er een groot verschil te zien. Sommige kinderen waren nog heel oppervlakkig wat vriendschap betreft. Op de vraag waarom iemand zijn/haar vriend/vriendin is kwamen antwoorden als: ‘omdat ze mooie kleren aan heeft’ en ‘omdat hij in de bouw hoek speelt’. Andere kinderen kwamen met verrassende

antwoorden tijdens de tweede activiteit: ‘omdat we samen kunnen lachen’ en ‘omdat hij gezellig is’. De tekenopdracht gaf hele mooie resultaten. Alle kinderen hebben in ieder geval nagedacht over wat vriendschap nu eigenlijk is. Sommige kinderen konden dit ook al goed verwoorden. Ik verwacht dat dit aantal kinderen in de loop van de activiteiten alleen maar toe zal nemen.

Thema 2: Elkaar leren vertrouwen

Doel De kinderen leren wat het belang van vertrouwen is en leren vertrouwen op elkaar.

De kinderen leren wat een ‘geloof’ is.

Activiteit 1 - Ik start de activiteit met het verhaal ‘Geloof jij wat ik geloof?’ - We bespreken het verhaal. Wat is geloven? Wat is er anders aan deze kinderen? Kunnen deze kinderen vrienden zijn?

- Ik vertel de kinderen dat wij nu al best goed weten wat vrienden zijn nu precies is. Wat je dan wel doet en wat je dan niet doet. - Ik vertel dat ik dit even ga testen.

- Ik geef de kinderen allemaal een groen blaadje en een rood blaadje. Ik lees verschillende stellingen voor. Wanneer het goed is steken de kinderen een groen blaadje op en wanneer het fout is een rood blaadje. We bespreken ook iedere stelling. Belangrijk is dat er wordt besproken wat je allemaal nodig hebt om je fijn te voelen. Kinderen mogen hun mening geven.

- Ik lees de stellingen voor: - Vrienden zijn lief voor elkaar - Vrienden helpen elkaar

- Als je vrienden bent, spreek je iedere dag met elkaar af - Vrienden hebben wel eens ruzie

- Vrienden vinden dezelfde dingen leuk om mee te spelen - Jongens en meisjes kunnen samen vrienden zijn

- Tegen vrienden kun je geheimen vertellen - Als je één keer samen speelt, ben je vrienden

- Een jongen van vier en een jongen van acht kunnen vrienden zijn - Je kunt niet met z’n drieën vrienden zijn

- Evaluatie: conclusie op de stellingen.

- Als afsluiting doen we een spelletje m.b.t. het vertrouwen. Steeds kies ik twee vrienden/vriendinnen uit. Het eerste kind wordt geblinddoekt en het andere kind moet vertellen waar hij/zij

(20)

20

heen moet lopen. Ze moeten nu goed vertrouwen op hun vriend/vriendin.

Organisatie/materialen - De activiteit duurt 40 minuten - In de kring

- Het verhaal ‘Geloof jij wat ik geloof?’, voor ieder kind een rood kaartje en een groen kaartje, een blinddoek

Activiteit 2 - Ik lees het verhaal ‘Wie zijn wij?’ voor. Dit verhaal heeft betrekking op het islamitische geloof.

- We bespreken het verhaal. Ik vertel de kinderen dat we het vorige keer hebben gehad over verschillende geloven. Welk geloof zal dit zijn? Ik vraag de kinderen naar hun eigen ervaringen met geloof. We komen tot de conclusie dat er in deze klas meer dan één

geloofsovertuiging is. Kinderen met een verschillend geloof kunnen dus wel vrienden zijn.

- We herhalen nog één keer de activiteit waar we vorige week mee zijn gestopt.

- We reflecteren hier vervolgens op. Waarom is het zo belangrijk dat je jouw vriend/vriendin vertrouwt? Wat gebeurd er anders? - Met de kinderen koppel ik dit voorbeeld aan andere voorbeelden. Wat gebeurd er als je jouw vriend/vriendin niet durft te vertellen waarom je verdrietig bent? (je blijft zelf met het verdriet zitten en kunt het niet oplossen). Wat gebeurd er als je geen werkje met jouw vriend/vriendin durft te maken? (je durft niet te laten zien dat je iets misschien moeilijk vindt, maar leert er ook niet van). Wat gebeurd er als je geen geheimen tegen jouw vriend/vriendin durft te vertellen? (Je blijft zelf met jouw geheimpje zitten en kunt het niet met iemand delen).

- Het gesprek heeft als slot dat je vriend of vriendin vertrouwen heel belangrijk is. Je kunt wel leuk met iemand spelen, maar als je hem/haar niet kunt vertrouwen kan het mis gaan.

- Als slot doen we een aantal activiteiten m.b.t. het vertrouwen. - De kinderen zitten tegenover elkaar op de grond. Ze zitten met hun voeten tegen elkaar. Ze proberen met de handen omhoog te komen. Er wordt een aantal keer gewisseld. Vervolgens wordt dit geëvalueerd. Hoe ging het? Wat was belangrijk? Maakte het uit of je het met een jongen of een meisje deed?

- Eén van de kinderen gaat met zijn/haar ogen dicht in de kring liggen. Twee tot 3 andere kinderen tillen hem/haar op. Ze mogen zelf bedenken hoe en ze moeten dit 5 seconden vol kunnen houden.

Organisatie/materialen - De activiteit duurt 40 minuten - In de kring

- Het verhaal ‘Wie zijn wij?’, een blinddoek

Reflectie De kinderen waren erg betrokken bij deze activiteiten. Vooral de spelletjes m.b.t. het vertrouwen sprak ze erg aan. Het liet ze op een speelse manier inzien waarom vertrouwen belangrijk is. De verhalen met betrekking tot de verschillende geloven vonden ze

(21)

21

erg pittig. Ik denk wel dat de kinderen hebben begrepen dat niet iedereen hetzelfde denkt. Vanuit de katholieke lessen op school weten ze al wel wat over god. De andere geloofsovertuigingen waren voor veel kinderen nieuw.

Thema 3: Iets voor elkaar over hebben

Doel De kinderen leren dat vriendschap niet alleen samen spelen is. De kinderen leren samen delen.

Activiteit 1 - Ik lees het verhaal ‘Twaalf vrienden’ voor uit de bijbel voor kinderen.

- Vervolgens laat ik de kinderen een minuut lang in stilte nadenken over het verhaal.

- We bespreken we het verhaal. Ik stel de volgende vragen: Waar ging het verhaal over? Wat gebeurde er? Wat is er dus heel belangrijk bij vriendschap?

- We komen tot de conclusie dat vriendschap niet alleen samen spelen is. Elkaar helpen en iets met elkaar delen is ook heel belangrijk!

- Ik geef de kinderen diverse opdrachten. Al die opdrachten

hebben te maken met het vertrouwen op elkaar en het bieden van hulp.

- Ik zet bijvoorbeeld een stoel in het midden van de kring. Ik wijs één van de kinderen aan. Ik vertel hem dat hij over de stoel heen moet stappen. Twee vrienden mogen hem hier bij helpen. Hoe gaan ze dit aanpakken?

- Evaluatie: we bespreken hoe de opdrachten zijn verlopen. We bespreken ook waarom iets wel of niet goed ging.

Organisatie/materialen - De activiteit duurt 30 minuten - In de kring

- Het verhaal ‘Twaalf vrienden’, stoelen en tafels

Activiteit 2 - Ik lees het verhaaltje ‘Een echte vriend’ voor uit de bijbel voor kinderen.

- Vervolgens laat ik de kinderen een minuut lang in stilte nadenken over het verhaal.

- We bespreken we het verhaal. Ik stel de volgende vragen: Waar ging het verhaal over? Wat was er met de man aan de hand? Dacht de man dat hij hulp zou krijgen?

- We komen tot de conclusie dat wanneer je lief voor elkaar bent en elkaar helpt, je zelfs vrienden kan worden met iemand waarvan je dat niet zou verwachten!

- Vervolgens kiezen de kinderen iemand waarmee ze normaal niet veel spelen.

- Samen gaan ze een werkje doen.

- Evaluatie: Eenmaal terug in de kring vragen we hoe het gegaan is. Ging het goed? Hoe kwam dat?

(22)

22

- In de kring, op matten en aan tafel

- Het verhaal ‘Een echte vriend’, speelmaterialen uit de klas Reflectie Tijdens de activiteiten kwamen de kinderen opnieuw met

verrassende uitspraken. Ze leren steeds meer over vriendschap en met behulp van de verhalen en spelletjes wordt het duidelijk. Ze kunnen aan de hand van een verhaal ook uitleggen waarom iets belangrijk is. De verhaaltjes waren opnieuw pittig, maar wanneer je vragen stelt en bepaalde dingen uitlegt lijken ze het wel te

begrijpen. Sinds deze week heb ik ook nieuwe vriendschappen zien ontstaan. Ik geef ze nu vaker de opdracht om eens met een ander kind te werken. Soms lijkt het echt te klikken en spelen ze steeds vaker samen. Een erg mooi resultaat!

Thema 4: Elkaar helpen met het opbouwen van vriendschappen

Doel De kinderen leren elkaar helpen met het opbouwen van vriendschappen.

De kinderen leren om zich in te leven in een ander. De kinderen begrijpen de kern van het verhaal.

Activiteit 1 - Ik vraag de kinderen op hun vertelplaatsje te gaan zitten.

- Ik lees het verhaaltje ‘De mooiste vis van de zee helpt een ander’ voor. Dit verhaaltje gaat over Regenboog die een andere vis helpt vriendjes te maken.

- We bespreken we het verhaal.

- Ik vertel de kinderen dat sommige kinderen het best moeilijk vinden om samen te spelen of om vrienden te maken. Zou het niet fijn zijn als wij, net als Regenboog, elkaar helpen met vrienden maken?

- Ik haal een groot hart tevoorschijn.

- Ik vraag de kinderen wat we allemaal zouden kunnen doen als we bijvoorbeeld iemand alleen zien staan. Of wat we zouden kunnen doen om er voor te zorgen dat iedereen vriendjes heeft om mee te spelen.

- Dit schrijf ik allemaal in het hart op.

- Evaluatie: tijdens het buiten spelen en het werken herinner ik de kinderen aan het hart. De kinderen mogen het komen vertellen wanneer ze iets uit het hart hebben gedaan. In de ochtend benoem ik deze kinderen en complimenteer ik hen.

Organisatie/materialen - De activiteit duurt 25 minuten - Vertelplaatsje en in de kring

- Het boek ‘De mooiste vis van de zee helpt een ander’, een groot hart van karton, stift

Activiteit 2 (viering) - Ik lees het verhaal ‘Stille nacht, tovernacht’ voor.

- Vervolgens laat ik de kinderen een minuut lang in stilte nadenken over het verhaal.

- We bespreken de betekenis van het verhaal.

(23)

23

op een briefje te tekenen. Vervolgens vouwen we de briefjes dubbel en stoppen ze in een glazen pot. We gaan terug zitten in de kring. Eén van de andere kinderen pakt er een briefje uit. Hij/zij bekijkt wat het is en probeert zich in te leven. Hij/zij beschrijft hoe diegene zich zal voelen.

- De briefjes gaan weg en de lampen gaan uit. In het midden van de kring staat een kaarsje.

- Ieder kind krijgt een klein hartje. Steeds wanneer een kind aan de beurt is legt hij het hartje bij de kaars. Hier vertelt hij/zij hoe het een ander gaat helpen. Bijvoorbeeld: ik ga ook eens met een ander kind spelen, ik ga niet de baas spelen, ik ga ook eens delen enz. - We sluiten af met een gezamenlijk lied: ‘Als je vriendjes bent’. Organisatie/materialen - Het verhaal ‘Stille nacht, tovernacht’, glazen pot, papiertjes,

kleurpotloden, voor ieder kind een hartje van papier, kaarsje, het liedje ‘Als je vriendjes bent’

Reflectie Hoe jong deze kinderen ook zijn, ze zijn erg actief aan de slag gegaan met dit thema. Het grote hart zorgde er voor dat ze herinnerd werden aan de afspraken. Het kleine hartje zorgde er voor dat ieder een persoonlijk bijdragen heeft kunnen leveren. Het formuleren van een eigen bijdragen was erg pittig. Veel kinderen heb ik op weg moeten helpen, maar uiteindelijk hebben ze allemaal wat benoemd. Ook het verhaal heb ik goed toe moeten lichten, maar ze luisterde met volle aandacht.

(24)

24

7. Resultaten en conclusies

Opbrengst in de klas

Allereerst heeft het literatuuronderzoek mij meer gebracht dan ik van te voren had gedacht. Ik vond het erg interessant om te lezen en het heeft mij veel nieuwe inzichten gebracht. Vanuit het maatschappelijk perspectief ben ik tot de ontdekking gekomen dat je te maken hebt met vele verschillende beginsituaties. Ieder kind komt uit een ander gezin, waar weer op een andere manier wordt opgevoed. Het pedagogisch perspectief heeft mij nogmaals laten inzien dat het vormen van groepjes (die onderling niet met elkaar overweg kunnen) voorkomen moet worden. Op deze manier heb je namelijk altijd kinderen die er buiten vallen. Het levensbeschouwelijk perspectief heeft mij de kans gegeven om vanuit meerdere levensbeschouwingen de belangrijkste punten te pakken. Ik sta op een katholieke

basisschool, maar omdat ik gekozen heb voor algemene levensbeschouwelijke vorming wilde ik de kinderen hier toch wat uit meegeven. De kijk op sociale relaties vanuit de verschillende levensbeschouwingen heb ik in de activiteiten verwerkt. Ieder thema stonden er een aantal doelen centraal. In die doelen heb ik de kijk op vriendschap vanuit de verschillende

levensbeschouwingen proberen te verwerken. Het levensbeschouwelijk perspectief heeft mij ook laten inzien dat een veilige sfeer in de klas heel belangrijk is. Tijdens de activiteiten krijg je te maken met persoonlijke onderwerpen. Als er geen veilige sfeer is, kunnen de kinderen dichtklappen en bereik je niet het gewenste resultaat. Ten slotte heeft het ontwikkelingspsychologisch perspectief mij laten inzien dat het leren verplaatsen in een ander belangrijk is. De kinderen waar ik de activiteiten mee heb uitgevoerd zijn nog erg jong. Toch kun je niet vroeg genoeg beginnen met kleine oefeningen over het leren verplaatsen in een ander. Dit zal namelijk veel onbegrip bij de kinderen wegnemen. Na het onderzoeken van mijn onderzoeksvraag in de theorie, heb ik besloten om een aantal methodes te

bekijken. Ik wist namelijk goed welke thema’s ik terug wilde laten komen en welke doelen ik daarbij had, maar over de verdere vormgeving wilde ik nog wat inspiratie opdoen. Het werd mij al snel duidelijk dat het gebruik van verhalen ontzettend belangrijk is. Vooral bij jonge kinderen. Zij kunnen zich op deze manier inleven in het onderwerp.

Toen ik met de activiteiten gestart ben, was ik verbaasd over de grote betrokkenheid van de kinderen. Ik wist namelijk dat een aantal onderwerpen vrij pittig zouden worden, maar was er wel van overtuigd dat die aan bod zouden moeten komen. Iedere woensdag heb ik gereserveerd voor een levensbeschouwelijke les. Ik ben de les steeds gestart met een verhaal en de kinderen luisterde aandachtig. Hoe pittig het onderwerp ook was. De activiteiten die ze veelal samen moesten uitvoeren, maakte ze ontzettend enthousiast. De afwisseling in de activiteiten bleek ook goed te werken. Vaak moesten ze eerst even luisteren, dan werd er over gepraat, dan kwam een actieve opdracht en werd er nogmaals over gepraat. Wat ik nog veel belangrijker vind, is het resultaat dat is bereikt met de activiteiten. Toen ik begon met de activiteiten, waren er nog best een aantal kinderen die geen directe aansluiting met andere hadden gevonden. Twee kinderen lagen zelfs erg negatief in de groep. Nu we weken verder zijn is er echt verandering opgetreden. Ik durf te zeggen dat ieder kind zijn plekje heeft gevonden in de groep. Ieder kind heeft wel iemand waarmee het goed klikt. Zelfs de twee kinderen die voorheen negatief in de groep lagen. Het doel is bereikt, een resultaat waar ik erg trots op ben. Een van de laatste weken waren de kinderen tijdens het buitenspelen allemaal samen een spelletje aan het doen. Het stelde niet

(25)

25

veel voor en ze rende maar een beetje achter elkaar aan, maar het feit dat iedereen mee deed zonder enige uitzondering vond ik erg mooi om te zien.

Mijn professionele identiteit

Ook voor mijn professionele identiteit heeft dit onderzoek veel opgeleverd. Ik heb ontdekt dat ik meer raakvlakken heb met het katholieke geloof dan dat ik van te voren dacht. De ander voorop zetten, voor elkaar zorgen en verantwoordelijkheid voelen voor een ander vind ik ook heel belangrijk. Door het onderzoek ben ik gaan beseffen dat het belangrijk is om dit over te dragen naar kinderen. De kinderen laten zien hoe waardevol vertrouwen kan zijn. Ik heb dan ook gemerkt dat het praten hier over, kinderen een mening laten vormen en vervolgens uitvoeren ook echt wat op kan leveren. De kinderen gaan in zien wat zij

belangrijk vinden en proberen dit ook na te leven. Voor mijn verdere handelen betekent dat ik in de toekomst vaker gesprekken aan wil gaan met kinderen. Zelfs als ze nog heel jong zijn. Door er over te praten, te beleven en vervolgens evalueren help je de kinderen met het ontwikkelen van een eigen visie.

Het werken vanuit een ervaring die je geraakt heeft, heb ik als erg bijzonder ervaren. Ik weet van mezelf dat ik perfectionistisch ben, maar de ervaring heeft er voor gezorgd dat ik echt het onderste uit de kan heb geprobeerd te halen.

Ik heb geen spijt van de keuze die ik heb gemaakt voor de algemeen levensbeschouwelijke vorming. Zoals ik al eerder benoemde, heb ik ontdekt dat ik diverse raakvlakken heb met het katholieke geloof. Daar in tegen heb ik ook raakvlakken ervaren met andere geloven. Als persoon sta ik graag open voor nieuwe en andere dingen. Dit probeer ik ook altijd aan kinderen mee te geven. Wanneer je nergens voor open staat, zal je altijd op dezelfde plek blijven staan. Ik vind verschillen mooi en het onderzoek heeft dit alleen maar bevestigd.

(26)

26

8. Literatuurlijst

Abecassis, M., Hartup, W.W., Haselager, G.J.T., Scholte, R.H.J., & Van Lieshout, C.F.M. (2002). Mutual antipathies and their significance in middle childhood and adolescence. Child

Development, 73(1), 1543-1556.

Agten, J., Herrebosch, E., Verduyn, K. & Vervoort, L. (2007). Bibliodrama begeleiden. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Baumeister, R.F. & Leary M.R. (1995). The need to belong: desire for interpersonal

attachments as a fundamental human motivation. Psychological Bulletin, 117(1), 497-529. Bugenthal, D.B. (2000). Acquisition of the algorithms of social life: a domain-based approach. Psychological Bulletin, 126(1), 187-219.

Buller, L. (2007). Wat geloof jij? Amersfoort: Uitgeverij Kwintessens.

Busser, M. & Schröder, R. (2000). Bijbel voor kinderen. Houten: Van Holkema & Warendorf. Dam, S. & Glabbeek, J. (2011). Wie zijn wij? Almere: Qaaf.

Damon, E. (2000). Geloof jij wat ik geloof? Amsterdam: Sjaloom. De Schepper, J. (2006). Wat christenen geloven. Tielt: Lannoo.

Eder, D., & Hallinan, M.T. (1978). Sex differences in children's friendships. American Sociological Review, 43(1), 237-250.

Feldman, R.S. (2009). Ontwikkelingspsychologie. Amsterdam: Pearson Education Benelux. Geurts (2013, 8 novemver). Waarde gericht leren en leven. Geraadpleegd via

http://www.thomgeurts.nl/

Greenough, W.T., Black, J.E. & Wallace, C.S. (1987). Experience and brain development. Child Development, 58(1), 539-559.

Hartup, W.W. (1996). The company they keep: friendships and their developmental significance. Child Development, 67(1), 1-13.

Hinde, R.A. (1997). Relationships: A dialectical perspective. East sussex: Psychology Press. Hitchinson, F. (2002). Ontmoeting, de islam binnen de katholieke godsdienstlessen in het basisonderwijs. Belsele: De Witte.

(27)

27

Kanjertraining (2013, 31 oktober). Wetenschappelijk. Geraadpleegd via http://www.kanjertraining.nl/wetenschappelijk/wetenschappelijk Kuleuven (2013, 29 oktober). Godsdienstonderwijs. Geraadpleegd via http://www.kuleuven.be/thomas

Laursen, B. & Bukowski, W.M. (1997). A developmental guide to the organization of close relationships. International Journal of Behavioral Development, 21(1), 747-770.

McCartney, K., Harris, M., & Berbieri, F. (1990). Growing up and growing apart: a developmental meta-analysis of twin studies. Psychological Bulletin, 107(1), 226-237.

Meijers, M. (2012). De betekenis van het lijden en de dood in het hindoeïsme. Pallium, 14(4), 28.

Newcomb, A.F., Bukowski, W.M., & Pattee, L. (1993). Children's peer relations: a meta-analytic review of popular, rejected, neglected controversial, and average sociometric status. Psychological Bulletin, 113(1), 99-128.

Pfister, M. (1998). De mooiste vis van de zee helpt een ander. Rijswijk: De Vier Winstreken. Van Aken, M., Dekovic, M., Koot, H., Verschueren, K. & Vlieger-Smid, G. (2004). Sociale relaties van kinderen en jeugdigen. Kind en adolescent, 25(2), 40-44.

Van Beemen, L. (2006). Ontwikkelingspsychologie. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff Van den Berg, B., Van Stenis, A. & De Valk, J. (2007). Geloof je het zelf?! Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Van der Linden, F.J. & Dijkman, T.A. (1989). Jong zijn en volwassen worden in Nederland. Nijmegen: Hoogveld.

Van Lieshout, D., Verhoeven, M., Güroglu, B., Haselager, G. & Scholte, R. (2004). Vriendschappen en antipathieën. Kind en adolescent, 25(2), 68-79.

Velthuijs, M. (2010). Kikker en de vreemdeling. Amsterdam: Uitgeverij Leopold Velthuijs, M. (2012). Kikker is bedroefd. Amsterdam: Uitgeverij Leopold

Vliek, L. & De Castro, B. (2010). Stimulating positive social interaction: What can we learn from TIGER? Handbook of Youth Prevention Science. New York: Routledge.

Volksverhalen (2013, 11 november). Stille nacht, tovernacht. Geraadpleegd via http://www.beleven.org/verhaal/stille_nacht_tovernacht

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Meer zelfs, het lijkt er sterk op dat we vandaag datgene wat ouders doen, en waar- voor ze verantwoordelijk zijn, lijken te beperken tot de zorg voor de (meest

Om zich alvast een beetje voor te bereiden op die grote reis, ontmoeten de Vlaamse misdienaars (14 tot 30 jaar) elkaar op 14 mei in Scherpenheuvel.. M eer dan 364 misdie- naars

En omdat samen iets voor een ander doen; hen deugd doet.. Van waar de drang van organisatoren om in de buurt wijkontmoetingen

● Zorgdragen voor samenwerking en afstemming binnen het SSH-veld op het gebied van digitale infrastructurele voorzieningen, zowel bij bestaande als bij nieuwe initi- atieven..

Het initiatief tot de ambtelijke fusie is door de individuele gemeenten dan ook primair gestart vanuit de verwachting dat dit positieve gevolgen heeft voor de kwaliteit en

Om het verhaal achter de documenten te horen, om tot inzicht in de werkelijke motieven voor en doelen met ambtelijke fusie te komen en om meer zicht te krijgen op de mate