Contactpersoon Ons kenmerk Uw kenmerk Doorkiesnummer
OPTA/IPB/2005/203608
Datum Onderwerp Bijlage(n)
20 januari 2006 aanvulling op uitvoeringstoets 2
Geachte heer Brinkhorst,
Bij brief van 19 augustus 2005 met kenmerk TP/MO/5052465 heeft u het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college) verzocht het ontwerp van wet tot wijziging van de Postwet aan een uitvoeringstoets te onderwerpen. Het college heeft bij brief van 12 september met kenmerk OPTA/IPB/2005/202533 aan uw verzoek voldaan.
Op ambtelijk niveau heeft het college onder voorwaarde van vertrouwelijke kennisneming op 4 oktober 2005 een gewijzigde versie van de concept Pw van 29 september 2005 (hierna: de gewijzigde concept Pw) ontvangen van uw ministerie. Het college heeft toen geconstateerd dat deze versie van de concept Pw op een groot aantal punten gewijzigd is ten opzichte van de versie waarop het college een
uitvoeringstoets heeft gedaan. Daarbij is niet aangegeven wat de redenen zijn geweest voor deze wijzigingen. Hierop heeft het college op ambtelijk niveau contact gehad met het ministerie over een aantal cruciale gewijzigde bepalingen en de reactie van het college hierop. Op 15 november 2005 heeft het ministerie op deze gewijzigde bepalingen een toelichting gegeven. De gewijzigde concept Pw is in de Ministerraad van 11 november 2005 behandeld en ligt thans bij de Raad van State voor advies.
Het college stelt vast dat de gewijzigde concept Pw niet conform artikel 5, lid 6 van het Informatiestatuut Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het Informatiestatuut) aan het college is voorgelegd ten behoeve van een finale uitvoeringstoets. Op grond van artikel 5 van het Informatiestatuut moet bij een tussentijdse wijziging van de voorgenomen regelgeving een verzoek om een (finale) uitvoeringstoets op een zodanig tijdstip plaatsvinden dat de rapportage van het college nog van invloed kan zijn op de besluitvorming. Nu van vorengenoemd proces is afgeweken, sluit de inhoud van de uitvoeringstoets van 19 augustus 2005 van het college niet langer aan op de gewijzigde concept Pw.
Hierdoor kan het beeld ontstaan dat het college met de gewijzigde concept Pw instemt, terwijl het college niet in de gelegenheid is geweest de daarin gewijzigde voorstellen bij zijn uitvoeringstoets te betrekken.
De Minister van Economische Zaken De heer mr. L. J. Brinkhorst
Postbus 20101
2500 EC 'S-GRAVENHAGE
2500EC20101
Het college is van mening dat de wijzigingen in de gewijzigde concept Pw op een groot aantal punten cruciaal zijn ten opzichte van de versie van 19 augustus 2005 die het college voor een uitvoeringstoets heeft voorgelegd gekregen. Het college acht derhalve een aanvullende uitvoeringstoets noodzakelijk, die in deze brief is neergelegd. Hierbij heeft het college de reactie van het ministerie van 15 november 2005 meegenomen. Bijlage 1 bij deze brief bevat een notitie waarin een nadere toelichting op de hieronder vermelde punten is opgenomen.
1.1. Aanvulling op de uitvoeringstoets
Artikel 8 Toegang
In artikel 8, eerste lid, van de gewijzigde concept Pw is de verplichting opgenomen dat het
postvervoerbedrijf dat beschikt over een netwerk waarmee ten minste vijf dagen per week post wordt bezorgd (in de praktijk TPG Post
1) alleen toegang tot diensten op haar netwerk aan toetreders op de postmarkt aanbiedt, indien deze diensten reeds aan een klant die geen postvervoerbedrijf is, worden aangeboden. In de reactie van het ministerie van 15 november 2005 is aangegeven dat het voorgaande altijd de bedoeling is geweest, ook in de notitie Post. In artikel 8 is een tweede lid toegevoegd. Indien blijkt dat op de nationale postmarkt of een onderdeel daarvan daadwerkelijke concurrentie ontbreekt, kunnen bij AMvB nadere regels worden gesteld met betrekking tot de tarieven en voorwaarden.
Het college wijst er nadrukkelijk op dat artikel 8, eerste lid van de gewijzigde concept Pw er toe leidt dat er geen effectieve marktwerking op de postmarkt ontstaat en dat de voordelen die met de liberalisering worden beoogd niet kunnen worden gerealiseerd omdat de concurrentie op deze markt niet voldoende tot stand komt.
In de eerste plaats krijgt TPG Post wettelijk de mogelijkheid om toetredingsbelemmeringen op de
postmarkt in stand te houden. Omdat TPG Post thans geen toegang tot diensten op lagere punten op het netwerk aan klanten biedt, kan TPG Post op grond van artikel 8, eerste lid bepalen of er überhaupt toegang tot diensten op een lager punt in het netwerk wordt aangeboden. Hiermee staat artikel 8, eerste lid haaks op het doel dat de minister met dit wetsartikel wil bereiken namelijk het verlagen van
toetredingsbelemmeringen op de postmarkt. Weliswaar is in het tweede lid van artikel 8 een mogelijkheid opgenomen om een AMvB vast te stellen, maar de AMvB kan naar de mening van het college het probleem van het ontbreken van een daadwerkelijke toegangsverplichting niet oplossen. Door de gekozen formulering van het eerste lid van artikel 8 is het afdwingen van toegang tot diensten lager op het netwerk van TPG Post onmogelijk. Toetredingsbelemmeringen op de postmarkt kunnen dan in stand blijven en daadwerkelijke concurrentie op een vijfdaagse bezorging in de week van post zal hierdoor niet tot stand komen.
In de tweede plaats ontstaat bij een blijvende (door TPG Post in stand gehouden)
toetredingsbelemmering onvoldoende concurrentiedruk op het marktsegment van 24-uurspost (bezorging van brieven binnen 24 uur). Dit wordt bevestigd in het onderzoek
2van EIM dat in opdracht van het ministerie van EZ is uitgevoerd. Hiermee ontstaat een verhoogd risico dat de liberalisering van
1 Aangezien alleen TPG Post, de huidige monopolist op brieven, over een netwerk beschikt waarmee ten minste vijf dagen per week post wordt bezorgd, zou deze verplichting alleen voor TPG Post gaan gelden.
2 De postmarkt in 2007: Transitie naar een geliberaliseerde markt, 2 september 2005