• No results found

Liberaal Reveil is een uitgave van de Prof.Mr. B.M. Teldersstichting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Liberaal Reveil is een uitgave van de Prof.Mr. B.M. Teldersstichting "

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EIL

minderhedenbeleid •

marktconform milieubeleid •

recombinant-DNA •

(2)

Liberaal Reveil is een uitgave van de Prof.Mr. B.M. Teldersstichting

Redactie

drs. J.A. Weggemans (voorzitter) J .J. van Aartsen

dr. R. Braams drs. J .G. Bruggeman dr. P.B. Cliteur dr. K. Groenveld drs. B.R.A. Gijzel drs. J.A. de Hoog

mw ir. L.J. Kolft (eindredacteur) F.L.M. Lafort

T.P. Monkhorst prof.dr. U. Rosenthal prof.ir. J.J. Sterenberg

Redactielid re&

Koninginnegracht 5f!l 2514 AE 's-Gravenhage telefoon: 070-3631948

Wenken voor het schrijven van artikelen voor Liberaal Reveil z1ïn op het redactie- adres verkrijgbaar

AbonnementenadministratM!i Mevrouw M.P. Moene Nude 54c

6702 ON Wageningen telefoon: 08370-27655 Giro 240200 t.n.v.

"Stichting Liberaal Reveil" te Wageningen

De abonnementsprijs (6 nrs.) bedraagt f42,50 per jaar. Voor jongeren onder de 27 jaar is de prijs f30,-.

Losse nummers f9,50.

Abonnementen worden automatisch verlengd, tenzij het abonnement voor 1 december bij de abonnementen- administratie is opgezegd.

Advertentietarieven op aanvraag beschik- baar

Bestuur

mr.J.J. Nouwen (voorzitter) prof.dr. J.A.A. van Doorn drs. L.M.L.H.A. Hermans mw S.M. Hoorn

mw W.P. Hubert-Hage mr. H.E. Koning

mr.E.J.J.E. van Leeuwen-Schut drs. P.J.H.M. Luijten (secretaris) drs. J. W.A.M. Verlinden

e

De auteursrechten liggen bij de uitgever ISSN 0167-0883

INHOUDSOPGAVE Column

De ober en het aardappelschilmesje B.R.A. Gijzel

Migranten op de politieke agenda L.E.J. Engering-Aarts

Gastcolumn

Fameus Europajaar E.H. Toxopeus

Liberaal Milieubeleid moet meer marktconform zijn S.E. van Tuyll van Serooskerken

Een liberale visie op

recombinant-DNA -technologie J. T. Berghuijs

Wijziging van het finan-

cieringsstelsel van gezondheidszorg R.J.M. Grove

Om de vrijzinnig- democratische erfenis G. Voerman

Politieke Unie en

Europese Gemeenschap A. Baas

Jan Pronk en de markt G.A. van der List

Is onze taal handelswaar?

P.G.C. van Schie

-

1

3

9

11

b.r.a. 1

15

20

25

30

34

38

(3)

b.r.e. gijzel•

liberaal Reveil nummer 1 1992

De ober en het

aardappelschilmesje

De kosten in de gezondheidszorg rijzen nog steeds de pan uit. Als gevolg van een aantal maatregelen in de jaren tachtig leek er enige tijd sprake van stabilisatie, maar recent is gebleken dat zich wederom aanzienlijke kostenstijgingen voordoen. Zo maakten de ziekenfondsen begin februari jl. bekend, dat zij dit jaar naar ver- wachting maar liefst f 415 mln meer zullen uitgeven aan ziekenhuisverpleging dan zij in oktober vorig jaar nog hadden gedacht. Ook particuliere verzekeraars schijnen met aanzien- lijke na-ijleffecten te worden geconfronteerd.

Door het kabinet wordt er haastig bijverteld, dat het hier vooral om oude rekeningen zou gaan.

Dit in verband met de verrekeningssystematiek in de financiering van ziekenhuizen. Men zou eens kunnen denken, dat deze kostenstijgingen ook maar iets met het Plan-Simons te maken zouden hebben. De kostenexplosie als gevolg dáárvan is inderdaad nog maar net begonnen.

Ook de eerste inkomenseffecten beginnen zich intussen af te tekenen. Het saldo onder aan het loonstrookje deed eind januari velen de schrik om het hart slaan.

Nu de eerste effecten van slechts een deelfase van het Plan-Simons bekend worden, hebben premier Lubbers en staatssecretaris Simons al laten weten dat invoering van een volgende fase zéér zorgvuldig moet worden bekeken. Het Plan- Simons lijkt dus nu al, nu nog maar enkele on- derdelen van de plannen zijn ingevoerd, op losse schroeven te komen staan.

Hoe komt het nu toch, dat de kosten van de gezondheidszorg zo moeilijk beheersbaar zijn?

Genoemd wordt vaak de demografische ontwik- keling. Gedoeld wordt dan op de (dubbele) ver- grijzing. Ook wordt de medisch-technoiO(Jische ontwikkeling als reden van betekenis genoemd.

Het beschikbaar komen van steeds nieuwe, kostbare technieken zou een belangrijke reden zijn van de kostenstijging. Maar een belangrijke reden zou ook kunnen zijn, dat het begrip zorg inmiddels wel erg ruim wordt gedefinieerd. Zo'n

beetje alles wat te maken heeft met het fysieke en "sychische welbehagen van de mens, lijkt er onder te worden begrepen. Het begrip gezond- heidszorg omvat daarmee veel méér dan genees- kundige, heelkundige en verpleegkundige hulp voor de handhaving en het herstel van de gees- telijke en lichamelijke gezondheid.

Gezondheidszorg wordt veel te breed gede- finieerd. Dat is één van de redenen waarom thans keuzen gemaakt moeten worden. Doordat men in de definitie van gezondheidszorg te ver is doorgeschoten, zijn ingrijpende keuzen nood- zakelijk geworden. Niet alles wat kan, mag meer of moet kunnen mogen, wordt dan gesteld. De commissie Dunning heeft hiervoor een aantal criteria opgesteld in het rapport •Kiezen en delen•.

Een andere heel belangrijke factor is gelegen in de organisatie en financiering van de gezond- heidszorg. Het feit dat nu ingrijpende maat- schappelijke keuzen in de zorg moeten worden gemaakt, is niet los te zien van de finan- cieringswijze. Vraag en aanbod zijn in de ge- zondheidszorg heel moeilijk te beheersen. Er is een sterke neiging tot consumptie en produktie als gevolg van een zeer gebrekkig beheersings- mechanisme.

De kern van de zaak is, dat de patiënt de best mogelijke zorg wil en dat de arts zo goed mogelijk hulp wil verlenen, maar dat een derde betaalt of in ieder geval meebetaalt. Men pro- beert de kosten op macro-niveau te beheersen, terwijl zij op micro-nivau worden veroorzaakt.

Jarenlang is geprobeerd het aanbod af te knij-

pen (denk in dit verband bijvoorbeeld aan de

budgettering van ziekenhuizen). Dit ging met

een geweldige hoeveelheid bureaucratie en met

oplopende wachtlijsten gepaard. Maar de kosten

bleken niet goed beheersbaar. Het Plan-Simons

nu beoogt vooral de vraagzijde te beheersen, zo

heet het. Bedoeld wordt dan de budgettering

van verzekeraars. Zij moeten in de toekomst

zien rond te komen met een bepaald budget.

(4)

~

Libereet Reveil nummer 1 1992

Gemakshalve wordt dan gesteld, dat de ver- zekeraars de vraagzijde zouden zijn. Dat zijn zij niet. De vragers zijn de verzekerden i.c. de pa- tiënten; de verzekeraars zijn ·doorgeefluik·.

In het Plan-Simons wordt aan de verzekeraars dus een cruciale rol toegekend om de kosten te gaan beheersen. Zij mogen gaan proberen, wat de overheid niet is gelukt. Dit veronderstelt dat de verzekeraars het gedrag van aanbieders en vragers daadwerkelijk kunnen beheersen en dat verzekeraars op de juiste wijze worden geprik- keld om de kostenontwikkeling te lijf te gaan.

En het is zeer de vraag of het Plan-Simons

d~~r

in voldoende mate in voorziet.

In de eerste plaats ontbreekt het ver- zekeraars (bedoeld worden hier zowel zieken- fondsen als particuliere verzekeraars) aan vol- doende inzicht in de kosten van de zorgverle- ning. Bij andere typen schadeverzekeringen worden vaak de achtergronden, aard en omvang van de schade en de vergoeding vooraf vastge- steld. Dit is in de gezondheidszorg niet het ge- val. Verzekeraars zijn hier •slechts • ad- ministratiekantoren. Zij weten uiteraard wel hoeveel zij aan schade uitkeren, maar kunnen de noodzaak en de efficiëntie van de zorgverlening niet goed beoordelen. Het zal geweldig moeilijk blijken om dit te veranderen. Inzicht in nood- zaak, achtergrond, aard en efficiëntie van zorg is een noodzakelijke voorwaarde voor kosten- beheersing.

In de tweede plaats ontbreekt het ver- zekeraars aan middelen om daadwerkelijk in- vloed op het zorgproces uit te (doen) oefenen.

Het is voor hen buitengewoon moeilijk om een efficiënte zorgverlening te stimuleren. Zij hebben nauwelijks grip op hun eigen verzekerden en evenmin op de zorgverleners. Verzekerden heb- ben onder andere een vrije keuze van artsen en ziekenhuizen, en kunnen dus ook naar de min- der efficiënte gaan. Patiënten kunnen het onder- scheid tussen efficiënte en minder efficiënte niet goed beoordelen. Voorts is sprake van landelijk uniforme tarieven, waarop verzekeraars slechts geringe invloed hebben.

In de derde plaats hebben verzekeraars momenteel ook onvoldoende baat bij beheersing van de kosten. Bedongen baten komen momen- teel automatisch óók bij de concurrenten te- recht.

De gezondheidszorg heeft iets weg van een

•etentje van de zaak •. Omdat een ander betaalt, wordt er te veel geconsumeerd. Indien de ge- zondheidszorg niet zou worden betaald via ver- zekeringen, zouden de kosten vermoedelijk aan- zienlijk lager zijn. Indien men de dokter en het

2

ziekenhuis uit eigen zak zou moeten betalen, zou de rekening veellager zijn. En de kwaliteit misschien niet eens minder. Er is op zich natuur- lijk niets tegen verzekeringen maar het •verzeke- ringseffect • stuwt de kosten omhoog. ledereen praat over hoge kosten, maar zodra er iets aan de hand is, mag geld geen rol spelen. Het ver- band tussen genieten, beslissen en betalen is losgelaten. Er bestaat een geweldig gat tussen macro- en microniveau. Collectief krijgt men de rekening gepresenteerd, die individueel tot stand is gekomen. Individuele, concrete baten tegen- over collectieve, anonieme lasten. ledereen baas in eigen huis en het huis ten laste van de ge- meenschap. Indien men vraagtekens plaatst bij de vaak onnodig hoge kosten, wordt de solidari- teit erbij gehaald. Je hebt de rekening te betalen op straffe van vermeend onsolidair gedrag.

Vergeten wordt dan, dat het juist óók soli- dair is om zuinig met de beschikbare middelen in de gezondheidszorg om te gaan. Solidariteit is óók: aanspraken op dure zorg zoveel mogelijk matigen ten gunste van diegenen, die deze hard nodig hebben. Hiervoor moet de verantwoor- delijkheid voor de gevolgen van individuele keu- zen ook zoveel mogelijk op micro-niveau worden gelegd. Niet alleen de baten maar ook de lasten moeten zo veel mogelijk worden geïnviduali- seerd.

Terugkomend op het Plan-Simons. Het is dus nu aan de verzekeraars en ·het veld• om de kosten te gaan beteugelen. Daartoe moet het Plan-Si- mons de mogelijkheden en prikkels gaan bieden.

Een plan, dat op papier enkele aardige ideeën bevat. Maar ook een plan, dat vrijwel alles de komende jaren overhoop haalt en een blinde vlek heeft voor de belangrijkste oorzaken van de continue kostenstijgingen: het economisch ge- drag op micro-niveau.

Ook de verzekeraars zullen vermoedelijk niet in staat blijken op te boksen tegen de sterke consumptie- en produktieneiging op micro-ni- veau, zolang het terrein van de gezondheidszorg voor het overgrote deel een etentje van de zaak blijft. In het verschiet liggen een kostenexplosie en een forse lastenverschuiving als 95% van het huidige ziekenfondspakket in de basisver- zekering wordt opgenomen, die voor 82% in- komensafhankelijk wordt betaald. Alleen zeer forse eigen risico's en eigen bijdragen kunnen hierop een enigszins matigend effect uitoefenen, maar deze zijn niet aan de orde. Juist met het oog op solidariteit moet het basispakket beperkt zijn. Juist met het oog op de solidariteit moeten belangrijke eigen risico's en eigen bijdragen worden ingevoerd. Deze •remgelden • zijn, ge- geven de neiging tot consumptie en produktie,

/.e.j. t

(5)

~ libert~•l

Reveil nummer 1 1992

l.e.j. engering-11•rt• • •

nodig om op individueel niveau de collectieve kosten te beteugelen. Voorts moet een veel groter deel van de premie onafhankelijk van het inkomen zijn, omdat het inkomen niets met verzekeringen heeft te maken. Het inkomen behoort verzekeringstechnisch irrelevant te zijn.

Risicosolidariteit en inkomenssolidariteit moeten niet door elkaar worden gehaald door staatsse- cretaris Simons, de ober van het basismenu.

Inkomensbeleid is een zaak van de belastingen.

Staatssecretaris Simons had met zijn plannen aanvankelijk nog de sympathie en steun van velen. Zijn plan bevatte, zoals gezegd, een aan- tal heel aantrekkelijke elementen. Maar hij zal de steun van velen verloren hebben toen hij in zijn debat met VNO-voorzitter Rinnooy Kan onom- wonden en expliciet aangaf dat hij met zijn beleid mede de inkomensverhoudingen in dit land beoogt te fatsoeneren.

Migranten op de politieke agenda·

Landelijk staat het mindemedenbeleid weer op de politieke agenda. Maar hoe is de situatie in de gemeenten, waar de migranten zich in grote concentraties hebben gevestigd} Een impressie uit Den Haag, de stad waar 85.000 van de 44 7.000 Hagenaars behoort tot de migran- tengroep.

De discussie over het migrantenbeleid is ge- opend

In september 1991 op een bijeenkomst van de Liberale Internationale heeft Frits Bolkestein gesproken over de integratie van migranten in onze Westerse cultuur. Zijn betoog was toege- spitst op de Islamitische minderheid in ons land.

Kernvraag was: hoe solide is de basis van het Nederlandse minderhedenbeleid: "integratie met behoud van ieders identiteit". Een en ander was dermate prikkelend dat vele beschouwingen in

Van kostenbeheersing lijkt er met de plan- nen van staatssecretaris Simons niet veel te- recht te zullen komen. De gezondheidszorg dreigt, nog meer dan het al was, een etentje van de zaak te worden. De verzekeraars be- schikken slechts over een bot aardappelschil- mesje om de dreigende kostenexplosie te lijf te gaan.

• drs B.R.A. Gijzel is lid van de redactie.

---~~

de media over de waarden en normen van de moslims en hun leefwijze, volgden. Op zich boeiend, maar het grote winstpunt is dat het minderhedenbeleid in zijn totaliteit opnieuw een plaats op de nationale politieke agenda heeft gekregen. Aan de orde is op welke wijze mi- granten, ook zij met een niet-Islamitische ach- tergrond, aan de Nederlandse samenleving deel- nemen c.q. zouden moeten deelnemen.

Het onderwerp buitenlanders houdt de mensen in het land sterk bezig. Ook hen, die in hun dagelijks leven niet of nauwelijks met migranten in aanraking komen. Deze belangstelling reikt overigens verder dan de integratieproblemen.

Het heeft zeker ook betrekking op het toela-

tings- en asielbeleid. Naar mijn oordeel vormt

het feit dat het onderwerp buitenlanders bij de

burgers sterk leeft, voldoende reden voor de

politiek om zich expliciet met het migranten-

(6)

~

Libertiel Reveil nummer 1 1992

vraagstuk bezig te houden. Daarnaast blaast de opkomende vreemdelingenhaat, ook in Neder- land - getuige de aanwezigheid van partijen als Centrum-democraten en Centrumpartij - de hete adem in de nek van de democratische partijen.

Volgens de opiniepeilingen, gehouden in decem- ber 1 991 , zouden de extreem rechtse partijen niet aan aanhang winnen'

1.

Dit bericht stelt me allerminst gerust. Destijds, bij de gemeente- raadsverkiezingen van 1990, kwam de winst van deze partijen in Den Haag van 0 naar 3 zetels niet tot uiting in de opiniepeilingen. Het Vlaamse Blok boekte een grote winst bij de Belgische parlementsverkiezingen van november 1991 . Ook in dit geval lag het aantal behaalde zetels beduidend hoger dan in de voorspellingen was aangegeven. Het verschijnsel dat partijen in werkelijkheid meer zetels behalen dan in de opiniepeilingen wordt voorspeld, komt bij par- tijen met een bedenkelijk karakter wel vaker voor. In het verleden scoorde de toen omstre- den communistische partij in Nederland in de peilingen altijd lager dan bij de verkiezingen zelf.

Een groot deel van de geênquêteerden komt er simpelweg niet voor uit dat men op een obscure partij zal stemmen. De zindelijk denkende Neder- landers, gelukkig de overgrote meerderheid, verwachten terecht dat de democratische par- tijen de problemen in een samenleving be- spreken en oplossingen entameren. Een in- woonster van Den Haag schreef begin januari jl.

een artikel van zes kolommen in de Haagsche Courant met de veelzeggende titel: "Dovemans- oren bij migrantenbeleid, Politici moeten leren luisteren"

2.

Er zijn veel mensen die het gevoel hebben dat problemen die samenhangen met de minderheden niet bespreekbaar zijn in de poli- tiek. Die sfeer moet worden doorbroken. Daar heeft Frits Bolkestein een begin mee gemaakt.

De discussie over het migrantenvraagstuk is inmiddels in volle gang. Een volgend winstpunt kan worden geboekt als deze discussie uitmondt in maatregelen die zo duidelijk zijn, dat zij voor de bevolking herkenbaar tot verbeteringen met betrekking tot het integratieprobleem leiden. Een betere manier om de wind uit de zeilen van extreme partijen te nemen, is er niet. Voorals- nog is onduidelijk waar een en ander toe zal leiden. Duidelijk is wel dat de door Bolkestein aangezwengelde discussie op nationaal niveau, tevens op lokaal niveau, zal worden gevoerd.

Met name in die gemeenten waar zich veel migranten hebben gevestigd. In Den Haag staat thans een bezinning - na zo'n 10 jaar voortkab- belend lokaal migrantenbeleid -voor de deur.

4

De pluriforme Haagse samenleving

In Den Haag is de afgelopen 20-25 jaar het aantal migranten gestaag gegroeid. Zij maken een steeds groter deel uit van de Haagse bevol- king. Volgens het gemeentelijk bevolkingsregis- ter behoren momenteel ruim 83 .000 mensen in Den Haag tot de migrantengroep. In werkelijk- heid zal het aantal migranten hoger liggen. Ook in Den Haag verblijven, net als elders het geval is, mensen illegaal. De migranten vertegenwoor- digen vele nationaliteiten. De grootste groep van circa 32.000 wordt gevormd door mensen met een Surinaamse achtergrond. In Den Haag zijn dat met name de Hindoestaanse Surinamers. De tweede groep bestaat uit Turken, circa 15.000, gevolgd door ongeveer 13.000 Marokkanen. In de twee laatstgenoemde groepen zijn de man- nen oververtegenwoordigd. De overige migran- ten zijn vooral afkomstig uit de Mediterrane landen, de Antillen, Afrika en Kaap Verdiê. Hoe- wel in alle 39 Haagse wijken migranten wonen, is verreweg het grootste deel woonachtig in de oude binnenstadswijken. Wie op zaterdag de hier gelegen warenmarkt bezoekt, zou de indruk kunnen krijgen dat in dat gebied meer alloch- tonen dan autochtonen wonen. Dat is niet het geval. In geen enkele Haagse wijk is het percen- tage hoger dan 50

3.

In de oude stadswijken bevindt zich de goedkope woningvoorraad. Dit is de reden dat migranten zich vooral in deze gebieden hebben gevestigd. Naarmate in Den Haag het stadsvernieuwingsproces voortschrijdt, valt een uitstroom van migranten waar te ne- men naar de goekope woningen in de naoor- logse wijken in Zuid-West Den Haag. Door velen wordt feit in relatie gebracht met het hoge per- centage (1 0%) stemmers bij de gemeenteraads- verkiezingen van 1990 in die gebieden op de Centrumpartij en Centrum-democraten 1986.

Deze partijen zijn sinds 1990 met 3 zetels in de Haagse gemeenteraad vertegenwoordigd. Op sommige basisscholen in de oude wijken zijn nagenoeg alle scholieren van allochtone af- komst. Men noemt dit wel de "zwarte scholen".

Momenteel komt in het basisonderwijs één op de drie scholieren uit een migrantengroep. De verwachting is dat in het jaar 2000 meer dan de helft van de scholieren van allochtone afkomst zal zijn.

Het Haags migrantenbeleid

In de jaren zestig en zeventig werd in Den Haag

geen beleid ontwikkeld dat gericht was op mi-

granten. In die jaren ging men er in Nederland

van uit dat de migranten tijdelijk in ons land

gevestigd zouden zijn. Ook het merendeel van

(7)

Uben~al Reveil nummer 1 1992

de migranten zelf had het voornemen naar het moederland terug te keren. In het begin van de jaren tachtig drong het besef door dat het ver- blijf van migranten van blijvende aard zou zijn.

Dat was het moment dat zowel landelijk als lokaal de eerste aanzet werd gegeven tot de ontwikkeling van een migrantenbeleid. Het on- derwijsvoorrangsbeleid is hiervan een goed voorbeeld. Dit beleid bestond weliswaar al lan- ger, maar in de toekenning van rijksbijdragen werd vanaf dat moment nadrukkelijk rekening gehouden met het aantal allochtone leerlingen per school. Naarmate het aantal migranten toe - nam, nam de beleidsinspanning toe. De speci- fiek voor het minderhedenbeleid bestemde rijks- bijdragen groeiden, evenals de hiervoor uitge- trokken eigen gemeentelijke middelen. Met na- me in het welzijnsbeleid werden middelen voor deze specifieke groepen bestemd. In 1982 werd in Den Haag, op initiatief van de gemeente, een adviesraad voor buitenlanders gevormd. Deze raad, bestaande uit vertegenwoordigers van de meest voorkomende migrantengroepen, advi- seert tot op heden de gemeente bij het te voe- ren migrantenbeleid. Er werd een tweesporen- beleid ontwikkeld : naast het algemene beleid, een categoriaal beleid gericht op de verschil- lende migrantengroepen. Het algemeen beleid werd gewijzigd, in die zin dat méér rekening werd gehouden met de pluriform samengestelde Haagse bevolking. Dit vanuit het streven met het algemeen beleid de migranten naar evenre- digheid te bereiken. Het gemeentelijk voorlich- tingsmateriaal werd bijvoorbeeld in verschillende talen uitgebracht. Extra impuls hiertoe was het feit dat in 1 986 de migranten voor het eerst aan de gemeenteraadsverkiezingen mochten deel- nemen. Ondanks vele inspanningen van ge- meentelijke zijde en de afzonderlijke politieke partijen, bleef de opkomst van migranten achter bij de, overigens lage, opkomst van de autoch- tone bevolking .

Categoraal beleidsspoor

In het kader van categoriale beleidsspoor werd met gemeentelijke subsidies de zelforganisatie van migrantengroepen gestimuleerd. Naarmate het beleid verder vorm kreeg, kregen deze or- ganisaties de beschikking over eigen door de gemeente gesubsidieerde accommodaties. Zij ontplooiden allerlei welzijnsactiviteiten voor de eigen bevolkingsgroep, die in de vorm van pro- jectsubsidies werden gehonoreerd. Aan het tweesporenbeleid werd in de tweede helft van de jaren tachtig een nieuwe geldstroom toege- voegd: het door het Rijk geêntameerde ach- terstandsgebiedenbeleid. In deze jaren werd

namelijk duidelijk dat in bepaalde gebieden de problemen culmineerden. In deze wijken ver- keerden zowel allochtonen als autochtonen in een situatie met weinig perspectief: hoge werk- loosheid, laag opleidingsniveau, slechte huis- vesting en een lagere dan gemiddelde levensver- wachting . Met de extra bijdragen die de ge- meente in het kader van het achterstandsgebie- denbeleid ontving, werd het algemeen en cate- goriale beleid voor de betreffende wijken geïn- tensiveerd. Er werden extra maatregelen in de sfeer van scholing en werkgelegenheid geno- men. Voor het gemeentelijk personeelsbeleid werden streefcijfers gehanteerd om te bevorde- ren }lat migranten naar evenredigheid in het ambtelijk apparaat vertegenwoordigd zouden worden. De vacaturestop was niet van toepas- sing op deze groepen. De laatste jaren vormen de jongeren, de vrouwen en de mesjes, speciale doelgroepen binnen het Haags migrantenbeleid.

Nu, na ruim tien jaar, beslaat het migrantenbe- leid nagenoeg alle beleidsterreinen, gecoördi- neerd door een der wethouders. Naast alle alge- mene maatregelen, waaronder bijvoorbeeld het onderwijsvoorrangbeleid, waarin jaarlijks zo'n

f 40 mln. omgaat, wordt in het kader van het categoriale beleid in Den Haag ruim f 23 mln, besteed aan een programma van activiteiten voor de Haagse etnisch culturele groepen.

Is het migrantenbeleid effectief?

In het Sociaal Cultureel Rapport van 1 990 van

het Sociaal en Cultureel Planbureau

4

wordt

gewezen op de overproductie van beleid . Dit

fenomeen kent verschillende verschijningsvor-

men. In de eerste plaats komt het nagenoeg

nooit voor dat niet-gehaalde beleidsdoelstel-

lingen worden geschrapt. In de tweede plaats

blijken de overheidsbezuinigingen te leiden tot

meer complexe regelgeving, omdat met beperk-

tere middelen naar verschillende groepen gedif-

ferentieerd, het beleid wordt voortgezet. Ten-

slotte kent de politiek een immanente drang tot

voortdurende beleidsontwikkeling. De beleidsuit-

voering krijgt niet alleen weinig aandacht, maar

wordt door de politiek vaak niet eens af-

gewacht. Wanneer het beleid nog nauwelijks is

geïmplementeerd, leiden nieuwe inzichten al-

weer tot nieuw beleid. De Rijksoverheid maakt

zich volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau

aan bovengenoemde vormen van overproductie

van beleid schuldig. Ik ben van mening dat dit

fenomeen zich in al zijn vormen ook op lokaal

niveau voordoet. De Gemeente Den Haag vormt

hierop geen uitzondering . Daarnaast constateer

ik dat in een aantal gevallen de beleidsdoelstel-

lingen niet of nauwelijks worden geoperationa-

(8)

Liber1111l Reveil nummer 1 1992

liseerd. Dit heeft tot gevolg dat, mocht de poli- tiek in weerwil van de gebruikelijke geringe interesse voor de beleidsuitvoering, ge

i

nteres- seerd zijn in de beleidsresultaten, de effecten niet meetbaar blijken te zijn.

In het denken van de Haagse politici is evenwel een omslag waarneembaar. Mede ingegeven door de slechte financiêle situatie van de ge- meente, is het besef gegroeid dat de vraag naar zichtbare beleidsresultaten relevant is. Steeds meer wint het inzicht terrein dat de beleids- evaluatie een essentieel onderdeel van het be- leidsproces vormt. De inmiddels met beleids- evaluaties opgedane ervaring heeft geleerd, dat niet nader geoperationaliseerde beleidsdoelstel- lingen, een goede beleidsanalyse uitsluit. Boven- dien, passend in de huidige tijdgeest van de terugtredende overheid en overigens gedwon- gen door de financiêle tekorten, heeft de Haag- se Gemeenteraad zich onlangs uitgesproken in het voorjaar van 1992 drastisch te snoeien in het gemeentelijk takenpakket. De bezinning op wat in de jaren negentig nog wel en wat niet meer als een taak van de gemeente Den Haag kan worden aangemerkt, zal ertoe leiden dat bestaand beleid wordt geschrapt. Bijna als van- zelf zal hierdoor de neiging voortdurend nieuw beleid te ontwikkelen worden teruggedrongen.

Tegen de hierboven geschetste achtergrond is het niet verwonderlijk dat de vraag of tien jaar Haags lokaal migrantenbeleid effectief is ge- weest, in zijn algemeenheid niet kan worden beantwoord. Slechts voor enkele beleidsonder- delen of voor bepaalde projecten kunnen de missers en successen worden aangegeven. Zo boekte het gemeentelijk personeelsbeleid be- scheiden successen. Sommige streefcijfers wer- den gehaald. Een werkgelegenheidsproject van de gemeentelijke dienst verzorging en verpleging om migrantenmeisjes op te leiden voor een verzorgend beroep mislukte grotendeels. Men had geen rekening gehouden met de culturele barrière van moslim-meisjes om mannelijke pa- tiênten te verzorgen. Het is evenmin verwonder- lijk dat de Haagse politici de vraag stellen of het beleid het beoogde resultaat afwerpt. Bij gebrek aan harde gegevens over de situatie van tien jaar geleden en bij gebrek aan operationalisering van de doelstelling "bevordering van de par- ticipatie van migranten tot volwaardig lid van de samenleving" is een echte analyse van het mi- grantenbeleid niet mogelijk. De vraag die in discussies wel wordt opgeworpen of het beleid wellicht zelfs tegenovergestelde effecten heeft gesorteerd, is ook niet te beantwoorden. Maar wie om zich heen kijkt, moet wel tot de con- clusie komen dat de beleidsintenties weliswaar

6

te waarderen zijn, maar dat de beleidsresultaten mager zijn. Alom is bekend dat de werkloosheid onder migranten beduidend hoger ligt dan onder autochtonen. Deze verhouding ontwikkelt zich verder in ongunstige zin. Dat is ook in Den Haag het geval. Per 1 januari 1990 waren circa 32.000 Hagenaars werkloos (16% van de af- hankelijke beroepsbevolking). 31% van de werk- lozen behoort tot een etnisch culturele minder- heidsgroep; 36% hiervan zijn Turken en Marok- kanen. Het aantal Haagse werklozen is in 1990 ten opzichte van 1989 licht gedaald, maar on- der migranten gestegen. Zij zijn bovendien fors vertegenwoordigd in de groep die langer dan drie jaar werkloos is

6

Bekend is eveneens dat migrantenjongeren meer dan evenredig met politie en justitie in aanraking komen. Een on- derzoek onder werkloze Haagse Marokkaanse jongeren in 1990, noemde in dit verband een percentage van ruim 60

6.

Wellicht minder bekend is het feit dat migran- tenvrouwen meer dan evenredig zijn vertegen- woordigd in opvangcentra, zoals de Blijf-van- mijn-lijf-huizen. Daarentegen zien we dat mi- granten flink zijn ondervertegenwoordigd in bijvoorbeeld het middelbaar en hoger onderwijs.

De situatie van migranten in het algemeen lijkt aldus nu niet beter dan tien jaar geleden. Er zijn bovendien geen tekenen aanwezig dat dit op termijn wel het geval zal zijn. Wat we wel kun- nen vaststellen is dat de tolerantie ten opzichte van migranten, buitenlanders in het algemeen, afneemt, Hoewel bijvoorbeeld het gemeentelijk beleid met betrekking tot de woningtoewijzing in de loop der jaren arbeidsintensiever is gewor- den met huisbezoeken en zogenaamde "portiek- gesprekken" om het samenleven tussen autoch- tonen en allochtonen in goede banen te leiden, neemt het aantal conflicten in wooncomplexen toe. Kortom, het gaat niet goed met de migran- ten, de overheidsvoorlichting, de inspanning van het onderwijsveld, de voorbeeldfunctie van het gemeentelijk personeelsbeleid, ten spijt. Indien de migrantengroep, die bovendien in omvang nog steeds toeneemt, blijvend dan wel nog zeer langdurend tot de laagste regionen van de sa- menleving zal behoren, zal toenemende stigma- tisering en discriminatie het gevolg zijn. Dit is slecht voor de migranten zelf, maar het zal ook de samenleving ontwrichten. Een andere aanpak is dus nodig, maar welke 7

De toekomst van het Haagse migrantenbeleid

De Haagse Gemeenteraad heeft bij de begro-

tingsbehandeling in november 1991 een VVD/-

PvdA/D66-motie aangenomen over het minder-

(9)

Libet71el Reveil nummer 1 1992

hedenbeleid. Hierin wordt voorgesteld het hui- dige beleid te herijken en hiertoe werkconferen- ties te organiseren. De Haagse politici zijn aldus eensgezind in hun opvatting dat het migranten- beleid opnieuw dient te worden bekeken. Of zij ook eensgezing zijn over de wijze waarop de problemen moeten worden aangepakt, waag ik te betwijfelen.

Het op nationaal niveau gehouden pleidooi van premier Lubbers voor verdergaande organisatie van minderheden in eigen kring, vindt op lokaal niveau willig oor bij de Haagse CDA-fractie. Met deze benadering wordt teruggegrepen op het verzuilingsmodel van de afgelopen eeuw. De periode dat Nederland was opgedeeld in ge- scheiden wereld- en levensbeschouwelijke groe- peringen, ligt achter ons. De zuilen waarbinnen het emancipatiestreven van gelijkdenkenden gestalte kreeg, zijn afgebrokkeld. In Nederland is de individualisering van de burger een feit, dat ook een CDA-politicus niet kan loochenen. Het is curieus dat er hedendaagse politici zijn die menen dat een overleefd typisch Nederlands organisatiemodel kan worden toegepast om niet-Naderlanders in de 21 e-eeuwse Neder- landse samenleving te integreren. In deze bena- dering zou de verheffing van de migranten via de Marokkaanse omroep, de Turkse onder- wijskoepel etc. etc. leiden tot ingroei in de Ne- derlandse samenleving. Dit betekent een decen- nialang per migrantengroep separaat ontwikke- lingsproces, afgescheiden van dat van de Neder- landse gemeenschap. Voor de migranten een lange en wel zeer moeizame weg om in te bur- geren. Dat is ook de visie van W.A. Shadid, die recent in een NRC-artikel kritische kanttekenin- gen plaatste bij de haalbaarheid en effectiviteit van een Islamitische zuil in Nederland

7.

Ook niet onbelangrijk lijkt me de vraag of al die alloch- tone zuilen en zuiltjes die in de 21 e-eeuwse Nederlandse samenleving verrijzen, op accep- tatie van de autochtone Nederlanders zouden mogen rekenen. Het CDA lijkt echter op deze koers af te stevenen. De fractievoorzitter van deze partij in de Haagse Gemeenteraad stelde onlangs: • migranten moeten meer dan nu het geval is hun identiteit kunnen beleven. Ik denk bijvoorbeeld aan eigen scholen". En "migranten moeten eigen organisaties oprichten en van daaruit integreren"

8.

De Haagse PvdA signaleert dat de zelforganisa- ties van migranten belemmerend kunnen werken op het integratieproces, omdat zij de mogelijk bieden dat "migranten zichzelf opsluiten in oude gewoonten"

8.

D66 is van mening dat de politiek zich tot op heden te weinig heeft bekommerd

om te integratie van migranten. De koers moet worden verlegd van "het zorgen voor" naar het prikkelen van de verantwoordelijkheid van mi- granten, aldus deze partij

8.

De Haagse VVD-fractie is van mening dat voor de migranten betaalde arbeid de beste toegang tot de integratie in onze samenleving vormt. De bevordering van de deelname van migranten aan de arbeidsmarkt zal speerpunt van het beleid moeten gaan worden. Resultaten kunnen alleen worden geboekt indien wordt gekozen voor een minder vrijblijvende aanpak dan de huidige. Dit houdt in dat de deelname aan arbeidsgerichte scholing en arbeidservaringsprojecten, naast de deelname aan cursussen in de Nederlandse taal, verplicht gesteld moeten kunnen worden.

Zoals eerder gesteld, is in Den Haag de werkloosheid onder migranten zowel veel hoger als langduriger dan die onder autochtone Neder- landers. Bovendien dient ment zich hierbij het volgende te realiseren. Momenteel is er geen noemenswaardig verschil tussen autochtonen en allochtonen voor wat betreft het aandeel van de potentiêle beroepsbevolking op de totale bevolking. Dit zal zich evenwel wijzigen op grond van de verschillen in leeftijdsopbouw van beide groepen. Het aandeel van de potentiêle beroepsbevolking op de bevolking neemt af bij de autochtonen. Bij de migranten neemt dit juist toe

9

De gemeente Den Haag was een der eer- ste gemeenten in Nederland die in 1987 koos voor een individuele benadering van de lang- durig werklozen. Hiertoe werd samen met het arbeidsbureau een projectorganisatie opgericht.

Deze organisatie riep de langdurig werklozen die in het bestand van het arbeidsbureau voorkwa- men, op voor een individueel gesprek. Vervol- gens werden de kandidaten geplaatst in een scholingsproject of een arbeidservaringsplaats, waarna individuele begeleiding plaatsvond gedu- rende de eerste periode in een betaalde functie.

Bij de start van de organisatie was de non-res- pons op de oproep voor het oriênterende ge- sprek zeer hoog, circa 40%. Dit is inmiddels, ook vanwege de toepassing van sancties op de uitkering, sterk verbeterd. In 1991 gingen met behulp van deze organisatie ruim 1900 lang- durig werklozen aan de slag. Van hen is 40%

migrant. Nochtans kan niet van alle werklozen

worden gezegd dat zij zich veel inspanningen

getroosten om aan de slag te komen. De cijfers

waarop ik me baseer, dateren overigens uit

1988. 60% van de Surinamers en Antillianen is

bereid om een opleiding te volgen als dit reêel

uitzicht biedt op werk. Voor Turken en Marok-

kanen ligt dit op 30 à 40%. Het opdoen van

werkervaring door "werken met behoud van

(10)

Liberaal Reveil nummer 1 1992

uitkering" geven nog lagere percentages te zien:

resp. 12 en 34

10.

Mijn redenering is kort samengevat als volgt:

Het is noodzakelijk dat de migranten in de Ne- derlandse samenleving integreren. De beste toegang hiertoe vormt het hebben van betaald werk. Gezien het hardnekkige karakter van de hoge werkloosheid onder migranten, kunnen de werkgelegenheidsmaatregelen voor migranten geen vrijblijvend karakter hebben.

De gedachte aan een niet-vrijblijvende aan- pak is niet nieuw, en krijgt geleidelijk aan meer draagvlak. Zo vroeg de directeur van de ge- meentelijke Haagse Sociale Dienst zich recent nog af of het langzamerhand niet geoorloofd is om meer middelen in te zetten om de integratie in de samenleving af te dwingen

11.

Hij stelde onder meer voor alle migranten te verplichten deel te nemen aan een "introductieprogramma in Nederland" : een cursus over het reilen en zeilen van de Nederlandse samenleving met als onderwerpen taal, cultuur, gewoonten, rechten en plichten. Liberalen vinden, uitgaande van de gedachte dat de ontplooiing van ieder individu, ongeacht zijn afkomst, bijdraagt aan de samen- leving in zijn totaliteit. het alleszins gerechtvaar- digd dat tegenover de rechten die iedereen in Nederland heeft. ook plichten staan. Het recht om aan de welvarende Nederlandse samenleving deel te nemen, brengt verplichtingen aan die zelfde samenleving met zich mee. De leerplicht- wet is er één van. Is het dan niet gerechtvaar- digd dat de migranten die niet aan het Neder- lands onderwijs hebben deelgenomen, alsnog te verplichten zich de kennis die nodig is om toe- gang tot de arbeidsmarkt te krijgen, eigen te maken? De verplichte deelname aan een intro- ductiecursus over het functioneren van de Ne- derlandse samenleving lijkt me een effectieve eerste opvang van migranten . Bovendien een vorm die waarschijnlijk meer bijdraagt aan het zich thuisvoelen in een vreemde samenleving, dan veel van de tot nu toe ontplooide wel- zijnsactiviteiten.

Het is evenwel niet uitsluitend de achterstand in geschiktheid voor de arbeidsmarkt, die een rol speelt bij de hoge werkloosheid onder alloch- tonen. De huivering en in een aantal gevallen de onwil van bedrijven om migranten aan te stel- len, is zeker een aspect dat meespeelt. Tegen die achtergrond beoordeel ik het VVD/Groen Links Initiatief in de Tweede Kamer om te ko- men tot een Wet Bevordering Arbeidskansen Mi- granten positief. Dit kan ertoe bijdragen dat bij de beoordeling van mensen op geschiktheid een

8

bepaalde functie te vervullen, minder dan thans het geval is, de allochtone afkomst een rol speelt.

Tot slot

Om op lokaal niveau genoemd beleid te realise- ren, zal aan een aantal maatregelen moeten worden voldaan. In de eerste plaats dient de Rijksoverheid de verplichte deelname van mi- granten aan de hierboven beschreven cursussen in te voeren. In de tweede plaats dienen binnen de financiële middelen die de Rijksoverheid en de gemeentelijke overheid voor het migranten- beleid beschikbaar hebben, verschuivingen te worden aangebracht. Meer middelen ten gunste van het arbeidsmarktgerichte beleid, ten koste van andere veelal versnipperde activiteiten voor migranten. Voor de gemeente Den Haag bete- kent dit dat geleidelijk aan het categoriaal beleid wordt beperkt, ter versterking van het algemene beleid. De weg naar mogelijke hernieuwde ver- zuiling wordt afgesneden. Als voorbeeld: geen subsidiëring van welzijnsactiviteiten voor spe- ciale migrantengroepen, maar de subsidie aan algemene club- en buurthuiswerk afhankelijk stellen van het bereiken van de in dat gebied woonachtige migranten. Wellicht is de real- locatie van middelen onvoldoende om een op de aard en omvang van de migrantengroep afge- stemd cursusaanbod te realiseren. Zo zal er voor de eerste opvang een introductiecursus ontwikkeld moeten worden. In het volwas- senenonderwijs zullen meer plaatsen voor basiseducatie (wachtlijst van circa 1 000 migran- ten in Den Haag) en de taalcursussen gecreêerd moeten worden. Het tekort aan lesgevenden voor deze cursussen moet eveneens worden weggewerkt. De kosten van de huidige gebrek- kige integratie zijn niet te kwantificeren. Wat kost het een samenleving bijvoorbeeld aan lang- durige bijstandsuitkeringen, begeleiding van ontspoorde migrantenjongeren, de opvang van totaal ontredderde migrantenvrouwen7 Een betere integratie werkt kostenbesparend. Een investering in het potentieel dat migranten onze samenleving kunnen bieden, zal ik in de Haagse Gemeenteraad graag verdedigen.

1 . NRC Hendelsblad. 31 december 1 991, voorpagina.

2. Haagsche Courant, 31 december 1991, p. 2.

3. Haagse minderheden in cijfers 11, Vereniging Nederlandse Gemeenten, afd. Sociaal-geografisch en Bastuurskundig Onderzoek, Dan Haag, nov. 1991, p. 6.

4. Sociaal en Cultureel Rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau, Dan Haag, 1990, p. 14.

tJ.h. tOJ

(11)

e.h. toxopeus •

Ubereel Reveil nummer 1 1992

5.

Arbeidsmt~rktbeleid

en werkgelegenheidsprojecten,

Voortganganotitie 8 van 1eptember 1989 -1eptember 1991, Gemeente Den Heag.

6. Ik wil een sme//e weg volgen, Sociale ri1ico'1 en kan1en onder werkloze Marokkaan1e jongeren In Den Haag,

P.

van Gelder en J. Sijtma, 1990.

1. "Een i1lamiti1che zuil i• onhaalbaar", in: NRC Hen- de/sbled, 6 januari 1991, p. 9.

8. "De migrent al• kan1arme Nederlander", Interview• met fractievoorzinera in Den Haag, RCB-bulletin, jaargang 1, december 1991 .

9. Heegse minderheden in cijfers 1/, Vereniging Nederlendse Gemeenten, afd. Sociaai-Geografilch en Be1tuur1kunde Onderzoek, Den Haag, nov. 1991, p. 10.

Gastcolumn

1 0.

Arbeidsmt~rkt

en etnisch-culturele groepen in Den Hesg,

Gemeente Den Haag, april 1988, pp. 5 en 29.

11. Nieuwjaar~toe1praak dr1. S.J. van Driel, 2 januari 1992.

Dit artikel werd begin januari ge1chreven. De later ver- Ichenen literatuur over dit onderwerp i• niet meer In deze bijdrage verwerkt.

• • drs. L.E.J. Engering-Aarts is voorzitter van de WD-fractie in de Haagse Gemeenteraad.

- - 41/J-

Fameus Europajaar

De omstandigheid dat ik schrijf in het begin van 7 992, het fameuze Europajaar, brengt mij ertoe te beginnen met over de komst van dat Vere- nigd Europa iets te zeggen. 7 99 7 werd geken- merkt door uitlatingen over de noodzaak dat wij ons moesten voorbereiden, opdat Nederland in dat Verenigd Europa zijn eigen rol zou kunnen vervullen. Wat mij opviel was dat zo velen ei- genlijk maar vaag konden aangeven waarheen we koersen. De liberale Europarlementariër De Vries was een welkome uitzondering. Het zou nuttig zijn in het Parlement eens een goed debat over dat Europa te houden, opdat de burgerij een duidelijk beeld zou krijgen van wat haar te wachten staat en hoe de verschillende politieke partijen vinden dat het moet. Uit de voorstellen tot wijziging van onze bestuurlijke organisatie blijkt dat niet. Die, zo lijkt mij, komen eerder voort uit frustraties van bestuurders, ontstaan door de huidige situatie.

Eén zo'n voorstel is de samenvoeging van een (per voorstel wisselend) aantal provincies tot landsdelen. Die landsdelen zouden dan beter opgewassen zijn tegen de concurrentie met het buitenland. Onzin. Willen we kunnen spreken van gelijkwaardigheid in oppervlakte en inwo- nertal met de Duitse deelstaten, dan moeten we

aan onze zijde heel Nederland rekenen. Een ander voorstel betreft de Randstad. De grote steden daar tobben met van alles. Om Parijs, Londen en Brussel het hoofd te kunnen bieden wordt één Randstad-autoriteit gepropageerd.

Alleen al uit een aantal publikaties over dit on- derwerp in NRC Handelsblad wordt duidelijk dat tegen die gedachte van één Randstad-autoriteit zwaarwegende bezwaren zijn in te brengen.

Over deze zaken heb ik al eens geschreven in Provincie en Gemeente: dat herhaal ik dus niet.

Ik merk nog wel op dat de problemen van de grote steden - meer dan het komende Verenigde Europa - aanleiding tot die gedachte waren. En dat die problemen binnen de bestaande bestuur- lijke structuur heel wel kunnen worden opge- lost.

Datzelfde geldt voor de reorganisatie van de politie. Reorganisatie tot één soort politie is nodig, niet vanwege Europa. Maar politieregio's, waarvan het beheer berust bij één burgemees- ter, lijken me zeer ongewenst.

Tot mijn voldoening las ik dat uit een - ken-

nelijk uitgelekt - advies van de Raad van State

blijkt dat de Raad het beheer wil zien opge-

dragen aan de Commissaris der Koningin, met

verantwoording aan de staten. Daar ben ik al

(12)

~

Ubera•l Reveil nummer 1 1992

jaren voorstander van. Het betekent provinciale politie met aparte regelingen voor de grote ste- den. Ik vrees met bange vreze dat toch het huidige voorstel zal worden doorgezet. Zo gaat het tegenwoordig: een grote structurele wijzi- ging van een deel van ons bestel wordt op sta- pel gezet. Het wordt, zoals dat heet, gefaseerd ingevoerd en tegen de tijd dat de grote be- zwaren worden onderkend, is het proces al bijna onomkeerbaar geworden. Het zogenoemde plan- Simons is een testcase in dit opzicht. Ook daar- bij dreigt het "point of no return".

De volgende enorme wijzigingsoperatie is die van de rechterlijke organisatie. Met name tegen de integratie van de administratieve en gewone rechtspraak zijn vele, en zware, beden- kingen in te brengen. Het is een gecompliceerde materie. Vooropgesteld worden: de wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de algemene Wet bestuursrecht, de wijziging van de Wet op de Raad van State, en de wijziging van de Beroepswet, van de Ambtenarenwet

1929 en ander wetten en intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschik- kingen. Het zou mij niet verbazen als de Raad van State over dit complex (er zijn al eerdere deeladviezen) een zeer kritisch advies zou uit- brengen. Ook in dit geval hebben we te maken met invoering in fasen, met een rijdende trein en dus met de vraag of het "point of no return" zal zijn bereikt voordat de gehele zaak goed is door- dacht.

Ter lezing beveel ik aan het - volstrekt niet polemische- opstel van J.M. Polak, "Integratie van administratieve en _ gewone rechtspraak" in de bundel "Met hoofd en hart" aangeboden aan prof.mr. J.C.M. Leyten en het daarin genoemde artikel van A. Mulder in N.J.B., 1989, p. 1080.

Mij komt het voor dat de justitiabelen, en om hen gaat het allereerst, met deze herziening van ons bestel niet gebaat zijn. Hoe bijvoorbeeld denkt de minister de eenheid van recht te be- waren bij spreiding van de rechtspraak over 19 rechtbanken en vijf hoven die (nog) geen erva- ring hebben met de administratieve rechtspraak 7

Ik betreur het dat de Raad van State groten- deels ontmanteld zal worden en, op termijn, mogelijk alleen de wetgevingsadvisering over- houdt. Terzijde merk ik op dat de dagelijkse toepassing en interpretatie van onze uitgebreide administratieve regelgeving de leden van de Raad van State een extra aan praktische erva- ring geeft die ten goede komt aan de advisering.

10

- - - - - - - - -- - - - - =

Maar: het geloof in het heil van de integratie lijkt welhaast heilig. Hoe komt het toch dat het zo kan gaan? Ik heb het begin meegemaakt van de wording van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek, toen wijlen prof. Meijers aan het werk was. Het heeft vele jaren geduurd voor het N.B. W. geheel kon worden ingevoerd. Maar de operatie lijkt me geslaagd. Daar tegenover heb ik als Kamerlid de totstandkoming van de Mammoetwet meege- maakt. Die operatie acht ik niet geslaagd. Tus- sen beide gevallen zie ik een groot verschil.

Meijers, groot jurist, was bezig met zijn vak, zijn specialisme. Hij werd niet gedreven door eer- zucht of politiek gewin. Wat hij begon is in vele jaren door anderen op dezelfde wijze voortgezet.

Wijlen minister Cals, die de Mammoetwet wilde invoeren, was stellig zeer ambitieus en had te maken met de zorg voor het politiek prestige.

Eenmaal begonnen, kon hij niet meer terug.Hij wilde zelf de zaak voltooien.

Ik ben weleens bezorgd dat die laatste in- vloeden ook kunnen werken in de gevallen die ik hiervoor noemde. Er is natuurlijk veel meer, er zijn veel meer invloeden die op het wetgevings- proces inwerken, zoals een uitgebreid en gede- tailleerd regeerakkoord en de spanning binnen een coalitie. Bewindslieden en Kamerleden heb- ben daarmee te maken. Het zou goed zijn als eens een poging zou worden ondernomen om deze invloeden te analyseren. Zeker liberalen hechten aan gedegen, weloverwogen en niet té veel wetgeving. Zij hechten ook aan het gema- tigd dualisme in ons staatsbestel. Zeer uit- voerige, gedetailleerde regeerakkoorden doen aan beide zaken ernstig afbreuk.

• mr. E.H. Toxopeus is minister van Staat en oud-minister van Binnenlandse Zaken, oud-com- missaris van de Koningin van de provincie Gro- ningen en oud-lid van de Raad van State.

--~-

-

(13)

11.e. ven tuy/1 ven 11erooskerlcen •

Ubemel Reveil nummer 1 1992

Liberaal milieubeleid moet meer marktconform zijn

Een milieubeleid dat meer gebruik maalct van fi- nanciéle prikkels is effectiever voor het milieu en beter voor de economische groei. De WO zou zich sterk voor dit beleid moeten uitspreken.

Inleiding

Sedert eind 1988 staat het milieu weer sterk in de belangstelling. Het te voeren milieubeleid was mede aanleiding tot de val van het kabinet lubbers 11 en bij de verkiezingen van september 1989 speelde de aandacht voor het milieu een grote rol. Hierbij stond niet zo zeer de effecti- viteit van het te voeren milieubeleid centraal, maar vooral hoeveel de diverse politieke partijen

"aan het milieu wilden besteden". Dit zou een maatstaf zijn voor hoeveel men voor het milieu over heeft. De VVD had zich in de verkiezings- strijd kunnen profileren door een marktconform milieubeleid voor te staan en er op te wijzen dat een dergelijk beleid voor zowel het milieu als ook voor de economie het beste resultaat ople- vert. In dit artikel zal deze stelling worden toe- gelicht.

Het milieu economisch bezien

Economisch kan het milieu gezien worden als zowel een produktiemiddel als een con-

sumptiegoed. leder produktieve activiteit belast immers het milieu in meer of mindere mate en de mens heeft een schoon milieu nodig om in te leven. Wel kent het milieu een zeker regenera- tief vermogen: wanneer het niet al te zwaar belast wordt -bijvoorbeeld door emissie van koolzuur-, herstelt het zich vanzelf. Zolang de produktie zodanig is dat het milieu zich van de · aantasting herstelt, is er sprake van een even- wichtige situatie. lange tijd kon daarom het milieu als onuitputtelijk en onverwoestbaar wor- den beschouwd. De economische bedrijvigheid is echter dermate toegenomen dat het milieu zich thans niet meer van de aantasting kan herstellen. Dat betekent dat het milieu een

schaars goed is geworden, en in dat opzicht zich niet onderscheidt van andere bij de produk- tie en consumptie betrokken goederen.

In tegenstelling tot vele andere goederen, kan het milieu niet zonder meer in afzonderlijke stukjes verhandeld worden. Evenals recht- spraak, defensie en binnenlands bestuur is het milieu een collectief goed. Dit betekent dat voor een goed beheer van het milieu een duidelijke rol voor de overheid is weggelegd. De overheid dient het milieu zodanig te beheren dat de ver- vuiling die noodzakelijkerwijs met ieder produk- tieve activiteit gepaard gaat, binnen de regene- ratieve capaciteit van het milieu blijft. Dit is bij uitstek een vraagstuk van openbare financiên.

Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen de reeds bestaande vervuiling van het milieu (de voorraad) en de verdere belasting van het milieu (de stroom).

Voor het ongedaan maken van de reeds be- staande vervuiling kunnen in de meeste gevallen de vervuilers uit het verleden niet meer aange- sproken worden. Dit betekent dat de kosten die er mee gemoeid zijn uit de algemene middelen moeten worden gefinancierd. Deze kosten staan daarmee op gelijke voet als uitgaven aan -bij- voorbeeld- onderwijs of cultuur.

Van groter belang is de vraag hoe de over- heid zo efficiênt mogelijk de stroom vervuiling kan beperken. Aangezien de vervuiling die bij de produktie of consumptie van goederen ontstaat zonder overheidsbemoeienis niet aan de ver- vuiler in rekening wordt gebracht, is sprake van externe effecten. Kernprobleem is hoe deze externe effecten zo marktconform mogelijk te internaliseren, ofwel aan de producent - en uit- eindelijk aan de gebruiker - in rekening te bren- gen.

Reeds in 1972 heeft de OESO in dit ver- band het principe aanvaard dat de vervuiler betaalt

1·

Deze afspraak met betrekking tot het

"polluter pays principle" (ppp) had in de eerst

plaats tot doel om concurrentievervalsing te

voorkomen

2.

Het gaat er evenwel niet alleen om

(14)

liber~~•/ Reveil nummer 1 1992

dat de vervuiler betaalt, maar vooral ook hoe de vervuiler betaalt.

Miliei.Hnstrumenten

De belangrijkste milieu-instrumenten waarover de overheid kan beschikken zijn:

• directe regulering

• subsidies/fiscale faciliêring

• bestemmingsheffingen

• regulerende heffingen

• verhandelbare emissierechten

• juridische actie

Directe regulering houdt in dat de overheid rechtstreeks gedragsnormen oplegt door middel van verboden, geboden of vergunningen.

Door middel van subsidies kan de overheid be- drijven of individuen tot bepaald gedrag stimule- ren. De subsidies kunnen gericht zijn op het gebruik van bepaalde technieken of produkten of op het doen van onderzoek en ontwikkelen van nieuwe technologieên. Het geven van een belastingvoordeel komt in feite neer op het verstrekken van een subsidie.

Bestemmingsheffingen worden opgelegd om bepaalde kosten die met de reiniging van vervui- lende activiteiten gemoeid zijn, te dekken. Het bedrag dat daarbij in rekening wordt gebracht kan gerelateerd zijn aan de omvang van de door de overheid geleverde prestatie.

Regulerende heffingen beogen de vervui- lende activiteiten terug te dringen door aan de vervuiler kosten in rekening te brengen die gere- lateerd zijn aan de mate waarin het milieu ver- vuild wordt.

De overheid kan ook de maximaal toelaat- bare vervuiling tevoren vaststellen en de hieraan gerelateerde emissierechten bij opbod aan de bedrijven verkopen, die deze rechten onderling kunnen verhandelen. Dit instrument benadert het meest de gedachte van de overheid als beheerder van het collectief goed milieu, waarbij uiteindelijk de maximaal toelaatbare vervuiling zodanig moet zijn dat het milieu zich van deze vervuiling kan herstellen.

Theoretisch bestaat de mogelijkheid dat de vervuiling niet door de overheid zelf, maar door particulieren wordt tegengegaan doordat zij de vervuiler aansprakelijk stellen voor de door hen als gevolg van de vervuiling geleden schade. Dit vereist echter dat de benadeelde partij duidelijk aan te wijzen en goed georganiseerd is en dat er een causaal verband te leggen is tussen het handelen van de vervuiler en de door de bena- deelde partij geleden schade. Dit zal bij milieu- problemen zelden het geval zijn, behoudens bij zeer locale schade.

12

Welk instrument heeft de voorkeur?

Vooropgesteld zij dat er geen enkel instrument is dat in alle gevallen de voorkeur verdient

3.

Dit neemt niet weg dat er wel een uitspraak gedaan kan worden over welk instrument in het alge- meen het meest efficiênt is en het minste scha- delijke neveneffecten kent.

Reguleringen en verboden bieden het voor- deel dat zij de beoogde gevolgen - althans in theorie - onmiddellijk teweeg brengen. Directe regulering is bij uitstek geschikt om de emissie van stoffen tegen te gaan die zeer schadelijk zijn voor het milieu en waarvan men de emissie geheel wil verbieden.

Directe regulering is evenwel minder ge- schikt om de emissie te regelen waarvan de schadelijke uitstoot onvermijdelijk is, maar die men desalniettemin wil verlagen. In dat geval moet de regelgeving - door middel van vergun- ningen en ontheffingen - discretionair worden vastgesteld. Dit laatste houdt niet alleen een sterker belasting van het ambtelijk apparaat in - met verregaande bureaucratisering -, maar bren- gt ook het ingrijpen in de markt met zich. Zo zal de regelgever zich een oordeel moeten vormen over hoe groot de toegestane emissie per bedrijf mag zijn. Indien dit op basis van de vervuiling in het verleden geschiedt, brengt dit een nadeel met zich voor nieuwe bedrijven en bedrijven die hun produktie vergroten, hetgeen doorgaans de meer efficiênte bedrijven zullen zijn. Door directe regulering worden in dit geval de minder effi- ciênte bedrijven bevoordeeld ten koste van de meer efficiênte.

Ook zal directe regulering de bedrijven geen prikkel geven om naar minder vervuilende pro- ducktiemethodes te zoeken. Wil men langzamer- hand de vervuiling doen afnemen dan zal men voor ieder bedrijfstak afzonderlijk lagere emissie- plafonds moeten vaststellen. De regelgever zal zich dan uitvoerig moeten verdiepen in de nieuwe mogelijkheden die de techniek voor iedere bedrijfstak biedt en bovendien zich een oordeel moeten vormen omtrent de vraag of de nieuwe technologie gezien de ouderdom van het produktieapparaat wel dwingend kan worden voorgeschreven voor individuele bedrijven in de betreffende bedrijfstak.

Vanwege dit verregaand ingrijpen in de

markt, de bureaucratie die daarmee gepaard

gaat en vanwege de geringe prikkel voor bedrij-

ven om naar nieuwe produktietechnieken te

zoeken, is directe regulering in de gevallen

waarin geen categorisch verbod kan worden

opgelegd, een minder geschikt instrument.

(15)

~-

Uberaa/ Reveil nummer 1 1992

Subsidies kunnen in enkele gevallen effectief zijn, bijvoorbeeld om de ontwikkeling van nieu- we technologieên te stimuleren. Daartegenover staat een aantal nadelen. Ten eerste moeten subsidies uit de collectieve lasten worden gefi- nancierd, hetgeen op zich al een verstorend effect op de economie heeft. Ten tweede ko- men subsidies vaak onbedoeld terecht bij hen die zonder subsidies ook al bepaalde activiteiten ondernomen zouden hebben. Dit geldt bijvoor- beeld voor subsidies op woningisolatie, of voor subsidies op "milieu-investeringen". Ook is het tamelijk arbitrair voor welke activiteiten wel of geen subsidie wordt verleend. Zo zal voor het bieden van belastingvoordelen bij het doen van milieuvriendelijke investeringen een lijst moeten worden opgesteld met welke investeringen wel en welke niet als milieuvriendelijk kunnen wor- den beschouwd.

Wanneer het als gevolg van schaalvoordelen doelmatiger is zuiveringsactiviteiten te bundelen, kan het voordelen bieden deze activiteiten te doen uitvoeren door een publiekrechtelijk lichaam. Voorbeelden zijn collectieve water- zuivering, riolering en afvalverwijdering

4.

De kosten daarvan kunnen uit specifieke bestem- mingsheffingen worden gefinancierd; deze kun- nen gezien worden als een bijdrage in de kosten die de overheid maakt om ten behoeve van de bedrijven milieubeschermende maatregelen uit te voeren. De hoogte van de heffing dient daar- bij zo mogelijk gerelateerd te zijn aan de om- vang van de vervuiling.

Regulerende heffingen zijn het meest effectief wanneer zij zo direct mogelijk aangrijpen op de daadwerkelijke vervuiling. Zo zal een heffing die beoogt de emissie van zwaveldioxide te beper- ken bij voorkeur uitgedrukt .zijn in te betalen guldens per uitgestoten hoeveelheid S0

2.

Dit is evenwel niet altijd mogelijk. zo zal de uitstoot van co2 door auto's niet bij iedere auto af- zonderlijk gemeten kunnen worden. In dit geval kan de uitstoot van co2 evenwel zeer goed gemeten worden door de input van brandstof te meten. De producent kan op twee manieren op de opgelegde heffing reageren:

• hij tracht de vervuilende activiteit zo veel mogelijk te beperken teneinde de heffing te ontwijken; dit kan bijvoorbeeld doordat de pro- ducent een zuiveringsinstallatie aanlegt. Ook kan hij zoeken naar nieuwe technologieên die minder vervuiling met zich brengen. Om een van deze reacties te bewerkstelligen moet de heffing hoger zijn dan de eventuele kosten die gemoeid zijn met het voorkomen dan wel sterk beperken van de vervuiling;

• de producent kan de heffing doorberekenen in de prijs van zijn produkt. Dit zal tot gevolg heb- ben dat - uiteindelijk - de consument een hogere prijs betaalt. Omdat dit er toe leidt dat "vuile"

eindprodukten relatief duurder worden dan

"schone" produkten, zal de vraag naar "vuile"

consumptiegoederen afnemen en die naar

"schone" consumptiegoederen toenemen.

Vermoedelijk zal de producent zowel het één als het ander doen: trachten de heffing te vermijden door te zoeken naar schonere produk- tiemethoden en de.kosten daarvan doorbe- rekenen in zijn eindprijs.De consument zal op het opleggen van een heffing reageren door minder "vuile" en meer "schone'" produkten te consumeren.

Het opleggen van regulerende heffingen levert de overheid extra middelen op, waardoor de collectieve lastendruk toeneemt. Om twee redenen is het essentieel dat de overheid deze middelen in de vorm van lastenverlichting aan de burgers teruggeeft. Ten eerste is de collec- tieve lastendruk in Nederland zo hoog, dat ie- dere verdere verhoging ervan als schadelijk voor de economie moet worden vermeden. Ten tweede zal de prijsstijging van de "vuile" pro- dukten de inflatie doen toenemen; om dit onge- wenste effect op de prijsstijging teniet te doen kan de lastenvermindering het beste plaats vin- den in de vorm van een verlaging van het alge- mene BTW-tarief. De koopkrachtvermindering die het gevolg is van het duurder worden van de "vuile'" produkten wordt dan ongedaan ge- maakt door een (geringere) prijsverlaging van alle goederen. Opgemerkt zij dat het niet wense- lijk is om het geld weer aan de vervuilende be- drijven -bijvoorbeeld in de vorm van subsidies- terug te geven, omdat hiermee de prijsprikkel, zowel voor de bedrijven zelf als voor de consu- ment, wordt afgezwakt.

Als bezwaar tegen regulerende heffingen wordt veelal aangevoerd dat a priori niet zeker is hoe groot het effect ervan zal zijn. Dit hangt onder meer af van de prijselasticiteit van de vraag en deze is veelal zeer moeilijk te meten.

Dit betekent dat het instrument heffingen gelei- delijk moet worden ingevoerd en dat het van belang is de gedragsreacties nauwkeurig te volgen.

Verhandelbare emissierechten komen aan dit bezwaar van regulerende heffingen tegemoet.

Tevoren wordt vastgesteld hoe groot de totale

emissie van een stof mag zijn en de rechten om

deze hoeveelheid te emitteren worden aan het

bedrijfsleven ter beschikking gesteld. In de Ver-

enigde Staten is vrij veel ervaring opgedaan met

een systeem waarbij aan bestaande bedrijven

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

dat de staatsinrichting een onderdeel is van de geschiedenis als vak ( er is ook wel eens sprake van geweest staatsinrichting als onderdeel van de aardrijkskunde

Het citaat van Pisani aan het begin van dit artikel, en zijn verzekerin g aan Duinkerken, dat vanwege de industriele ontwikkeling van deze stad en zijn

De belangstelling ervoor wordt in Nederland - voor zover het het verschijnsel nog niet kende - eerst levend, wanneer de functie van de geluidsomroep door de

De oplossing van Van den Bergh heeft dus een duidelijk centralise- rende tendentie, ook al hierom, omdat er in zijn gedachtengang onge- twijfeld meer provincies

lectieve voorzieningen een zekere taak- stelling nuttig acht, doch deze voor het particuliere bedrijfsleven verwerpt, had zij de grenzen van de taakstelling wat

tracht. Het grootste gevaar is dat van eenzijdigheid. Aileen medisch-hygienische voorlichting kan leide n tot snellere be- volkingsgroei en vertraging van de

wikkelingsland. Het liberalisme staat voor de uitgebreide taak verstarring, absolutering en vooral geforceerde oplegging van normen die de vrijheid bedreigen, met beslistheid

derlandse maatschappij, ook gezien als dee! van de gehele vrije wereld. Het be- Iweft geen betoog dat een dergelijk werk- program periodiek herzien dient te