• No results found

90/7/8

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "90/7/8"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nooit op zondag? Grenzen aan de ftexibele

werktijd

Islam, fundamentallsme en polldek

De vrouw en de Islam: zijn aile mosUms even

gelijk?

Een nleuwe mytbe voor Europa

Slgnalementen:

Arbeld: wat is passend?

Klassleken:

Van der Goes van Naters

Boeken:

H•r ondenvljs in de jaren ~ntlg

KUJns Arbelders-

of volkspartiJ

~~~~NTATIECENTRUM

NOSE POUTIEKE

PARTIJEN

Maaadblad van de Wiardl Beckman Stkbting

Van Lopum Slaterus Deventer

J. Rlnderspac:her

Ruud Peters

~IKurpersboek

Ger Verrips

F.A.H.M. Kruse

PauiKalma

Frans van Vugbt

Job.S. Wijne

(2)

I - - - -~~ - -- --

-ll

J

I

-!;

Soc.

lisme

~ratie

Redactieraad Redactie Redactieadres Uitgever Abonnementen

Een nieuw abonnement kan op elk gewenst moment ingaan Beifindiging abonnement Adreswijzigingen Betalingen Advertenties socialisme en democratie nummer7/8 juli 1990

maandblad van de Wiardi Beckman Stichting

S. Rozemond, voorzitter Nel Barendregt

G. van Benthem van den Bergh J .Th.J. van den Berg

Rein Bloem Johanna Fortuin Wouter Gortzak C.A. de Kam Th.J.A.M. van Lier H. Molleman W. Polak Hugo Priem us H. van Stiphout B. Akkerboom Greetje van den Bergh Paul Kalma, secretaris Chris Rutenfrans, eindredacteur Paul Scheffer Bart Tromp Ger Verrips W.J. Witteveen Postbus 131 0 I 000 BH Amsterdam telefoon 020-5512155 Van Loghum Slaterus bv postbus 246, 3990 GA Houten telefoon 03403-95711 De abonnementsprijs bedraagt

f 73,- per jaar incl. btw en verzendkosten Losse nummers f 7,75

Abonnementenadministratie: Libresso bv (Distributie van vakinforrnatie), postbus 23,

7400 GA Deventer, telefoon 05700-33155

Abonnementen kunnen schriftelijk tot uiterlijk I december van het lopende abonnementsjaar worden opgezegd. Bij niet tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch voor een jaar verlengd.

Bij wijziging van naam en/of adres verzoeken wij u een gewijzigd adresbandje toe te zenden aan Libresso bv, (distributie van vakinforrnatie) postbus 23,

7400 GA Deventer

Gebruik voor uw betalingen bij voorkeur de te ontvangen stortingsacceptgirokaarten; dit vergemakkelijkt de administratieve verwerking

Opgave van advertenties aan de uitgever: telefoon 03403-95711. Advertentietarief 1/1 pag. f 520,-ISSN 0037-8135

90/7/8

jaargang 47

Inhoud

J. Rinderspacher- Nooit op zondag? Grenzen

aan de flexibele werktijd

Ruud Peters - Islam, fundamentalisme en politiek

Marcel Kurpershoek- De vrouw en de Islam: zijn aile moslims even gelijk?

Ger Verrips- Een nieuwe mythe voor Europa Column Gedicht Signalementen Klassieken Boeken Pen op Papier Van de redactie Copyright

186

194

198

206

183

214

215

216

219 222

185

Behoudens uitzondering door de Wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende(n) op het au-teursrecht c.q. de uitgever van deze uitgave, door de recht-hebbende(n) gemachtigd namens hem (hen) op te treden, niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of an-derszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of ge-deeltelijke bewerking.

Het verlenen van toestemming tot publikatie in dit tijdschrift houdt in: /. dat de auteur de uitgever machtigt om de door derde verschuldigde vergoeding voor kopieren conform arti-kel 17, lid 2, Auteurswet 1912 en het K.B. van 20 juli 1974, Staatsblad 1351 ex artikel 16B 1912 te doen geldend maken door en overeenkomstig de statu ten en reglementen van de Stichting Reprorecht te Amsterdam; 2. dat de auteur de uitge-ver machtigt om zijn rechten ex artikel 16 sub A ten vierde Auteurswet 1912 (bloemlezingen) geldend te maken volgen dezelfde beginselen als die van de Stichting Reprorecht. Een en ander behoudens uitdrukkelijk voorbehoud zijdens de auteur.

I

(3)

De politieke ethiek op

dood spoor?

Het programma NOS-Iaat op Nederland 3. Maartje van Gerrit Manenschijn Weegen presenteert, charmant en vakbekwaam.

Een van de onderwerpen is een rapport over genetische manipulatie bij dieren. Een plaatje van een 'scheit' wordt vertoond, een afzichtelijke kruising van een schaap met een geit. De voorzitter van de commissie die het rapport heeft geschreven, een hoogleraar in de ethiek, is aanwezig om een toelichting te geven. Er zijn slechts enkele minuten beschikbaar en daar heeft hij onvoldoende rekening mee gehouden.

De eerste vraag wordt op hem afgevuurd. 'Genetische manipulatie bij dieren, bijvoorbeeld het kweken van een "scheit", mag dat?'

'Nou, daar zou ik zo geen antwoord op weten. Oat hangt er van af'.

'Waar van af?'

'Nou, bijvoorbeeld van de belangen die in het geding zijn. Als fundamentele belangen van dieren worden op-geofferd aan futiele belangen van mensen,- sorry, on-belangrijke belangen - dan ben ik geneigd te zeggen dat dat niet kan'.

'Kunt u dan in het algemeen een lijn aangeven?' 'Nou, dat is heel erg moeilijk. Oat verschilt van geval tot geval. Kijk, wij willen in dit rapport niet aangeven wat mag en niet mag, maar meer een denklijn uitzetten, die je helpen kan om in concrete gevallen je standpunt te bepalen'.

'Wat moet ik mij daarbij voorstellen?'

'Nou, dat je de betrokkenen in staat stelt een goede af-weging te maken. Om de saillante punten op het spoor te komen'.

'Helaas moet ik u nu afbreken, de tijd is om. lk dank u voor uw toelichting op het rapport'.

'Graag gedaan'.

lk schrijf dit uit mijn geheugen op, voor de exacte weergave kan ik niet instaan, wei voor de teneur van het gesprek.

Wat daarvan te denken? Waarom die vaagheid? Een ethicus heeft verstand van ethiek; het is toch zijn vak om morele oordelen te vellen? Nee, zegt de ethicus, dat is niet mijn vak. Als ethici congresseren zul je ze niet gauw een moreel oordeel horen uitspreken. Ze zullen morele oordelen analyseren op hun inhoud en geldig-heid. Maar zelf oordelen? In geen honderd jaar! Oat Iaten ze aan de moreel gedrevenen over. Elke beroeps-groep heeft zo haar eigen gedragsregels en dus ethici ook. Tot die gedragsregels behoort dat je als ethicus geen morele oordelen uitspreekt, hoogstens vragender-wijs.

Toch is er meer aan de hand. Er is ook nog zo iets als een bepaalde stand van zaken in de ethiek zelf. En daar ligt het eigenlijke probleem. De modeme

ethiekbeoefe-183

socialisme en democratie nummer 7/8

(4)

socialisme en democratie nummer7/8

juli 1990

ning wordt verlamd door een schier onophefbare para-dox. Aan de ene kant behoort het tot de kenmerken van een moreel oordeel dat het aanspraak maakt op univer-sele geldigheid. Aan de andere kant is een moreel oor-deel altijd een particulier ooroor-deel over een particuliere situatie. 'Gij zult niet doden' betekent altijd: 'Gij zult die concrete medemens niet doden', maar ook: 'Gij zult hem niet doden omdat hij is die hij is, maar omdat hij mens is'. Ofwel: 'Gij zult geen enkel mens doden, en dus ook hem niet'.

In een pluralistische samenleving als de onze ligt het met het morele gebod niet te doden nog wei duidelijk, maar dat is niet het geval met allerlei morele voor-schriften over seksueel gedrag, omgang met geld en bezit, opvoeding van kinderen, voortplanting, verde-ling van bestaansmiddelen en noem maar op. Voor de aanhangers kunnen die morele voorschriften doorslag-gevende betekenis hebben, voor anderen zijn ze niet meer dan een curiositeit. Die anderen hebben dan weer hun eigen morele voorschriften, die soms aileen door hen worden aangehangen. We zeggen dan dat die parti-culiere morele normen en regels verankerd liggen in de leefwereld van de betrokkenen en dat men ze aileen kan begrijpen als men in die leefwereld stapt. Die leef-wereld wordt dan opgevat als een subcultuur, maar dat is reeds een aanvechtbare benaming, want voor de be-trokkenen is het de dominante cultuur, terwijl het maar de vraag is vanuit welk standpunt het gerechtvaardigd kan zijn te spreken van een dominante cultuur en daar-aan gesubordineerde subculturen. Een louter sociologi-sche legitimatie lijkt mij volstrekt onvoldoende, want die bestaat hierin dat een van de subculturen zichzelf tot dominante cultuur uitroept en dat is willekeur. Onder die omstandigheden is het buitengewoon moei-lijk, zo niet onmogemoei-lijk, om de impliciete universaliteit van een morele norm aan te tonen. De paradox wordt dan deze: Hoe universeler de morele norm, des te ab-stracter en formeler; hoe inhoudrijker en concreter, des te particularistischer. Zoals Habermas, een filosoof die de denkstructuren van de modeme tijd als geen ander weet bloot te leggen, zegt: 'Hoe meer in moderne samenlevingen bijzondere belangen en waarde-orien-teringen uit elkaar gaan, des te abstracter de ethisch legitieme normen worden, die de ruimte van individuen bepalen om te handelen met het oog op het algemeen be lang'. (In zijn opstel Moralitiit und Sittlichkeit). De particuliere belangen worden scherp gedefinieerd en gearticuleerd, het algemeen belang wordt een abstracte en lege categorie. Daardoor komt het algemeen belang steeds meer in het gedrang; het wordt soms als een fie-tie voorgesteld. Men weet er geen ethische legitimafie-tie voor te geven. Vandaar dat normen van doelmatigheid tegenwoordig hoogtij vieren en principes van recht-vaardigheid gaan verdringen. Bezuinigingen op studie-beurzen en verhoging van collegegelden worden nog

184

slechts gelegitimeerd vanuit de begrotingsdiscipline. Op zichzelf een goede zaak, maar dat men met recht-vaardigheid niets meer weet aan te vangen is typerend voor de huidige onmacht van de politieke ethiek. Mo-rele verhalen over politieke kwesties zijn vaak niet meer dan ordinaire verkooppraatjes. Het is de triomf van het ethisch emotivisme in het publieke debat. Op de filosofische discussie hierover, waarmee tegen-woordig de kolommen van ethische tijdschriften wor-den gevuld, ga ik niet in. Ik beperk mij tot het constate-ren van het probleem en tot het aangeven van drie uit-wegen uit de huidige impasse, waarin de politieke be-sluitvorming rond ethische kwesties is verzeild geraakt. De eerste uitweg is een strategische: stel adviescom-missies in en stel ze zo samen dat een compromis mo-gelijk lijkt. De schijn van onpartijdige deskundigheid is dan opgehouden. Maar er is een principieel en onover-komelijk bezwaar: Ethische deskundigheid is van een totaal andere aard dan wetenschappelijke deskundig-heid en kan pas onder strikte condities aanspraak maken op onpartijdigheid. De belangrijkste conditie is dat aile potentiele morele standpunten gelijkberechtigd zijn. Het strategisch samenstellen van commissies komt daarmee in strijd.

De tweede uitweg is een procedurele: de politiek be-slist via de meerderheidsregel. Vergeleken bij de strate-gische uitweg is dat te legitimeren, maar het bezwaar is dat procedurele beslissingen aileen de vorm van de be-slissing legitimeren, niet de inhoud. We zien dit gede-monstreerd aan de moeizame discussie over de legali-sering van euthanasie.

De derde uitweg is een meta-ethische: het opgeven van de eis van universaliteit. Morele oordelen zijn particu-lier en welke moraal zal winnen is een kwestie van macht. Universele ethische legitimering van politiek beleid is dan niet meer mogelijk; ethische legitimering draagt nog slechts een particulier karakter. Het bezwaar is echter dat degenen die in die strijd het onderspit del-ven, het beleid ervaren als onrecht. Apartheid is daar-van een duidelijk buitenlands voorbeeld, de plicht tot gelijke behandeling een minder duidelijk binnenlands voorbeeld.

Mijn conclusie: de paradox blijft. Hij is inherent aan de ethiek. Het gevaar is niet dat hij bestaat, maar niet wordt onderkend. Want dan verkeert men in de illusie dat voor alle politieke oplossingen een bevredigende ethische legitimatie bestaat of gevonden moet kunnen worden. Dat is niet het geval. Politieke oplossingen die ethisch geheel bevredigen, zijn niet mogelijk. Maar dat is geen reden om niet met grote inzet te streven naar op-lossingen, die, onder gegeven omstandigheden, ethisch de minst slechte zijn. Anders vervalt men tot cynisme, en dat is in de politiek nog gevaarlijker dan moralisme.

(5)

Met ingang van I juli zijn in de structuur en de samen-stelling van de redactie van SenD enkele wijzigingen aangebracht. De redactie gaat voortaan als redactieraad fungeren en zal een algemene controlerende taak uitoe-fenen. Uit de redactieraad wordt eens in de drie jaar een kleine redactie samengesteld, die verantwoordelijk is voor de inhoud van de afzonderlijke nummers. De !eden van deze redactie, onder wie een tweetal

nieuwe redacteuren (Greetje van den Bergh en Willem Van de redactie Witteveen) vindt u in het colofon vermeld. Aan de

re-dactie is verder sinds kort een eindredacteur toege-voegd, Chris Rutenfrans.

De nieuwe redactie is voomemens om de komende tijd enkele wijzigingen in de formule van SenD aan te bren-gen, en in het verlengde daarvan, ook de lay-out van het blad aan te passen.

185

socialisme en democratie nummer 7/8

(6)

J.

Rinderspacher Als wetenschappe/ijk mede-werker verbonden aan het ln-stituut voor Christelijke Maat-schappijwetenschap van de Theologische Faculteit van de Universiteit van Munster

socialisme en democratie nummer7/8

juli 1990

Nooit op zondag? Grenzen aan de flexibele

werktijd

In het parlement liepen, vlak voor het zomerreces, de gemoederen hoog op over het thema TV-reclame op zondag. Aan de, al ofniet religieus gei'nspireerde 'zondagsheiliging' zijn echter nog andere, misschien belangrijker, aspec-ten verbonden. De vraag bijvoorbeeld, ofwerken op zaterdag en zondag (weer) iets normaals moet worden. Hoe ver reikt de flexibilisering van de werktijden? In Duitsland wordt hierover, tegen de achtergrond van vaakfel/e conflicten tussen ondernemersorganisaties en vakbeweging, allanger gediscussieerd. In onderstaand artikel, dat eerder in het theoretisch tijdschrift van de SPD, Die Neue Gesellschaft, verscheen, weegt J. Rinderspacher dear-gumenten pro en contra weekendwerk en duidt hij de richting aan van een mogelijk compromis tussen economi-sche belangen enerzijds, sociale en culturele behoeften anderzijds. Het artikel werd vertaald door Margreet de Boer.

De controverse over de vraag of werken op zaterdag en zondag moet worden toegestaan, laait weer op. In dit conflict nemen politieke partijen en andere organisaties niet Ianger de posities in, die je op grond van hun tradi-ties zou verwachten. Niet alleen de werkgevers, maar

sinds kort ook de sociaal-democraten vinden dat de be-drijfstijd, dat wil zeggen de tijd dat de machines draaien, zou moeten worden verlengd. Anderzijds komen er tegen de dreigende aanslag op de zondagsrust protesten van organisaties, die bij andere kwesties veel-eer sceptisch staan tegenover de eisen van de vakbewe-ging. Op het eerste gezicht zijn er voor beide posities overtuigende argumenten aan te voeren. En bij nadere beschouwing valt het op, dat het basisconflict dat aan deze discussie ten grondslag ligt, niet nieuw is: rentabi-liteit versus dat wat sociaal en cultureel aanvaardbaar is.

In hoeverre dwingen economische verhoudingen de sa-menleving er werkelijk toe de belangrijkste sociale ver-worvenheden op te geven? Is de economische nood-zaak werkelijk zo groot dat de maatschappij geen an-dere keus overblijft dan het vrije weekend prijs te geven? In dit artikel wordt getracht te onderzoeken hoe groot de speelruimte in de discussie over 'weeke nd-werk' is, en wordt tevens geprobeerd perspectieven te schetsen voor de oplossing van dit vraagstuk.

Argumenten voor weekend-werk

Een nieuwe tijdsindeling biedt mogelijkheden, maar brengt ook enorme risico's met zich mee. Deze worden meestal onderschat omdat er nooit een uitgebreide dis-cussie is gevoerd over het belang en het karakter van de tijd als basisstructuur in ons dagelijks bestaan in de in-dustriele samenleving.

De vakbonden zullen zich natuurlijk uitgedaagd voelen wanneer, mogelijk binnenkort, de traditionele tijdsin-deling gewijzigd zal worden overeenkomstig het eco-nomische belang. Van de kant van de werkgevers en nu ook van de zijde der sociaal-democraten, wordt de vak-beweging voorgehouden dat men hiervoor moet open-staan en dat afstand moet worden genomen van een aantal verouderde afspraken betreffende de werktijd. Aileen een samenleving, waarin de

arbeidsproduktivi-186

teit toeneemt, zou in staat zijn de te verdelen welvaart te vergroten en daarmee de kwaliteit van het bestaan van iedereen te verbeteren.

Er zijn inderdaad veel economische en technische argu-menten te noemen, die pleiten voor een verlenging van de tijd, per dag en per week, waarin het machinepark gebruikt kan worden. Bij de produktie van micro-chips bijvoorbeeld, leidt het stopzetten van de ingewikkelde en zeer gevoelige apparatuur of, beter gezegd, van het produktieproces, tot zeer aanzienlijke verliezen, die weer een verhogend effect hebben op de produktiekos-ten van de ondememer.

Een volgende dringende reden het machinepark zo doelmatig mogelijk te gebruiken wordt gevormd door de, door de technologische ontwikkeling maar ook door de concurrentieverhoudingen veroorzaakte, kor-tere innovatiecycli. Het komt steeds vaker voor dat ap-paraten verouderen, niet omdat ze niet meer gebruikt zouden kunnen worden, maar omdat ze, door de ont

-wikkeling van een nieuwe generatie machines, niet Ian-ger als economisch rendabel beschouwd worden. De producenten van micro-chips brengen bovendien nog naar voren, dat door de verkorting van de innova-tiecycli, bijvoorbeeld bij de steeds snellere ontwikke-ling van l- tot 4-tot resp. 6-megabyte chips, de technici

steeds minder tijd hebben om de vereiste ervaringen op te doen. Ook, of juist bij een dermate hoog ontwikkelde technologie en een zo storingsgevoelig produktiepro-ces, is de optimalisering van het produktieproces door trial and error absoluut noodzakelijk. Het verlies van de weekenden heeft daadwerkelijk tot gevolg dat twee zevende van de potentiele tijd verloren gaat.

Ook kan niet ontkend worden dat invoering van con-tinu-arbeid in principe - en uitgaande van voldoende afzetmogelijkheden- een belangrijke verhoging van de produktiviteit van machines mogelijk maakt. De eco-noom Georgescu-Roegen bijvoorbeeld heeft dit pro-bleem al jaren geleden gesignaleerd en hij heeft het be:

noemd als de 'ledigheid van het kapitaal' ('the idleness of capital'). Dit argument is, om verschillende redenen, zowel van belang voor de zogenaamde ontwikkkelings-landen, die weinig kapitaalgoederen hebben, als voor

(7)

de hoogge"industrialiseerde Ianden. Voor de ontwikke-lingslanden geldt de eis een optimaal gebruik te maken van de toch al geringe technische apparatuur die voor-handen is. Door de onderbreking van de arbeid blijft nu een groot dee! van de potentiele capaciteit onbenut. Yoor de ge'industrialiseerde Ianden geldt dat naarmate het aantal produkten dat een machine per uur, dag of week fabriceert, toeneemt, ook de zogenaamde oppor-tuniteitskosten hoger worden. (Oat zijn de door stil-stand niet gerealiseerde potentiele winsten, die wei ge-maakt hadden kunnen worden wanneer de apparatuur gebruikt was.)

Met andere woorden, in deze redenering wordt het stil-staan van de machines gei'nterpreteerd als onbenutte gelegenheid om gebruik te maken van het kapitaal. Yanuit deze visie geredeneerd is het, tenminste vanuit het standpunt van de individuele bedrijven, volkomen terecht de continu-arbeid daar door te voeren waar het automatiseringsproces of de kapitaalsintensiviteit het hoogst ontwikkeld is. Beide redeneringen zijn niet nieuw, het is aileen zo dat zij in bepaalde politieke en economische ontwikkelingsfasen minder aandacht krij-gen. Het kan in elk geval niet worden ontkend, dat de verlenging van de tijd waarin machines worden ge-bruikt - wei te verstaan rekening houdend met de vraag!- voor elk bedrijf, in elke maatschappelijke ont-wikkelingsfase van een samenleving meer of minder fi-nanciele voordelen oplevert.

Tenslotte moeten we de rol van de werktijd in de inter-nationale concurrentiestrijd onder de loep nemen. Iede-re maatschappij of cultuur kent Iede-regels - Iede-religieuze, bij de wet vastgestelde of informeel gehanteerde - die de hoeveelheid tijd beperken die haar !eden voor economi-sche doeleinden mogen gebruiken. De sabbat is het meest duidelijke voorbeeld: het is dan aile I eden van de samenleving dan wei de gemeenschap der gelovigen strikt verboden een activiteit te ondememen met een economisch oogmerk. Soms is zelfs elke activiteit ver-boden. Andere maatschappijen kennen zo'n regulering van het werk/rust-patroon door het verbod op bepaalde handelingen gedurende Speciale dagen of delen van de dag of nacht tijdens bijzondere perioden. Het is heel waarschijnlijk dat deze door de cultuur be"invloedde voorschriften ten aanzien van het gebruik van de tijd, in de nabije toekomst steeds meer in conflict zullen raken met de wereldomvattende, bij wijze van spreken cul-tuurloze, logica van de industriele produktie- en levens-wijze, die haar rechten steeds duidelijker zal doen gel-den.

De vraag rijst dan vervolgens hoe we ons ~egenover deze ontwikkeling moeten opstellen. Hoeveel gewicht zullen economische argumenten in de schaal mogen leggen? In hoeverre en wanneer kan een samenleving zich permitteren niet-economische doelstellingen, in bepaalde gevallen, zwaarder te Iaten wegen dan econo-mische? Op het eerste gezicht zou men denken dat wel-varende samenlevingen het niet realiseren van mate-riele winsten gemakkelijker aankunnen dan arme. In de omgang met de werktijd schijnen echter andere regels te gel den, of beter: te moeten gel den.

Tegenargumenten

Wat pleit tegen het werken in het weekend? In de eerste plaats kan het argument van de werkgevers, dat con-tinu-arbeid arbeidsplaatsen veiliger stelt of nieuwe ar-beidsplaatsen schept, weersproken worden. Het klopt aileen, wanneer men slechts vanuit het economisch be-lang van een bedrijf dan wei regio redeneert of, meer in het algemeen, wanneer men het op zuiver micro-econo-misch niveau bekijkt. Macro-economicro-econo-misch gezien wor-den er (bij gelijkblijvende afzetmogelijkhewor-den) aileen 'nieuwe' arbeidsplaatsen geschapen die elders verloren gaan. Want meer ploegen in het weekend of's nachts betekent meer produktie, die nu eenmaal moet worden afgezet. Omdat in de regel de afzetmogelijkheden niet dramatisch toenemen, vaak zelfs minder worden, gaat produktiviteitsverhoging bij de een ten koste van an-dere producenten, die hun marktaandeel zien dalen, waardoor bij hen arbeidsplaatsen structureel verloren gaan. Een andere mogelijkheid is het machinepark van een ondememing te verkleinen en (ter compensatie) de aanwezige apparatuur zonder onderbreking te gebrui-ken. Dan neemt de hoeveelheid produkten weliswaar niet toe, maar er ontstaan ook geen nieuwe arbeids-plaatsen. Aileen de werktijden zouden zich, door de toename van het nacht- en weekendwerk zeer ten nadele van de werknemers gewijzigd hebben. Per saldo heeft de maatregel geen positief effect op het aantal ar-beidsplaatsen op nationaal niveau; eerder een negatief omdat de concentratie zal toenemen en er bij de verlie-zers meer arbeidsplaatsen verloren zullen gaan, dan er bij de winnaars geschapen zullen worden.

Natuurlijk kan, met het oog op de intemationale con-currentie, geprobeerd worden arbeidsplaatsen in het land te houden, die anders naar het buitenland zouden verdwijnen. Hier stuit men echter op de economisch-ethische vraag naar de reikwijdte van de norm: 'ar-beidsplaatsen scheppen'. Met de uitbreiding en de ver-vlechting van de economische, culturele en politieke betrekkingen, zoals die bijvoorbeeld door de gemeen-schappelijke markt van de EG zijn afgedwongen en die spoedig in versterkte mate in praktijk gebracht gaan worden, neemt ook de verantwoordelijkheid van de partnerlanden toe voor regio's, die tot nu toe als 'ex-tern' werden beschouwd en waar tegenover men geen sociale verplichtingen leek te hebben. Met het groter worden van de economische gebieden, waarbinnen de leden zich als 'partners' of zelfs 'gemeenschap' be-schouwen, wordt ook het gebied groter, waarvoor men een sociaal-ethische verantwoordelijkheid heeft of ten-minste zou moeten hebben. Men kan zelfs van mening zijn dat deze verantwoordelijkheid ook tegenover ge-bieden buiten de EG bestaat. Het argument van het be-houd van arbeidsplaatsen in het ene land, ten koste van andere, wordt dus, als je het vanuit dit gezichtspunt be-kijkt, op zijn minst aanvechtbaar.

Tot de slechts kortlopende en micro-economische voordelen behoort ook dat ondememers die als eersten weekendwerk invoeren, hun concurrentiepositie verbe-teren, terwijl de ondememers die zich niet aanpassen, moeten vrezen voor een verslechtering van hun positie. Om dit probleem te beschrijven heeft iemand eens de

187

socialisme en democratie nummer 7/8

(8)

socialisme en democratie nummer 7/8

juli 1990

gelijkenis van de enthousiaste voetbalfan gebruikt. Staat in het voetbalstadion diegene op, die het spel beter wil zien, dan zal hij voor een poosje zijn doe! be-rei ken. De andere fans zullen hem echter nadoen, totdat uiteindelijk - maar dan staand en dus in een minder aangename positie - aile toeschouwers weer tot het-zelfde uitgangspunt zijn teruggekeerd.

De poging van de ondememer de machines of het be-drijf zo lang mogelijk per dag in gebruik te houden, is, zoals bekend, zo oud als het kapitalisme zelf. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de standpunten van de werkgevers uit de vorige eeuw, die nu gedeeltelijk letterlijk worden herhaald - zoals overigens ook de tegenargumenten van de vakbonden en kerken. Het is opvallend dat toen al het inzicht ingang kon vinden dat er waarden nodig waren, die tegenover de onbetwiste economische ratio konden worden gesteld en die de onderbrekingen van het produktieproces konden rechtvaardigen. De traditie in het avondland bood wat dit betreft een keur aan aan-knopingspunten, in de vorm van goed te verdedigen maatschappelijke normen en individuele tijdbeste-dingspatronen. De erkenning dat de samenleving voor het instandhouden van een gemeenschappelijk levens-ritme collectieve onderbrekingen van de week nodig heeft, en het inzicht dat regelmatige rustpauzen nodig zijn voor het herstel van de arbeidskracht en voor so-ciale contacten, leidde er al aan het eind van de vorige eeuw toe dat de zondagsrust in de Duitse wet werd vastgelegd.

Bijzonder opvallend is het, dat dit mogelijk was in een maatschappij waarvan de economische prestatiemoge-lijkheden vee! minder groot waren dan die van ons; die bovendien een vee! zwakkere positie in de intematio-nale concurrentiestrijd innam dan de Bondsrepubliek nu; en waarbinnen het idee en de feitelijke vormgeving van de verzorgingsstaat nog nauwelijks van de grond waren gekomen. Bij de voorstellen die bepaalde groe-pen werkgevers thans doen, wordt iets wezenlijks over het hoofd gezien. Zij verklaren in het hele debat over werken op zondag de 'economische argumenten', en daarmee de economische dimensie alleenzaligmakend (herinvoering van de zondagsarbeid is nodig met het oog op onze concurrentiepositie). Maar de enorme vooruitgang van de westerse maatschappijen was ai-leen mogelijk omdat zij, hoewel geenszins vrij van con-flicten, er uiteindelijk toch in slaagden economische doelstellingen en waarden op een doelmatige wijze te verbinden met niet-economische.

Er bestaanfunctionele maar ook zuiver culturele motie-ven voor het onderbreken van het produktieproces. Deze laatste kri]geri niet pas waarde en bestaansrecht in het Iicht van andere doeleinden, maar staan op zichzelf. De prestatievermogens van met name de hoogontwik-kelde samenlevingen werden steeds gunstig be'invloed door niet-economische waarden, die als hulpbron func-tioneerden. Evenals natuurlijke hulpbronnen kunnen ze hun nut echter aileen behouden, wanneer ze op een re-generatief niveau gehandhaafd blijven, en verliezen ze hun functie wanneer ze aan roofbouw worden prijsge-geven.

Aileen al uit de bestudering van de vroege sociale

poli-188

tiek blijkt, dat de regulering van de werktijd van essen-tieel belang is voor het realiseren van humane levens-omstandigheden. Dat bedrijfseconomische belangen daarbij de dupe werden, dat de vrijheid van de ondeme-mers werd beperkt en de rentabiliteit van de ondeme-mingen (op korte termijn) verslechterde, werd, hoewel onder druk, op de koop toe genomen. De eis tot alge-mene verkorting van de werktijd en tot aanvullende be-perkingen voor bepaalde groepen (vrouwen, kinderen), het handhaven van regelmaat door de week heen, bepa-lingen betreffende pauzes en onvrijwillige arbeidson-derbrekingen door ziekte, de vastlegging van de pen-sioengerechtigde leeftijd en van vakanties, enzovoorts, waren voor het ontstaan van een leefbaar klimaat in de industriele samenleving bijzonder belangrijk. Ze waren dat zelfs in die mate dat men de strijd om de, op nor-men van humaniteit gebaseerde, werktijden, vrijwel kan beschouwen als het fundament van de bij de ar-beidsstrijd betrokken sociale bewegingen in de negen-tiende en twintigste eeuw. De werktijden hebben nu eenmaal een directe invloed op aile andere levensom-standigheden.

Minimumgaranties, die door de staat of door een col-lectieve overeenkomst gewaarborgd worden, maken een essentieel onderdeel uit van iedere sociale politiek. Ten aanzien van weekendwerk bestaat nu het gevaar dat zulke minimumgaranties, die bevochten zijn en die gedeeltelijk door de staat worden gewaarborgd, uitge-hold worden. Hierbij gaat het om de- in het kader van de verzorgingsstaat - te verdedigen minimale moge-lijkheden tot sociaal contact in gezinnen, groepen, ver-enigingen, enzovoorts. De door de arbeidsvoorwaarden veroorzaakte, dat wil zeggen op structurele oorzaken terug te voeren, vermindering van de mogelijkheden tot het onderhouden van sociale contacten, stelt de staat voor de opgave naast de materiele ook de communica-tieve basisbehoeften van zijn burgers te garanderen. Dit om voor de toekomst te voorziene verpauperingsver-schijnselen te voorkomen. De systematische verminde-ring van de mogelijkheden tot sociale contacten, door-dat het werk steeds meer tijd vergt, moet als een mo-deme vorm van verpaupering en daarmee ook als so-ciaal-politiek probleem worden erkend.

Het gaat er in zekere zin dus om, de in onze samenle-ving ontstane 'biotopen' te beschermen tegen aansla-gen van de kant van het economische belang. Zulke biotopen- tijdelijke enclaven waarbinnen zich commu-nicatieve processen relatief ongestoord kunnen ontwik-kelen - vormen belangrijke sociale hulpbronnen en roofbouw kan ook sociale systemen, in welke vorm dan ook, grondig verstoren.

(9)

Drie dimensies

De gevaren, opgeroepen door een erosie van het vrije weekend of van het ritme door de week heen, liggen op verschillende terreinen. Zowel de vraag naar de sociale als naar de culturele aanvaardbaarheid van het afschaf-fen van het vrije weekend, moet gesteld worden, waar-bij cultuur hier in brede zin wordt opgevat, d.w.z. als een factor die bijdraagt tot het instandhouden van de eenheid van de samenleving op sociaal niveau. Men kan drie dimensies onderscheiden aan de functie die collectieve rustpauzen hebben voor een samenleving:

I. de praktische dimensie van het dagelijks Ieven 2. de sociaal-culturele dimensie

3. de dimensie van de 'geestelijke bezinning' (de ritue-le dimensie).

I. In de dimensie van het dagelijks Ieven heeft het vrije weekend, dat wil zeggen de zaterdag en zondag, vooral een functie a. als tijdseenheid waarbinnen men op krachten kan komen en zich kan ontspannen (uitrusten, uitstapjes, sport, enz.); b. waarin de huishoudelijke ac-tiviteiten kunnen worden verricht, of juister geforrnu-leerd, waarin het bedrijf 'huishouden' overeind kan worden gehouden (boodschappen doen, voorraden aan-vullen, verrichten van reparaties en verzorgen van huis, tuin, auto, keuken, hobby-apparatuur enzovoorts) en c. als periode waarin de sociale contacten (vrienden, fa-milie, verenigingen enzovoort) in stand gehouden en uitgebouwd kunnen worden.

2. Bij de sociaal-culturele dimensie komt de

symboli-sche betekenis van het vrije weekend aan de orde. De regelmatige onderbreking van het openbare Ieven door zichtbare veranderingen in het gedrag van mensen en in de leefomgeving (de woning, de straat, de stad, de maatschappij), heeft een integratieve betekenis, waar-van het belang nauwelijks kan worden overschat. Het is absoluut noodzakelijk dat ons Ieven, het individuele zowel als het gemeenschappelijke, onderverdeeld is in perioden waarin veel respectievelijk weinig activiteiten worden verricht, en een vaste tijdsindeling kent. Door dit laatste worden orientatiepunten gecreeerd en wordt overspannenheid voorkomen, die kan ontstaan wanneer de tijd, door een al te grote complexiteit, niet meer overzien kan worden en de handelingsketens eindeloos lijken. Aan deze antropologisch bepaalde behoefte wordt in verschillende maatschappijen op verschillende manieren tegemoet gekomen. De algemene erkenning dat een bepaalde tijdsperiode moet worden afgezon-derd (bijvoorbeeld de zondag, zaterdag of het weekend) is een bewijs dat men zich identificeert met een samen-leving, een culturele groep of een religie. Zo laat de waardering van feestdagen in het algemeen zien hoe weinig of hoe ver iemand verwijderd is van het cen-trum van de samenleving of ook wei van een politieke organisatie (bijvoorbeeld 24 en 31 december, I mei, moederdag, enzovoorts). Terwijl de zondag nog vooral gezien wordt als een dag van de kerken, wordt de vrije zaterdag beschouwd als een dag van de werknemers of de vakbonden, waaraan hij ook zijn ontstaan te danken heeft.

De zaterdag en zondag samen vorrnen het, in betekenis

boven het praktisch-alledaagse uitgaande, moderne

'weekend', dat past in een pluralistische samenleving,

die openstaat voor het toekennen van uiteenlopende be-tekenissen aan sociale instituties.

3. De dimensie van de 'geestelijke hezinning', zoals de term, in navolging van de overgeleverde godsdienstige traditie, luidt in wetsteksten die de zondagsrust regelen, is moeilijker met feiten te slaven. Desondanks is 'gees-telijke bezinning' geenszins een in ongebruik geraakt sociaal verschijnsel. Nu de kerken niet Ianger functio-neren als universele zingevingsinstituten, zijn vorrn en inhoud van 'geestelijke bezinning' of, in meer moderne termen, 'meditatie' ofhet 'totjezelfkomen', weliswaar veranderd, maar de behoefte aan deze geestelijke acti-viteit schijnt trendmatig toe te nemen.

Juist in een gecompliceerde wereld, waarin bovendien veelsoortige apocalyptische visies de ronde doen, wordt de vraag naar de zin van het Ieven, vooral onder jongere mensen, sterker, onafhankelijk van de vraag of de gevestigde zingevingsinstituten-kerken, staat, par-tijen, vakbonden, enzovoort - plausibele zingevingen weten te formuleren. De vraag naar de zin van het Ieven is echter niet aileen een kwestie van cognitieve keuzen en discussies. Zin en identificatie kunnen ook non-ver-baal gesymboliseerd worden, bijvoorbeeld door een ge-lijktijdige handeling of een gelijktijdig ophouden met iedere activiteit (de collectieve minuut stilte is daarvan een voorbeeld). Maar meer nog laat iemands wereld-beeld en levensinstelling zich verklaren uit zijn vermo-gen, hoe dan ook nog tot rust te kunnen komen in deze altijd drukke wereld. Het is niet toevallig dat de op con-templatie gerichte Aziatische religies meestal meer ge-zien worden als een hulpmiddel om het dagelijks Ieven aan te kunnen, dan als wereldbeschouwing.

De op de Babylonische gevangenschap teruggaande rust op de sabbat en ook de christelijke zondagsrust, zijn niet simpelweg aileen te interpreteren als in theolo-gische begrippen geforrnuleerde rustdagen. Ze hebben ook de functie het gemeenschappelijk handelen te ver-lichten en daarmee het zoeken naar een (gemeenschap-pelijke) zingeving te bekrachtigen. ln de sterk door het christendom bepaalde maatschappijen, kon de gods-dienst in die behoefte voorzien door deze in tijd en ruimte te lokaliseren. In de huidige pluralistische sa-menleving is deze 'plek' voor bezinning en rust op een andere manier gewaarborgd: niet door een kerkelijk, in ruimte en tijd vastgelegd gebod (de zondagsheiliging in de kerk) maar als een keuze, als een maatschappelijk gegarandeerde mogelijkheid en vrije ruimte in de vorm van collectief vastgestelde dagen, waarin men geen loonarbeid hoeft te verrichten, wat het tot rust komen pas echt mogelijk maakt.

Deze verandering in de manier waarop en de tijd waarin 'geestelijke bezinning' plaatsvindt, dat wil zeg-gen de tijd waarin een 'tot jezelf komen' mogelijk is, maken het dringend gewenst dat behalve de zondag ook de zaterdag beter wordt beschermd. In de wetge-ving dient, duidelijker dan tot nu toe, te worden opge-nomen dat de zaterdag behoort tot die dagen die maat-schappelijk erkend zijn als dagen voor 'geestelijke be-zinning'. De drie genoemde dimensies, waarbinnen het

189

socialisme en democratie nummer 7/8

(10)

1 socialisme en democratie j nummer 7/8

juli 1990

- - -

-vrije weekend zijn functie heeft, moeten beschennd worden tegen de eisen van het economisch belang - en

wei onafuankelijk van de vraag of zij de economische

ontwikkeling van de maatschappij ten goede komen of niet. Ze moeten onafhankelijk van het nut dat ze heb-ben, worden opgevat als basisvoorwaarden voor een

humane samenleving, die zoals bckend niet aileen

af-hankelijk is van voldoende materiele bestaansvoor-waarden.

In tegenstelling tot vee! primitieve samenlevingen,

waarin roof en roofbouw voor het verwerven van

be-staansmiddelen in hoge mate geaccepteerd waren, heeft de modeme economie in elk geval de pretentie zich

daarvan in gunstige zin te onderscheiden door het

stre-ven naar een voortdurend herstel of behoud van de

ba-sisvoorwaarden van het bestaan. Het revolutionaire aan

de ontdekking, de analyse en de praktische toepassing

van de wetten van de vrije markt, was immers onder

andere dat mensen door goed georganiseerde

weder-zijdse ruil van produkten en belangen, de eigen wel-vaart zouden kunnen doen toenemen, zonder daarbij die van de anderen te venninderen. Niet de kaalslag of de vemietiging van het 'andere', maar veeleer de wel-bewuste inzet van middelen ten gunste van het geheel,

de groei, kenmerkt het modeme economische denken. Aldus beschouwd strookt het beschennen van de

so-ciale en culturele grondslagen van een maatschappij

geheel met een niet kortzichtige economische politiek, die enerzijds rekening houdt met de grenzen van het

economische aanvaardbare, maar die anderzijds niet tot doe! heeft om aile levensterreinen afhankelijk te maken

van de algemene doelstellingen van economische ont-wikkeling. De ontwikkeling van maatschappijen, die op de term verzorgingsstaat aanspraak mogen maken, heeft aangetoond dat economische en sociale ontwik-keling elkaar niet hoeven te bijten, maar integendeel

el-kaar meestal vooronderstellen.

Elders is a! eens uitvoerig beschreven welke negatieve

gevolgen het opgeven van regelmaat in de werkweek, de breuk met een vast weekritme, zou kunnen hebben. Dit betreft elk van de drie genoemde dimensies. Het fundamentele probleem bij de dimensie van de

prakti-sche kant van het dagelijks Ieven, is het uiteenvallen van sociale verbanden. Het gezinsleven en het Ieven in

andere samenlevingsvonnen wordt enonn belast. AI-leen a! de behoefte van de meeste werknemers de vrije tijd in gezelschap van hun naasten en niet aileen door te brengen, zal, naannate de samenleving zich meer van

het vaste weekritme verwijdert, tot bijna onoverkome-lijke praktische coordinatieproblemen leiden.

Het netwerk van ons sociale Ieven zal grofmaziger en

poreuzer worden en niet aileen waar het om gezin of fa-milie gaat. :Wanneer er minder gelegenheid tot sociaal

contact is, worden vriendschappen belast en wordt het verenigingsleven, dat vooral in kleinere steden en

ge-meenten zo'n belangrijke rol speelt, belemmerd. Onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld voor mensen die tijdens een bepaalde levensfase of in bepaalde op-zichten een eenpersoonshuishouden voeren, kan de vervanging van de zaterdag en zondag door vrije dagen in de week, positief zijn. Bezoeken aan allerlei

instan-190

-- -

-ties en ook vrijetijdsbestedingen kunnen inderdaad

soms beter midden in de week ondemomen worden. Maar hierbij gaat het om slechts gedeeltelijke of tijde-lijke belangen, die geen rechtvaardiging kunnen zijn voor een erosie van het maatschappelijke instituut dat

een collectieve rustdag vonnt. Om aan dergelijke be-hoeften en verlangens tegemoet te komen zou het

bij-voorbeeld veel beter zijn wanneer het aantal vrije

dagen, dat naar eigen keuze kan worden opgenomen, verhoogd zou worden.

Wanneer de behoefte van mensen aan sociaal contact in belangrijke mate onbevredigd blijft, worden de leemten in het geestelijke en sociale Ieven waarschijnlijk

opge-vuld door de oude en nieuwe media. De vereenzaming,

een fenomeen dat ook in andere contexten veelvuldig

wordt gesignaleerd, neemt toe. De belasting van sociale

verbanden, die nu al vaak bedenkelijke vonnen aan-neemt, zal op den duur financiele gevolgen hebben voor staat en samenleving. Er zal meer gelnstitutionali-seerde gezondheidszorg en psychosociale hulp nodig

zijn, omdat de bereidheid zich om andere mensen, die

steeds meer als vreemden worden ervaren, te bekom-meren, drastisch zal afnemen. Dit zou fatale gevolgen

hebben, onder andere voor de verpleging van zieke en

oude mensen. Doordat mensen gedwongen zijn de vrije tijd steeds vaker aileen door te brengen, zal het nu reeds in onderzoeken naar vrijetijdsbesteding naar voren

ge-komen 'vrijetijdsegolsme', aileen maar toenemen. Met

aile gevolgen van dien.

Met de tweede, de sociaal-culturele dimensie is,

wan-neer het vaste ritme in de maatschappij doorbroken

wordt, het gevaar van vervreemding verbonden. Reeds de grondleggers van de sociologie, zoals bijvoorbeeld Durkheim, hebben er op gewezen, dat een gemeen-schappelijk levensritme in de maatschappij op zich al tot sociale verbanden leidt, en een gemeenschappelijk

waarden- en nonnenpatroon, wat daarvan ook de in-houd is, versterkt. De toch a! op vee! terreinen aan te treffen tendens tot grotere verschillen in waardenpatro-nen en tot vereenzaming, zal kunnen toenemen. De so-ciale consensus en daannee ook de regeerbaarheid van de samenleving, worden aangetast. Daarbij moet

oven-gens worden bedacht, dat de inbreuk op het gemeen-schappelijk levensritme slechts een van de vele proble-matische maatschappelijke ontwikkelingen is, die de

sociale verbanden negatief be"invloeden.

Waar gemeenschappelijke waardenpatronen verdwij-nen, krijgt de ellebogenmaatschappij meer kans. Hoe-wei er geen oorzakelijk verband hoeft te bestaan, is het niet toevallig dat de Amerikaanse steden, waarin de

vierentwintig-uur-per-dag-actieve maatschappij het dichtst benaderd wordt, hoge criminaliteitscijfers ken-nen. Kort gezegd, het lijkt weinig raadzaam - behalve voor iemand die zou willen profiteren van maatschap-pelijke destabilisering - de gemeenschappelijke waar-denpatronen die er nog zijn en die in zekere zin als een soort smeenniddel functioneren voor het sociale Ieven,

zonder dwingende redenen op het spel te zetten.

De mogelijke gevaren die ontstaan door een erosie van

de derde dimensie, die van bezinning en rust, zijn

(11)

delijk het moeilijkst in cijfers uit te drukken. Van ker-kelijke en theologische zijde wordt deze spirituele of geestelijke dimensie natuurlijk het sterkst benadrukt en in de meeste verklaringen van de laatste tijd als het be-langrijkst gezien. De afname van het aantal mogelijk-heden om in groter verband tot rust te komen, heeft echter niet aileen gevolgen voor praktiserende christe-nen; maar zij raakt aan de geestelijke situatie van de hele maatschappij. Want aile leden van de samenleving worden be'invloed door waardenpatronen en zingevin-gen die in het levensritme doorwerken - ook al is het maar in indirecte zin. Het levensritme maakt deel uit van het geestelijke Ieven van een maatschappij. Met het collectieve levensritme zou dus ook een belangrijke steun in het Ieven, namelijk een instantie om onzeker-heid te verminderen, verloren gaan.

De aanvaardbaarheid van weekendwerk

Laten we het als volgt samenvatten. Altijd, vanaf het begin van de industrialisatie, waren er goede argumen-ten aan te voeren tegen de verlenging van de tijdsduur waarin machines konden worden gebruikt. De argu-menten getuigden in essentie van een verlicht econo-misch denken, dat rekening hield met de gevolgen op de lange termijn en dat gericht was op macro-economi-sche effecten. Deze opvatting bood ruimte voor poli-tieke eisen en behoeften van niet-economische, sociale, culturele en geestelijke aard, waardoor bescherming van de zondagsrust mogelijk werd.

In praktisch, sociaal-cultureel en geestelijk opzicht kan een verdere toename van het zondags- en weekendwerk voor de samenleving zwaarwegende negatieve gevol-gen hebben. Tegevol-genover de te verwachten negatieve in-vloed op de maatschappij staan onzekere successen met betrekking tot de economische ontwikkeling.

Langdurige ervaring, heeft tot op heden aangetoond dat afspraken over de beperking van avond- of weekend-werk, in de wet, de CAO of in stilzwijgende overeen-komsten, niet tot vermindering van de groei of de wel-vaart leiden, in tegendeel. Maar zelfs wanneer er voor zo'n verlies gevreesd zou moeten worden, dan nog zou het onjuist zijn een politiek te voeren die - in het gun-stigste geval - aileen voor materiele welvaart zorgt. Andere, niet-materiele vormen van welzijn dienen evenzeer gegarandeerd en ontwikkeld te worden. In de eerste plaats gaat het om het behoud van in vrije tijd uitgedrukte welvaart, dat wil zeggen om een zo groot mogelijke vrijheid voor ieder individu om zelf te be-slissen hoe hij zijn tijd gebruikt. Eveneens gaat het om het in stand houden van de 'culturele welvaart', dat wil zeggen om het behoud en de ontwikkeling van de gees-telijke en psychologische kwaliteiten, die nodig zijn voor een geslaagd Ieven.

Zoals bij de omgang met de natuurlijke omgeving, moet met het oog op de daar manifest geworden desa-streuze ontwikkelingen, ook hier over de bewijslast ge-sproken worden. De bewijslast ligt niet bij degenen die vrezen dat een andere indeling van de werkweek een ontwrichtende invloed heeft op de primaire levensvoor-waarden, maar bij de voorstanders van de verandering,

die dienen aan te tonen dat er aan hun voorstellen geen bezwaren kleven.

Anderzijds zou het, ondanks deze bedenkingen, ook onjuist zijn een wijziging van ingeburgerde werktijden en van allocatiepatronen van de samenleving, taboe te verklaren. De strijd om de arbeidstijdverkorting zelf is immers, en meer naarmate zij succesvoller wordt, mede een impuls tot een ingrijpende herorientatie, zowel wat betreft de verhouding tussen arbeidstijd en vrije tijd als die tussen arbeidstijd en bedrijfstijd. De industriele tijdsindeling is op basis van een compromis tussen werkgevers- en werknemersbelangen, als uitkomst van arbeidsconflicten, ontstaan. Ook hierbij speelden waar

-den ten aanzien van de gewenste toekomstige maat-schappelijke vooruitgang steeds een rol. Onze huidige tijdsindeling is dus een 'historisch com prom is', dat er in de loop van de ontwikkelingen ook anders zou kun-nen gaan uitzien. Waarover echter niet onderhandeld kan worden, zijn de sociale behoeften en de behoefte aan bescherming van de werknemers tegenover de structureel sterkere werkgeverszijde. Collectieve over

-eenkomsten hebben zich hierbij tot nu toe als het meest doeltreffend bewezen.

In dit Iicht bezien kan het niet de bedoeling zijn om werkelijk iedere vorm van weekendwerk te blokkeren. De behoefte aan bescherming van de werknemers eist even wei, dat

a. door weekendwerk, per saldo, het tot nu toe vastge-stelde aantal arbeidsuren per werknemer en het totale volume aan arbeidstijd niet toeneemt, om regel en uitzondering duidelijk van elkaar te kunnen blijven onderscheiden;

b. de in de wet opgenomen grond voor uitzonderings-gevallen, namelijk technische noodzaak, niet door wetswijziging wordt aangevuld met andere gronden en clausules die openingen bieden;

c. de instanties, die toestemming moeten verlenen tot uitzonderingen op het verbod op zondagswerk, de handhaving van de wettelijke bepalingen niet in de praktijk door een 'liberale' uitleg gaan ondermijnen. Ook binnen deze relatief smalle marges kan tegemoet gekomen worden aan de noodzaak tot aanpassingen aan structurele veranderingen. De volgende beslissende vraag zal dan zijn, in hoeverre de toenemende ver-vlechting van de economische betrekkingen op zowel Europees als wereldniveau, het toelaat de marktcon-form verlopende aanpassingen aan de 'wereld-tijd-nor-men' tegen te gaan. Zonder twijfel is de sociale zeker-heid, waartoe ook de bepalingen omtrent de werktijd gerekend kunnen worden, in de meeste Ianden minder goed ontwikkeld dan in de Bondsrepubliek. Door het openstellen van de nationale economieen en van de po-litieke grenzen, zoals dat in de vrije markt van Europa gebeurt, dreigt steeds het gevaar van 'sociale dum-ping', van de wederzijdse neiging het bereikte peil van sociale zekerheid steeds verder naar beneden te schroe-ven.

Enerzijds wordt hierdoor duidelijk waarom de tendens tot gelijktrekken van de tijdsduur waarin bedrijven en machines gebruikt worden, van de arbeidstijden en - voorwaarden, van het arbeidstempo, enzovoorts, een grotere uitdaging dan tot nu toe zal betekenen voor het

191

socialisme en democratie nummer 7/8

(12)

socialisme en democratie nummer 7/8

juli 1990

-in stand houden van de culturele identiteit van de bij de wereldmarkt betrokken maatschappijen en culturele eenheden. Hierbij zullen zich in sommige Ianden grote moeilijkheden voordoen, terwijl andere Ianden zich verbazingwekkend snel kunnen aanpassen aan de eco-nomische en technische eisen op dit gebied.

Wanneer echter anderzijds de kwaliteit van het maat-schappelijk Ieven niet aileen kan worden afgemeten aan de materiele welvaart, maar ook afuankelijk is van de welvaart die in vrije tijd wordt uitgedrukt-en het is juist dit soort welvaart dat door de industriele maat-schappij wordt gepropageerd met haar ideaal van de 'vrije-tijds-mens' -dan zou het behoud van de ontstane 'economie-vrije zones', zoals het weekend, een wel-vaartsdoelstelling op zich moeten zijn. Wanneer dit het geval is, lijkt het onverstandig nu al te anticiperen op de aanpassingsdruk die van de economische concurrentie-strijd kan uitgaan, nog voordat deze zich werkelijk dringend voordoet, en bijvoorbeeld te beweren dat het continu-gebruik van bedrijven in andere Ianden aileen tegemoet getreden kan worden met eenzelfde verlen-ging van de bedrijfstijden in eigen land. Het zou welis-waar niet juist zijn de omvang van de betreffende uitda-gingen te onderschatten, maar het zou ook onjuist zijn om, met het oog op (de wens) het eigen (verrneende) overwicht (te behouden), slapende honden wakker te maken. Want in andere hoogontwikkelde Ianden, zoals in Japan en Korea, begint men pas nu de vrije tijds-en weekendcultuur te ontdekken en te ontwikkelen. Vier voorstellen

Allereerst zou dus de vraag moeten worden gesteld of zulke uitdagingen, als ze al bestaan, niet met meer so-ciale en technische fantasie tegemoet getreden zouden kunnen worden. Intelligentie laat zich tenslotte niet ai-leen voor het ontwerpen van machines gebruiken. Het staat absoluut niet vast dat voor de verlenging van de produktietijd, die in Azie gemakkelijker door te voeren is dan in Europa, geen gelijkwaardige en doelmatige maatregelen van technische en sociale aard te bedenken zijn. Een uitdaging hoeft niet altijd beantwoord te wor-den met een reactie, die op precies hetzelfde vlak ligt als de uitdaging zelf. Het is bovendien niet zeker dat de maatschappelijke hulpbronnen, waarover de westerse samenleving dankzij het bestaan van collectieve rustpe-rioden beschikt, niet overwegend gezien moeten wor-den als een produktiefactor - zoals veel consumptie-goederen, zoals bekend, de consumenten niet aileen genot verschaffen maar ook een verhoogde arbeidspro-duktiviteit opleveren. Zo wint bijvoorbeeld ook in Japan het inzicht terrein, dat de traditionele sociale structuren en de arbeidsethiek niet beschouwd kunnen worden als eindeloos uit te buiten bronnen, die geen zorg behoeven. Ook daar ziet men intussen dat in een bijzonder complexe samenleving, verkeerde ontwikke-lingen op deelgebieden van het maatschappelijk Ieven, zeer snelle gevolgen hebben voor het hele systeem en op den duur als sociale kosten weer op de maatschap-pelijke balans terug te vinden zijn.

Dus in plaats van al te snel en onnadenkend de verwor-venheden en dragende peilers van ons sociale bouw-werk aan slopende afbraak prijs te geven, zouden er

192

· - - - -

-concepten ontwikkeld moeten worden, die een rela -tieve verzoening tot stand kunnen brengen tus en eco-nomische belangen aan de ene en culturele en sociale behoeften aan de andere kant, en die tevens rekening houden met een mogelijke verscherping van de concur-rentiestrijd. Deze afsluitende overwegingen hebben het doe I datgene wat bereikt is te behouden, maar tevens de speelruimten bij de oplossing van het probleem te geven.

I. Bij de uitbreiding van het weekendwerk moet een principieel onderscheid worden gemaakt tussen ar-beidsactiviteiten of produktieprocessen die gericht zijn op het produceren van goederen en die welke het verle-nen van diensten tot doel hebben. Terwijl bij het verle-nen van diensten (in de eigenlijke zin van het woord) produktie en consumptie van het aangebodene, uit de aard der zaak, in tijd samenvallen, ligt er bij de mate-riele produktie meestal een aanzienlijke tijd tussen de fabricage van het produkt en de verkoop of consumptie ervan. Er zou met andere woorden een onderscheid ge-maakt moeten worden tussen het aanbod in de dienst-verlening, dat noodzakelijkerwijs geproduceerd moet worden op het moment dat de vraag zich voordoet - en dat kan, zoals bij pretparken, zwembaden, enzovoorts, met name ook in het weekend zijn - en het aanbod van produkten, dat niet per se een gelijktijdige inzet van de menselijke arbeidskracht eist. Het gaat dus niet aileen om de vraag of, maar ook waarom er meer mensen in het weekend moeten werken.

Terwijl de verbetering van de dienstverlening in het weekend, tussen mensen onderling, gezien kan worden als een verhoging van de kwaliteit van het bestaan en van de welvaart, nemen de bestaansvoorwaarden door het produceren van goederen in het weekend, in het gunstigste geval, aileen toe door een vergroting van het aantal produkten dat maatschappelijk te verdelen valt. Dit laatste leidt dus aileen heel indirect, slechts onder bepaalde omstandigheden en slechts voor een deel van de bevolking, tot een verbetering van de levensomstan-digheden. De conclusie die hieruit te trekken valt is dat nieuwe weekendbanen in de vrijetijdsbesteding, waar-bij bovendien arbeidsplaatsen worden geschapen, voor de maatschappij als geheel minder problematisch zijn dan de 'nieuwe' arbeidsplaatsen in het weekend in de produktiesector.

Dit komt onder andere omdat (zoals boven beschreven) nieuwe arbeidsplaatsen in het weekend, in produktieve beroepen, hoogst waarschijnlijk tot opheffing van ar-beidsplaatsen elders leiden, terwijl er in de dienstverle-nende sector werkelijk sprake is van extra arbeidsplaat-sen. Bovendien hoeft niet gevreesd te worden dat het aantal in het weekend werkende werknemers ten op-zichte van het totale arbeidstijdvolume toeneemt. Want er gaan meer arbeidsplaatsen verloren in bedrijfstakken waarin traditioneel in continu-dienst wordt gewerkt, zoals in de staalindustrie, dan er in de dienstverlenende sector bijkomen. Anders gezegd: zou men bijvoorbeeld aile ontslagen staalarbeiders in het Roergebied een baan kunnen geven in de vrijetijdsindustrie (mede ook in weekend-dienst) dan zou de structurele crisis in deze regio opgelost zijn, zonder dat daarrnee per saldo het

(13)

totale aantal werknemers in weekend-dienst zou zijn toegenomen. Zoals men weet is dit niet gebeurd. 2. Uit de discussies omtrent weekendwerk in de sector van de high technology (micro-chips, glasvezels), is gebleken dat het moeilijk is tot ook maar enigszins ob -jectieve uitspraken te komen over de mogelijkheid om produktieprocessen te onderbreken, of over de omvang van verliezen die uit die onderbreking voortvloeien. De technici die hierover kunnen oordelen, maken meestal deel uit van de betrokken belangengroepen. Bovendien is het zo dat, zelfs wanneer het machinepark niet of ai-leen met hoge verliezen kan worden stopgezet, bijna niemand kan beoordelen of de technische (mechani-sche, thermische, chemische, natuurkundige, enz.) kant van het produktieproces hiervan de oorzaak is, dus in laatste instantie het produkt zelf, of dat de ontwerper van de machines de mogelijkheid tot stopzetten van de machines gewoon niet heeft overwogen. Of zelfs, voor-uitlopend op de wetgeving omtrent werken op zondag, bewust niet heeft 'ingebouwd'. Wil men echter bij de ontwikkeling van nieuwe technologieen rekening hou-den met de belangen van werknemers, dan dient demo-gelijkheid de machines stop te zetten, als een voor-waarde voor humane arbeid omstandigheden te wor-den erkend. Mits de kosten daarvan binnen redelijke grenzen blijven, moet de mogelijkheid tot uitschakelen dus in de machines worden ingebouwd. Men zou er daarom op kunnen aandringen dat universiteiten en ook andere researchinstituten, onderzoek naar 'uitschake-lingsmogelijkheden' gaan ontwikkelen, om te voorko-men dat werknemers, vakbonden, politici en last but not least ook ondememers zelf, voor voldongen techni-sche feiten worden geplaatst.

3. Het kan echter niet uitgesloten worden dat in de toe -komst, bijvoorbeeld in de sector van de high tech-nology, meer machines ge'installeerd gaan worden die slechts met zeer grote verliezen kunnen worden uitge-schakeld. De vergelijking met de hoogovens ligt hier voor de hand.

Wanneer weekendwerk onvermijdelijk is, zou men in overweging moeten nemen de vrijwilligheid bij week-endwerk, zoals ook de werkgevers die voorstaan, aan regels te binden. Meer nog dan het beginnen met week-endwerk, moet het ophouden ermee niet aileen in prin-cipe mogelijk zijn, maar vooral ook praktisch uitvoer-baar worden gemaakt. Gezien de huidige situatie op de arbeidsmarkt is de eis van vrijwilligheid in sterke mate illusoir. Goedwillende ondememers letten er weliswaar op formeel geen dwang uit te oefenen, maar praktisch gesproken betekent de aankondiging van de werknemer met weekendwerk op te willen houden, gezien de om-standigheden, een verzoek om ontslag. Daarom zou moeten worden overwogen wettelijke bepalingen om-trent 'vrijwilligheid' te ontwikkelen, waarop de betrok-ken werknemer een beroep kan doen wanneer hij wil stoppen met weekendwerk.

Gedacht zou kunnen worden aan een wettelijk vastge-stelde termijn van bijvoorbeeld drie jaar, voor werk dat slechts betrekking heeft op de dagen vrijdag tot en met zondag (weekendploeg). Door die termijn zal de werk -nemer die, met het oog op de sociale aanvaardbaarheid, na een bepaalde periode onvermijdelijk met weekend-arbeid zal moeten stoppen, niet verantwoordelijk zijn voor vervanging, maar zal die verantwoordelijkheid worden overgenomen door de staat of de amenleving. Concreet moet hierbij worden gedacht aan jonge werk-nemers/sters, voor wie het helemaal niet onaantrekke-lijk hoeft te zijn eens drie jaar lang tegen het maat-schappelijk ritme in te Ieven. Maar ze moeten op een eenvoudige manier kunnen terugkeren naar dat ritme, wanneer voor hen de fase van het stichten van een gezin is aangebroken. Ook zou kunnen worden over-wogen de maximum leeftijd voor zuivere weekend-ploegen op dertig jaar te stellen.

4. Tenslotte zou, als compensatie voor de erkenning van de beperkte noodzaak tot weekendwerk, overwo-gen kunnen worden het hele weekend, dus ook de za-terdag, bij de als zodanig erkende en door de wet be-schermde vrije dagen in te delen. De waardering voor de dagen van het weekend heeft zich inmiddels, voor-zover men dat kan beoordelen, al lang van de zondag, als het middelpunt van de vrije tijd in vroegere samen-levingen, naar de zaterdag verplaatst. In een pluralisti-sche sarnenleving, waarin geen enkel instituut meer het monopolie heeft op zingeving, moet de zaterdag, op basis van aile eerder genoemde dimensies, als volko-men gelijkwaardig aan de zondag worden beschouwd. Wanneer er al over nieuwe randvoorwaarden ten aan-zien van de werktijden, in deelgebieden van de econo-mie, onderhandeld gaat worden, dan moet daarbij aan de sociaal-culturele veranderingen van de afgelopen decennia een even groot gewicht worden toegekend als aan de veranderingen op het gebied van techniek en economie.

Een vraag die echter vooralsnog centraal moet blijven staan in de discussie over de toekomst van het week-end, is of de veranderingen in de economische rand-voorwaarden van dermate principiele aard zijn, of in de toekomst zullen zijn, dat zij ingrijpende maatregelen ten aanzien van de gegroeide tijdstructuren rechtvaardi-gen.

Tot dusverre vormden rentabiliteit aan de ene en so-ciale en culturele aanvaardbaarheid aan de andere kant tegenstellingen, die zich lieten verzoenen, ook toen de economie nog aanzienlijk minder sterk en de maat-schappelijke produktiviteit lager was. Oat met het intre-den van de post-industriele samenleving een situatie ontstaat, waarin veel meer waarde moet worden toege-kend aan argumenten van rentabiliteit dan aan mense-lijke behoeften van sociale, culturele en geestelijke aard, moet nog bewezen worden.

193

socialisme en democratie nummer 7/8

(14)

Ruud Peters

Universitair hoofddocent aan de vakgroep Arabische en Js

-lamitische Studiiin van de Universiteit van Amsterdam

socialisme en democratie nummer 7/8

juli 1990

- -

-- --

-Islam, fundamentalisme en politiek

Aileen dat wat afwijkt van het norrnale haalt de media.

Dus niet hond bijt man, maar wei man bijt hond. Oat geldt ook voor de berichtgeving over de islam. Het in onze ogen afwijkende, en vooral het gewelddadige, wordt in de media benadrukt. Daardoor lijkt het wei alsof er aileen bloeddorstige, fanatieke en intolerante

moslims bestaan.

Dit beeld is echter niet in overeenstemming met de werkelijkheid. De islam is niet een homogene en uni-forrne religie, evenmin als het christendom dat is. Het gaat misschien te ver om te zeggen dat er evenveel is-lams bestaan als er moslims zijn, maar zeker is dat er grote verschillen in geloofsbeleving bestaan tussen

moslims. Deze verschillen zijn vaak regionaal of

so-ciaal bepaald. Moslims op het platte land zijn op een

an-dere manier moslim dan stadsbewoners en binnen deze categorieen zijn er ook weer verschillen afhankelijk van sociale achtergrond en opleidingspeil.

In dit artikel wil ik het verschijnsel islamitisch funda -mentalisme enigszins relativeren door het te plaatsen binnen de bonte verscheidenheid van islamitische ge-loofsrichtingen.

Ik zal eerst het fundamentalisme karakteriseren en het afzetten tegen andere strom in gen. Daama zal ik kort in -gaan op wat tegenwoordig 'de opkomst van de islam' genoemd wordt. Tenslotte wil ik aan de hand van Egypte iets van die verscheidenheid Iaten zien op het gebied van het politieke denken van moslims, zowel

binnen als buiten de fundamentalistische islam.

Verschillen in geloofsbeleving

Zoals elke godsdienst kent de islam een aantal centrale instellingen, teksten, verhalen en dogma's die iedere

gelovige als even waar en authentiek accepteert. De

be-tekenissen die individuele gelovigen hieraan hechten kunnen echter sterk verschillen. Dit kan gemustreerd worden aan de hand van de twee zeer centrale noties

binnen de islam, de profeet Mohammed en de Koran.

De islam is in het begin van de zevende eeuw door Mo-hammed gesticht in Mekka, een handelsstad in het wes-ten van het Arabische Schiereiland. Mohammed

ont-ving boodschappen van God (Ar. Allah = de God) en

gaf deze door aan zijn omgeving. Deze boodschappen zijn vastgelegd in de Koran, die volgens moslimse op-vatting letterlijk Gods woord bevat. In de Koran vind je de beginselen van de islamitische geloofsleer zoals het geloof in een enige, almachtige, goedertieren en alwe

-tende God, die met de mensheid communiceert via een

reeks profeten (zoals onder meer Mozes en Jezus), van

wie Mohammed de laatste is, het geloof in een Ieven na

de dood waar je verantwoording moet afleggen voor je daden in dit Ieven en beloond of bestraft zult worden en het geloof in de jongste dag en de wederopstanding.

194

Mohammed was echter niet aileen een boodschapper,

maar ook de Ieider van een godsdienstige

gemeen-schap. Nadat de heidense Mekkanen het de kleine

groep moslims onmogelijk gemaakt had om in Mekka

te blijven, trokken de moslims naar Medina, een stadje

zo'n 300 kilometer ten noorden van Mekka.

Moham-med was daar gevraagd om als scheidsrechter op te

tre-den tussen voortdurend ruziende stammen. Daaraan

ontleende hij politieke macht, die resulteerde in de ves -tiging van een islamitische staat met Mohammed aan

het hoofd. Door bekeringen en door oorlogvoering

breidde deze staat zich uit. De openbaringen uit de pe -riode van Mohammeds politiek leiderschap zijn vaak

praktisch, gericht op de organisatie van de gemeen

-schap: regels betreffende het erfrecht, het huwelijk

s-recht, het strafrecht en de oorlogvoering, aansporingen

tot de gelovigen om bijdragen te betalen aan de staat s-kas.

Een centraal geloofspunt van de islam is dus dat de

Koran de woorden van God bevat gericht tot de men

-sen. Maar welke betekenis geven hedendaagse moslims

hieraan? Voor velen, en dan vooral degenen met een

schoolopleiding die de Koran kunnen lezen of zelfs uit het hoofd kennen, is de Koran een boek met inhoud, met een boodschap die directe relevantie heeft voor hoe je je eigen Ieven inricht en hoe je je gedraagt. Maar

voor de grote meerderheid van de moslims die analfa

-beet zijn of, als ze al kunnen lezen en schrijven, het Arabisch niet machtig zijn, is de Koran niet meer dan

een verzameling vrijwel inhoudsloze rituele forrnules

die bijvoorbeeld tijdens het gebed opgezegd moeten

worden of gereciteerd worden bij bijzondere gelegen

-heden zoals besnijdingsfeesten of begrafenissen. Deze

groep ziet de Koran door zijn goddelijke oorsprong ook

als bron van magische krachten. Deze kan men

active-ren door bepaalde stukken als toverspreuken op te

zeg-gen of door ze op een stukje papier te Iaten schrijven en dat in een amulet te naaien zodat men het altijd bij zich

kan dragen als bescherrning.

Ook aan de persoon van Mohammed worden verschil

-lende betekenissen gehecht. Voor sommigen is hij een bijzonder mens die tijdens zijn Ieven een voorbeeld heeft gesteld dat moslims moeten navolgen. Zijn uit

-spraken en handelingen (de soenna) zijn overgeleverd

en opgetekend en kunnen fungeren als richtsnoer voor het handelen van de gelovigen. Daarbij kan de nadruk die de verschillende eigenschappen van Mohammed

krijgen verschillen. Soms wordt hij beschouwd als het

symbool bij uitstek van persoonlijke vroomheid. Er zijn er echter ook die in hem de belichaming van wijs staatsmanschap zien of zelfs het voorbeeld van de revo-lutionaire held die strijdt voor sociale rechtvaardigheid

ten behoeve van de zwakken en onderdrukten. Voor at

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De hiervoor genoemde omzendbrief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 27 januari 1987 betreffende de toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen (B.S., 7

Bij de huidige systematiek wordt toegevoegd dat jaarlijks in juli het minimumloon extra stijgt met de stijging van het gemiddelde loon (van de voorafgaande vijf jaar gemiddeld),

In het bewerkstelligen van zoveel mogelijk geluk moest iedereen door de nationale overheid in gelijke gevallen gelijk worden behandeld, een uitgangspunt dat door de rechtsstaat

Nauwelijks had hij uitgelegd waar hij zijn meester gevonden had, of Theresia stond voor de deur met het verhaal, dat haar vader bij haar was aangekomen, en dat hij

Ook toen De Telegraaf vanaf de verkiezingen van 1935 steeds meer een spreekbuis van Colijn werd, bleef in vergelijking met andere kranten een stevige veroordeling van de NSB uit.

Ort gebeurt tegeliJk op grond van nieuwe onderhandelingen met de EFTA-Ianden (Zwitserland, OostenriJk, IJsland, Zweden, Noorwegen, Finland) Hier is dus concreet

4 inrichting van terreinen 20 dit betreft kosten voor het geschikt maken van een terrein voor het beoogde gebruik; bijvoorbeeld aanleg paden en verharding, recreatieve

Anno 2000 werkt bijna de helft van de Vlaamse loontrekkenden in een of andere atypische arbeids- vorm, hetzij in een tijdelijk contract, hetzij in deeltijdarbeid, hetzij in