• No results found

Titel afstudeeropdracht: Op de balans. Een wereld van verschil?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Titel afstudeeropdracht: Op de balans. Een wereld van verschil?"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Opleiding: Msc Accountancy & Controlling Code: A&C06101755293

Student: Rinze van den Akker Studentnummer: 1353535

Titel afstudeeropdracht: Op de balans. Een wereld van verschil?

Datum: juli 2010

Afstudeerbegeleider: Harriët Boelstra Titel: Op de balans. Een wereld van verschil?

Kernwoorden:

Informatiekwaliteit, lease accounting, lessee, lessor en right of use.

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave... 2

Dankwoord... 4

Hoofdstuk 1 Inleiding ... 5

1.1 Inleiding ... 5

1.2 Onderzoek... 7

1.2.1 Doel ... 7

1.2.2 Onderzoeksvraag ... 8

1.2.3 Relevantie ... 9

Hoofdstuk 2: SFAS 13, IAS 17 en het Discussion Paper ... 10

2.1 Inleiding ... 10

2.2 Standaard opstellers en standaarden ... 10

2.2.1 IASB ... 10

2.2.2 FASB ... 11

2.2.3 Aanzet tot nieuwe regelgeving en harmonisatie ... 12

2.3 Analyse US GAAP en IFRS leasing standaard... 12

2.3.1 Lease Classificatie Lessee IAS 17 en FAS 13 ... 13

2.3.2 Verwerking in de jaarrekening ... 15

2.3.3 Verschillen tussen IAS 17 en FAS 13 ... 18

2.4 Discussion Paper 2008 Leases Preliminary Views ... 19

2.4.1 Voorgeschiedenis... 19

2.4.2 Reikwijdte Discussion Paper ... 20

2.4.3 Right of use benadering ... 21

2.4.4 Waarderingsgrondslag ... 22

2.4.5 Lengte van de leaseovereenkomst en verkoop... 22

2.4.6 Verschillende inzichten ... 23

2.5 Conclusie... 24

Hoofdstuk 3 Informatiekwaliteit... 25

3.1 Inleiding ... 25

3.2 Informatieverschaffing ... 25

3.3 Informatiekwaliteit ... 27

3.4 Onderzoeksmethodieken van informatiekwaliteit ... 29

3.5 Toelichtingen- index als meetinstrument ... 30

3.5.1 Selectie en criteria voor de items in een toelichtingenindex... 30

3.5.2 Weging items in de index ... 31

3.6 Conclusie... 31

Hoofdstuk 4 Onderzoeksmethode ... 33

(3)

4.3 Ontwerp toelichtingenindex ... 35

4.4 Deelwaarneming en randvoorwaarden ... 36

4.5 Conclusie... 37

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten... 38

5.1 Inleiding ... 38

5.2 Algemene toelichtingen... 38

5.2.1 Resultaten algemene lease ... 39

5.2.2 Discussion Paper – Algemene toelichtingen... 40

5.3 Financiële Leasetoelichtingen ... 40

5.3.1 Resultaten financiële lease... 40

5.3.2 Discussion Paper – financiële lease ... 41

5.4 Operationele leasetoelichtingen ... 42

5.4.1 Resultaten operationele lease... 42

5.4.2 Discussion Paper - operationele lease... 43

5.5 Verschillen tussen maatschappijen... 43

5.6 Beantwoording hypothesen ... 44

5.7 Conclusie... 45

Hoofdstuk 6 Conclusie ... 46

6.1 Inleiding ... 46

6.2 Deelvragen en onderzoeksvraag ... 46

6.2.1 Wat houden de standaarden in op het gebied van leasing?... 47

6.2.2 Wat zijn de classificatieverschillen tussen operationele en financiële lease? ... 47

6.2.3 Wat is informatiekwaliteit en hoe wordt informatiekwaliteit gemeten? ... 48

6.2.4 Wat zijn de stuwende krachten voor verbeteringen van informatie kwaliteit met betrekking tot leaseaccounting?... 48

6.2.5 Wat kunnen de gevolgen van het Discussion Paper voor de luchtvaartsector zijn wanneer de voorgestelde oplossingen ingevoerd gaan worden?... 49

6.2.6 Beantwoording onderzoeksvraag en conclusie... 50

6.3 Beperkingen en aanbevelingen voor verder onderzoek... 51

Referenties ... 53

Bijlagen... 57

Bijlage 1... 57

Bijlage 2... 58

Bijlage 3... 59

Bijlage 4... 60

Bijlage 5... 61

Bijlage 6... 62

Bijlage 7... 63

(4)

Dankwoord

Deze thesis is het slotakkoord van de studie Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen. Naast het curriculum van de studie heb ik genoten van activiteiten naast de studie, studieverenigingen Risk en Pro Memorie ben ik dankbaar voor de mogelijkheden die zij mij hebben geboden.

Ten eerste wil ik Ian Hawley en Harriet Boelstra bedanken voor het becommentariëren van mijn thesis en hun sturingen ter inrichting van deze thesis. Ten tweede wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun tijdens de maanden dat ik aan mijn scriptie heb gewerkt.

G.R. van den Akker, 2010

(5)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Sir David Tweedie, International Accounting Standards Board (IASB) Chairman over de noodzaak van een internationale uniforme accounting standaard.

‘As the world’s capital markets integrate, the logic of a single set of accounting standards is evident. A single set of international standards will enhance comparability of financial information and should make the allocation of capital

across borders more efficient. The development and acceptance of international standards should also reduce compliance costs for corporations and improve

consistency in audit quality.’

De IASB heeft behoorlijke successen geboekt in de adoptie van International Financial

Reporting Standards (IFRS) in nu meer dan honderd landen. Desondanks is er nog een lange

weg te gaan om voor alle economieën te komen tot een ‘single set of accounting standards’. In

de grootste economie, de Verenigde Staten, regelt vooralsnog de Financiële Accounting

Standards Board (FASB) door middel van United States General Accepted Accounting

Principles (US GAAP) de accounting standaard. Onder andere door de globalisering van de

economieën is steeds meer de behoefte ontstaan om de vergelijkbaarheid van organisaties te

vergroten. De IASB en FASB zijn sinds enkele jaren hard aan het werk om gezamenlijk tot

oplossingen te komen die wereldwijd toegepast kunnen worden met als hoofddoel de

vergelijkbaarheid en transparantie tussen organisaties over alle grenzen heen te vergroten. De

IASB en de FASB hebben convergentieakkoorden getekend waarin is afgesproken samen te

werken aan nieuwe oplossingen. Daardoor zijn IFRS en US GAAP de laatste jaren steeds

(6)

meer naar elkaar toe aan het groeien, toch zijn er nog op verscheidene vlakken aanzienlijke verschillen in de wijze waarop men de verslaggeving moet inrichten. Ten aanzien van leasing bestaan een aantal verschillen in wat wel en niet is toegestaan in de beide accounting standaarden. Statement of Financial Accounting Standards (SFAS) 13 en International Accounting Standards (IAS) 17 zijn de relevante standaarden met betrekking tot leasing van de FASB en de IASB. De IASB en de FASB hebben een convergentietraject gestart in 2008 om de verschillen te verminderen en de verwachting is dat medio 2011 een nieuwe gemeenschappelijke standaard met betrekking tot leasing klaar zal zijn. Begin 2009 heeft de IASB een Discussion Paper uitgebracht met daarin de richting die men op wil gaan met de nieuwe richtlijn die FAS 13 en IAS 17 moet gaan vervangen. Deze paper volgt eerdere papers op uit 2000 ‘Leases: Implementation of a new approach’ en uit 1996 ‘Accounting for lease: a new approach’.

Zoals het Discussion Paper er nu ligt zal het aanzienlijke gevolgen hebben voor alle sectoren

waarin leasing een substantieel deel van de ondernemingsactiviteiten uit maakt. Sectoren

zoals de luchtvaart, de bouw en voedselproducenten zullen de gevolgen gaan merken. In de

luchtvaartsector maken ondernemingen veel gebruik van leaseconstructies, bijvoorbeeld met

betrekking tot de vloot van een luchtvaartmaatschappij. Het Discussion Paper stelt voor dat

operationele lease gaat verdwijnen zodat er één vorm van lease accounting over blijft. Het

grote verschil met de huidige situatie is dat daardoor alle leaserechten en leaseverplichtingen

op de balans zichtbaar worden. Overigens zijn er in het Discussion Paper uitzonderingen

gemaakt voor korte leaseovereenkomsten en niet-kern leaseovereenkomsten. Daardoor krijgen

bedrijven nog geen last van de nieuwe richtlijnen voor activa zoals bijvoorbeeld geleasede

kopieermachines. Tot 17 juni 2009 was het mogelijk om commentaar in te dienen met

betrekking tot de verwerking zoals voorgesteld in het Discussion Paper. Daar hebben veel

organisaties gebruik van gemaakt. De IASB heeft stevige kritieken ontvangen van

verscheidene regelgevende organisaties. Een van de kritiekpunten is dat de kosten van de

invoering de baten overstijgen en niet tot een dusdanige verbetering leiden dat de moeite

waard is. Daarbij heeft Luckerath (2007) laten zien dat de accountingstandaarden IAS 17 en

FAS 13 nu in grote lijnen overeenkomen maar er is nog geen sprake van geharmoniseerde

voorschriften. De verschillen

(7)

in verantwoording tussen IFRS en US GAAP met betrekking tot leaseverslaggeving zullen waarschijnlijk verdwijnen met de nieuwe regelgeving. De standaard die gaat voortvloeien uit het Discussion Paper gaat waarschijnlijk zowel FAS 13 en IAS 17 vervangen.

Een van de vragen die spelen in de commentaren van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) over de kwaliteit van informatie is of de nieuwe standaard leidt tot een verbetering van de informatiekwaliteit. Ook in andere kritieken op het Discussion Paper komt naar voren dat het nog maar de vraag is of de informatiekwaliteit in de jaarverslagen er op vooruit zal gaan. Informatiekwaliteit is een begrip waarin subjectiviteit een substantiële rol speelt. Desondanks zijn verscheidene pogingen gedaan om informatiekwaliteit meetbaar te maken en te meten. Onder andere Beattie et al.(2001) heeft een overzicht gemaakt van een aantal mogelijke methoden voor een kwaliteitsbepaling met betrekking tot informatie. Het gebruik van een toelichtingenindex is een methode die meermaal beproefd is en zijn waarde heeft bewezen. In deze thesis onderzoek ik de informatiekwaliteit van leaseaccounting in jaarrekeningen en wat de gevolgen kunnen zijn van de adoptie van de voorgestelde richtlijnen in het Discussion Paper.

1.2 Onderzoek

In deze paragraaf geef ik de kern van deze thesis weer en verdeel ik het onderzoek in drie delen: het doel, de onderzoeksvraag en relevantie.

1.2.1 Doel

Het doet van mijn thesis is het vaststellen of de verwachte verandering in de verslaggeving betreffende leaseverslaggeving zal leiden tot een verbeterde transparantie en vergelijkbaarheid van bedrijven die onder IFRS rapporteren, dan wel onder US GAAP rapporteren. Dit onderzoek beperkt zich tot de luchtvaartsector, meer specifiek de luchtvaartmaatschappijen.

Bij luchtvaartmaatschappijen wordt namelijk veel gebruik gemaakt van leasecontracten

waardoor mijn onderzoek voor deze sector zeer relevant is.

(8)

1.2.2 Onderzoeksvraag

Om het doel van mijn thesis te bereiken heb ik de volgende onderzoeksvraag geformuleerd.

In hoeverre leiden de voorgestelde wijzigingen in het Discussion Paper in leaseaccounting tot hogere kwaliteit van de informatie in jaarrekeningen van luchtvaartmaatschappijen?

Centraal in deze thesis staat het meten van informatiekwaliteit van lease accounting en de ontwikkelingen met betrekking tot lease accounting. Om deze onderzoeksvraag goed te kunnen beantwoorden heb ik een vijftal deelvragen opgesteld om daarmee tot een gestructureerd antwoord te komen.

1. Wat houden de standaarden op het gebied van leasing in?

2. Wat zijn de classificatieverschillen tussen operationele en financiële lease?

3. Wat is informatiekwaliteit en hoe wordt informatiekwaliteit gemeten?

4. Wat zijn de stuwende krachten voor verbeteringen van informatiekwaliteit met betrekking tot lease accounting?

5. Wat kunnen de gevolgen van het Discussion Paper voor luchtvaartmaatschappijen zijn wanneer de voorgestelde oplossingen ingevoerd gaan worden?

De eerste deelvraag gaat in op de huidige situatie, wat zijn nu de relevante standaarden met betrekking tot lease accounting en welke verschillen zijn er tussen IAS 17 en FAS 13. Met de tweede deelvraag besteed ik met name aandacht aan de classificaties van leaseovereenkomsten, aangezien dit een van de belangrijkste wijzigingen is in het Discussion Paper. Deze twee deelvragen worden beantwoord in hoofdstuk 2. Met de derde deelvraag wil ik aan de hand van de vakliteratuur laten zien wat informatiekwaliteit is en welke manieren er zijn om informatiekwaliteit te meten. De vierde deelvraag is van belang omdat ik hiermee wil laten zien wat de belangrijke factoren zijn in de ontwikkeling van nieuwe standaarden.

Deelvragen drie en vier worden beantwoord in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 6 zal ik de laatste

deelvraag, waarmee ik mijn onderzoek afbaken door me te richten op de

luchtvaartmaatschappijen, beantwoorden.

(9)

1.2.3 Relevantie

Een onderzoek dient een theoretische en praktische relevantie te hebben. De theoretische relevantie ligt in de beoordeling van de kwaliteit van de jaarrekeningen. Er wordt ingegaan op de mogelijkheden van kwaliteitsbeoordelingen op jaarverslagen. Ik heb dit onderzoek toegespitst op luchtvaartmaatschappijen, voor deze organisaties is immers de nieuwe regelgeving ten aanzien van leaseaccounting van groot belang gezien de grote posities in leaseactiva. Aan de hand van een toelichtingenindex zal ik een kwaliteitsbeoordeling uit voeren op de jaarrekeningen van twintig luchtvaartmaatschappijen. De praktische relevantie komt naar voren in het gebruik van een kwaliteitsbeoordeling van de standaarden. In dit onderzoek lever ik een bijdrage aan de huidige discussie over leaseaccounting. Ik laat zien welke mate de huidige standaarden worden toegepast aan de hand van de toelichtingenindex.

Daarnaast onderzoek ik of de informatiekwaliteit in jaarrekeningen met betrekking tot leasing omhoog zou gaan wanneer FAS 13 en IAS 17 worden vervangen door de nieuwe standaard.

Omdat hierover nog weinig informatie beschikbaar is in de vorm van jaarrekeningen vergelijk

ik de huidige richtlijnen ten aanzien van operationele lease en financiële lease met elkaar. Dit

komt overeen met het doel van het Discussion Paper om alleen één vorm van lease over te

houden. Deze nieuwe vorm heeft een aantal overeenkomsten met de huidige verslaggeving

van financiële lease. In de nieuwe standaard worden alle rechten en plichten met betrekking

tot leaseovereenkomsten geactiveerd op de balans.

(10)

Hoofdstuk 2: SFAS 13, IAS 17 en het Discussion Paper

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik FAS 13 en IAS 17 behandelen als ook het Discussion Paper en daarmee de eerste en tweede deelvraag beantwoorden. Ik zal kort aandacht besteden aan de opstellers van de beide standaarden om te laten zien welke route standaarden afleggen voordat ze aangenomen worden. Verder besteed ik aandacht aan de drijvende krachten in ontwikkeling van nieuwe standaarden. Daarna begin ik met een uiteenzetting van de verschillen tussen FAS 13 en IAS 17. Als laatste zal ik het Discussion Paper behandelen. Ik zal ingaan op de voorgestelde plannen ten aanzien van leaseaccounting waarbij ik onder andere zal ingaan op de nieuwe classificatie.

2.2 Standaard opstellers en standaarden

In deze paragraaf behandel ik kort de trajecten die nieuwe standaarden afleggen voordat deze vast gelegd worden en ik zal van zowel de IASB als de FASB een uiteenzetting geven van hun historie en naaste organen.

2.2.1 IASB

De IASB is de internationale standaardopsteller, een autonome instantie die een aantal eigen

doelen wil bereiken. De IASB wil toe naar een situatie waar iedereen gebruik maakt van een

uniforme set van kwalitatief hoogwaardige en gebruiksvriendelijke accounting standaarden.

(11)

Daarbij werkt de IASB voortdurend aan de convergentie van nationale accounting standaarden. De IASB is de opvolger van het International Accounting Standards Committee (IASC). Deze werd in 1973 opgericht door de accountantsorganisaties uit tien landen, waaronder Nederland en de Verenigde Staten. De activiteiten van accountantsorganisaties vielen toen onder de International Federation of Accountants (IFAC). In 1981 werden de IFAC en IASC het eens over een volledig zelfstandige IASB. De IASB heeft sindsdien de International Accounting Standards ontwikkeld. In totaal werden 41 nieuwe standaarden gemaakt. Negen jaar geleden in 2001 vond een herstructurering plaats waarin de IASC opging in de IASB. Sinds die tijd noemen we de standaarden die de IASB ontwikkelt IFRS. De IASB valt nu onder de IFAC Foundation. Naast de IASB heeft de IFAC Foundation nog een dochterorganisatie namelijk de groep IASC Foundation Trustees. Deze groep is verantwoordelijk voor het verkrijgen van financiële middelen en evalueert de handelingen van de IASB. In deze structuur is de IASB verantwoordelijk voor de technische aspecten aangaande de standaarden onder meer het voorbereiden en communiceren van nieuwe of verbeterde IFRS. Naast de IASB valt onder de IFAC Foundation ook het Standards Advisory Counsil (SAC) en het International Financiële Reporting Interpretations Committee (IFRIC).

Het SAC geeft advies aan de IASB en IFRIC, zoals de naam al zegt, houd zich bezig met de interpretaties van de IFRS in de praktijk.

2.2.2 FASB

De FASB heeft als doel het ontwikkelen en verbeteren van financiële accounting standaarden

en het scholen van partijen die financiële informatie uitbrengen en die financiële informatie

gebruiken. Om dit doel te bereiken investeert de FASB in het verbeteren en up to date houden

van de accounting standaarden. De FASB is in 1973 opgericht door de FAF met de opdracht

om accounting standaarden op te stellen. Deze standaarden worden door de SEC officieel

erkend en geautoriseerd. Voor de FASB was het American Institute of Certified Public

Accountants (AICPA) dat de verantwoordelijkheid had om accounting- en

verslaggevingregels op te stellen. In 1959 werd AICPA in die taak opgevolgd door de APB

dat een deel was van AICPA. De FAF benoemt de leden van de FASB en ook van de

Financiële Accounting Standards Advisory Counsil (FASAC). De FASAC is een

(12)

adviesorgaan dat de FASB voorziet van adviezen aangaande de beleidszaken. Het in 1984 opgerichte Emerging Issues Taks Forse (EITF) is een hulporgaan voor de FASB dat faciliteert met het oplossen van nieuwe accounting problemen.

2.2.3 Aanzet tot nieuwe regelgeving en harmonisatie

De aanleiding voor het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde regelgeving is divers. Soms is een economisch schandaal een reden om nieuwe regelgeving in te voeren of regelgeving te verbeteren. Soms is de bestaande regelgeving niet meer toereikend om nieuwe accounting constructies te kunnen beoordelen. Het is aan de standaardopstellers om zo goed mogelijk om te gaan met de wensen van de gebruikers. De wereldwijde financiële crisis heeft er voor gezorgd dat de rol van accounting aan het veranderen is. Bhimani (2008) stelt dat de financiële verslaggevingregels vandaag de dag een nieuwe rol hebben namelijk een risico verlagende rol. Daarvoor was wel eerst een omslag nodig bij zowel de standaardopstellers, als overheden, als de markt. De IASB heeft onder andere in haar doelen staan het creëren van een internationale geaccepteerde accounting standaard waardoor organisaties over de hele wereld met elkaar vergeleken kunnen worden. Daarbij probeert de IASB om convergentie te bewerkstelligen tussen huidige nationale standaarden en IFRS.

Voor 2001 bestond weinig aanleiding om na te denken over harmonisatie van verslaggevingregels door de FASB. Naast natuurlijk de verplichting om aan US GAAP te voldoen waren organisaties die in Amerika zich lieten registreren veelal zelf al bereid tot het voldoen aan US GAAP (Simmons, 2001). De redenen daarvoor, onder andere het aantrekken van meer kapitaal uit de Amerikaanse markt, zijn nu niet echt meer aanwezig. De redenen om niet aan US GAAP te voldoen zijn gebleven. Ten eerste brengt het kosten met zich mee om aan US GAAP te voldoen. Ten tweede het risico dat men loopt bij eventuele fouten in de verslaggeving dat in sommige gevallen zelfs gevangenisstraf kan betekenen.

2.3 Analyse US GAAP en IFRS leasing standaard

In deze paragraaf zal ik de standaarden FAS 13 en IAS 17 behandelen en daarmee deelvragen

één en twee beantwoorden. Hierin bespreek ik de classificatie van leaseovereenkomsten in

(13)

financiële lease en operationele lease. Daarna word de verwerking van de standaarden in de jaarrekening behandeld. Voor beide, IAS 17 en FAS 13, behandel ik de verschillende verplichtingen in verslaggeving met betrekking tot leaseovereenkomsten. Wanneer we praten over leasing praten we over twee partijen. De partij die het actief in bezit heeft en beschikbaar stelt aan een andere partij noemen we de lessor. De partij die het actief ontvangt noemen we de lessee. De komende paragraaf wordt afgesloten met een opsomming van een aantal verschillen tussen FAS 13 en IAS 17. Hierbij richt ik mij alleen op de lease accounting voor de lessee om het Discussion Paper zich ook daartoe beperkt heeft. Tussen de standaarden van US GAAP en IFRS zitten een aantal verschillen ten aanzien van lease accounting. Een aantal van de verschillen komen duidelijk voort uit de achtergrond van de beide regelgevers, US GAAP waarin rules-based benadering wordt gebruikt en IFRS waar het principle-based denken leidend is. Waar US GAAP een arsenaal aan regels heeft die geen enkele ruimte geven zie je in IFRS vaker dat er een focus wordt aan gebracht waarbij men meer moet kijken naar de bedoeling van de regel.

2.3.1 Lease Classificatie Lessee IAS 17 en FAS 13

Onder IAS 17 wordt een lease overeenkomst als volgt geclassificeerd:

“Een leaseovereenkomst wordt geclassificeerd als een financiële lease wanneer voor het grootste gedeelte alle risico’s en voordelen overgaan naar de lessee. Een leaseovereenkomst wordt geclassificeerd als een operationele lease wanneer niet voor het grootste gedeelte allen risico’s en voordelen overgaan naar de lessee”. Om deze classificatie te kunnen toepassen staan er in IAS 17 criteria waarmee bepaald kan worden of een lease als financiële dan wel operationele moet worden weergegeven. In IAS 17.10 staan een viertal die individueel of in combinatie kunnen leiden tot het classificeren van een lease als financiële lease.

(1) Wordt het eigendomsrecht overgedragen aan het einde van de leasetermijn?

(2) Zit er een koopoptie in de leaseovereenkomst?

(3) Is de contante waarde van de leasebetalingen groter of gelijk aan de reële waarde van het lease object?

(4) Duurt de leasetermijn langer dan het grootste gedeelte van de economische

levensduur?

(14)

Als er geen koopoptie is overeengekomen dan zal de lessor alleen het actief overdragen wanneer de opbrengst door middel van verkoop aan derden lager is dan de restbetaling door de lessee. Het lijkt erop dat de lessee alleen met de economische nadelen wordt belast en zal daardoor waarschijnlijk niet over gaan op overnemen van het actief. Het risico blijft dan bij de lessor. We kunnen concluderen uit bovenstaande dat wanneer er geen automatische eigendomsoverdracht is geregeld aan het einde van de leasetermijn de leaseovereenkomst te typeren valt als operationele lease. In het geval dat een koopoptie in de leaseovereenkomst zit is dit niet anders. De positieve waardeontwikkeling zal de lessor zelf willen beheren en de negatieve waarde ontwikkeling zal de lessee afwentelen op de lessor. De lessor zal de economische risico’s in de waardeschommelingen in de hand te houden door middel van de leasevergoeding. In de praktijk is het de bedoeling om met ‘het grootste gedeelte’ aan te geven dat de risico’s en opbrengsten voor het grootste gedeelte zijn overgegaan en daarmee ook het eigenlijke eigendom. Daarbij zal de eventuele restwaarde, wanneer het grootste gedeelte van de economische levensduur voorbij is, niet groot zijn. In dat geval zal het voor de lessor niet uitmaken of het actief tegen een symbolisch bedrag wordt overgedragen aan de lessee. De lessee zal echter het object alleen overnemen wanneer er een voordeel te behalen is. Maar mocht er een voordeel zijn dan zal de lessor dit niet zomaar laten gaan. We kunnen concluderen dat de lessor zowel het economisch nadeel als voordeel zal incasseren, als er geen koopoptie is afgesproken. Met andere woorden, het economisch risico ligt bij de lessor en dat betekent operationele lease.

In FAS 13.7 zijn er vier criteria te onderscheiden. Deze hebben sterke overeenkomsten met IAS 17. Met het opstellen van IAS 17 is er voor gekozen is om aansluiting te zoeken met de FASB.

(1) Wordt het eigendomsrecht overgedragen aan het einde van de leasetermijn?

(2) Zit er een koopoptie in de leaseovereenkomst?

(3) Wordt het lease object langer dan 75% van de economische levensduur geleased?

(4) Is de contante waarde van de leasetermijnen in totaal meer dan 90% van de reële waarde van het lease object?

De eerste twee criteria zijn gelijk aan die in IAS 17, in het derde en vierde criteria is FAS 13

specifieker dan IAS 17. Er is gekozen om met ja/nee regels te komen voor de beoordeling van

(15)

een leaseovereenkomst. Men kan zich afvragen of de percentages in FAS 13 overeen komen met de gekozen termen in IAS 17. In de literatuur is geen onderzoek te vinden dat aantoont dat 75% dezelfde betekenis heeft als het grootste gedeelte. De 90% regel van FAS 13 en de contante waarde van de leasetermijnen groter of ongeveer gelijk aan de reële waarde van het geleasede actief regel uit IAS 17 betekent in de praktijk dat de lessor alle kosten verhaalt op de lessee en daardoor geen economisch risico meer loopt. Naast deze vier richtlijnen zijn er twee additionele criteria in IAS 17. Eén, zijn de activa onder lease zo specifiek voor de lessee dat zonder aanpassingen derden deze activa niet kunnen gebruiken? Twee, komen veranderingen met betrekking tot de reële waarde van restwaardeverliezen en ontbindingskosten voor rekening van de lessee? In IAS 17 staan deze twee criteria genoemd in IAS 17.10e en 17.11a. In theorie kan het daardoor voorkomen dat een lease actief (1) niet van eigenaar verandert, (2) de lessee geen koopoptie heeft, (3) het actief niet langer dan het grootste gedeelte van de economische levensduur leaset en (4) niet de contante waarde van de leasebetalingen groter of gelijk aan de reële waarde van het geleasede actief heeft betaald, de lease toch als een financiële lease wordt aangemerkt. Het is maar de vraag hoe vaak een actief in deze situatie als een financiële lease wordt opgenomen op de balans aangezien er toch duidelijk voordelen kunnen zijn aan activa van de balans te houden.

2.3.2 Verwerking in de jaarrekening

De verwerking van leaseovereenkomsten volgens de richtlijnen in IAS 17 en FAS 13 kent

zeker gelijkenissen. Waar IAS 17 redelijk kort van stof is komt FAS 13 met pagina’s vol aan

regels en uitzonderingen. Er zijn een aantal verschillen wat betreft de verwerking van

leaseactiviteiten in de jaarrekening. Deze zal ik in de volgende paragraaf benadrukken. In

deze paragraaf ga ik uit van IAS 17. Wat betreft financiële leaseovereenkomsten moeten

lessee’s hun financiële leaseovereenkomsten op de balans terug laten komen. Dat wil zeggen

als activa en verplichtingen tegen de contante waarde van de minimale leasebetalingen. Voor

de disconteringsfactor bij de berekening van de contante waarden van de minimale

leasebetalingen wordt gebruik gemaakt van de geïmpliceerde rentevoet dan wel de marginale

rentevoet al naar gelang de geïmpliceerde rentevoet praktisch kan worden bepaald. De

geïmpliceerde rentevoet is de disconteringsvoet die op het tijdstip van aanvang van de

(16)

leaseovereenkomst zorgt dat de totale contante waarde van de minimale lease betalingen en de ongegarandeerde restwaarde gelijk is aan de reële waarde van het geleasede actief. Bij een financiële leaseovereenkomst verwerft de lessee de economische voordelen. Daar tegenover staat de verplichting om daarvoor een bedrag te betalen dat de reële waarde van het actief benadert. Indien financiële leaseovereenkomsten niet in de balans worden vermeld, worden de economische middelen en verplichtingen te laag weer gegeven. Met betrekking tot de balans is het niet toegestaan om leaseverplichtingen in mindering te brengen op leaseactiva. Het is ook niet toegestaan om de te betalen leaseverplichtingen gewoon als kosten te nemen in de verlies- en winstrekening. Leasebetalingen moeten worden verdeeld in financieringskosten en vermindering van de leaseverplichtingen. De financieringskosten worden toegerekend aan de betreffende leaseperioden. Financiële leaseovereenkomsten geven aanleiding tot afschrijvingskosten en financieringskosten voor de betreffende verslaggevingperiode. Als het niet zeker is dat de lessee tegen het einde van de leaseperiode het eigendom verkrijgt van het actief, moet het actief volledig worden afgeschreven over de leaseperiode of over de gebruiksduur. Wanneer het redelijk zeker is dat het actief over zal worden genomen vindt afschrijving plaats over de gebruiksduur.

Bij operationele leaseovereenkomsten moeten de lasten in de winst- en verliesrekening opgenomen worden over de leaseperiode. Met betrekking tot financiële leaseovereenkomsten wordt informatie gevraagd betreffende de netto boekwaarde op de balans, informatieverschaffing over de aansluiting tussen het totaal van de minimale leasebetalingen op balans datum en de contante waarde. Daarbij het totaal aan minimale leasebetalingen op balansdatum voor verschillende perioden namelijk, binnen 1 jaar, langer dan 1 jaar maar korter dan 5 jaar en langer dan 5 jaar. Ook dient er een algemene beschrijving te zijn van de leaseovereenkomsten waarin de grondslag van de voorwaardelijke leasebetalingen, eventuele voorwaarden of koopopties en escalatieclausules plus eventuele beperkingen in de leaseovereenkomsten bijvoorbeeld ten aanzien van het voortzetten van een leaseovereenkomst van een actief zijn opgenomen.

Met betrekking tot operationele lease wordt informatie gevraagd betreffende het totaal van de

toekomstige minimale leasebetalingen voor de periodes gelijk aan die betreffende financiële

lease en het totaal van toekomstige minimale sublease betalingen die men op de balansdatum

(17)

verwacht te ontvangen onder niet-opzegbare subleaseovereenkomsten. Verder dient informatie gegeven te worden betreffende lease- en subleasebetalingen die zijn opgenomen in de winst- en verliesrekening met specificaties voor minimale leasebetalingen, voorwaardelijke lease en subleasebetalingen. Net als bij financiële lease zijn algemene beschrijvingen verplicht.

Gezien de verschillen in paragraaf 2.3.1 kan het onderscheid tussen financiële en operationele leasecontracten klein zijn. De verschillen in verantwoording in de jaarrekening zijn des te groter. Een gevolg hiervan is dat het bedrijven de mogelijkheid biedt om de jaarrekening te beïnvloeden door relatief kleine contractwijzigingen. Hierdoor vertroebelt het getrouwe beeld van de jaarrekening die het hoort te geven. Luckerath (2004) laat zien dat wanneer operationele leaseactiva niet worden meegenomen in een financiële analyse dit kan leiden tot een onderschatting van de werkelijke verplichtingen van een onderneming. Met andere de woorden wanneer operationele lease activa op de balans gaat komen zal dit grote gevolgen kunnen hebben voor ondernemingen die veel gebruik maken van leaseconstructies. Volgens onderzoek van PricewaterhouseCoopers (2009) kan het aandeel vreemd vermogen op de balans gemiddeld met 58% stijgen en het grootst zal de impact zijn bij bedrijven in de sectoren transport en opslag, handel en verkoop, telecommunicatie en professional service.

Met de voorstellen in het Discussion Paper wordt geprobeerd in de toekomst te voorkomen dat bedrijven via leaseconstructies het getrouwe beeld van de balans kunnen verstoren.

Daarvoor wordt in het Discussion Paper voorgesteld om de definities van leaseactiva en lease

passiva meer aan te sluiten op de huidige algemene definities van activa en passiva en vooral

het laten verdwijnen van de classificatieverschillen met als gevolg dat er één vorm van lease

overblijft. Dit vooral omdat verwacht wordt dat de jaarrekening dan een beter beeld gaat

geven waardoor transparantie en vergelijkbaarheid vergroot worden. Beleggers en crediteuren

zijn hiermee gebaat omdat zij betere beslissingen kunnen nemen wanneer de transparantie en

vergelijkbaarheid toeneemt.

(18)

2.3.3 Verschillen tussen IAS 17 en FAS 13

Tussen IAS 17 en FAS 13 zijn een aantal verschillen, maar omdat in de vernieuwde versie van IAS 17 van 1997 aansluiting is gezocht met FAS 13 zijn de verschillen niet heel groot meer. We kunnen onder andere noemen de reikwijdte van IAS 17. Deze is duidelijk breder dan FAS 13. Onder IAS 17 vallen namelijk onder andere ook leaseovereenkomsten ten aanzien van immateriële activa. Dit verschil is een gevolg van de definitie die FAS 13 geeft voor lease. FAS 13 is namelijk alleen van toepassing op overeenkomsten met betrekking tot materiële vaste activa. IAS 17 is breder georiënteerd doordat de immateriële activa er ook onder vallen. Daarbij is lease van land altijd een operationele lease onder IAS 17 omdat het risico nooit volledig of voor het grootste gedeelte kan overgaan op de lessee door de virtueel oneindige levensduur van land. Wanneer een gebouw geleased wordt moet je onder IFRS de leaseovereenkomst splitsen. In IAS 17.10 tot 17.19 staat hoe een de lease van land en gebouwen geclassificeerd dient te worden. Onder US GAAP kan in een leaseovereenkomst gebouw en land samen geleased worden. In FAS 13.26 staat dat wanneer de lease voldoet aan de eerder genoemde criteria de lease geclassificeerd kan worden als financiële lease. Verder zien we dat FAS 13 en IAS 17 verschillende termen gebruiken, voor een leaseovereenkomst waarbij alle rechten en plichten overgaan heeft FAS 13 de term kapitaal lease en IAS 17 gebruikt de term financiële lease. Waar FAS 13 rentekosten gebruikt gaat het in IAS 17 om financieringskosten of financieringsbetalingen.

Bij de verwerking in de jaarrekening komt in IAS 17 naar voren dat leaseverplichtingen

onderverdeeld dienen te worden in drie categorieën, (1) niet later dan 1 jaar, (2) later dan 1

jaar maar korter dan 5 jaar en (3) later dan vijf jaar. In FAS 13 moet je specificeren voor elk

van de eerste 5 jaar apart en een totaal voor latere perioden. Sommige sale and leaseback

overeenkomsten kunnen niet onder FAS 13 verwerkt worden. IAS 17 kent geen beperkingen

aangaande sale and leaseback overeenkomsten, al worden sommige overeenkomsten

ondervangen door het algemeen beginsel van IAS 17 dat het niet alleen gaat om de juridische

juistheid maar ook om de economische werkelijkheid. Bij een sale and leaseback constructie

zijn namelijk de verkoopprijs en de prijs van de leasebetalingen vaak aan elkaar gekoppeld

omdat dit in een sale and leaseback overeenkomst tegelijk wordt afgesproken. In IAS 17.58

(19)

tot 17.66 staat welke verschillende mogelijkheden er zijn om onder IAS een sale and leaseback overeenkomst. Wanneer je de teksten naast elkaar legt zie je dat FAS 13 meer tekst en uitleg geeft aangaande de richtlijnen. FAS 13 heeft ongeveer twee keer zoveel pagina’s als IAS 17. Op het eerste gezicht lijken de verschillen niet echt substantieel te zijn maar door de interpretatie vrijheid die IFRS biedt kunnen er grote verschillen met betrekking tot leasing ontstaan tussen jaarrekeningen die opgesteld zijn onder IFRS en USGAAP.

2.4 Discussion Paper 2008 Leases Preliminary Views

In deze paragraaf behandel ik het Discussion Paper. Ik start met de voorgeschiedenis van het laatste Discussion Paper en daarna zal ik de overdenkingen van beide Boards daarin naar voren brengen. Met deze paragraaf geef ik een overzicht van de inhoud van het Discussion Paper en bespreek ik in deze paragraaf de voorgestelde veranderingen. Het Discussion Paper laat zich niet uit over de praktische gevolgen. Onder andere Luckerath (2007) heeft aangetoond dat verscheidene balansratio’s worden aan getast. Er nog geen zicht is op de mogelijke reacties van beleggers en crediteuren op de nieuwe leasestandaard.

2.4.1 Voorgeschiedenis

In 1996 is er door de G4+1 een start gemaakt om lease accounting te verbeteren door het laten

verdwijnen van de noodzaak om lease te classificeren als Financiële of Operationele. In het

Discussion Paper ‘Accounting for leases: A New Approach-Recognition by Lessees of Assets

and Liabilities Arising under Lease Contracts’ werd dus een voorzet gedaan om er voor te

zorgen dat uiteindelijk alle leaseverplichtingen gekend worden. De G4+1 bracht een nieuw

Discussion Paper uit in 2000 ‘Leases: Implementation of a New Approach’. Dit Discussion

Paper borduurt voort op de nieuw ingeslagen weg en geeft enkele aanzetten voor de invoering

van het Discussion Paper uit 1996. Het Discussion Paper bevatte, in tegenstelling tot het

laatste Discussion Paper uit 2009, wel een gedeelte over lessor accounting. Een ander verschil

is dat in het Discussion Paper van 2000 de nieuwe benadering als de zogenaamde assets and

liabilities approach gepresenteerd wordt. Deze benadering lost een aantal van de problemen

met de huidige risk and reward benadering op. De assets and liabilities approach is een

(20)

manier om alle leaseovereenkomsten te behandelen en het zou ook eenvoudiger moeten zijn met betrekking tot het beoordelen van leaseovereenkomsten. In deze nieuwe benadering stelt men dat leaseovereenkomsten activa en verplichtingen hebben voor de lessee en de lessor en door het waarderen van deze activa en verplichtingen verschijnen deze overeenkomsten op de balans. Jager en van Veen (2001) laten zien dat de asset and liability approach voordelen biedt ten opzichte van de ‘risk and rewards’ benadering. Zij concluderen onder andere dat aan de hand van de asset and liability approach alle rechten en verplichtingen van de lessee en de lessor in de jaarrekening worden verwerkt. In 2006 besloten de FASB en IASB om samen te werken aan de nieuwe opzet voor lease accounting. Dit project had tot doel om met een sterk verbeterde standaard te komen die zowel in US GAAP als IFRS geïmplementeerd kan worden. In beginsel is het de bedoeling om voor zowel lessee accounting als lessor accounting met nieuwe standaarden te komen, maar omdat de meeste problemen zaten bij operationele lease voor lessee’s en lessee accounting voor eigenlijk alle sectoren belangrijk is, is gekozen om eerst met voorstellen te komen voor de lessee zijde van lease accounting. Begin 2009 kwamen de FASB en de IASB met hun Preliminary Views op lease accounting. In dit laatste Discussion Paper zetten de boards uiteen welke ideeën ze hebben voor de invulling van de nieuwe standaard.

2.4.2 Reikwijdte Discussion Paper

Eén van de eerste zaken die aan de orde komt in het Discussion Paper: Leases-Preliminary Views is de reikwijdte van de nieuwe richtlijn. De Boards stellen voor om dezelfde reikwijdte te hanteren van de huidige richtlijnen voor de nieuwe richtlijn. Daarbij opgemerkt dat er een verschil in reikwijdte tussen IAS 17 en FAS 13 is. De nieuwe standaard zal daarom EITF 01- 8, IFRIC 4 en SIC-27 ook meenemen. Aan de hand van deze richtlijnen worden overeenkomsten beoordeeld om te bepalen of er sprake is van een leaseovereenkomst. Het voordeel hiervan is dat er gewerkt wordt met bekende richtlijnen. Deze benadering zorgt ervoor dat alle overeenkomsten die als leaseovereenkomsten weergegeven worden in de jaarrekening onder de nieuwe standaard komen te vallen. Nadeel is dat door het gebruik van onder andere EITF 01-8 en IFRIC 4 de nieuwe richtlijn misschien gecompliceerder wordt.

Wat niet geadresseerd wordt in het Discussion Paper zijn korte leaseovereenkomsten en de

(21)

lease van niet kernactiva. Hiermee bedoelen we activa die niet in eerste instantie belangrijk zijn voor de kernactiviteiten zoals kopieerapparaten. Dit vanwege dat informatie hierover van minder belang is voor de gebruikers van de financiële informatie. En de kosten die gemaakt moeten worden om alle informatie te openbaren wegen niet op tegen de voordelen, vooral bij korte leaseovereenkomsten.

2.4.3 Right of use benadering

In het Discussion Paper Leases-Preliminary Views wordt ingegaan op de algemene benadering ten opzichte van lease accounting. Er wordt zowel gesproken over lessee rechten als lessee verplichtingen. De ‘right of use’ benadering stelt dat de lessee een actief moet erkennen op het moment dat de lessee gebruiksrecht heeft op het actief in de leaseovereenkomst. En daarbij ook de verplichtingen zoals de leasetermijnen moet erkennen.

Het gevolg hiervan is dat alle leaseovereenkomsten op de balans terecht komen, waardoor

jaarrekeningen en in het bijzonder de balansen een heel ander beeld kunnen geven. Beide

standaardopstellers willen dat de nieuwe leasestandaard meer gaat aansluiten met de activa en

passiva definities van het IASB Framework en het FASB CON 6. Ook zijn beide

standaardopstellers voorlopig overeen gekomen dat de lessee tijdens het leasecontract (1) de

controle over het geleasede actief heeft (2) deze controle aanvangt vanaf het tekenen van het

contract en de aflevering van het lease item (3) toekomstige economische voordelen die

voortvloeien uit het gebruik van het lease onderwerp toekomen aan de lessee. Dit zijn de

rechten, ook over de verplichtingen hebben de Boards hun voorlopige ideeën geuit (1) een

plicht tot het betalen van leasetermijnen (2) de verplichting komt voort uit het tekenen van het

leasecontract en het afleveren van het actief (3) de verplichting zorgt voor uitgaande

geldstromen. Daarnaast wordt het retourneren van het geleasede actief meegenomen. Dit

wordt door de Boards niet gezien als een verplichting omdat er geen uitgaande stroom van

economische middelen plaats vindt. Wat we hier eigenlijk zien is, ook volgens de Boards, een

beschrijving van activa en passiva volgens de definities van het IASB Framework.

(22)

2.4.4 Waarderingsgrondslag

De Boards zijn voorlopig overeengekomen om de waardering, van de initiële verplichting om leasetermijnen te betalen, te waarderen tegen kostprijs. Met de kostprijs bedoelen we hier de contante waarde van de leasetermijnen gebruikmakend van de marginale rentevoet. De marginale rentevoet is gebaseerd op rente die betaald zou moeten worden wanneer een actief op een andere manier dan via een leaseovereenkomst zou zijn gefinancierd. De Boards hebben hiervoor gekozen omdat het een stuk eenvoudiger is dan een impliciete rentevoet te gebruiken en in het algemeen komt deze manier van waarderen overeen met een reële waarde benadering. De impliciete rentevoet is een schatting van de verwachte rente die tijdens de leaselooptijd wordt betaald. Een van de redenen dat niet voor een reële waarde benadering is gekozen is dat het niet mogelijk is om direct de reële waarde van de leasetermijnen te bepalen.

De waardering van een right of use actief kan volgens de Boards het beste door ook te waarderen tegen kosten met de marginale rentevoet. Bij latere waardering gaat de voorlopige voorkeur van de Boards uit naar een op geamortiseerde kostprijs gebaseerde benadering in plaats van een reële waarde benadering. De geamortiseerde kostprijs benadering houdt in dat aan de hand van betalingen, waarin een aflossingsgedeelte en een rentecomponent zit, de waarde wordt bepaald. De Boards zien meer nadelen bij een reële waarde benadering dan bij een op geamortiseerde kostprijs gebaseerde benadering.

Voordelen zijn volgens de Boards:

 eenvoudig toe te passen;

 consistent met andere financiële verplichtingen;

 consistent met de initiële waardering van leaseovereenkomsten.

2.4.5 Lengte van de leaseovereenkomst en verkoop

In het Discussion Paper wordt ook ingegaan op de lengte van leaseovereenkomsten en de

eventuele verlenging van leaseovereenkomsten. Dit is van belang voor de contante waarde

van de leaseverplichting. In IAS 17 en FAS 13 is bepaald dat een verwachte leasetermijn een

(23)

redelijke mate van zekerheid moet kennen. Dat betekent bijvoorbeeld dat in een overeenkomst de verwachte leasetermijnen zijn vast gelegd, er geen verleng opties zijn en er eventueel een koopoptie is overeengekomen. In het Discussion Paper wordt in termen gesproken als ‘meest waarschijnlijke leaselooptijd’. Gevolgen hiervan kunnen zijn dat er aan de hand van een

‘meest waarschijnlijke looptijd’ de leaselooptijd langer wordt dan onder IAS 17 en FAS 13. In de beoordeling van de looptijd moet de economische inhoud van de verlengopties bepaald worden. Indien het zeer waarschijnlijk is dat gebruik wordt gemaakt van een verlengoptie dan leidt tot een grotere verplichting bij de lessee als ook een groter actief. Tegelijkertijd leidt dit bij de lessor tot een lager actief vanwege de dalende waarde van het geleasede actief door de langere looptijd van de leaseovereenkomst en hogere vordering vanwege meer toekomstige leasetermijnen.

2.4.6 Verschillende inzichten

Hoewel de FASB en IASB samen aan het Discussion Paper hebben gewerkt zijn ze het niet

op alle punten met elkaar eens. Op het punt van de presentatie van de leasegegevens hebben

de IASB en de FASB verschillen inzichten. De FASB wil namelijk dat de leaseverplichtingen

apart worden vermeld van andere verplichtingen. De IASB ziet liever dat alle verplichtingen

samen vermeld worden zodat er zo min mogelijk verwarring ontstaat. Voor

leaseovereenkomsten die al enige tijd lopen hebben de FASB en de IASB ook een ander

inzicht. Wel zijn beiden het eens over een inhaalslagbenadering, dat wil zeggen dat van de

bestaande leaseovereenkomsten contante waarde wordt berekend van de toekomstige

betalingen gecorrigeerd met de originele effectieve rente. Met de inhaalslag die gaat

plaatsvinden voor de al bestaande leaseovereenkomsten ziet de IASB dat de resultaten via de

right-of-use activa kunnen lopen en de FASB stelt voor om de resultaten via de winst- en

verliesrekening te verwerken. Het voorstel van de FASB levert dus een winsteffect op en het

voorstel van de IASB niet. Met het verwerken van deze lopende leaseovereenkomsten stelt de

IASB voor om de marginale rentevoet van dat moment te gebruiken. De FASB stelt altijd de

originele marginale rentevoet te gebruiken. Door de inhaalslagbenadering benadering blijft

het effectieve rentepercentage gelijk en komt de boekwaarde op contante waarde op de

balans.

(24)

2.5 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik deelvraag één en twee beantwoord. In paragraaf 2.3 zijn de leasestandaarden uit FAS en IFRS behandeld en de classificatieverschillen tussen operationele lease en financiële lease. De opstellers willen dat de nieuwe leasestandaard consistent is met de definities ten aanzien van activa en passiva het IASB Framework en FASB CON 6.

Hierdoor worden leaseactiva beter geïntegreerd in de jaarrekening. Wel zijn er een aantal problemen. Ten eerste het Discussion Paper bespreekt enkele zaken niet, kort lopende leaseovereenkomsten en de lease van niet-kern activa. Verder richt het Discussion Paper zich alleen op de lessee-zijde van leaseovereenkomsten en laat de lessor zijde ongemoeid.

Wanneer we kijken naar de standaarden FAS 13 en IAS 17 zien we een aantal verschillen. Het beoogde uitvloeisel van het Discussion Paper, een nieuwe gemeenschappelijke standaard, zou voordelen met zich mee kunnen brengen met betrekking tot harmonisatie van IFRS en US GAAP en de vergelijkbaarheid en transparantie van de jaarrekeningen van bedrijven.

Daarnaast bestaat in de huidige standaarden ten aanzien van leasing nog het

classificatieverschil tussen operationele lease en financiële lease overeenkomsten. Dit biedt

mogelijkheden voor bedrijven om in de jaarrekening een vertekend beeld te laten zien. Dit is

voornamelijk van belang voor bijvoorbeeld crediteuren en beleggers die een betere beslissing

kunnen nemen wanneer transparantie en vergelijkbaarheid van ondernemingen stijgen. Uit

onderzoek komt naar voren dat de jaarrekeningen van verscheidene sectoren, waaronder de

transportsector grote gevolgen zullen ondervinden wanneer alle rechten en verplichtingen op

de balans terecht komen.

(25)

Hoofdstuk 3 Informatiekwaliteit

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het begrip informatiekwaliteit aan de orde en zal ik de derde en vierde deelvraag beantwoorden. Omdat informatiekwaliteit een begrip is dat meerdere aspecten kent bespreek ik hier enkele relevante theorieën en een aantal manieren om informatiekwaliteit te meten. In dit hoofdstuk laat ik zien wat informatiekwaliteit is en hoe deze gemeten kan worden. Als eerste zal ik daarbij kort ingaan op de redenen voor het verstrekken van informatie en het begrip informatiekwaliteit verder toelichten. In deze thesis maak ik gebruik van een toelichtingenindex om een kwaliteitsmeting uit te voeren op toelichtingen in jaarrekeningen van luchtvaartmaatschappijen met betrekking tot leaseactiva. Daarna ga ik in op het gebruik van een toelichtingenindex omdat die in deze thesis als meetmethode wordt gebruikt.

3.2 Informatieverschaffing

Er zijn verschillende theorieën die een antwoord geven op de vraag waarom organisaties informatie naar buiten brengen. De informatie die organisaties verschaffen bestaat grofweg uit twee categorieën: de verstrekking van wettelijk verplichte informatie en de verstrekking van vrijwillige informatie. Dit onderscheid is belangrijk omdat organisaties de neiging hebben terughoudend te zijn met informatie. Met de wettelijk verplichte informatieverschaffing probeert men een getrouw beeld te geven van de organisatie, terwijl bij vrijwillige informatie verstrekking, goed nieuws of slecht nieuws, het erg belangrijk is wat je ervoor terug krijgt.

Informatie verstrekken brengt kosten met zich mee. In beginsel zullen ondernemingen alleen

informatie verstrekken als het management vindt dat de onderneming ondergewaardeerd

(26)

wordt. Goed nieuws wordt verstrekt wanneer de baten de kosten overstijgen en slecht nieuws wordt voornamelijk vrijwillig verstrekt als de markt een nog slechter beeld heeft van de organisatie. In het onderzoek van Klaassen en Hoogendoorn (2004) komt naar voren dat informatieverschaffing af hangt van de vraag en het aanbod van informatie. De vraagzijde bestaat onder meer uit aandeelhouders, werknemers, de belastingdienst en vermogensverschaffers. Aan de aanbodkant staat een partij. De vraagzijde en de aanbodkant hebben conflicterende belangen, aandeelhouders willen zo veel mogelijk informatie gebruiken om een zo goed mogelijke beslissing te kunnen nemen. Organisaties zijn juist terughoudend met het verstrekken van informatie, omdat bijvoorbeeld concurrenten hun voordeel kunnen doen met de vrijgegeven informatie.

Door de opstelling van de beide partijen ontstaat een soort informatielacune waardoor de partijen komen niet bij elkaar op de informatiemarkt. Dit kan worden opgelost door het invoeren van wetgeving met betrekking tot informatieverschaffing. Daarnaast heeft de overheid ook een motief om informatieverstrekking in wetgeving vast te leggen. Het voorkomen van ongewenste informatieasymmetrie. Dit is van belang omdat informatieasymmetrie de transparantie op de informatiemarkt verlaagt waardoor oneerlijke situaties kunnen ontstaan waardoor de informatiemarkt minder werkt. Informatieasymmetrie ontstaat wanneer een partij over meer informatie beschikt dan de andere partij. Wetgeving kan er toe bijdragen dat partijen beter beschermd worden tegen informatieasymmetrie. Volgens Scott (2006) zou wetgeving niet nodig zijn wanneer er geen informatieasymmetrie is. Dan is ook interne- en managementinformatie voor iedereen beschikbaar is. Wetgeving kan voor een gedeelte informatieasymmetrie wegnemen. Door verplichtingen, bijvoorbeeld contracten, kennen organisaties ook een prikkel om informatie openbaar te maken. Een voorbeeld hiervan zijn afspraken in contracten met betrekking tot de kredietwaardigheid van een onderneming.

Vermogensverschaffers kunnen informatie eisen over bijvoorbeeld de schuldpositie en de

kredietwaardigheid. Naast de informatieverschaffing door wetgeving en door

contractverplichtingen bestaat ook het vrijwillig openbaar maken van informatie. Scott (2006)

verdeelt de motivaties om vrijwillig informatie te openbaren in drie groepen te weten: de

kapitaalmarkt, de overnamemarkt en de arbeidsmarkt gericht op managers. Wat naar voren

komt in deze drie groepen is dat informatie gebruikt wordt om kosten te drukken en verborgen

(27)

waarde te tonen. In de groep kapitaalmarkt gaat het om de perceptie van de vermogensverschaffers, meer betere en of preciezere informatie kunnen de kosten van externe financieringen drukken. In de overnamemarkt kunnen managers voorkomen dat ze worden vervangen of dat de organisatie overgenomen wordt door het openbaren van interne informatie. In de arbeidsmarkt zal de manager informatie willen openbaren als zijn beloning daaraan gerelateerd is. Zowel bij een mindere prestatie als een goede prestatie wil de manager uitleggen waarom hij of zij toch zijn geld waard is. Healy en Palepu (2001) geven in hun paper een aantal motivaties voor informatieverschaffing waarin ook vrijwillige informatieverschaffing wordt meegenomen. Beiden zien onder andere motivatie voor vrijwillige toelichtingen in kapitaalmarkttransacties, corporate control verklaringen en aandeelcompensatie. Deze drie hypothesen hebben met elkaar gemeen dat een manager een bepaald beeld heeft van zijn organisatie en dat de manager denkt dat de investeerders onterecht een ander beeld hebben dat kan zowel negatief als positief zijn. Healy en Palepu (2001) gaan verder in op de geloofwaardigheid van vrijwillig verstrekte informatie. Zij zien twee mechanismen die de geloofwaardigheid van verstrekte informatie verhogen. Ten eerste noemen zij tussenpersonen. Deze kunnen zekerheid geven over de kwaliteit van de informatie. Ten tweede noemen zij dat de informatie gevalideerd kan worden door eerdere verstrekte informatie te vergelijken met de informatie in het jaarverslag, bijvoorbeeld verwachte winstcijfers.

3.3 Informatiekwaliteit

Informatiekwaliteit kent een hoge mate van subjectiviteit en is daarbij ook zeer

contextafhankelijk. De onderzoekers die studie hebben verricht naar informatiekwaliteit

komen met verschillende definities over dit onderwerp. King (1996), Hopkins (1996),

Diamond en Verrecchia (1991), Dunn en Mayhew (2004), Hoogendoorn (2001), Wang en

Strong (1996), Zmud (1978), Ballou en Pazer (1985), Delone en Mclean (1992) hebben

allemaal een andere manier om informatiekwaliteit te duiden. Een overeenkomst tussen deze

onderzoekers is dat ze allen de noodzaak zien van een goed informatiesysteem. Van belang is

dat de bedrijfsprocessen op een juiste manier worden uitgevoerd en informatie uit

(28)

bedrijfsprocessen wordt gecontroleerd en opgeslagen. Het is belangrijk dat organisaties informatie gaan zien als een product dat in een organisatie geproduceerd wordt waarmee de gebruikers in hun behoeften worden voorzien (Michnik et al, 2009). Het informatiekwaliteit concept van Wang en Strong (1996) kan op veel bijval rekenen. Hun dimensieaanpak combineert vier groepen aspecten van informatiekwaliteit namelijk: intrinsieke informatiekwaliteit, contextuele informatiekwaliteit, presentationele informatie kwaliteit en toegankelijkheid van informatie. Hoogendoorn (2001) komt met een definitie waarin centraal staat de mate waarin de verwachtingen van de gebruikers worden tegemoet gekomen. De gebruikers zouden aan de hand van informatie met betrekking tot de financiële aspecten een goede beslissing moeten kunnen nemen. Hoe beter de beslissing, hoe hoger de kwaliteit van de informatie. De IASB heeft ook aangaande informatiekwaliteit een set criteria opgesteld in het Framework. Sleutelwoorden zijn daarin: relevantie, betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid en begrijpelijkheid. Klaassen en Hoogendoorn (2004) geven hierbij aan dat door de tegenstrijdigheden in deze vier criteria het doel niet is om aan alle criteria volledig tegemoet te komen. Het doel is om ondanks de tegenstelling een situatie te creëren waarin alle criteria zo goed mogelijk aanbod komen. Relevante informatie beïnvloedt de beslissing. Betrouwbare informatie geeft een getrouw beeld van de werkelijkheid achter de informatie. De vergelijkbaarheidfactor van informatie geeft aan in hoeverre verschillende bronnen met elkaar vergelijken kunnen worden. De factor begrijpelijkheid van informatie geeft aan in hoeverre een verstandige leek de informatie kan begrijpen. Een verstandige leek is in dit geval iemand die kennis heeft ten aanzien van economische informatie.

Als het gaat om informatiekwaliteit ben ik het vooral eens met Hoogendoorn (2001).

Verstrekte informatie zou in ieder geval tegemoet moeten komen aan de verwachtingen van

de gebruikers betreffende presentatie en begrijpelijkheid zodat zij een zo goed mogelijke

beslissing kunnen nemen. Daarbij zijn de kwalitatieve criteria van de IASB, relevantie,

betrouwbaarheid, begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid mijn inziens zeer bruikbaar om

informatie te kunnen kwalificeren. In de items komen deze criteria terug omdat ik de IAS 17

en FAS 13 als grondslag gebruik voor de items in de toelichtingenindex.

(29)

3.4 Onderzoeksmethodieken van informatiekwaliteit

In de vorige paragraaf komt naar voren dat informatiekwaliteit niet duidelijk definieerbaar is.

Dat maakt het per definitie moeilijk om een meetinstrument te maken. Beattie et al.(2002, 2004) laten zien dat door het abstractie- en het subjectiviteitniveau van informatiekwaliteit het uitvoeren van een meeting een complexe aangelegenheid is. In papers geven Beattie et al.

(2004) en Knoops (2001) een overzicht van mogelijke manieren om een kwaliteitsmeting uit te voeren op financiële informatie. In kwaliteitsmetingen kunnen vier groepen onderzoeksmethoden onderscheiden: rangschikking door analisten, tekstanalyse, onderzoek naar marktreacties en toelichtingenindicie. Een kwaliteitsbeoordeling door middel van een rangschikking door analisten staat of valt met de deskundigheid van de analisten en of gebruikers deze deskundigheid ook erkennen. Bij een onderzoek aan de hand van marktreacties is allereerst de vraag of de reactie überhaupt wel toe te schrijven is aan het verkrijgen van bepaalde informatie. Een tekstanalyse gaat meer gebukt onder subjectiviteit dan wanneer er gebruikt gemaakt wordt van een toelichtingenindex. Aan de hand van de items in een toelichtingenindex wordt de objectiviteit vergroot en is het ook zichtbaar welke keuzes zijn gemaakt met betrekking tot de aspecten van informatiekwaliteit.

Met het gebruik van een toelichtingenindex is het van groot belang om te achterhalen of de

items in de toelichtingenindex relevant zijn. In deze thesis is gekozen om gebruik te maken

van een toelichtingenindex, daarom zal ik op deze methode dieper ingaan in de volgende

paragraaf. Een voordeel van een toelichtingenindex is dat de keuze van de items in een

bepaalde mate objectief kan zijn. Daardoor wordt het draagvlak van resultaten uit een

onderzoek dat gebruik maakt van een toelichtingenindex vergroot. Daarbij is het gebruik van

een toelichtingenindex goed reproduceerbaar. Een van de nadelen is dat de keuze voor de te

gebruiken schaal en eventuele wegingsfactoren de subjectiviteit verhogen.

(30)

3.5 Toelichtingen- index als meetinstrument

In deze paragraaf zal ik het opstellen en het gebruik van een toelichtingenindex toelichten. De hoofdpunten van een toelichtingenonderzoek zijn: de criteria voor de items, het selecteren van de items en de waardering van de items.

3.5.1 Selectie en criteria voor de items in een toelichtingenindex

Voor de toelichtingenindex van deze thesis wordt gebruikt gemaakt van de kwaliteitscriteria

relevantie, betrouwbaarheid, begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid die in IFRS zijn vermeld

zoals eerder genoemd in paragraaf 3.3. Bij het selecteren van items voor een

toelichtingenindex is het van belang om na te gaan of het niveau van, in dit onderzoek

jaarrekeningen, de onderzoeksgroep hoog dan wel laag is (Coy et al. 2004). Wanneer de

betreffende jaarrekeningen van hoge kwaliteit zijn en van de gebruikers mag worden

verwacht dat ze zeker het niveau hebben van een verstandige leek, dan kan men voor de

selectie gebruik maken van suggesties van deze gebruikers. Hoogendoorn (2001) geeft drie

bronnen voor items: wetgeving, items voor verslaggevingprijzen en internationale

studierapporten. Marston en Shrives (1991) stellen dat de informatiebehoefte van de

gebruikers van belang is. Het selecteren van items kent twee problemen. Ten eerste blijft de

achtergrond van de keuzes in enige mate subjectief, ten tweede wordt er verondersteld dat

bepaalde groepen eenduidig zijn in hun mening. Om voldoende validiteit te krijgen van de

gekozen items voor de gebruikers, kan het van belang zijn om bijvoorbeeld via een Delphi

opinieoefening (Linstone et al. 1975) een bepaalde consensus te verkrijgen tussen de

verschillende deelnemers van de oefening. Een Delphi opinieoefening wordt voornamelijk

gebruikt om opinies te verzamelen op complexe zaken van experts op een bepaald gebied. In

deze thesis maak ik geen gebruik van deze optie. Het is zeer de vraag hoe nuttig de responsie

is omdat de nieuwe standaard er nog niet is. Ik heb gekozen om de toelichtingenindex te

formeren aan de hand van de huidige standaard IAS 17 (bijlage 5) wat een goed uitgangspunt

is omdat deze is opgesteld op basis van de kwaliteitscriteria van IFRS.

(31)

3.5.2 Weging items in de index

Wanneer er een selectie is gemaakt van de items die in de index worden opgenomen is er de mogelijkheid om te bepalen om items meer of minder mee te laten tellen in het resultaat. Met andere woorden, het aanbrengen van ‘gewicht’ op bepaalde items. Botosan (1997) en Coy en Dixon (2004) zijn het eens dat hoewel de items niet allen even belangrijk zijn dit geen invloed heeft op de uitkomsten. Cooke (1989) argumenteert dat wanneer het verdelen van ‘gewicht’

op de items niet gebeurt aan de hand van de opinie van één groep gebruikers de verdeling niet van belang is omdat dan de opinies van twee of meer groepen gebruikers gebruikt wordt om een bepaalde consensus te krijgen. De weging wordt dan uitgevlakt en is daardoor niet meer van belang. Aan de hand van Botosan (1997) en Singleton en Globerman (2002) zien we dat het niet eenvoudig is een toelichtingenindex in te richten met een interval schaal of een ratio schaal. De analyse worden aanzienlijk ingewikkelder en door de puntenverdeling kan de subjectiviteit ook stijgen. Wanneer men toelichtingenindicie opstelt in een ordinale vorm moet men de testen beperken tot degene die niet-parametrisch zijn, zoals de Chi-square test.

Ahmed en Courtis (1999) claimen dat indicies zonder wegingsfactoren en gebruik makend van een ordinale schaal subjectiviteit reduceren en de norm zijn. Coy en Dixon (2004) zetten twee kanttekeningen bij deze claim. Ze vinden het een overdreven dat indicies zonder wegingsfactoren de norm zijn en zien wel dat indicies waarin gebruikt wordt gemaakt van een ordinale schaal en zonder wegingsfactoren subjectiviteit kan reduceren maar dat is niet vanzelfsprekend. Ik heb er voor gekozen om geen wegingen toe te kennen aan de items in de toelichtingenindex, hiermee volg ik Coy en Dixon (2004).

3.6 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik de deelvraag drie en vier beantwoord. In paragraaf 3.2 en 3.3 komt

naar voren dat informatiekwaliteit en informatieverschaffing mede afhankelijk is van de

gebruiker. De gebruiker wil een zo goed mogelijke beslissing nemen en wil daarvoor

informatie van een zo hoog mogelijke kwaliteit. Hoogendoorn (2001) geeft aan dat

informatiekwaliteit onder andere aangeeft in hoeverre een goede beslissing kan worden

genomen aan de hand van de verstrekte informatie. In paragrafen 3.4 en 3.5 komt naar voren

dat het meten van informatiekwaliteit een moeilijke zaak blijft vanwege de subjectiviteit. Om

(32)

de informatiekwaliteit te bepalen is in deze thesis is gekozen voor het opstellen van een

toelichtingenindex. In 3.5.1 en 3.5.2 komt naar voren hoe informatiekwaliteit meetbaar

gemaakt kan worden en hoe een redelijke mate van objectiviteit verkregen kan worden. In

deze thesis wordt een kwaliteitsmeting gedaan naar de informatiekwaliteit met betrekking tot

leaseverslaggeving in de jaarrekening. Met behulp van een toelichtingenindex is geprobeerd

om dit abstracte onderwerp enigszins te vatten met objectieve maatstaven. Voor het ontwerp

van de index steun ik op de standaarden van de IASB en de FASB. Deze standaarden zijn

opgesteld aan de hand van de kwaliteitsbeginselen: relevantie, betrouwbaarheid,

begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid. Deze criteria zijn afgeleid van de behoefte van de

gebruikers van de informatie. Aan deze criteria kan niet tegelijkertijd optimaal tegemoet

worden gekomen. Er zal een evenwicht gezocht moeten worden zodat de gebruiker een zo

goed mogelijk beeld krijgt aan de hand van de toelichtingen (Klaassen en Hoogendoorn

2004).

(33)

Hoofdstuk 4 Onderzoeksmethode

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk behandel ik de onderzoeksopzet van deze thesis. Zoals aangegeven maak ik in deze thesis gebruik van een toelichtingenindex om informatiekwaliteit te meten aangaande lease accounting voor lessee’s. In de volgende paragraaf zal ik de onderzoeksmethode en hypothesen bespreken. Verder bespreek ik het ontwerp van de toelichtingenindex en de selectie van de luchtvaartmaatschappijen. De resultaten van het onderzoek worden in het volgende hoofdstuk behandeld.

4.2 Onderzoeksmethode en hypothesen

Zoals eerder besproken is de toelichtingenindex een mechanisme om informatiekwaliteit te

meten. De redenen om te kiezen voor een toelichtingenindex is dat een redelijke mate van

objectiviteit behaald kan worden. Daarbij is een onderzoek door middel van een

toelichtingindex op relatief eenvoudige wijzen uit te voeren om een groot aantal

jaarrekeningen te beoordelen. Daarnaast is onderzoek door middel van een toelichtingenindex

een goed reproduceerbare methode. Van belang is dat de keuzes voor de items in de

toelichtingindex goed onderbouwd zijn. De toelichtingindex die in deze thesis gebruikt wordt

heeft zijn basis in IAS 17, FAS 13 en de kwaliteitsbeginselen van IFRS en US GAAP. Deze

thesis is gericht op een eventuele informatiekwaliteitsverhoging aan de hand van de

voorstellen van het Discussion Paper. De grootste verandering, het verdwijnen van de

classificatieverschillen tussen operationele lease en financiële lease, moet het verhogen van

(34)

luchtvaartmaatschappijen. Ik kies voor de jaarverslagen over 2007 omdat de jaarverslagen over 2008 beïnvloed kunnen zijn door het Discussion Paper, dat uitgekomen is maart 2009.

Met de Mann Withneytest, een non-parametric test tussen groepen, heb ik een verschillenanalyse uitgevoerd. Een non-parametric test is een verdelingsvrije toets waarbij geen veronderstellingen nodig zijn over de verdeling in de groepen.

Aan de hand van de scores op de items in de toelichtingenindex heb ik onderzocht of er significante verschillen bestaan tussen de informatiekwaliteit over financiële lease en operationele lease. Om dit te kunnen beoordelen heb ik de onderstaande hypothesen opgesteld. Met deze hypothesen wil ik beoordelen of de voorgestelde wijzigingen in het Discussion Paper tot een kwaliteitsverbetering zullen leiden.

De hypothesen bij deze vraag zijn:

H 0

In de jaarrekeningen over 2007 wordt er niet significant kwalitatief betere toelichting gepubliceerd met betrekking tot financiële lease dan met betrekking tot operationele lease.

H 1

In de jaarrekeningen over 2007 wordt er significant kwalitatief betere toelichting gepubliceerd met betrekking tot financiële lease dan met betrekking tot operationele lease.

Aan de hand van de analyse wordt een significantie niveau van 95% gehanteerd om een keuze

te maken voor de H0 of de H1 hypothese. Een significantie niveau van 95% betekent een p-

waarde van 0,05. De p-waarde is de overschrijdingskans, wanneer de p-waarde kleiner is dan

0,05 betekend dat een verschil significant is en de H0 hypothese wordt verworpen en de H1

hypothese aangenomen.

(35)

huidige verslaggevingstandaarden IAS 17 en FAS 13.

H0

In jaarrekeningen die onder de huidige standaarden van IFRS en US GAAP rapporteren zal de informatiekwaliteit van de toelichtingen met betrekking tot leasetransacties niet hoger zijn onder de voorgestelde verwerkingswijze van het Discussion Paper.

H1

In jaarrekeningen die onder de huidige standaarden van IFRS en US GAAP rapporteren zal de informatiekwaliteit van de toelichtingen met betrekking tot leasetransacties hoger zijn onder de voorgestelde verwerkingswijze van het Discussion Paper.

Aan de hand van de scores op de items in de toelichtingenindex, de uitkomst van de Mann Withneytest en de voorstellen in het Discussion Paper zal ik een uitspraak doen over de informatiekwaliteit onder de toekomstige richtlijnen. Omdat er geen metingen verricht kunnen worden met betrekking tot de informatiekwaliteit van rapportages, die voldoen aan de voorstellen van het Discussion Paper, zal ik geen statistische analyse uitvoeren maar op basis van de bovengenoemde gegevens een kwalitatieve uitspraak doen. In hoofdstuk 6 zal ik de hypotheses beantwoorden in de conclusie van deze thesis.

4.3 Ontwerp toelichtingenindex

De items in de toelichtingenindex in deze thesis zijn gebaseerd op de standaarden IAS 17 en

FAS 13. Deze standaarden vormen een goede uitgangspositie om tot een toelichtingenindex te

komen, omdat bij de totstandkoming van deze standaarden de kwaliteitscriteria als grondslag

zijn gebruikt, zoals eerder genoemd in hoofdstuk 3. Daarnaast heb ik in hoofdstuk 3

aangegeven dat er geen weging nodig is om de validiteit van een toelichtingenindex te

verhogen. Ook de doelstellingen van het IASB Framework en SFAC geven aan dat de

richtlijnen er op moeten zijn gericht om bruikbare informatie te produceren. Beide

organisaties hebben een ‘beslissingsnut’ benadering en richten zich vooral op het eventuele

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De heldere structuur, de aanwezigheid van veel voorbeelden en volwaardige zelftoetsen per hoofdstuk met uitwerkingen achter in het boek maken deze methode erg geschikt voor

virussen in Chinese grotten, gordeldieren of wasbeerhonden die op wet markets in een grote Chinese stad verkocht worden, productieketens die Noord-Italië verbinden met China en

9.3 Schade aan ‘de auto’ of aan derden die niet door verzekering wordt vergoed, komt voor rekening van Cliënt die Lessor voor alle aansprakelijkheid te dier

b) overige verschuldigde bedragen direct na facturering. 7.2 Cliënt machtigt Lessor om alle vorderingen te incasseren van zijn bank- of girorekening, volgens de

| De tabel van middelen en bestedingen werd berekend voor de ondernemingen | |. | waarvoor een volgens het verkorte schema opgestelde jaarrekening beschikbaar

[r]

[r]

[r]