• No results found

HET NEDERLANDSE SOCIALISME

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "HET NEDERLANDSE SOCIALISME "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

n k

n e

n

Is

n e

e

l- t

re

p-

et g

1- 6

lel n

W. BANNING

DE DISCUSSIE

KATHOLICISME-SOCIALISME

H

et wordt langzamerhand wel duidelijk: de discussie over de vraag of socialisme in een bepaald land onverenigbaar is met het rooms-katholieke geloof en de beginselen van de rooms-katholieke sociale wijsbegeerte is althans in Nederland door het bestaan van de Partij van de Arbeid als doorbraak- partij in een nieuwe fase gekomen. Ik denk daarbij nu eens niet aan het bisschop- pelijk mandement 1954, maar eenvoudig aan het feit, dat de PvdA bestaat, voortgaat te werken op haar wijze, en zo in 1952 haar positieve denkbeelden in

"De weg naar vrijheid" op tafel heeft gelegd - denkbeelden, die in grondige.

kameraadschappelijke besprekingen tussen christenen en niet-christenen zijn vastge- steld en aanvaard; langs deze lijn wenst de PvdA de ontwikkeling der maatschappij te stuwen. Het boek was een nadmkkelijke uitnodiging tot andere politieke partijen en personen om critiek te leveren, eventueel hun eigen lijnen en politiek beleid tegenover de onze te stellen.

De lezer vindt hier thans een drietal artikelen, geschreven door drie r.-k. partij- genoten in antwoord op critiek door de KVP uitgeoefend op "De weg naar vrijheid".

Ik heb daaraan niets toe te voegen, maar veroorloof mij een opmerking over de betekenis van het geval. In de dertiger jaren heeft de toenmalige SDAP haar Plan van de Arbeid aan het Nederlandse volk aangeboden; ook toen is door de andere politieke partijen critiek uitgeoefend. Maar toen was de situatie deze: de socialis- tische partij biedt een Plan aan, de confessionele partijen besb'ijden het, gewoonlij~,

althans mede, op confessionele gronden: op grond van christelijke beginselen als daar zijn: recht op privaat eigendom, persoonlijke verantwoordelijkheid, grenzen van staatsmacht, betekenis van de zonde, enz. Thans biedt de PvdA een Plan aan, waarin van den beginne af aan de christenen hun geloof hebben laten mee- spreken; wordt dit Plan nu aangevochten op geloofsmotieven, dan verdedigen r.-k.

en protestanten het op slJcialistische, politieke gronden en wijzen met nadruk af, dat een bestrijding op confessionele argumenten hout snijdt. Wij staan hier dus voor het nieuwe en belangrijke feit, dat rooms-katholieken een Plan, dat een weg naar het socialisme inslaat, tegenover rooms-katholieken verdedigen, terwijl zij godsdienstig met hun bestrijders op één en dezelfde grondslag staan. Zo wordt aan het verschijnen van deze drie artikelen duidelijk, dat er inderdaad in ons volk een nieuwe fase in de discussie is ingetreden.

Deze zaak is belangrijk genoeg om er nog even bij stil te staan - zij zal telkens opnieuw aan de dag treden, ook in de discussies met protestants-christelijke organisaties. Er staan nl. in verband met deze zaak twee "beweringen", wil men:

56l

(2)

twee "visies" lijnrecht tegenover elkaar. Van de kant der confessionele organisaties en politieke partijen wordt gesteld: gij, socialisten van de doorbraak, hebt u zelf innerlijk onmachtig gemaakt om iets fundamenteels te zeggen over "het wezen van de mens", het wezen van de vrijheid, het wezen van de staat enz. - iets funda- menteels hierover kan alleen gezegd worden op grond van levensbeschouwing, van geloof. Wat stellen wij daartegenover?

In de zoëven geformuleerde stelling zit gelijk en ongelijk door elkaar heen. Men heeft gelijk, wanneer men stelt, dat geloof, levensbeschouwing, een overtuiging omtrent de mens insluit. Maar men heeft ongelijk, wanneer men beweert, dat daaruit éénzelfde politiek moet volgen, en evenzeer ongelijk, wanneer men meent dat aan ons socialisme niet een gemeenschappelijke visie op de mens ten grondslag kan liggen. Voor de discussie met de KVP mag ik dit nader toelichten met een verwijzing naar het prachtige boekje van R. Guardini: Macht, (Duitse uitgave 1951). Deze r.-k.

schrijver stelt als hét centrale probleem van de huidige cultuurperiode: nu de mens- heid door haar wetenschap en techniek een enorme macht veroverd heeft, in het bijzonder over de natuur en haar krachten, staat zij thans voor de taak, om deze macht te binden, te beheersen en te leiden, opdat de mens nog als mens zal kunnen çestaan. In een hoofdstukje over het theologisch begrip der macht betoogt Guardini dan, aan de hand van de gegevens uit de B,ijbel - Gen. 1. 2. 3 - dat de mens, voortgekomen' uit de aarde en de adem Gods, de natuur heeft te beheersen, dat God hem daartoe met macht heeft uitgerust, maar tevens hem verantwoordelijk heeft gesteld. Door ongehoorzaamheid heeft de mens de goddelijke orde verstoord, maar: zijn verantwoordelijkheid blijft. In het NT wordt de Verlossing gepredikt, die betekent een nieuwe mogelij~eid van bestaan, vooral in deemoed; er is door God aldus het nieuwe begin gemaakt, en op grond daarvan mag de mens opnieuw zijn leven leiden.

Aldus Guardini. Ik knoop bij hem aan, om duidelijk te maken wat ons scheidt van de confessionele politiek, ó6k wanneer wij deze geloofsconceptie zouden aan-

vaarden. Centraal, en geldend voor alle christenen in alle eeuwen der geschiedenis is de belijdenis: de mens ,is schepsel Gods, zondaar, geroepen tot nieuw leven.

Maar als de .gelovige heeft te handelen in de maatschappij en de staat, dan krijgt hij te maken met telkens andere, historisch-sociaal-economisch bepaalde "omstan-

digheden": anders in Japan en Indonesië, anders achter het ijzeren gordijn, anders in de feodale middeleeuwen en het industriële kapitalisme. Wij hebben telkens concreet te vragen: wat betekent het in onze situatie, dat wij belijden: de mens is schepsel, zondaar, geroepen door de verlossing? Om daarop een antwoord te vinden, dat tot een daad leidt, heb ik in de confrontatie van mijn belijdenis met de concrete werkelijkheid nodig wat men wel genoemd heeft "relatieve beginselen". Guardini noemt er één: het binden, beheersen, leiden van de verworven macht, opdat de mens in zijn verantwoordelijkheid kan leven.

Welnu, hier, in dit "relatief beginsel" vinden elkaar christenen en niet-chistenen.

Op dit relatief beginsel, op' deze kijk op de mens: dat hij behoort te worden erkend als drager van verantwoordelijkheid, berust ook ons democratisch socialisme. Om ruimte te scheppen voor de mens-in-verantwoordelijkheid in de practijk van de maatschappelijke en politieke verhoudingen der 20e eeuw in Europa blijken mensen

(3)

s n

n

s, t

k i, e ä

p

lt

1-

L,

e ti e

e

met een theologie van Guardini of van Niebuhr of wie men verder noemen wil en mensen van overtuigd humanisme elkaar te vinden in dezelfde concrete politiek.

Wij in de PvdA hebben geen gemeenschappelijke "belijdenis" omtrent "de mens".

Wij wénsen die ook niet. Maar wij hebben wél een gemeenschappelijk "relatief beginsel," waarin wij elkaar vinden, en dat tot gemeenschappelijk politiek handelen leidt: de mens behoort te worden erkend als verantwoordelijk wezen en zo tot vrijheid te groeien. Ik kan begrijpen, dat lieden die voortdurend in theologische termen denken en spreken, zeggen: dat is humanisme. Zij ver~issen zich: het is het gemeenschappelijk vlak, waar humanisten en christenen hun zorg omtrent ons aller bedreigde menselijkheid omzetten in politieke en sociale daad. Concrete daden kunnen, in onze situatie: behoren, voort te komen uit verschillende belijdenis. Wij zullen er in ons confessioneel gedeelde volk met alle kracht naar blijven zoeken om het vlak van het gemeenschappelijk sociale en politieke handelen zo breed moge- lijk te doen zijn. Daarom is de verschijning van dit hier volgende socialistische antwoord op "confessionele" bezwaren, is deze verdediging van een weg naar socialisme een daad, waarvan de betekenis uitgaat boven de politiek van de dag. Het scheen mij nuttig en nodig, deze betekenis met enige nadruk te onder- strepen; zij mag in de details niet verloren gaan.

563

(4)

E. BRONGERSMA

HET NEDERLANDSE SOCIALISME

DIENT DE KATHOLIEK

HET PRINCIPIEEL TE VERWERPEN?

E

nige tijd geleden had ik een gesprek met een lid van de VVD, die mij vroeg of ik meende dat een katholiek lid van zijn partij zou kunnen zijn. Ik heb hem gezegd dat, indien mijn geheugen mij niet bedroog, er geen pun- ten in het programma van de VVD stonden, welke mij duidelijk in stl"ijd leken met katholieke leerstellingen. Doch daarmee was de zaak nog niet beslist: er bestaat <lok nog zoiets als het "klimaat" van de politieke partij. En dus moest ik het antwoord op zijn vraag schuldig blijven, want over dit klimaat kan men alleen oordelen als men er zelf middenin leeft. Ik ken het klimaat van de VVD niet, evenmin als dat van de KVP. Als voormalig lid van de RKSP en als persoonlijk vriend van veel KVP-ers kan ik er een vermoeden van hebben; maar ik zal mij wel hoeden voor een bepaald oordeel als ik bedenk, hoeveel dwaasheden ik van buiten- staanders heb gehoord over het klimaat in de PvdA, en hoe geheel anders (d.w.z.

beter) dit was dan ik zelf vóór mijn binnengaan in die partij had verondersteld.

Drie moeilijkheden voor de niet-socialistische katholiek

Dit klimaat is van groot belang, want het bepaalt grotendeels de kansen op een vruchtbare werkzaamheid. Een partij kaI\ een nog zo aanvaardbaar en zelfs aan- trekkelijk programma hebben, het lidmaatschap heeft voor een katholiek uiteraard alleen dan enige waarde, wanneer hij in deze gelederen overeenkomstig zijn katho- lieke beginselen en gedragen door zijn diepste overtuiging met vrucht kan strijden voor een betere samenleving. Over deze mogelijkheid beslist het klimaat veel meer dan het aantal van zijn katholieke medestrijders. Het argument, dat katholieken niet thuis horen in de PvdA, omdat ze daar slechts een zeer bescheiden minderheid vormen en dus hun beginselen niet tot gelding kunnen brengen, ge- tuigt van onbegrip ten opzichte van het klimaat en ook van de structuur van deze partij - waarover zo dadelijk meer - en men vraagt zich wel eens met schrik af, of het bij velen, die dit argument zo graag hanteren, ook niet getuigt van een be- paalde kleingelovigheid, een te aards gebonden denken, een tekort aan begrip voor de overtuigende redelijkheid en wereldschokkende kracht van deze beginselen. De waarschuwing "het getal katholieken onder de socialisten is zo klein, dat hun principieel woord geen invloed kan oefenen" klinkt zeker wat zonderling uit de mond van aanhangers van een leer, welker verbreiding God destijds heeft toever- trouwd aan een handjevol mannen, met wie de katholieken in de PvdA (hoezeer

(5)

jj k

n

n :>

k J

'.

1

't t

zij ook verder bij hen ten achter mogen staan) tenminste dit gemeen hebben, dat hun schare klein, hun kennis bescheiden en hun optreden niet vrij van menselijke zwakheden is.

Het gaat dus mede om het klimaat, en dit klimaat kan de buitenstaander niet beoordelen. Dat is voor hem een eerste moeilijkheid bij het beantwoorden van de aan het hoofd van dit artikel gestelde vraag. Maar er is meer.

Onlangs voerde ik met een humanist een debat over het "roomse gevaar". Mijn wederpartij bestookte mij met een arsenaal van "onplezierige" uitspraken van aller- lei kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, en meende mij daarmee volledig uit het veld te slaan. Hij was diep teleurgesteld toen ik zijn citatenbundel rustig terzijde schoof met de vriendelijke mededeling, dat ik het erg jammer vond dat dit allemaal gezegd was, maar dat het me nergens raakte in mijn gehechtheid aan de katho- lieke Kerk. Een naar mijn smaak verwerpelijke uitlating van een Spaanse of Itali- aanse kerkvorst kon mij evenmin tot geloofsafval brengen, als een verwerpelijke uitlating van een Nederlands minister mij zou kunnen bewegen afstand te doen van de Nederlandse nationaliteit. De humanist hield echter aan en betoogde, dat de door hem naar voren gebrachte uitlatingen symptomatisch waren.

Hierop was het antwoord eenvoudig: ge kunt pas beslissen of een uitlating van een katholiek symptomatisch is voor het Katholicisme, indien ge het Katholicisme gron-

dig kent; anders loopt ge gevaar selectief af te stemmen en enkel te horen wat ge vanuit uw vooroordeel verwacht. Doch dan maakt ge een caricatuur van de leer.'

Maar wat hier van de katholieke leer gezegd is, geldt van elke leer. Een aantal citaten van socialistische sclu:ijvers en woordvoerders kan in onvervalste weergave toch een vervalst beeld geven van het hedendaagse Socialisme. In geen enkele partij is het denkbaar, dat elk lid alle meningen van al zijn partijgenoten onder- schrijft. Zelfs tegenover min of meer gezaghebbende uitspraken zal de individuele aanhanger van een partij soms zijn reserves hebben. Het zou kinderachtig zijn te ontkennen, dat "De Weg naar Vrijheid" een symptomatisch geschrift is, aan de hand waarvan veel te leren valt over geest en streven van de Partij van de Arbeid, zelfs al is dit boek nimmer officiëel als meerjarenplan door de partij geadopteerd, gelijk ten onrechte in het Voorwoord van het Katholiek Staatkundig Maandschrift van Augustus/September 1953 wordt gesuggereerd. Maar dit neemt niet weg, dat niet alles wat in dit boek staat, en nog minder de manier waarop het in dit boek staat, gesneden koek is voor elk strijdbaar lid van de PvdA. Met veel meer kracht kan men zich beroepen op de conclusies, die uit "De Weg Naar Vrijheid" getrokken zijn en die - 34 in getal - op het verkiezings-congres te Nijmegen op 19 April 1952 zijn aanvaard. Tegenover het boek staat evenwel een heel wat groter voorzichtig,

!leid, en hoeveel reserves ten opzichte van de in~lOud daarvan mede in socialistische kring bestaan, bewees prof. Gielen al meteen door zijn eigen kritiek op "De Weg naar Vrijheid" voor een groot deel te ontlenen aan een artikel van het PvdA-lid prof. Polak in "Socialisme en Democratie".

Tenslotte is er nog een derde, meer bijzonder aan zijn situatie gebonden bezwaar voor de niet-socialistische katholiek om zich een juist oordeel te vormen over het Nederlandse Socialisme. De katholiek is hier sinds jaar en dag zo gewend geraakt zijn politieke actie confessioneel bepaald te zien, dat voor hem politieke actie een 565

(6)

onderdeel is geworden van katholieke actie. In De Volkskrant van 13 Februari 1954 past prof. Romme bijvoorbeeld een aansporing van de Paus tot de Italiaanse Katho- lieke Actie "het eenheidskarakter van uw organisatie steeds meer te beklemtonen,"

zonder enige overgang of toelichting als vanzelfsprekend toe op de Nederlandse politieke verhoudingen. En een hooggeplaatst geestelijke bestond het zelfs bij de laatste verkiezingen de politieke doorbraak overwonnen te verklaren door het geloof in "de eenheid, waarvoor onze Zaligmaker bij het Laatste Avondmaal reeds zo vurig heeft gebeden."

Ik meen, dat hier de onderscheiding uit het oog wordt verloren, zo scherp ge- maakt door de Belgische Dominicaan pater Augustin Léonard, toen hij schreef dat de katholiek zijn politieke actie voeren moet "op christelijke wijze, doch niet in zijn hoedanigheid van christen" (en chrétien, mais non camme chrétien). 1) Stelt men zich dit onderscheid niet scherp VOOr ogen, dan komt men tot het verwijt, dat mr. Kropman in de Eerste Kamer tot de PvdA richtte, nl. dat zij ophoudt "daar waar een antwoord gegeven moet worden op de meest belangrijke vragen des levens." De katholieke socialistische woordvoerder ml'. Cammelbeeck stelde hierop terecht de vraag: "Is het de taak van een politieke partij antwoord te geven op de meest belangrijke vragen des levens?"

De katholiek is in Nederland zo gewend geraakt aan de confessionele partij, tussen wier leden althans eensgezindheid heerst over deze meest belangrijke vragen des levens, dat hij deze partijvorm haast als vanzelfsprekend is gaan beschouwen en niet toekomt aan de vraag, in hoeverre uit deze eensgezindheid ook een eensgezind antwoord voortvloeit ten aanzien van die vragen, die wèl beantwoord moeten wor- den door een politieke partij. Wat niet confessioneel is, heet bij de katholiek neu- traal, en neutraliteit is hem van oudsher verdacht. Dat er een derde soort structuur mogelijk is, een structuur welke men bij buitenlandse katholieke schrijvers veelal vindt aangeduid als "pluralistisch", ontgaat hem vrijwel. Op deze pluralistische structuur doelen de conclusies, aanvaard door een aantal Franse en Belgische theo- logen op de Rencontres Doctrinales, gehouden te Huy in October 1951. Pater Henri- Dominique Robert O.P., professor aan het theologicum van La Sarte, definieerde het aldus, dat op het te-rrein omschreven door de Tien Geboden, "hetwelk van nature wezenlijk gemeenschappelijk is aan alle mensen, doch ook, gelijk de gehele door God geschapen orde, een terrein van Christus is, een terrein van de Kerk, toebehorend aan het Katholicisme, - dat zich op dit terrein de gebieden van samen- werking aftekenen, waarop de christen gemeenschappelijk kan werken en zelfs gemeenschappelijk kan denken met hen, die noch zijn katholiek geloof, noch zijn christelijk geloof, noch zelfs zijn eenvoudig godsgeloof delen." 2)

De katholieke socialist, die de -belangwekkende artikelen over "De Weg Naar Vrijheid" doorleest, bijeengebracht in het Augustus/September-nummer 1953 van het "Katholiek Staatkundig Maandschrift", ervaart wel sterk hoe moeilijk de oor- deelsvelling is geworden zelfs voor bekwame deskundigen, indien zij gehandicapt worden door onbekendheid met het klimaat, gebrek aan overzicht .van het gehele 1) Tolérance et Communauté Humaine, pag. 160

2) Zelfde werk, pag. 233-234.

(7)

54

0-

se

ae

of o

e-

.

at m

lt 't, ar es lp

Ie

n s

d r-

Ir

e

1-

e

t

Nederlandse Socialisme, en onwennigheid tegenover de structuur van een partij welke noch confessioneel noch neutraal, doch pluralistisch is. Mij ontbreekt zowel de vakkennis als de plaatsruimte, hier op alle onderdelen van de daar geleverde uiteenzettingen in te gaan, maar er is één vraag opgeworpen, in dit Maandblad en ook in prof. Rommes "Katholieke Politiek", welke kardinaal is en dus centraal be- hoort te worden gesteld. Niet ieder katholiek, die sympathie gevoelt voor de Partij van de Arbeid, zal zich rekenschap kunnen geven van alle morele implicaties en technische aspecten van b.v. de belastingpolitiek. Maar men kan wel van iedere katholiek, die zich socialist wil noemen, vergen, dat hij terdege nadenkt over de vraag of het Socialisme, zoals dit in Nederland geïncarneerd is in de Partij van de Arbeid, niet strijdig is met zijn katholieke geloofsovertuiging en of het niet valt onder de door de kerkelijke overheid veroordeelde leerstellingen.

Het door Quadragesima Anno veroordeelde socialisme

J

a, antwoordt prof. Romme hierop, dit Socialisme valt nog steeds onder de veroordeling van "Quadragesimo Armo".3) Om te zien of wij hem hierin kunnen bijvallen, zullen wij goed doen ons te wenden tot de tekst van de veel-geprezen, te weinig gelezen encycliek zelve. De Paus begint daar met te constateren, dat grote veranderingen in het Socialisme hebben plaatsgevonden. Het felle Communisme heeft zich afgesplitst van een gematigder groep, en deze laatste, de socialistische, heeft klassenstrijd en afschaffing van de privaat-eigendom weliswaar niet afgewezen, maar toch wel verzacht en gematigd. "Het valt niet te ontkennen, dat de eisen der socialisten somtijds dicht naderen tot datgene, wat de christelijke hervOlmers der maatschappij terecht vorderen," te weten "een zekere niet af te keuren wis- seling van gedachten" tussen de klassen, "die haar grond vindt in een streven naar rechtvaardigheid," en die "een uitgangspunt moet zijn, om tot de onderlinge samen- werking der klassen te geraken". Verder een aanval tegen "een zekere sociale over- heersing, die de eigendom zich tegen alle recht in heeft bemachtigd en aange- matigd", en de overtuiging "dat bepaalde soorten van goederen voorbehouden

moeten worden aan de Staat". "Op die wijze nu kan het zover komen, dat lang- zaamaan en ongemerkt deze opvattingen van een meer gematigd Socialisme niet meer afwijken van de verlangens en eisen van hen, die, steunend op de christelijke beginselen, zich toeleggen op de hervorming van de menselijke maatschappij."

"Dergelijke rechtvaardige eisen en verlangens hebben niets meer, dat strijdig zou zijn met de christelijke waarheid, en veel minder zijn zij uitsluitend aan het Socialisme eigen. En daarom hebben zij, die dit alleen nastreven, geen reden om zich bij het Socialisme aan te sluiten." Want in de eerste plaats, redeneert de encycliek verder, zijn nog lang niet alle socialistische partijen of groeperingen reeds zover ontwikkeld, en het is niet door een verdoezeling van de grondbeginselen der christelijke waarheid, dat wij moeten trachten het Socialisme tegemoet te treden.

En in de tweede plaats leeft in het Socialisme, ook waar het ten aanzien van de klassenstrijd en de privaateigendom een volkomen juist standpunt is gaan innemen, nog een opvatting van de maatschappij, die "lijnrecht in strijd is met de christelijke 3) Katholieke Politiek pag. 85.

567

(8)

waarheid." Het Socialisme immers - zoals de encycliek dit afschildert - "beweert, dat de menselijke gemeenschap alleen is ingesteld om de tijdelijke welvaart te bevorderen. Uit het feit immers, dat door een geschikte werkverdeling de goederen doelmatiger worden geproduceerd dan door de verdeelde pogingen der individuen, leiden de socialisten af, dat de economische werkzaamheid, waarvan zij alleen de stoffelijke belangen zien, noodzakelijkerwijze sociaal moet worden uitgevoerd. Uit deze noodzakelijkheid vloeit dan volgens hen voort, dat de mensen verplicht zijn, voor wat de productie betreft, zich geheel aan de gemeenschap te geven en te onderwerpen. Ja, het bezit van een zo groot mogelijke overvloed van goederen om daarmee het leven te vergemakkelijken, wordt zo hoog aangeslagen, dat de hogere goederen van de mens, de vrijheid zelfs allerminst uitgezonderd, moeten worden achtergesteld, en zelfs opgeofferd aan de eisen van een zo hoog mogelijke productie."

Van dit stelsel wordt dan door de Paus gezegd, "dat niemand tegelijk een goed katholiek kan zijn en tevens een waar socialist".4) Het is een stelsel, dat mogelijk de klassenstrijd predikt en de persoonlijke eigendom verwerpt, en in ieder geval de gemeenschap geheel laat berusten op de voorziening in de stoffelijke behoeften van de mens, waarbij aan de bevrediging van deze behoeften ook de hogere goederen, zelfs de persoonlijke vrijheid, ondergeschikt worden gemaakt.

Verder wijst prof. Romme nog op de veroordeling door het Nederlandse Episcopaat in 1941 van "ieder stelsel of iedere beweging, die het maatschappelijke leven onafhankelijk wil maken van de wet Gods en van de eeuwige bestemming van de mens, of de onvervreemdbare rechten van persoon of gezin of van de H. Kerk miskent." 5)

Vatten wij deze punten in het kort samen, dan is dus als "Socialisme" door de hoogste kerkelijke autoriteiten veroordeeld een leer, die één of meer van de vol- gende dwalingen huldigt: 1. prediking van de klassenstrijd; 2. verwerping van de persoonlijke eigendom; 3. fundering van de gemeenschap uitsluitend op de be- vordering van de tijdelijke welvaart; 4. gelijkstelling van het doelmatige aan het be- hoorlijke en het rechtmatige (situatie-ethiek); 5. algehele onderwerping van de mens voor wat de productie betreft aan de gemeenschap; 6. opoffering van het geestelijke leven aan het stoffelijke; 7. miskenning van de onvervreemdbare rechten van de persoon; 8. onafhankelijk-making van het maatschappelijk leven ten aanzien van de wet Gods en de eeuwige bestemming van de mens; 9. miskenning van de onvervreemdbare rechten van het gezin; 10. miskenning van de onvervreemdbare rechten van de H. Kerk.

In het volgende zullen wij deze punten nu afzonderlijk onderzoeken, waarbij wij dan onze argumenten bij voorkeur zullen putten uit de artikelen in het Katho- liek Staatkundig Maandschrift en de brochure van prof. Romme, omdat deze hier

immers speciaal aan de orde zijn gesteld.

4) Quadragesimo Anno 111-120.

5) Pag. 83.

(9)

t,

n, te In

ie

!n

ce

n

;e

g 'k

e 1- e

)-

,-

e

n n e e

1. Prediking van de klassenstrijd. Ik kan hier kort zijn en verwijzen naar een uitspraak van prof. Romme in "Katholieke Politiek": "dat de klassenstrijd nog een element zou zijn van het Socialisme, zoals het in de PvdA is belichaamd en daar wordt beleefd, lijkt mij in strijd met de werkelijkheid, en ik zie geen symptoom voor een ems tig gevaar, dat men emaar zou gaan teruggrijpen."6)

2. Verwerping van de persoonlijke eigendom. In tegenstelling tot de vorige acht prof. Romme deze dwaling in de PvdA wèl aanwezig, al wil hij niet spreken van een star standpunt. Hij beroept zich voor zijn mening op de socialisatie-strevingen.

Sterk kan dit betoog onmogelijk zijn. De overtuiging "dat bepaalde soorten goederen voorbehouden moeten worden aan de Staat" valt volgens Quadragesimo Anno onder de "rechtvaardige eisen en verlangens", die "niets meer hebben dat strijdig zou zijn met de christelijke waarheid". "Terecht immers," zegt de Paus, "wil men de eigendom van sommige goederen aan de gemeenschap voorbehouden, daar het sociaal overwicht, dat zij medebrengen, zo groot is, dat het zonder gevaar voor de gemeenschap aan particulieren niet kan worden toegestaan."7)

Wie dit aanvaardt, kan verder nog slechts twisten over meer of minder. De natuurrechtelijke stellingen, welke de Kerk verkondigt, laten, hun aard getrouw, een wijde speeh'uimte, en zolang men niet tot uitersten komt, die de grenzen duidelijk overschrijden, is het onmogelijk op grond van deze stellingen een be- paalde oplossing principieel te veroordelen.

De meningen van overtuigde katholieken kunnen dan ook juist op dit punt zeer ver uiteenlopen, en .in feite zien wij hen soms zeer ver meegaan met sommige stromingen. Een voorbeeld hiervan leveren de stellingen van pater Bigo S. J. voor de Sociale Week in Pau, weergegeven in De Volkskrant van 25 Juli 1953. Pater Bigo meent, dat de nationalisatie van de grond en de collectivering van de productiemiddelen in de Oosteuropese landen volledig te verdedigen zijn: aardrijks- kundige en technische toestanden dwongen er eenvoudig toe. In een land als Rusland, aldus deze Jezuïet, is particuliere exploitatie niet mogelijk, de problemen gaan het voor een particulier mogelijke te boven. Hetzelfde deed zich in Amerika voor in de Tennessee-vallei, en in de onontwikkelde landen ligt het niet anders.

De Kerk echter staat boven deze practische verschillen, zij is Oosters noch Westers.

"Zij is evenmin gebonden," aldus het verslag in De Volkskrant, "aan de privaat- ondememing als aan de collectieve. Zij heeft woorden van eeuwig leven voor beide."

Dat ik deze tekst aanhaal is geen teken van volledige instemming, en nog minder een pleidooi voor een collectivering van het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse landbouw. Zou ik daar een voorstander van zijn, dan hoorde ik niet thuis in de PvdA, die in haar programma uitdrukkelijk spreekt over takken van stoffelijke behoeftevoorziening, die niet voor socialisatie in aanmerking komen, die geen socialisatie van de grond voorstaat, en de socialisatie wil beperken tot de voornaamste productiemiddelen.

Ik heb de woorden van pater Bigo uitsluitend geciteerd om te laten zien, hoever

6) Pag. 82.

7) Q. A. 114.

569

(10)

men als overtuigd katholiek op dit gebied kan gaan. Van de leer van de pauselijke encyclieken kan men zeggen, dat zij zich verzetten tegen algehele socialisatie, en evenzeer tegen algehele verwerping van socialisatie. De PvdA blijft in programma en praktijk kennelijk tussen deze uitersten in, en hoe men het ook keert of wendt, van een principiële veroordeling kan dus geen sprake zijn.

Komt nu puntje bij paaltje, en vraagt men zich af welke socialisatie-verlangens er nu feitelijk in de PvdA leven, dan kan ik mij heel wel voorstellen, dat sommige katholieken deze te ver vinden gaan. Zij zullen dan oordelen, dat deze partij goederen wil socialiseren, welke toch niet een zodanig groot sociaal overwicht meebrengen dat ze gevaarlijk zijn in de handen van particulieren. Maar uit deze formulering blijkt meteen al duidelijk, dat de beslissing hier geheel afhangt van practische inzichten in feitelijke verhoudingen, en dus nooit van louter principiële aard kan zijn.

Prof. Romme tracht zijn beschuldiging dan ook anders te construeren. Hem treft in het beginselprogram van de PvdA een "stelselmatigheid in de richting van socialisatie, welke niet te rijmen is met Quadragesimo Anno". En hij wijst dan op de passages, die zeggen dat "de voornaamste productiemiddelen op de gebieden van industrie, bankwezen en transport" moeten worden gesocialiseerd, dat "de belang- rijkste gebieden van het economisch leven geschikt zijn geworden voor beheer door de gemeenschap," en dat "van gemeenschapswege en nieuw ingepolderde gronden eigendom van de gemeenschap behoren te blijven".

Is dat alles nu werkelijk in strijd met datgene, wat deel uitmaakt van de door alle katholieken te aanvaarden leer? Ik zou dan wel eens willen weten, wat prof.

Romme denkt van de volgende stellingen betreffende het ingrijpen van de Staat en van de overige openbare lichamen:

"Dit moet erop gericht zijn, ten bate van de gemeenschap de voordelen tot zich te trekken van elke monopolie-positie. Het moet de grote industriële en finan- ciële concentraties uitschakelen voorzover deze niet door een duidelijke noodzaak gerechtvaardigd zijn, en wanneer het raadzaam mocht zijn sommige daarvan op technisch-productieve gronden te handhaven of te bevorderen, dan moet het deze onderwerpen aan publiekrechtelijke controle. Dit betekent, dat in die sectoren, waar het algemeen belang overheersend is, het particulier initiatief afwezig of onvol- doende is, de positie van de afzonderlijke ondernemingen een monopolie inhoudt of een bijzondere voorsprong verleent, het arbeidspotentieel niet behoorlijk wordt opgenomen, het ingrijpen van de Staat en van de andere openbare lichamen nood- zakelijk is, in de vorm van gesocialiseerde eigendom of bedrijfsvoering, volgens de methodes welke zich hier technisch het beste toe lenen en die uiteenlopen van overheids- of semi-overheidsbedrijf tot gemengd bedrijf en concessies."

Dit gaat nogal danig ver, zou ik zeggen, maar het is ontleend aan het programma van de Italiaanse partij met katholieke inspiratie, de Democrazia Cristiana. (Orien-

tamenti Programmatici della D.C., pag. 35). En wat in Italië ter gelegenheid van de verkiezingen van kerkelijke zijde is verklaard, ging niet bepaald in de richting dat men als katholiek zich principieel van deze partij afzijdig zou moeten houden!

In de officieuze toelichting, die prof. Banning op het beginselprogram van de PvdA scbreef, lees ik, dat socialisatie als middel wordt gesteld, niet als doel in zich;

570

-

o

e U

(11)

ke

n Ie

r

r

k

e r

dat dit middel dus telkens op zijn practische bruikbaarheid moet worden getoetst en wel aan het grote doel: de bevrijding der mensheid van de verscheurende be- langenconflicten en klassentegenstellingen, en dat men van socialisatie dus geen

dogma mag maken. En dan vraag ik mij toch af, wat het verschil is tussen dit standpunt en een pleidooi voor socialisatie "slechts in die gevallen, waarin zij door het algemeen welzijn blijkt te zijn vereist; dat wil zeggen: als enig werkelijk doel-

treffend middel om een misbruik te verhelpen of om een verspilling van de productieve krachten van het land te vermijden en om de organische ordening van deze zelfde krachten te verzekeren en ze te richten ten voordele van de economische belangen van het volk, dat wil zeggen, met het doel, dat de nationale economie in zijn regelmatige en vreedzame ontwikkeling de weg opent tot de stoffelijke welvaart van geheel het volk. 8)

Maar dit laatste pleidooi is afkomstig van Paus Pius XII, in een toespraak tot de Italiaanse arbeiders. Wie kan deze uitspraken naast elkaar leggen, en dan nog spreken van een principiële onverenigbaarheid? Zeggen ze niet in andere woorden precies hetzelfde?

3. Fundering van de gemeenschap uitsluitend op de bevordering van de tiideliike welvaart. Ook hierover kan ik kort zijn. Prof. Van Boxtel stelt vast, dat de PvdA het dialectisch materialisme radicaal afwijst, en, besluit zijn artikel "Socialisme en Wijsbegeerte" met de woorden: "De vrijheid, die ,De Weg' als doel stelt, blijkt vooral te liggen op geestelijk (cultureel) niveau: elke mens, ó6k de arbeidende moet de mogelijkheid bezitten tot deze zelfontplooiing." Hij zet verder uiteen, dat in het socialistische planboek de arbeid, de productie, als middel wordt gezien tot het bereiken van deze vrijheid op geestelijk niveau, Met andere woorden: van het materialisme, dat voor het door de Paus veroordeelde Socialisme kenmerkend was, is niets meer overgebleven.

4. Geliikstelling van het doelmatige aan het behoorliike en het rechtmatige (situatie-ethiek), Dit is het kernpunt van de kritiek van prof. Van Boxtel, die vooral deze dwaling meent aan te treffen in "De Weg Naar Vrijheid".

Allereerst: wat is situatie-ethiek? Paus Pius XII heeft daarover bijzonder ver- helderend gesproken in een redevoering op 19 April 1952, te vinden in Katholiek Archief van 16 Mei van dat jaar. "Het kenmerkend onderscheid van deze zedenleer,"

aldus de H. Vader, "is dat zij zich in werkelijkheid niet op de universele zedenr wetten, zoals bijvoorbeeld de Tien Geboden, baseert, maar op de werkelijke en

concrete voorwaarden of omstandigheden, waaronder men handelen moet en volgens welke het individuele geweten moet oordelen en kiezen." Dit komt er dus op neer, dat men alles mag doen, wanneer men het maar oprecht goed bedoelt, ook al zou het in strijd zijn met de objectieve zedenwetten, en verder dat het doel de middelen heiligt.

Het is voorwaar geen kleinigheid een dergelijk standpunt aan politieke tegen-

8) Geciteerd bij Van Lier: De sociale boodschap der pauselijke encyclieken, pag.

129-130.

571

(12)

standers toe te schrijven, en men vraagt zich af, hoe prof. Van Boxtel een zo ernstige beschuldiging wil waar maken. Zijn systeem is verbluffend eenvoudig. Hij citeert een inru·ukwekkende reeks teksten, waarin een bepaalde maatregel wordt aangeprezen omdat zij "gewenst" heet, of "overeenkomstig zielkundige over- wegingen", of "nuttig", .of "sociologisch verantwoord". En dan concludeert hij:

"nergens spelen rechtsoverwegingen een werkelijke, laat staan overheersende of beslissende rol."

Is dit nu werkelijk de manier om een zo krasse aanklacht te bewijzen? Men vraagt zich dit met des te groter verbijstering af, wanneer men bedenkt dat "De Weg Naar Vrijheid" zelf uitru·ukkelijk waarschuwt: "De maatschappelijke ontwik- keling is vrijwel uitsluitend benaderd langs de kant van de economische en sociolo- gische analyse, terwijl een zekere, niet minder belangrijke benadering langs de weg van het recht vrijwel geheel achterwege is moeten blijven. Wij zijn ons bewust dat het rapport ook in dit opzicht dient te worden beschouwd als een werkpro- gramma, dat nadere studie en uitwerking vereist."

Prof. Van Boxtel strijdt met open vizier en heeft deze uitspraak dan ook ge- citeerd. Maar het is mij een raadsel, hoe hij desondanks nog zijn beschuldiging van situatie-ethiek wil handhaven. Speelt hierbij zijn onbekendheid met het klimaat en de volledige leer van de Partij, die hij wil bestrijden, geen rol? Voor de aan- hanger van de PvdA is het immers vanzelfsprekend, dat al het neergeschrevene slechts geldt in de veronderstelling, dat men zich blijft bewegen op de bodem van de rechtvaardigheid.

Doch het lijkt mij, dat ook de buitenstaander, die zich niet inkapselt in zijn vooringenomenheid, dit gemakkelijk kan waamemen. Het is wel merkwaardig, dat drs. Quaedvlieg, in hetzelfde nummer van het Katholiek Staatkundig Maandblad schrijvende over "Het Socialistische Plan bezien in zijn grondslagen van Vrijheid en Rechtvaardigheid" constateert dat in "De Weg Naar Vrijheid": "de rechtvaar- digheidsidee in het vraagstuk der verdeling een centrale plaats inneemt". En als men de Conclusies naleest, uit het boek getrokken en aanvaard op het verkiezings-

congres te Nijmegen in 1952, dan treft daarin het "appèl aan de jeugd om te strijden voor een rechtvaardiger samenleving", de eis dat bij overheidsingrijpen bijzondere zorg moet worden geschonken "aan de rechtsbescherming van de individuele burger", de veroordeling van de sociaaleconomische structuur van onze

'maatschappij als "in strijd met de sociale rechtvaardigheid", de roep om "een

rechtsorde van de arbeid", de toekenning aan de overheid van een belangrijke taak

"ter verzekering van een sociaal rechtvaardige verdeling van het gezamenlijke maatschappelijke inkomen"; en dat niemand door omstandigheden, samenhangende met milieu of welstand, zal worden belemmerd in de mogelijkheid van ontwikkeling van zijn gaven, heet "een eis van rechtvaardigheid". Het zijn slechts enkele voor- beelden, kenmerkend voor een gezindheid, die men toch ook niet anders veronder- stellen kan bij een partij, welke zich in artikel 23 van haar beginselprogram uitdrukkelijk "gebonden aan zedelijke normen" verklaart. Maar wie zijn gebonden- heid aan zedelijke normen erkent, kan nooit tegelijk een situatie-ethiek huldigen, die immers krachtens definitie neerkomt op een loslaten van dergelijke normen.

Prof. Van Boxtel heeft een argumentatie gebruikt, waaraan elke bewijskracht

o

r

g

l: 1 v

(13)

zo

en

De

!k-

1 0-

tle st

e- n

at

ü

d d Is

e n e e n k e e

t

ontbreekt. Want er bestaat geen enkele tegenstelling tussen geworteld staan in het recht en het bepleiten van concrete maatregelen op grond van het feit. dat zij nuttig, psychologisch juist, sociologisch verantwoord of gewenst zijn. Dit blijkt terstond wanneer men zich rekenschap geeft van de juiste verhouding tussen de grote natuurrechtelijke beginselen en de positieve, gedetailleerde regeling.

Het natuurrecht is, als ik een elders eens door mij gehanteerd beeld mag ge- bruiken, als een ringdijk om een polder. Men kan het niet doorbreken zonder de polder aan vernietiging prijs te geven. Binnen de ringdijk kan men echter de polder inrichten, zoals dit het beste lijkt. Daar beslissen wenselijkheid, zielkundige over- wegingen, nuttigheid en sociologische inzichten. Wat rechtvaardig is, tegenover de afzonderlijke personen en tegenover de gemeenschap, zal vaak zelfs afhankelijk zijn van het nuttige en van de concrete omstandigheden. Niet voor niets is juist de jurist, wiens levenstaak ligt in de verwezenlijking der rechtsorde, zo vertrouwd met het

"ius in causa positum", het recht, dat in het concrete geval zelf besloten ligt.

Het is immers het doel van de rechtsorde, de mensen in staat te stellen hun levens- taak te vervullen, en hoe dit moet geschieden wordt voor een belangrijk deel be- paald door de eisen van de samenleving.

Wil Prof. Van Boxtel elke opvatting, die waarde toekent aan het concrete, aan het wenselijke en aan het nuttige verwerpen als situatie-ethiek, dan is het ook situatie-ethiek wanneer Paus Pius XII in Quadragesimo Anno het rechtvaardig loon afhankelijk doet zijn van de behoeften van de arbeider en zijn gezin, van de toe- stand van het bedrijf en van het algemeen economisch welzijn.9) Dan is het ook situatie-ethiek wanneer het Concilie van Lateranen ten aanzien van een zo ge- wichtige en principiële zaak als het huwelijk vaststelt: "dat men het niet ver- werpelijk moet achten indien de menselijke voorschriften soms uiteenlopen in verschillende tijden, vooral als dit vereist wordt door een dringende noodzaak of een klaarblijkelijke nuttigheid". 10) Is het dan soms ook niet situatie-ethiek wanneer men stelt, dat in beginsel de katholieken het recht hebben zich aan te sluiten bij iedere politieke partij waarvan de principes niet indruisen tegen de hunne, doch dat de concrete omstandigheden in Nederland het wenselijk maken dat zij zich

allen verenigen in de KVP? .

In ernst: het heeft geen zin het woord situatie-ethiek zo vlot te hanteren. En zeker is daartoe geen reden wanneer men zich, zoals in "De Weg naar Vrijheid", uitgaande van de vaste wil nooit buiten de perken van het rechtvaardige te gaan, verdiept in het wenselijke, het nuttige. het psychologisch of sociologisch verant- woorde bij het zoeken van concrete oplossingen. Kan men tegenover vele katho- lieke leidende figuren niet juist de grief uiten, dat zij hieraan nooit toekomen, omdat zij steeds blijven staan bij de eerste beginselen zonder zich met de concrete uitwerking daarvan in te laten? Vergeet men in het katholieke kamp niet vaak de waarschuwing van werkelijk grote wijsgeren en geleerden als Beysens en Cobben-

hagen, dat principes slechts beginselen zijn, en het dus geen zin heeft zich te ver- meien in de schoonheid ervan wanneer men op dit begin niets meer doet volgen?

9) Q. A. 71-75.

10) Geciteerd bij Suhard: Essor ou declin de l'Eglise, noot 79.

573

(14)

Doet men dit wel, dan komt men vanzelf in de sfeer van het wenselijke en nuttige, het wisselvallige, een sfeer welke aan prof. Van Boxtel, als filosoof, uiteraard vreemd is. Maar ofschoon dit alles, helaas, nog vreemd is aan vele katholieke voormannen, is het - goddank! - nog niet vreemd aan het Katholicisme.

5. Algehele onderwerping van de mens voor wat de productie betreft aan de gemeenschap. "De Weg naar Vrijheid" predikt planning tot vrijheid, niet tot slaver- nij. Deze vrijheid houdt onder meer in "het zich richten van de mens op zelf- ontplooiïng en, in evenwichtige mate, op dienst aan de gemeenschap in opoffering en verantwoordelijkheid". Vandaar dat het plan omvat: vrijheid van arbeid (zelf- standige beroepskeuze), vergroting van de arbeidsvreugde, zelfwerkzaamheid van de mens in het bedrijf, en vrijheid van onderneming. Er kan bij deze desiderata natuurlijk nooit sprake zijn van een algehele onderwerping van de mens aan de gemeenschap, de door de Paus veroordeelde stelling. Duidelijk komt dit ook tot uiting in de Conclusies van het verkiezings-congres, waar gezegd wordt: "Het Socialisme streeft thans naar een verdere hervorming van onze maatschappij, opdat de mens steeds meer de vrijheid in verantwoordelijkheid tegenover medemens en gemeenschap zal kunnen beleven." Wie in een positie van verantwoordelijkheid tegenover de gemeenschap staat, is daaraan niet algeheelonderworpen.

de gemeenschap staat, is daaraan niet algeheel onderworpen.

Prof. Van Boxtel constateert dan ook, c4t door het plan "een vrijheid van de mens wordt voorgestaan in het productieproces". Ik zou mij hiermee van verdere bewijs- voering ontslagen kunnen achten, als prof. Van Boxtel er niet aan toevoegde, dat zijns inziens de particuliere ondernemer te kort gedaan wordt. Weliswaar zeggen de reeds eerder aangehaalde Conclusies: "Binnen het kader van een op deze wijze geleide economie dient de individuele ondernemer zijn taak met de nodige zelf- standigheid te' kunnen vervullen", maar intussen zit deze geleide economie prof.

Van Boxtel toch maar dwars. Hij klaagt: "Een beroep op het geweten van de parti- culiere ondernemer vindt men blijkbaar te riskant, en daarom schakelt men een~

voudig zijn gewetensvrijheid - want daar komt het op neer - uit, ter ere van een rechtstreeks optreden van de overheid, waarin men blindelings nu eenmaal gelooft."

En even verder heeft hij het over "een ethiek, die leert, dat het doel de middelen heiligt. . . omdat men zelfs de vrijheid, om überhaupt rechtvaardig of onrechtvaar- dig te kunnen zijn, de gewetensvrijheid, eenvoudig uitschakelt om de gewenste hervormingen te bekomen!"

Het is wat verrassend, door een Nijmeegs hoogleraar de gewetensvrijheid om- schreven te vinden als "de vrijheid om überhaupt rechtvaardig of onrechtvaardig te kunnen zijn", een definitie, waarvan tegenwoordig zelfs menig geheid liberaal zou gaan klappertanden. Wij menen., dat dit van katholieke zijde wel eens anders gesteld is, en houden ons liever aan de uitspraak van Thomas van Aquino, volgens wie het vermogen om het kwade te willen noch de vrijheid zelve uitmaakt, noch zelfs een deel van de vrijheid vormt (Pos se veIle malum non est liber tas, nec est pars libertatis. Summa Theologica I Q. 62, 8 ad 3; Ha Hae Q. 88, 4 ad 1). De vl"ijheid zouden wij liever omschrijven als het vermogen, zich zelve te bepalen tot het goede, tot het aan de mens gestelde levensdoel, en de gewetensvrijheid als het vermogen,

ZJ IJ

h g p b

r

1

}

(15)

e, pd n,

ie

er- lf- g If-

n ta tle , t at n d

s IS- at Ie

e

~- I~

n

r

e

g

~

~

s

1 S

r "

....

zich te gedragen overeenkomstig de inspraken van het eigen geweten, Hoe dan ook, m zijn omschrijving van de gewetensvrijheid bevindt prof, Van Boxtel zich op het wijsgerig terrein, waartoe hij zich in zijn artikel wilde bepalen, Maar in het door hem verkozen "beroep op het geweten van de particuliere ondernemer" raakt hij geheel daarbuiten, Men moet sociaal-historische werken lezen om te zien, wat in de praktijk door dit geweten van de particuliere ondernemer is toegelaten en ver- heerlijkt; men moet zich verdiepen in de glasheldere uiteenzettingen van prof. Cob- benhagen over de naamloze vennootschap om te zien, hoe de particuliere onder- nemer zich hier voordoet in een vorm, die geen geweten heeft, omdat de naamloze vennootschap immers niets anders is dan het uit de menselijke geest geïsoleerde, tot rechtspersoon verheven winstbejag, En dat Cobbenhagen hier niet alleen staat, bewijst de klacht van de Duitse priester en geleerde Romano Guardini, als hij het heeft over een machtsgebruik "der nicht in wesensgemässer Weise ethisch be- stimmt ist, und der seinen reinsten Ausdruck in der anonymen Aktiengesellschaft findet", (Die Macht, pag 28).

Maar laten wij van de onjuist gebruikte term "gewetensvrijheid" afzien, en ons liever afvragen, of de geleide economie, zoals de PvdA die bepleit, een inbreuk vormt op de economische vrijheid van de burger, er van uitgaande, dat die burger een recht op deze vrijheid kan doen gelden, Het is zonder meer duidelijk, dat dit recht van de enkeling op economische vrijheid in de geleide economie inderdaad een beperking ondergaat. Maar is daarom de geleide economie te verwerpen? Dit zou alleen het geval zijn, wanneer het hier bedoelde recht absoluut en onbeperkt was, Doch dat is het niet. Er staat iets anders tegenover,

In zijn geschrift "Das Ende der Neuzeit" heeft Romano Guardini er op gewezen, dat de taak tot heerschappij over de aarde, die God aan de mens heeft opgelegd, door de enorme technische ontwikkeling en de nieuwe wetenschappelijke ontdek- kingen in onze dagen geheel eigen consequenties meebrengt. "De eisen, die deze

taak stelt, zullen zo geweldig zijn, dat zij vanuit de mogelijkheden van het indivi- duele initiatief en van het samengaan van individualistisch gevormde enkelingen niet te vervullen zijn, Er zullen een concentratie van krachten en een eenheid van prestatie nodig zijn, die slechts het gevolg kunnen wezen van een andere houding, Juist deze houding is het, die zich aankondigt in de vanzelfsprekendheid waarmede de mens van de komende tijd afstand doet van het bijzondere en een gemeenschappelijke vorm aarmeemt, - eveneens in de vanzelfsprekendheid waar- mede hij het individuele initiatief opgeef.t en zich voegt naar de ordening," (pag, 45 van de Nederlandse vertaling onder de titel "De Gestalte der Toekomst"), ' De noodzakelijkheid en het rechtmatige van de ordening vloeit dus voort uit de taak, die ons in de schepping is opgelegd, Het recht van de ordening botst met het recht op economische vrijheid van de enkeling, En nogmaals, dit laatste recht is niet iets volstrekts, Hier geldt wat Jacques Maritain opmerkt in zijn laatste werk

"L'Homme et l'Etat"; "Wij hebben duidelijk de neiging de rechten, waarop onze aandacht bijzonder gericht is, voor absoluut te verslijten, onbegrensd, onverenigbaar met enigerlei beperking. En daardoor maken wij ons blind voor elk recht, dat er een tegenwicht tegen zou kunnen gaan vormen, Zo is in de geschiedenis der mens- heid geen enkel "nieuw" recht, ik bedoel geen enkel eerst onlangs door het algemeen

575 r

I

,

!

"

"

"

: ,

I

I

(16)

rechtsbewustzijn erkend recht, feitelijk aanvaard zonder dat het de bittere tegen- stand van enige "oude rechten" heeft moeten bestrijden en overwinnen." En verder:

"Wanneer alle menselijke rechten van nature volstrekt onwaardelijk waren en geen enkele inperking toelieten, op de wijze van een goddelijke eigenschap, dan zou elk conflict waarbij deze rechten met elkaar in botsing komen klaarblijkelijk onoplosbaar zijn. Maar wie weet niet, dat in werkelijkheid deze rechten, juist omdat het mense- lijke rechten zijn, zoals alle andere menselijke dingen onderworpen zijn aan zekere voorwaarden en beperkingen, ten minste, naar wij gezien hebben, wat hun uit- oefening betreft? Het is een heel eenvoudig en normaal ding, dat de verschillende rechten, die aan het menselijk wezen toekomen, elkaar beperken, en meer in het bijzonder, dat de economische en sociale rechten, de rechten van de mens als persoon die deelneemt aan het leven van de gemeenschap, hun plaats in de ge- schiedenis der mensheid niet kunnen vinden zonder tot op zekere hoogte de rechten

en de vrijheden te beperken van de mens als individu." (Pag. 95-96 en 98.) De Partij van de Arbeid is zich van dit conflict der rechten, dat vaak iets tragisch heeft, terdege bewust, en weet dat hier, wil men de rechtvaardigheid betrachten, steeds een afweging zal moeten plaats vinden. Vandaar dat in de Nijmeegse congres-conclusies wordt gezegd: "Telkens weer zal de vrijheidsbeperking, die aan het ordenend ingrijpen verbonden kan zijn, moeten worden getoetst aan de Vl'ijheids- vergroting, die er door tot stand wordt gebracht."

Het is deze gewetensvolle afweging der vrijheden in het conflict der rechten, die ik bij prof. Van Boxtel mis. De socialist werpt zich niet zonder meer in het stof voor een ordenende overheid, "waarin men blindelings nu eenmaal gelooft," maar hij zweert ook niet - gelijk prof. Van Boxtel - bij de vrijheid van de ondernemer om "rechtvaardig of onrechtvaardig te kunnen zijn". De socialist ziet niet in, dat de wettelijke voorschriften, waaraan de socialistische Staat met de feilbaarheid van elke menselijke instelling, de ondernemer bindt, diens Vl'ijheid van geweten behoeven te schenden. Wanneer de Staat een ondernemer dwingt tot rechtvaardig- heid ten opzichte van zijn arbeiders, zijn concmrenten of zijn afnemers, dan is dat evenmin een schending van de vrijheid van geweten als het kerkelijk gebod van Zondagsheiliging. Indien ik eens een krankzinnige parafrase op de uitspraak van prof. Van Boxtel zou willen maken, dan zou ik kunnen schrijven: de Kerk leert, dat het doel de middelen heiligt, daar zij zelfs de vrijheid om überhaupt God te kunnen dienen of te verloochenen, de gewetensvrijheid, eenvoudig uitschakelt om het gewenste kerkbezoek te bekomen! Voor dergelijke drievoudige nonsens voel ik niets, maar is het niet een letterlijk evenbeeld van het middel, dat prof. Van Boxtel geoorloofd acht bij het doel, de PvdA te bestrijden?

Prof. Mario Romani, van de Katholieke Universiteit van Milaan, heeft op het congres van de Unie van Italiaanse Katholieke Juristen in 1951 uiteengezet, dat elk abstract betoog over de verenigbaarheid of onverenigbaarheid van economische plan-politiek met de rechten en vrijheden van de individuele mens zinloos is, en hopeloos uit de tijd. Elke maatregel zal concreet moeten worden bezien, zegt deze katholieke hoogleraar. 11) Daar is prof. Van Boxtel niet aan toegekomen. Voor een

J J) Iustitia, jaargang 1952, pag. 301-304.

J]

il

C

1

ij j

(17)

n-

~r:

lk ar

,e-

re it- le et ,Is e- m

n,

~

s-

b

f

r t

d

r r

t,

r

r ·1 h

I t

t e

principiële veroordeling van het Nederlandse Socialisme blijft hier echter in geen geval plaats.

6. Opoffering van het geestelijke leven aan het stoffelijke. Evenals over het derde punt kan ik ook hierover kort zijn. Hierop concentreren de beschuldigingen zich immers niet. Prof. Van Boxtel stelt vast: "De vrijheid, die "De Weg" als doel stelt, blijkt vooral te liggen op geestelijk (cultureel) niveau: elke mens, 66k de arbeidende, moet de mogelijkheid bezitten tot deze zelfontplooiing." En verder:

"Uiteindelijk is alle arbeid middel, geen doel." Ook de grief van het opofferen van het geestelijke leven kan dus niet tegen het Nederlandse socialisme worden aangevoerd.

7. Miskenning van de onvervreemdbare rechten van de persoon. Wanneer wij erkennen, dat de mens als mens door God op deze aarde is gesteld, dan is het dus duidelijk onze levenstaak zo volledig mogelijk mens te zijn,-zo volkomen mogelijk het menselijke in ons tot ontplooiing te brengen. En wanneer dit onze taak, dus onze plicht is, dan beantwoordt daaraan het recht op de vrijheid, welke wij voor deze zelfontplooiing nodig hebben.

Miskent het Nederlandse socialisme dit? De reeds herhaaldelijk geciteerde congres-conclusies beginnen met de woorden: "Het doel van socialistische actie is de vorming van een gemeenschap van vrije mensen, op de grondslag van geestelijke en staatkundige vrijheid." En even verder lezen wij: "Dit streven verplicht het democratische socialisme tot het openen van een vergezicht op een gemeenschap, waarin de huidige belemmeringen tot vrije ontplooüng voor allen, zijn weggenomen."

Alle verdere conclusies blijken geheel door deze gedachte te zijn beheerst: vergroting van de stoffelijke en culturele vrijheid, betere ontwikkelingskansen, "zo groot moge- lijke vrijheid van consumptie en vrijheid van arbeid, opdat de menselijke voor- keuren en bekwaamheden daarin tot uiting kunnen komen," "ontplooiing van de mens in de arbeid," recht doen aan de sociale behoeften van de inkomensontvanger, waarborging van bestaanszekerheid, scheppen van voldoende culturele ontwikke-

lings-en ontspanningsgelegenheid, emigratiepolitiek die de vrijheid van de emigrant onverlet laat, bevorderen van de beweeglijkheid van de arbeid, gezondmaking van het kleine boerenbedrijf, steun voor de plannen uit middenstandskringen om tot gezondmaking van het kleinbedrijf te geraken, bescherming van personen en gezin tegen rampspoedcn, scheppen van voorwaarden tot rijker menselijke ont- plooiing, gelegenheid voor elk mens deel te hebben aan de rijkdom der cultuur, eerbiediging van de geestelijke vrijheid in het onderwijs, erkenning van de zin van alle opvoeding en onderwijs in de ontplooiing van de persoonlijkheid, onbelem- merde mogelijkheid tot ontwikkeling van persoonlijke gaven, zelfwerkzaamheid in

de vrije tijdsbesteding en het scheppen van de mogelijkheid tot een zinvol gebruik van de vrije tijd, aankweken van kunstzin, bereikbaarmaking van de kunst voor het volk.

Het voorgaande is een vluchtige, vrij willekeurige greep uit de conclusies. Con- clusies, die gedragen zijn door een diepe zorg voor de onvervreemdbare rechten van de persoon.

577

(18)

8. 01Wfhankeliik-making van het maatschappeliik leven ten aanzien van de wet Gods en de eeuwige bestemming van de mens. In dit argument heeft speciaal prof.

Romme zijn kracht gezocht. Hij knoopt hiertoe aan bij een uitspraak van Vorrink, krachtens welke de PvdA als zodanig zich onthoudt van elk oordeel omtrent de vraag van God en omtrent de vraag van 's mensen eeuwige bestemming. Waar Vorrink dan meteen aan toevoegde: "voor de socialistische enkeling kan dit heel anders liggen. En de socialistische partij ziet' graag, wanneer het anders ligt." De partij aanvaardt het ook "als een waardevolle gedragslijn in de politieke strijd der meningen, wanneer haar aanhangers van de diepste bronnen van hun politieke keuze getuigenis afleggen."

Het komt mij voor, dat prof. Romme hier twee geheel verschillende zaken met elkaar verwart. Het eerste is de openlijke erkenning van het bestaan van God, een inzicht dus; het tweede is het zich onafhankelijk gedragen tegenover de wet Gods, een feitelijk gedrag dus. Het is echter zeer belangrijk zich goed te doordringen van het feit, dat deze twee dingen volkomen gescheiden kunnen voorkomen. Een mens kan uitdrukkelijk het bestaan van God belijden en tegelijk Gods wet op allerlei manieren schenden; wij katholieken weten dat wij dit allemaal dagelijks doen. Om- gekeerd kan een mens zich in het maatschappelijk leven geheel overeenkomstig Gods wet en in afhankelijkheid daaraan gedragen, zonder met zoveel woorden God te belijden of zelfs expliciet aan Zijn bestaan te geloven. Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor de Staat.

Door deze dingen niet te onderscheiden verwaarloost prof. Romme een opvallend, en kennelijk opzettelijk verschil in formulering in de uitspraak van het Nederlandse Episcopaat, waarop hij zich beroept. Daar is veroordeeld immers "ieder stelsel of iedere beweging, die het maatschappelijk leven onafhankelijk wil maken van de wet Gods en van de eeuwige bestemming van de mens, of de onvervreemdbare

• rechten van persoon of gezin of van de H. Kerk miskent." De veroordeelde mis- kenning strekt zich blijkens deze tekst slechts uit tot bepaalde kenbare, onver- vreemdbare rechten, doch prof. Romme doet, alsof ook over miskenning "van de wet Gods en van de eeuwige bestemming van de mens" gesproken is. In feite veroordeelt het Episcopaat hier slechts het zich onafhankelijk maken.

Dit verschil kan subtiel lijken, maar het berust op een zeer belangrijk theologisch verschil; en is dus zeker niet toevallig, Het erkennen van datgene, wat wij "Gods wet" plegen te noemen, als een feitelijk door God uitgevaardigde wet, en eveneens het erkennen van de eeuwige bestemming van de mens, geschiedt slechts ten volle in het Geloof, en daar het Geloof een genade gave is, welke aan de mens doch niet aan een politieke partij geschonken wordt, ligt deze erkenning niet op de weg van een politieke partij. Geheel anders staat het evenwel met de onvervreemdbare rechten van de persoon, van het gezin en van de H. Kerk (voorzover deze deel heeft aan het burgerlijk leven). Deze kunnen met het gewone natuurlijke verstand ten volle gekend worden en dienen dus wel door een politieke partij te worden erkend.

Een katholiek behoeft dus volstrekt niet van een door hem aangehangen partij te verlangen, dat deze uitdrukkelijk stelt een door God gegeven wet te aanvaarden of uit te gaan van de eeuwige bestemming van de mens. Maar omdat hij persoonlijk

(19)

et f.

k,

!Ie ar el

)e

er ce

et m s,

In

~s

ei n- ig :n

lt,

d,

~e

bf ie re s-

r- ie te

:h 1s

IS

Ie et .n e el d

'ij :n

ik

gelooft aan Gods wet en de eeuwige bestemming van de mens, kan het hem natuurlijk niet onverschillig laten of zijn partij dingen doet, waaruit blijkt, dat zij zich van deze wet niets aantrekt, of erger nog, die daartegen indruisen. De subtiele onderscheiding in de uitspraak van het Episcopaat heeft dus diepe zin.

De vraag is dus niet (zoals prof. Romme schijnt te menen): erkent de Partij van de Arbeid een wet als door God gegeven en onderwerpt zij zich daaraan doch:

maakt de Paltij van de Arbeid zich onafhankelijk van Gods wet, zoals die feitelijk bestaat? Dit eist een nader onderzoek naar de betekenis in dit verband van de term

"Gods wet". Wij bevinden ons hier op het terrein van de politiek, van het algemeen welzijn, en onder "Gods wet" kan dus hier niet anders worden verstaan dan de natuurwet en de natuurlijke zedenleer. Maar dit zijn nu juist de zedelijke normen, waaraan de Partij zich in artikel 23 van haar beginselprogram gebonden verklaart.

Om zich hier rekenschap van te geven, behoeft men slechts haar verdere beginsel- verklaringen te bestuderen.

Dan: de eeuwige bestemming van de mens. Zoals gezegd is het niet noodzakelijk dat een partij deze erkent, zij mag er zich evenwel niet onafhankelijk van maken.

Hoe zou een politieke partij dit echter anders kunnen doen dan door voor de mens een andere, niet eeuwige, dus tijdelijke bestemming te aanvaarden? Maar dit doet de Partij van de Arbeid nergens, en prof. Romme tracht dit ook nergens te bewijzen.

Het ligt met de staatkundige partij al niet anders dan met de Staat, waarvan pater Augustin Léonard O. P., schrijft: "Waar het op aan komt, is dat de Staat God dient overeenkomstig de natuur en het doel van de Staat, terwijl hij in zijn wet- geving de nOlmen van de goddelijke wet eerbiedigt. Wanneer de Staat deze goddelijke wet als zodanig uitdrukkelijk erkent, dan is dat geen daad van eredienst, maar een toevallige wettelijke uitspraak, die van heel wat minder belang is dan het doen doorwerken van deze wet in de strucq.Jur van het staatkundig leven. Een Staat, welke officieel neutraal .js, kan veel christelijker in zijn wetgeving zijn (en daar komt het op aan) dan een officieel christelijke Staat welke in zijn daden van wetgeving in sb'ijd handelt met deze belijdenis. Dat de Staat God zou moeten belijden of een staats-godsdienst zou moeten hebben is volstrekt niet noodzakelijk, en wie een dieper inzicht heeft in de consequenties van het onderscheid tussen het tijdelijke en het geestelijke zal deze denkbeelden integendeel onherroepelijk ver- werpen." (Tolérance et Communauté Humaine, pag. 157-158).

Dat het Nederlandse Socialisme, als politieke beweging, zich onthoudt van een oordeel omtrent God's bestaan en 's mensen eeuwige bestemming, sluit dus nog geenszins in dat het nu ook het maatschappelijke leven onafhankelijk wil maken van de wet Gods en van de eeuwige bestemming van de mens. Om te bewijzen, dat het dit doet, zou men moeten aantonen dat het concrete maatregelen voorstaat of beginselen huldigt, welke kennelijk met de goddelijke wet in strijd zijn, of - nog beter - dat het een pseudo-godsdienst is, welke absolute waarde toekent aan iets anders dan waarlijk goddelijke zaken. Communisme, Nationaal Sociali5me en Fascisme zijn zulke pseudo-godsdiensten; zij absoluteren immers aardse goederen, zoals de materiële welvaart van het proletariaat, of het verafgode ras, of de ver- afgode Staat. Het is geen toeval, dat de uitspraak van het episcopaat waarop prof.

Romme zich beroept, juist in 1941 is gegeven.

579

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

12 Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot u zal zeggen, hoor naar haar stem; want in Izak zal

Toch, als we hem dan opnemen, moet dat wel met grote wijsheid geschieden, want ook deze gehandicapte, en zeker diegene die 'alleen maar' blind is, zal overgevoelig

Onderwerp: Oproep van de Stichting van het Onderwijs: 'Investeer in onderwijs maar dan ook echt!' Geachte fractievoorzitters van de politieke partijen en woordvoerders van de

Als men tegenwerpt dat het blootleggen van dwaling een onvriendelijke blaam werpt op hen die de dingen niet zien zoals wij, dan is ons antwoord: het is altijd de plicht geweest

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

van kleine plaatsen en grote ge- meenten: parttime of fulltime bezig de liberale gedachte uit te dragen, schetsen hun sores en hun mogèlijkheden. Zij doen dat niet alleen voor