• No results found

DE BETROUWBAARHEID VAN HET OPINIE-ONDERZOEK

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "DE BETROUWBAARHEID VAN HET OPINIE-ONDERZOEK "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

- - ---=:::;:~~.: -

P. GE YL

EEN HISTORICUS TEGENOVER DE WERELD VAN NU

1)

De Europese Federatie

W

aar is geschiedenis eigenlijk goed voor? Wat heeft men er aan als deel- genoot in onze bewogen en verstoorde wereld? Helpt zij die beroering en die opschudding beter begrijpen? En kan zij van enig nut zijn voor de generatie die straks met de problemen en de verantwoordelijkheden van deze tijd zal krijgen te worstelen?

Ziehier de vragen - waarop ik u wel geen heel stellig of scherp-omschreven antwoord zal weten te geven, maar die mij als uitgangspunt zullen dienen voor beschouwingen en overpeinzingen. Historisch inzicht, een historische wijze van de verhoudingen in de maatschappij en in de samenleving der volken te bezien, - dat is iets dat tot onze algemene cultuur behoort, dat doet in meerdere of in mindere mate iedereen, de leek zo goed als de vakman, maar daar wordt soms ook tegen gereageerd. Dit is een probleem van zeer algemene aard, dat in het cultmele en politieke leven een rol van betekenis speelt. En dit zal meer in 't bijzonder mijn onderwerp zijn. Ik wil trachten u daarvan, en van de betekenis er van, meer bewust te maken.

Overigens ben ik niet van plan hierover heel dogmatisch te spreken. Ik zal die historische trek in het moderne denken niet gaan voorstellen als de enig waarde- volle, als die waarvan wij alle heil verwachten moeten, en ik zal zelfs niet ontken- nen dat er gevaren verbonden zijn aan de historische geesteshouding. Daar hoeft u Nietzsche maar over te lezen, die al bijna tachtig jaar geleden dat befaamde opstel publiceerde: Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben, en die daarbij alle nadruk legde op het nadeel. Veel te veel nadruk, zou ik menen: en ik zal zeker het nut naar voren halen. Maar dat er een opvatting van de geschiedenis bestaat, die tot onderwerping leidt; een slaafsheid, een abdicatie van het persoon- lijk oordeel en van de wil en de dmf om het heden als vrij man tegemoet te treden; dat weet ik zeer goed. Voor zover men Nietzsche's waarschuwing mag opvatten als daartegen gericht, is ze mij uit het hart gegrepen. Zo'n dienst van de geschiedenis is waarlijk niet wat ik zal aanprijzen. Het leven heeft zijn rechten.

Er zijn ogenblikken waarop wij ons van de last van de geschiedenis moeten kunnen bevrijden. Hoezeer wij ook moeten trachten het verleden te begrijpen en ons

1) Rede uitgesproken op 27 Maart in de Stadsschouwburg van Utrecht ter gelegenheid van de Dies-viering der Universiteit en op uitnodiging van de Studentenverenigingen.

(2)

hoeden voor de onbillijkheid die onvermijdelijk voortkomt uit een ongeduldig beoordelen vanuit de verhoudingen en opvattingen van onze eigen tijd, dat streven naar begrip en naar billijkheid betekent niet dat wij niet oordelen en zelfs veroordelen mogen. 't Is waar dat er zich in de geschiedwetenschap in Nietzsche's tijd, en nog veel later, en zelfs nu nog wel, een stroming aftekende - het historisme noemt men dat - , die daarvan afstand doet; die enkel maar de ontwikkeling wil naspeuren en geen standaarden tot de beschouwing van het verleden meebrengt, maar ze daarin meent te vinden. Als Nietzsche zich tegen die geesteshouding richt, nogmaals, ben ik het van harte met hem eens; en hij doet het in geestige, striemende, pakkende bladzijden. Ronend spreekt hij van de aanbidding die Regel in het gemoed van de op hem volgende generaties geplant heeft, de aanbidding van "de macht der geschiedenis", een aanbidding "die in de praktijk ieder ogenblik in naakte bewondering van de gelukkige uitslag omslaat en tot afgodendienst van het bestaande leidt. Alles objectief nemen, nergens over toornen, niets liefhebben, alles begrijpen, hoe week en hoe buigzaam maakt dat!"

Inderdaad, als men de macht der geschiedenis zó predikt, en het is maar al te veel gedaan, dan zou zij de moed verlammen om tegen bedreigingen van de vrijheid en van de menselijke waardigheid pal te staan, zodra die zich maar als de winnende historische kracht voordoen. En hebben wij dat niet gezien? Ja, zien we 't niet nog? De gedachte dat wat wij beleven en beleefd hebben, fataal is: dat geen menselijke macht de onheilen had knnnen afwenden, dat geen menselijke macht verdere onheilen had kunnen afwenden, dat geen menselijke macht verdere onheilen kan afwenden: - ge hebt allen die gedachte wel eens horen verkondigen, en wat is meer geschikt om "week en plooibaar" te maken tegenover het gevaar!

Welnu, die gedachte wordt gevoed door het historisme en door het systematisme, dat daarmee zo nauw verbonden is. Ik bedoel de zucht om de geschiedenis terug te brengen tot een systeem, gehoorzamend aan wetten, verdeeld in perioden met duidelijk afgetekende karakteristieken, - dwingende karakteristieken, waarnaar volgens zo'n beschouwing de enkeling zich voegen moet op straffe van onmacht.

Wat een drukkende tyrannie wordt de geschiedenis als men ze op die wijze opvat!

Zij zou van ons verlangen dat wij het heden zien als niet in zekere hoofdlijnen, maar absoluut in al zijn doen en denken door het verleden bepaald. Al ons streven en hopen legt zij schouderophalend uit als de mechanische reacties, de begeleidende verschijnselen van een enorm natuurproces; - het verloop daarvan op enigerlei wijs met ons woelen en tobben beïnvloeden? Illusie!

Een vernederende leer, en één die, ik zei het al, alle daadkracht en alle over- tuigingsmoed verstikken moet. Wat mij betreft, ik voel tegen systematisme in de geschiedbeschouwing zo'n wantrouwen en zo'n afkeer, dat het me zelfs in een zo onsystematische, innerlijk tegenstrijdige denker als Toynbee tot verzet prikkelt;

meer nog in zijn grote voorganger, de sombere onheilsprofeet Spengler. En die verlammende werking is niet het enige. Zij heeft, bij sommige systemen sterker dan bij andere, een tegenkant (ik denk vooral aan Marx en aan zijn moderne volgelingen, de communisten): voor de fanatici van het systeem slaat zij om in bezielende en sterkende werking. Juist dát maakt het gevaar pas acuut. Juist die hartstochtelijke gelovers in de wetmatige fataliteit houden aan de massa voor, en 194

(3)

zij biologeren er vooral weifelende intellectuelen mee, dat niet hun hulpeloos willen of niet-willen, maar dat de tijdgeest, of de macht der geschiedenis, beslist.

In opdracht van de tijd beweert een historicus tot ons te spreken. En Theun de Vries verzekert ons, dat Oldenbarneveldt ten val kwam, omdat hij zich tegen de geest van zijn tijd verzette: het grote, het enige misdrijf. Volgens De Vries was die tijdgeest van de vroege zeventiende eeuw Calvinistisch. De Vries is zelf geen Calvinist, maar de oppermacht van de tijd is absoluut in zijn ogen. Nu communist, toen Calvinist, - en wie zich niet conformeert, nu aan het éne dan aan het andere, wordt door de meedogenloze Geschiedenis onder de voet gelopen en ver- dient van de historicus achterna niet meer dan een schouderophaling.

Vom Nutzen und Nachteil der Historie, zei Nietzsche. Ik zou liever spreken van Gebruik en misbruik del' Geschiedenis. En de beschouwing waar ik het nu over heb, de historistische en gesystematiseerde, is een misbruik van formaat. Een mis- bruik, want de practische gevolgen er van voor de tijdgenoten van de historist- systematicus kunnen schrikWekkend zijn. Maar een misbruik ook in het oog van de vakman-historicus zoals ik er één ben, want ze berust op een forceren of op een vervalsen van de stof der geschiedenis.

Ik bedoel natuurlijk niet dat de enkeling op ieder ogenblik naar zjjn willekeur 't zij in het politieke of in het culturele proces kan ingrijpen. Er zijn lijnen binnen welke hij blijven moet, als hij met vrucht wil werken; er zijn trouwens met de tijd wisselende of zich vel'vormende gegevenheden, die de mens van een bepaalde eeuw zomin te buiten kan gaan als een goudvis zijn kom. Maar dit laatste is een misleidende vergelijking. Ten slotte is de mens geen goudvis en zijn wereld geen kom. De mens leeft in beperktheid, maar de oneindigheid der menselijke mogelijk- heden is niet hermetisch voor hem gesloten. Hem willen bannen binnen een een- zijdig geïnterpreteerde tijdgeest is onrecht doen aan de waarachtigheid en aan de tragiek van pogingen of sh'evingen die mislukt zijn. En omdat zij mislukt zijn.

Want het geforceerde of vervalste van deze beschouwing der geschiedenis komt hieruit voort, dat de beschouwer alles beziet vanuit de uitslag, die hij kent, maar die aan de tijdgenoten verborgen was. Op die wijze kan men een gave ontwikke- lingslijn construeren, maar dat is maar constructie. Een constructie die roekeloos heensnijdt door de veelvormigheid, de oneindige, onvatbare verscheidenheid van het leven.

Voor mij moet het ware historische besef juist daarvoor aandacht hebben.

Aandacht dus ook voor wat niet onmiddellijk tot de stroom der zegevierende geschiedenis schijnt te hebben bijgedragen, maar wat daarom niet minder waar- achtig was, wat h'ouwens mee tot ons erfdeel behoort en wie weet in een later stadium nog weer is opgeweld, of nog kan opwellen. En als wij tot verklaringen van het verloop komen, prent dit besef ons bescheidenheid in. Het leert dat wij niet alles kunnen kennen, nog veel minder alles begrijpen. Geduldige aandacht, ontvankelijkheid ook voor andere tendenties dan die weldra de overhand zouden houden; maar tevens onverschrokken kritiek op de legenden waarin ieder succes gewoon is zijn geschiedenis te tooien; brengen ons in contact met een rijkdom van uitingen en verschijningen, waarvoor alle enkelvoudige verklaringen, alle fraai sluitende stelsels wegvallen. Onze ogen worden geopend voor de oneindige moge-

(4)

lijkheden die op ieder moment van het verleden, en ook nu, spotten met de gedachte van fataliteit, van onafwendbaarheid.

Voor mij, zei ik. En als ik over de geschiedenis spreek, bedoel ik toch ook eigenlijk de geschiedenis zoals ik ze zie. Maar zo'n individualist ben ik niet, dat ik mij niet sterken zou aan de waarneming dat velen met mij énes geestes zijn; en ik zou trouwens niet graag de indruk wekken, dat ik u mijn opmerkingen van- ochtend wil voorhouden als zo bizonder oorspronkelijk. Laat mij op dit laatste punt van de valse fataliteit-voorstelling een ander historicus aanhalen, een van de bizonderste Franse denkers van nu, Raymond Aron, in zijn zeer treffend, en naar mijn gevoel sterkend boek Les guerres en chaîne (1951).

De grote historische wending, die onze generatie aanschouwt, aldus Aron ongeveer (ik vat gedachten samen die heel zijn boek beheersen) heeft niets natuurlijks, wij moeten haar niet beschrijven als voorbestemd. Zij is het gevolg van katastrophen, die zeker met lang werkende, diep-zittende oorzaken samen- vielen, maar zonder welke het eigenlijk revolutionaire, rampspoedige niet zou zijn ingetreden; katastrophen, de oorlogen met hun opwindende en op de spits drijvende werking, die bij gezette, onbevangen historische beschouwing van tal van menselijke vergissingen, fouten, aarzelingen, tekortkomingen blijken te hebben afgehangen. Niet onvermijdelijk dus, vermijdelijk. De triomf van het nationaal- socialisme in Duitsland, wat is het een dubbeltje op zijn kant geweest! En zelfs na 1933, - als de Westelijke mogendheden in 1936, bij de re-militarisering van het Rijnland, ingegrepen hadden, zou HitIer dan niet gevallen zijn en de chaos die de latere ontwikkeling meebracht, afgewend? Iedere keer weer doen zich in de geschiedenis tweesprongen voor, eindeloos zijn de mogelijkheden.

Voor mij - ik zeg nogmaals: voor mij - heeft de studie van de geschiedenis dat opwekkend effect van ons onze menselijke verantwoordelijkheid dieper te doen gevoelen. Ik bedoel niet dat zij ons een verheffend schouwspel biedt van menselijke wijsheid of kracht. Maar zij leert ons dat het op ons aankomt, zij toont ons de mensheid in haar taaie worsteling met noden en rampen - waarlijk, die van onze generatie zijn niet uniek: ook dat elementaire begrip voor proportie kan de geschiedenis bijbrengen - ; zij toont ons de m~nsheid tastende en mistastende en nog weer pogende, en dat zij altijd heeft volgehouden en er het leven heeft afge- bracht. Daaruit de factor van menselijk inzicht en menselijke wil uit te schakelen is er de zin aan ontnemen. Het historisme is doodgelopen. De systemen zijn uitwassen. Wat de ware historie brengt, is begrip in een veel bescheidener, in een veel menselijker zin. Liefdevolle aandacht en kritiek. Verdraagzaamheid, open staan voor het andere, voor ons vreemde verschijnselen, voor ons vreemde geaard- heid en denkbeelden. Zonder daarom ons eigen standpunt prijs te geven, zonder afstand te doen van de scherpste, onmeedogendste nuchterheid. Dat is de ziens- wijze op de wereld die de studie van de geschiedenis aankweekt.

Het mag een combinatie van tegenstrijdigheden lijken, wat ik daar aangaf. Maar hangt het leven daar niet van samen? Consequentheid en systeem, ze zijn goed, ze zijn onmisbaar, op hun plaats; maar in de menselijke verhoudingen waarmee de historicus te maken heeft, mogen zij heel het terrein niet bezetten. Liefdevolle aandacht en kritiek. Ik bedoel niet, dat de kritiek door liefdevolle aandacht ge- 196

(5)

temperd worden moet, en ook het omgekeerde niet. Zij hebben elk hun onver- vreemdbaar recht, en zij moeten hand in hand gaan. Getemperde kritiek is geen kritiek meer. Voor de historische kritiek bestaan geen onaantastbare conventies, geen heilige huisjes.

Nietzsche, die in zijn hartstocht voor het leven, voor grootheid, daad, dynamiek, zo diepe en ware dingen wist te zeggen tegen aanmatigende aanspraken van de geschiedenis, miskende toch het onderscheid tussen die en wat haar rechtmatige aanspraken zijn. Hij smaalde op begrip, verdraagzaamheid en geduld: en hij deinsde er niet voor terug ook de kritiek te onderwerpen aan de rechten van wat hij dan bij uitstek die van het leven achtte. Ik kon straks meegaan met zijn verzet tegen wat ook naar mijn gevoelen een valse geschiedbeschouwing is. Maar als hij de historische waarheid verwerpt waar ze hem voor de dienst van zijn afgod het leven lastig lijkt; als hij waar of onwaar onverschillig acht tegenover wat de daad bevorderen kan of remmen; dan construeert hij zelf een valse tegenstelling. De mythe - want daarop loopt dit uit - kan zonder twijfel een geweldige kracht verlenen, maar wat een onberekenbare, wat een destructieve dikwijls. Wij hebben gezien hoe het nationaal-socialisme, waar Nietzsche niets van zou hebben willen weten zo hij het beleefd had, de geschiedenis dienstbaar maakte aan het leven, en met wat voor gevolgen! En wij zien nog heden in Rusland een onheilig verbond in actie tussen mythe en historisch systeem.

Ik wil niet loochenen dat in 't algemeen de beweegkracht van het leven meer in overtuigingen van 't gemoed ligt, in idealen, in hartstochten, dan in de kritische rede: de scheppende daad, en ook iedere positieve historische voorstelling, die een scheppende daad genoemd mag worden, kan niet zonder die motieven. Maar het is heel iets anders, in te zien dat daarom onvermijdelijk onze menselijke gesteld- heid open staat voor de mythe, dan om haar willens en wetens, ja tegen beter weten in, te cultiveren. Nooit zal de waarachtige historicus zich daartoe lenen.

Wanneer zijn rede hem zegt: die voorstelling is vals, zal hij haar verwerpen. Het is een voornaam deel van zijn taak - ik bedoel van zijn functie in het algemene cultuurleven - de mythe te ontmaskeren, enigerlei onjuiste of onware elementen in gangbare historische voorstellingen aan te wijzen. Heel ons cultuurleven is van zulke voorstellingen doortrokken. De cultuur, de literaire, de godsdienstige, de politieke cultuur wortelt in het verleden, handhaaft zich, sterkt zich, vecht om erkenning of om uitbreiding van haar invloed met behulp van voorstellingen van dat verleden. Daarbij speelt de historicus zijn rol, zowel door nieuwe voorstellingen te ontwerpen als door oude te toetsen op hun historische waarheidsgehalte, wijzi- gingen, aanpassingen, aanvullingen voor te slaan.

Ik heb eens geschreven dat de geschiedenis een discussie is; en meer dan dat:

een discussie zonder eind. Want behalve misschien op zeer eng bepaalde, concrete punten is het vrijwel ondenkbaar, dat er ooit een volledig ware, een onschokbaar evenwichtige, een finale voorstelling bereikt zou worden. Maar daarom is die discussie nog niet onvruchtbaar. Geen samenleving kan bestaan zonder voorstel- lingen van haar verleden, zonder historie; die voorstellingen, onzeker als zij zijn, behoren tot de levensbehoeften van een samenleving op enig cultureel peil althans;

zij leveren de binding, die even onmisbaar is als de vrijheid. Ook zonder dat een

(6)

einddoel ooit bereikt wordt, is iedere correctie van de koers, is iedere benadering, een bijdrage tot het geestelijk leven. En de geschiedbeoefening van de laatste anderhalve eeuw of langer vooral heeft onze cultuur diep beïnvloed. Ik denk niet alleen aan de winst van bepaalde inzichten, aan de nauwkeuriger kennis van bepaalde gebeurtenissen, personen, verschijnselen; ik denk aan heel de omgang met het verleden zoals die door de moderne historische geesteshouding is bevorderd.

Een nauwer contact, zo zou ik het willen omschrijven, met de realiteit van heit gemeenschapsleven. Ik zeg niet: een oplossing van het mysterie. Zo hoog mikt de historicus niet. Hij poogt te begrijpen, zeker. Het feit is hem niet genoeg. Hij verbindt, hij vergelijkt, hij vraagt zich af. Maar als hij zich met heel zijn geest en met heel zijn verbeelding beweegt in de wereld der mensen, blijft hij zelf een mens, in de menselijke beperhheid bevangen. Hij kijkt zich de ogen uit, hij luistert; hij gaat om met mensen van velerlei slag, koningen en staatslieden, gene- raals, denkers, profeten, ondernemers, oproermakers en revolutiehelden. Hij mengt zich in het gewoel. Hij leeft in crisissen en onheilen; voorspoed en tegenspoed, glorie en nederlaag, hij leert het kennen. Beter dan de mensen van toen heeft hij tijd om zich te bezinnen op de grondslagen en omstandigheden, hij weet meer dan zij, hij komt nader tot begrip. Toch blijft in laatste instantie het raadsel ook voor hem een raadsel.

Maar wat is dan het voordeel? U kent het woord van de zakenman, die de geschiedenis tijdverlies vond. 't Was Ford, die het zo kernachtig uitdrukte:

History is bunk. En onze PIesman, zowaar, maahe het niet veel beter. Toen hij gehoord werd door de Enquête-Commissie over 1940-'45 (dat was in 1948, en u vindt het in het tweede van die indrukwekkende rij rapporten), liet hij zijn ongeduld heel duidelijk blijken. Heel dat verhoor over al die achter ons liggende feiten vond hij, "zo ontzaglijk onpractisch en van zo ontzaglijk weinig waarcle". Hij "voelde daar niets voor". Men zat, zei hij, "in een verleden te kijken, dat niet meer bestaat".

Ik vind dat een uitspraak die als symptoom van een zekere mentaliteit verdient klassiek te worde'n naast die van Ford.

De voorzitter, Donker, de tegenwoordige minister van justitie, antwoordde:

"Toch is het zo, dat het verleden nog wel eens een keer een les geeft voor de toekomst". Het is een antwoord in de goede richting, maar helemaal bevredigen doet het mij toch niet. Historia magistra vitae. Dat is al een oude spreuk. Maar de moderne historicus is huiverig geworden - soms, moet ik er bijvoegen, veel te huiverig - voor die functie die aan zijn vak wordt toegedacht van lessen te leveren voor de praktijk - de praktijk van het politieke leven dan gemeenlijk.

Hij beroept zich graag op dat inderdaad prachtige zeggen van Burckhardt, in zijn Weltgeschichtliche Betrachtungen: "Wir wollen durch Erfahrung nicht sowohl klug (für ein andermal) als weise (für immer) werden". Geloof mij, dat de historicus die dit met instemming aanhaalt, niet bedoelt de door Burckhardt beloofde wijsheid voor zich en zijn vakgenoten in beslag te nemen. Die wijsheid, waarvan Burckhardt spreekt, is een kwaliteit van onze cultuur, van onze moderne cultuur meer dan van enige vroegere. En dan heeft hij gelijk ze te beschrijven als de wijsheid ont- spruitend aan ervaring, maar die geen klaargemaakte lessen verschaft voor (zoals hij het uitdruh) ein andermal. Lessen, in de zin van: in deze omstandigheden doe 198

(7)

dit of dat, neen. Want de omstandigheden zijn altijd op de verraderlijkste wijze net weer anders. Maar de verbeelding wekken en voorbereiden, zodat in bepaalde omstandigheden parallellen zich voordoen, alle verschillend van wat het ogenblik biedt, maar alle mogelijkheden of onmogelijkheden suggererend, alle helpend om bepaalde verschijnselen wat dieper dan in hun verrassende eigcnaardigheid te verstaan, alle de geest althans enigermate vertrouwd makend met de toch altijd weer nieuwe problematiek van het plotseling opduikende geval - dat is wel degelijk waartoe de geschiedenis ons kan helpen; mits beoefend met die vereniging van eerbied en kritiek die ik aanduidde, met die vrijheid van dogmatisme of systematisme, met dat besef van dat ze zich afspeelt onder mensen, die ten dele gebonden zijn maar ten dele vrij. En zo zou men toch kunnen zeggen: Burckhardt had gelijk, maar Donker had toch ook niet helemaal ongelijk.

Ik heb zo lang in algemeenheden gesproken. Laat mij dit eens toelichten aan een concreet voorbeeld. Als ik de wereld van nu in ogenschouw neem, is er aan voorbeelden geen gebrek. Alle problemen waarmee wij worstelen, kunnen gezien worden, en het is nuttig ze te zien, in hun historisch verband. Hun voorgeschiede- nis werpt er licht op, en ook met parallellen kan men ze soms verhelderen. Maar ik wil mij tot één bepalen. Ik kies het plan tot Europese federatie.

U weet dat de leden van de Raad van de Kolen- en Staalgemeenschap, versterkt met verkozenen uit de Raad van Europa, in opdracht van de zes ministers van buitenlandse zaken der betrokken landen een constitutie hebben opgesteld voor een federaal Klein-Europa. Volgens dat ontwerp moet er een Europees parlement komen, in twee kamers, waarvan de éne rechtstreeks door de West-Europese bevolking zou worden gekozen: de andere Kamer, de Senaat, zou uit delegaties van de zes nationale parlementen bestaan, maar de getalsterkte ook van die dele- gaties zou in een zekere evenredigheid moeten staan tot de bevolkingsomvang der deelnemende landen. De formateur van een nieuwe regering zou door de Senaat

(8)

worden aangewezen. Een Federaal Gerechtshof kan een belangrijk woord mee- spreken.

Dit zijn alle trekken die een unitarische gedacbtengang bij de constitutie-makers verraden. Men behoeft zich daar nog niet dadelijk al te veel zorg over te maken.

Ten eerste is de materie waarmee Europees parlement en regering zich mogen bemoeien, nog zeer beperkt. Bovendien heeft men een uitermate kunstig en voor de buitenstaander haast niet te ontwarren van elkaar in evenwicht houdende organen bedacht, waarin ook de nationale ministers ingeschakeld zijn. Maar vooral: de hele constitutie is enkel maar een ontwerp.

Om te beginnen is het aangeboden moeten worden aan de zes ministers, ter mededeling aan hun regeringen, die er vrij tegenover staan. Al dadelijk zijn van hun kant reserves gemaah. Bidault's antwoord aan Spaak, toen die het plan óverlegde, was al heel koel. En onze eigen minister Beyen maakte aanstonds bezwaar tegen twee van de punten die ik noemde, tegen de directe verkiezingen voor de Kamer en tegen de proportionele samenstelling van de delegaties voor de Senaat.

Er openbaart zich hier dus een tamelijk diepgaand verschil van ,inzicht, en in zijn meest algemene strekking wil ik dat in het licht van de geschiedenis zien op te helderen.

Er zijn de enthousiasten, de ongeduldigen, die de eenheid van Europa - of liever van West-Europa: van Europa aan deze zijde van het ijzeren gordijn, maar zonder Griekenland of Joegoslavië, zonder de Scandinavische landen of Engeland, zonder Portugal of Spanje ook -; die dus de eenheid van Frankrijk, Italië, West-Duitsland en de Benelux van nu aan zich willen laten ontwikkelen volgens een op papier uitgewerkt plan. Het unitarisch karakter van het ontwerp is bedoeld om alles wat behalve Kolen-en-Staal en Defensie aan de nieuwe organen mocht worden opgedragen, meteen in die vormen te zetten. (Ook Defensie is overigens nog toekomstmuziek.)

Daartegenover staan dan de anderen (en die blijken al dadelijk in de regeringen der zes landen sterk te staan) wie een andere werkwijze voor de geest staat. Hun eerste argument is steeds: de publieke opinie is voor een zo sterk doorgevoerde, zij het dan nog maar formele Europese eenheid nog niet rijp. Een uiting die de eerste groep hevig prikkelt. Maar inderdaad: rijp voor voorzichtige stappen, aan de hand van de regeringen, van het éne concrete pWlt naar het andere, ja dat wil ik hopen.

Maar rijp voor het opzetten van een volledig Europees bewind, nog vóór wij weten wat die Europese eenheid eigenlijk waard zal zijn, een bewind, dat plotseling tot verrassing van de meesten het ongeschokt voortbestaan van ons afzonderlijk volks- bestaan zou kunnen aantasten? Want die mogelijkheid schijnt in dit ontwerp besloten.

Gevestigde staten, elk met eigen sterk ontwikkelde nationale tradities, eigen regering, eigen partijformatie, eigen taal en cultuur, eigen wetgeving en sociale en ambtelijke organisatie, - zulke staten tot nauwe samenwerking te krijgen is al geen kleinigheid. Ieder die de wereld van nu beziet, zal erkennen dat het moet.

De omstandigheden oefenen wel waarlijk een sterke druk, een dreiging zelfs. Men moet daar al moedwillig blind voor ziin om nog te zweren bij de oude historische

(9)

overlevering van volledige afzonderlijke souvereiniteit, gepaard met onderlinge machtstrijd. Maar dat zou ook de ware historische kijk op onze situatie niet zijn.

Het is geen goede historie om ergens in het onmiddellijk verleden een grens te trekken en te zeggen: daar houdt de historische ontwikkeling op; als gij daarover heen wilt, wordt gij revolutionnair. Er is zo wel dikwijls gepraat, bijvoorbeeld in het Restauratie-tijdperk na de Franse Revolutie. Maar zo iets, dan is dat misbruik van de geschiedenis. De ontwikkeling staat niet stil. Europa kan zich de ongebreidelde rivaliteit tussen de landen niet meer veroorloven. Het kon ze zich eigenlijk in de achter ons liggende periode al niet meer veroorloven. De twee oorlogen van deze eeuw zijn de zelfvernietiging van Europa geweest, zij hebben de Europese wereldpositie voor altijd verspeeld, en zij hebben Rusland in staat gesteld om de kleine randstaten tot satellieten te maken en op te schuiven tot aan de Elbe. Dat is óók geschiedenis, en het ~tekent dat het tijd is, hoog tijd, om de traditie van Europese anarchie te vervangen door een Europese orde. Dat is trouwens in 't geheel zo'n nieuwe gedachte niet. Op hoeveel manieren, onder hoeveel namen, heeft zij op de achtergrond van de nationale machtstrijd, die eeuwenlang het toneel beheerste, zich toch telkens geroerd! Want dat onenige en verdeelde en lustig kibbelende Europa was een culturele eenheid, en het gevaar van die verdeeldheid werd ook vroeger al wel eens openbaar.

Europese federatie dus? Accoord. Jammer alleen, dat Engeland en Scandinavië niet tot gelijk opgaan bewogen kunnen worden. En jammer vind ik een zwak woord. Bij de vaststelling van de modaliteit der ,federatie zou men naar mijn gevoel alles moeten vermijden, wat dat gelijk opgaan nog moeilijker maken zal.

Maar dat is een overweging die ik, hoe belangrijk ze ook zijn mag, verder terzijde laat.

Europese federatie dus. Maar reeds in de vorm van samenwerking is dat, zoals ik zei, waarlijk geen kleinigheid.

Wie er dikwijls vrij luchthartig over praten, dat zijn de Amerikanen. Ik neem hun dat niet kwalijk. De besten en verstandigsten zijn heel wel bereid om naar rede te luisteren. Maar op het eerste gezicht lijkt het de doorsnee-Amerikaan heel eenvoudig. Dat komt omdat hij zijn hoofd vol heeft van een voorstelling van Amerikaanse geschiedenis en heel weinig afweet van Europese geschiedenis. De Amerikaan is geneigd om op het voorbeeld van zijn eigen voorvaderen te wijzen.

Hebben de dertien koloniën die tegen de Engelse overheersing in opstand waren gekomen, niet weten samen te werken? En hebben zij, toen, na hun vrijwording, die samenwerking in een heel los verband verwarring en onmacht bleek te betekenen, niet nog die allerbelangrijkste stap gedaan, in redelijk overleg, en de afzonderlijke souvereiniteit voor een aanzienlijk deel prijs gegeven? Hebben zij niet alle die constitutie aanvaard, dat werk van de wijze Founding Fathers, bijeengekomen in Philadelphia (zoals onze wijzen nu vergaderen in Straatsburg en in Parijs); die constitutie, die in hoofdzaak nog bestaat en die een vrij sterk unita- risch karakter draagt? Sterker, zeker, dan 't huidig Europees ontwerp, vooral ook

omdat voorlopig de daarin voorziene federale regering in de kring van haar bemoeienissen zo beperkt is; maar dat is dan ook slechts bedoeld als een begin.

Maar in Amerika kreeg men dadelijk een machtig eenhoofdig gezag door de

(10)

president. Voorts ook daar een Federaal Gerechtshof. En een parlement (Congress), verdeeld in een Huis, dat rechtstreeks door de bevolking gekozen werd, en een Senaat welks samenstelling evenwel (de moeite waard om even op te merken) een concessie aan de oorspronkelijke afzonderlijkheid der Staten betekende en betekent: want tot op de huidige dag heeft een miniatuur-staat als New Hampshire twee leden in de Senaat zo goed als een staat met een vijf en twinlûg maal zo talrijke bevolking als New York. Maar zeker, het Amerikaanse constitutie-maken van meer dan anderhalve eeuw geleden was een constructieve-daad die er zijn mag, en die constitutie heeft gewerkt. Wij moeten weliswaar de Burgeroorlog niet vergeten: toen leek het een ogenblik alsof zij niet gewerkt had. Maar nu:

zij heeft gewerkt; zij heeft een krachtige regering geschapen en van Amerika een eenheid gemaakt.

De Amerikanen zijn geneigd te zeggen: Als wij dat konden, waarom dan jullie niet?

De vraag is evenwel, of dat Amerikaanse moment en die Amerikaanse con- stellatie van het eind van de achttiende eeuw zo maar kunnen worden gelijkgesteld met ons moment en onze constellatie van nu. De verschillen springen in het oog.

Die Amerikaanse staten spraken om te beginnen alle dezelfde taal. Zij waren in opstand geweest tegen Engeland, maar hun politieke concepties, hun rechts- begrippen waren nog Engels, dat wil zeggen onderling in hoofdzaken gelijk.

Er waren animositeiten en rivaliteiten, maar niets dat vergeleken kan worden met de eeuwenlang gekoesterde afzonderlijke nationale gevoelens en trots in ons werelddeel, de diep gewortelde afgunsten en argwanen. En wij mogen daar nu van zeggen dat ze in dit nieuwe Europa hun tijd gehad hebben, maar daarom zijn ze nog niet met één slag uitgeroeid. Bovendien waren die Amerikaanse staten nog betrekkelijk primitieve gemeenschappen, in de verste verte niet zo zorgvuldig en fijn bewerktuigd als de moderne Europese staten. Hoe hoger ontwikkeld een organisme, des te moeilijker moet het zijn het zich aan andere te laten aanpassen. Des te voorzichtiger, des te geleidelijker (zou ik zeggen) moet men te werk gaan, als men dat proces zonder hevige strubbelingen of reacties of ongelukken wil laten verlopen.

En over de Amerikaanse Burgeroorlog kan ik nog niet helemaal Z\vijgen. Want men kan die toch ook beschouwen als een ongeluk, uitgelokt door de te straffe band die in 1788 gesmeed was. Men kan zeker óók zeggen: als er die band niet geweest was, zou er van de Amerikaanse eenheid helemaal niets terechtgekomen zijn. Maar stel dat óns, dat Europa, na het opleggen van een prachtige unitarische constitutie, zo'n ongeluk overkwam. De Amerikanen zaten alleen, ver weg, op hun continent, om het uit te vechten. Verscheidene Europese mogendheden dachten aan interventie, maar ze durfden het toch niet recht aan. Maar wat denkt u dat Rusland doen zou, als het nieuwe parlement eens .tot twist leidde in plaats van tot eensgezindheid? En is twist zo'n vergezochte gebeurlijkheid?

Als men ziet hoe de Italianen in hUn parlement te Rome, of de Fransen in het hunne te Parijs, of de West-Duitsers te Bonn elkaar in het haar zitten, Italianen onder Italianen, Fransen onder Fransen, Duitsers onder Duitsers (ik zou er de Belgen ook nog bij kunnen noemen; bij ons in Den Haag gaat het

(11)

gewoonlijk wat rustiger toe): - als men dat ziet, houdt men dan zijn hart niet vast bij de gedachte aan een Europees parlement? Een Europees parlement, niet bestaande uit delegaties, maar rechtstreeks verkozen, communisten present, partijen dwars door de nationaliteiten in slagorde geschaard; maar toch ook misschien op een ogenblik één natie, om de een of andere oude vete die plot- seling opduikt, front makend tegen een andere.

Uit de Amerikaanse parallel kunnen wij weinig bemoediging putten. Ze kan ons hoogstens met afgunst vervullen. Men noemt dikwijls ook die van de Neder- landse provincies, die immers ook begonnen als souvereine eenheden en allengs naar elkaar gegroeid zijn. Inderdaad. Maar hoeveel eeuwen hebben zij daarover gedaan? En is er eerst niet een buitenlandse vorstendynastie, de Bourgondisch- Habsburgse, nodig geweest om ze bijeen te brengen; zijn ze toen toch nog niet uiteengescheurd en heeft de noordelijke bond na twee eeuwen de ware eenheid anders kunnen vinden dan door een revolutie?

Of neem de Duitse eenheid. Na de Napoleontische episode stonden de Duitse staten, zes en dertig in getal, in heel los verband. De Duitse Bond werd als onbevredigend, ja vernederend, gevoeld. Men wilde een sterkere eenheid. "De opinie is nog niet rijp", zeggen nu onze regeringen, als men hun spreekt van een Europees parlement op de grondslag van directe verkiezing. Vergelijkt men de Duitse eenheidsbeweging, zoals die zich in 1847/8 vertoonde, met de Europese beweging van nu, dan komt men inderdaad aldra tot de conclusie dat de gedachte van een Europese eenheid nog maar heel zwak is. De grote meerderheid van hen die zich het hoofd breken over mternationale kwesties, zullen toegeven: ja, het moet. Er zijn verenigingen, die blaadjes uitgeven en die vergaderingen beleggen. Op zo'n vergadering, hier onlangs in de aula belegd, kwamen, naar mij verteld is, een veertigtal studenten: het tweede uur waren er nog vijf en twintig. Er zijn enige politici, de gedelegeerden naar Straatsburg, die zich veel moeite geven en zich warm maken. Laatst werd, ook op een vergadering, in Den Haag dibnaal, over het constitutie-ontwerp gepraat: twee van de Kamerleden-gedelegeerden in de Raad voerden het woord en waren het oneens. Men zou zeggen: hier gaat het over een vitale kwestie voor onze toekomst.

De zaal zal te klein zijn om de toehoorders te bevatten. Het publiek zal harts- tochtelijk deelnemen. 't Zal er heet toegaan. Geestdrift! Drift misschien. Volgens het krantenverslag dat ik las, was er een gestadig verloop. Vooral toen één van de Kamerleden-gedelegeerden zijn inzicht over hoe het nu zou moeten, ont- wikkelde, liep de zaal vrijwel leeg.

Lees dán de geschiedenis eens van wat zich een eeuw geleden in het ver- brokkelde Duitsland afspeelde! Daar wekte de eenheidsgedachte inderdaad geestdrift. Daar beheerste zij het openbare leven. Politici en intellectuelen waren er vol van. Grote opwinding. Driftige discussies - niet enkel maar in besloten comité's, maar in de pers, in de parlementen, op volksvergaderingen. Als men zich dat goed voor de geest haalt, zal men begrijpen hoe groot gelijk zij hebben, die zeggen dat de gedachte van een Europese eenheid niet rijp is, niet rijp voor iets meer dan behoedzame, stuksgewijze veranderingen ten minste, concrete voorbereidingen.

(12)

Maar die concrete voorbereidingen gaan juist zo stroef, zal men tegenwerpen.

Wij weten het allen uit het speciale geval van Benelux, en 't gaat in Europa inderdaad telkens net zo. En toch is dit, zou ik zeggen, de zekers te weg. Denkt men de bezwaren van belangengroepen te ondervangen door het debat naar een Europees parlement te verplaatsen? De ijveraars zijn verrukt geweest van Delft en Bolsward. "Indrukwekkend!" noemde het orgaan van de Nederlandse Europese Federalisten (Nieuw Europa) de uitslag van de volksstemming in die twee steden. (Zoals u u herinnert, werd die een paar maanden geleden bij wijze van steekproef gehouden.) Welnu, naar mijn mening was dit kinderspel. Die stemmingen betekenden letterlijk niets. Plebiscieten zijn altijd een gemakkelijk demagogisch middel geweest in de handen van degeen die bij machte was de vragen te formuleren. Vraagt men: acht gij Europese eenwording wenselijk?

Waarom zouden wij dan niet allen ja zeggen? Waar het op aankomt, dat is de modaliteit. Dat zijn de concrete plannen. Dat is de vraag in hoever specifiek Neder- landse belangen zullen moeten worden achtergesteld bij de belangen van het geheel; welke waarborgen men biedt dat onze oude nationaliteit zich in de associatie zal kunnen blijven ontplooien. En als ik mij zulke vragen stel, dan treft niets mij zozeer als de apathie van onze publieke opinie. Haast geen discussie in de pers. Alles overgelaten aan het onderonsje van die tamelijk toevallige gedelegeerden in Straatsburg. En dit wü niet zeggen, dat men bereid is om alles te némen wat daar beschikt wordt. Het wil alleen zeggen, dat deze zaak de publieke verbeelding nog maar heel weinig beroerd heeft. Dat, met andere woorden, de opinie niet rijp is.

Hoe anders, om op mijn parallel terug te komen, in Duitsland zo tegen het jaar 18481 En hoe is het toen gegaan? Er is een parlement bijeengekomen te Frankfort, half tegen de zin van de meeste regeringen, maar gedragen door een machtige opwelling van eenheidsbegeerte onder het volk. Dat parlement zou een constitutie ontwerpen, en het heeft er een ontworpen. Maar daar waren altijd nog de afzonderlijke staten, met hun vorsten en regeringen. En met al de geestdrift en met de mooiste constitutie die de professoren van het parlement hadden kunnen bedenken, stond men machteloos om het plan tot werkelijkheid te maken. Alles eindigde in schromelijke verwarring, en weldra zou Bismarck zeggen, dat het grote werk alleen door bloed en ijzer verwezenlijkt kon worden- en de daad bij het woord voegen.

En nu weet ik wel dat deze parallel evenmin geheel op ons tegenwoordig probleem slaat als de Amerikaanse. Men had er aan de éne kant evenals daar veel gunstiger omstandigheden dan die voor de Europese federatie nu bestaan.

Eenheid van taal en cultuurbewustzijn, enorme volksgeestdrift. Aan de andere kant evenwel waren verscheiden regeringen, en daaronder de machtigste, die van Pruisen, die van Oostenrijk, het plan beslist vijandig gezind. Zij waren alleen een ogenblik door de revolutionnair geworden beweging meegesleept of omver- gelopen. En dan stond Rusland daar, onder Tsaar Nicolaas, als een stut voor alle reactionnaire elementen. Maar wat men toch uit het Duitse geval leert voelen, dat is, dat plannen maken door een vergadering, zelfs één gedragen door wezenlijk volkssentiment, niet genoeg is, en dat gevestigde staten en regeringen, zelfs 204

(13)

liberale en welgezinde (want de tegenstand kwam niet alléén van de Pruisische koning en van Oostenrijk), niet zomaar op te lossen zijn in een groter geheel.

Bloed en ijzer. Bijna altijd zijn de grote territoriale en constitutionele ver- anderingen in de geschiedenis tot stand gekomen door oorlog of revolutie, door geweld. Ons probleem is, het ditmaal langs de weg van redelijk overleg te doen.

Maar laten wij beseffen hoe moeilijk dat is. Laten wij vooral practisch te werk gaan en geduld betrachten.

"En is dit dan het woord van een historicus over de wereld van nu?" - ik kan mij levendig voorstellen met wat een grimmigheid de vurige Europese federalist dat uitroepen zal, en er aan toevoegen: "Reactionnair! Vastgeroest in het verleden!

Buiten machte de nieuwe tijd te begrijpen en uw verbeelding te laten ontvonken door een stoute, grootse gedachte!" En als hij mijn betoog gevolgd heeft, zal hij misschien. nog trachten. mij met mijzelf in tegen,s,praak te brengen ook, en vragen: "Hebt gij dáárom met zo'n ophef verkondigd dat gij de slaaf van het verleden niet zijn woudt, en dat volgens uw historisch inzicht de mens vrij is en kiezen kan? Het blijkt wel heel anders. Uit naam van de historie veroordeelt gij ons Europa om in zijn nood te blijven. Gij stelt het grenzen, die volgens u niet overschreden kunnen worden."

Mag ik er u aan herinneren, waarde hoorders, dat ik de gedachte der Europese federatie niet verwerp, wel zeer het tegendeel. Ik waarschuw tegen overijlde proefnemingen door een in de lucht hangend gezelschap plannen-makers, proef- nemingen, die op de realiteit zouden kunnen verongelukken. Daarvan zouden gevaarlijke en misschien noodlottige terugslagen het gevolg kunnen zijn. En wat mijn algemeen-historische beschouwing betreft, ik heb gezegd dat ik de mens vrij zie, én gebonden. Vrij, want hij moet immer verder: de oude vormen vervallen gestadig, en hij moet en hij kan willen en kiezen. Gebonden, want hij kan niet in het wilde willen, niet kiezen naar de ingeving van zijn constructief v~rnuft of zijn fantasie alleen. Wij bevrijden ons gedurig van ons verleden, maar terzelfder tijd houdt het macht over ons. En het is geen wijs beleid die macht te miskennen, zomin als het conservatisme of reactionnaire gezindheid mag heten, als men er rekening mee houdt.

(14)

PH.

J.

I DEN B U R G

DE BETROUWBAARHEID VAN HET OPINIE-ONDERZOEK

H

et zal wel niet nodig zijn het opinie-onderzoek bij de lezer te introduceren.

Mijn ervaring is dat iedereen ervan weet, dat verscheiden en er vragen over hebben en niet-weinigen er een oordeel over koesteren. Wat dit oor- deel aangaat: het valt nogal eens negatief uit.

In de gedachtenwisseling over dit onderwerp zijn twee aspecten te onder- scheiden, die ik afzonderlijk zal behandelen. Het eerste aspect betreft de statis- tische, het tweede raakt de psychologische kant van de zaak.

Statistisch hebben wij bij het opinie-onderzoek te maken met een waarneming door middel van ondervraging van een gedeelte der bevolking in de veronder- stelling dat de uitkomst, behoudens een toelaatbare foutenmarge, representatief is voor het geheel. De critische aandacht der belangstelling pleegt zich, wat dit onderdeel aangaat, vooral te richten op het steekproefelement, dat bij dit opinie- onderzoek essentieel is, en op de problemen, samenhangende met de mondelinge vraagstelling. En zulks met recht.

Op zichzelf is de steekproef of monstertrekking reeds heel oud. Ik denk dat reeds in de verre oudheid de kooplieden op de markten van Egypte of Mesopo- tamië de zakken graan hebben geopend en een handvol koren op de hand hebben onderzocht. De wetenschappelijke berekening van steekproeven dateert van de ontwikkeling der waarschijnlijkheidsrekening, een driekwart eeuw geleden. In de laatste decenniën wordt de steekproeftrekking in toenemende mate voor statistische waarnemingen gebruikt: men ruilt de, berekenbare, onzekerheidsmarge gaarne in voor de besparing van kosten, welke op deze wijze is te bereiken. Het is mogelijk door waarneming van een paar duizend gevallen een resultaat te krijgen, dat de uitkomst van een volledige waarneming zeer nabij komt. Ik weet dit uit ervaring omdat er gevallen zijn geweest, waarin zulk een gedeeltelijke waarneming naast de volledige waarneming heeft plaats gevonden. In 1948 publiceerde het Centraal Bureau voor de Statistiek als een van de resultaten van de 12de Volkstelling, waarbij 2! millioen gezinnen waren betrokken, een aantal cijfers omtrent de huisvesting dezer gezinnen. Deze cijfers waren practisch dezelfde als die, welke de Neder- landse Stichting voor Statistiek een jaar eerder in haar Consumentenonderzoek had opgenomen. Dit laatste onderzoek berustte op een steekproef bij 6000 gezinnen.

De resultaten der beide tellingen vindt de lezer in de volgende grafiek.

Voor het Consumentenonderzoek werd een grote steekproef gebruikt omdat de gegevens gesplitst moesten worden naar delen des lands, geslacht en sociale lagen

0'

IQ

(15)

Aantal gezinnen. dat:

in onderhuur in een eigen huis woont

Aantal gezinnen welker woning is aangesloten op:

electriciteit

of op kamers waterleiding

'/, r--r~w~oo~n~t '---r--~~~~,---,--,-,--,---.--'--'--.---'--.-r--'---' '10

100 100

gas

eo 80

60 bO

20 20

~ Steelcprooi N. St 'W SUil (6000 gezinnen) _ VoUutelling (2500000 gezinnen)

der bevolking. De eenvoudige, voor het gehele land geldende, resultaten in de grafiek hadden bij waarneming van slechts 1000 gezinnen een nauwelijks grotere afwijking van de complete telling vertoond.

Voorwaarde voor het welslagen van zulk een vorm van waarneming is echter dat de steekproef met de uiterste zorg wordt getrokken. Het is niet altijd gemakkelijk een voldoende representativiteit te verzekeren. Een goede geografische spreiding van de waarnemingen is door de locatie van het enquêteurscorps gemakkelijk te bereiken, evenzeer als een juiste verdeling der vragen over de beide sexen, maar een zuivere vertegenwoordiging der verschillende sociale lagen in de steekproef biedt groter problemen. Het risico is bijv. steeds dat de ongeschoolde arbeiders in te geringe mate in het onderzoek worden betrokken. Hier liggen inderdaad gevaren voor de betrouwbaarheid van deze wijze van observatie.

Ditzelfde geldt van de methode der mondelinge ondervraging. Goed vragen is uiterst moeilijk. Dat weet ieder, die wel eens geëxamineerd heeft of geëxamineer.d is geworden. Zo licht sluipt er in een vraag een bepaalde suggestie in. Dit punt komt straks bij mijn psychologische beschouwingen uitvoerig aan de orde. Hier zij gewezen op de mogelijke fouten, die met de keuze en het werk der enquêteurs samenhangen. In de Verenigde Staten is gebleken, dat bij politieke ondervragingen de politieke samenstelling van het enquêteurscorps van belang is. De resultaten, welke democratische enquêteurs inzonden, bleken van die van hun republikeinse collega's af te wijken. Dat behoeft niet het gevolg van bewust bedrog te zijn.

Natuurlijk komt bedrog ook voor. Maar er zijn dieperliggende verklaringen, samen- hangende met het betere contact, dat een enquêteur met ondervraagden van ge- lijke politieke richting heeft, dan met mensen, die politiek van hem afwijken. Hoe

(16)

beter het contact tussen enquêteur en ondervraagde, des te vrijer en onbevangener zal de laatste zich uitspreken. Daarom is ook de nodige diversiteit in de sociale samenstelling van het enquêteurscorps gewenst. Ondervraging van arbeiders door een student uit een welgestelde familie leidde bij enquêtering tot veel ongunstiger uitkomsten dan het gebruik van enquêteurs, die in houding, wijze van spreken en gedrag de ondervraagden naderbij stonden. In ons land moet men het Friese platteland niet benaderen met een medewerker, die geen Fries kent. Een recent Engels onderzoek bracht echter aan het licht, dat geslacht en leeftijd van de enquêteurs betrekkelijk weinig invloed hebben op het welslagen van het interview.

Schriftelijke enquêtes bieden geen uitweg uit deze moeilijkheden. Het aantal onbeantwoorde vragenlijsten is hierbij te groot en onder de ingekomen antwoorden is uiteraard het deel der bevolking, dat minder gemakkelijk met de pen omgaat, slecht vertegenwoordigd.

Neen, de enige oplossing voor de gesignaleerde problemen is de goede samen- stelling en training van het enquêteurscorps en een voortdurend toezicht op de werkwijze daarvan.

Ik kom nu tot de psychologie. De eerste vraag is hier; wat onderzoekt men nu eigenlijk? Wat is de "publieke opinie"? Laat mij eerst aanduiden wat wij daar- onder niet verstaan. In 't verleden, vóór het moderne opinie-onderzoek veld won, bedoelde men met "publieke opinie"; "dat wat mén vindt", zonder dat "men"

behoorlijk omschreven werd. Soms was die "men" de meerderheid van de bevolking maar het kon best de minderheid zijn nl. de minderheid, die zich zeer duidelijk hoorbaar maakte. Hoe vaak is niet de mening van de pers als "de openbare mening" aangezien en hoeveel maatregelen zijn niet genomen of nagelaten in verband met uit het volk opklinkende stemmen, die allerminst het recht hadden namens het geheel te spreken. Men denke in dit verband ook eens aan onze volksvertegenwoordigers in de vorige eeuw, die geacht werden de mening van het Nederlandse volk te vertolken, maar niet meer dan 5 % van de volwassen bevolking droeg bij de stembus tot hun verkiezing bij! Dit alles mag niet wegnemen dat het begrip "publieke opinie" iets bedoelde te benaderen, dat aan de idee van het ge- middelde grensde. Quételet voerde het begrip in van "l'homme moyen", de gemid- delde mens. Welnu, zo'n gemiddelde mens had uiteraard een soort gemiddelde opinie, die zichtbaar en/of hoorbaar tot uitdrukking kwam. In deze lijn openbaarde zich een zekere neiging tot personificatie van het publiek. De publieke opinie werd gezien als een geest, die in de groep leeft en haar de mond opent. Tönnies noemde "die öffentliche Meinung" "ein korporativer Geist irgendwelcher Gruppe". Gustave Lebon sprak van "l'ame national du peuple". Hegel zei dat "der Volksgeist"

"sein eigentümliches metafysisches Prinzip besitzt, ausdem er nicht herauskam".

In de Verenigde Staten is tegen deze opvattingen verzet ontstaan. De Ameri- kaanse sociale psychologie en sociologie hebben deze abstractie afgewezen. Zij verwierpen de fictie van "hèt publiek", dat iets wil, "hèt volk", dat iets vindt. Zij hebben afkeer van zulke abstracte begrippen. Onaannemelijk is voor de Amerikaan ook de gedachte, dat de enkeling met zijn overtuiging in zulk een mystiek wezen als de "massaziel" zou opgaan. Naar Amerikaanse opvatting is de publieke opinie

(17)

het levend samenstel, de kronkelende stroom van de OpWieS van individuen. Het proces der opinievorming gebeurt ten slotte in individuen. Dit zijn uiteraard individuen, die met elkaar in aanraking zijn, die in de samenleving, in hun groep, in hun volk, in de wereld leven en daarvan de invloed ondergaan. Maar publieke opinie is: de bestaande meningen van mensen. "Publiek" is een groep mensen met de nadruk op mensen, en "opinie" is een veelvuldigheid van opvattingen of, als wij nu heel concreet willen blijven, van antwoorden, die bij het opinie-onderzoek op een bepaalde vraag binnenkomen. De vraag naar de psychologische betrouw- baarheid van het opinie-onderzoek kan dus niet deze zijn: of dit onderzoek iets vertolkt van een "collectieve geest"; beslissend is of het in staat is die veelheid van opvattingen, welke bij de veelhoofdige menigte voorkomen, min of meer adequaat weer te geven.

Toen wij het opinie-onderzoek in ons land na de tweede wereldoorlog leerden kennen, bestond zijn methodiek voornamelijk uit het stellen van een aantal zeer eenvoudige vragen over bepaalde punten, feiten of problemen, waarop de mensen met "ja" of "neen" dan wel met "voor" of "tegen" moesten antwoorden. Wij begrijpen thans dat deze wijze van onderzoek niet kan leiden tot het gewenste resultaat, dat ik zo juist als de min of meer adequate vertolking van een veelheid van meningen formuleerde. Het is nu eenmaal niet mogelijk om op iedere vraag met een helder "ja" of "neen" te antwoorden. De problemen zijn veelal zo inge- wikkeld dat "ja" dikwijls veel voorbehoud insluit, dat het "neen" misschien niet helemaal "neen" beduidt en de werkelijke mening eigenlijk slechts in een gecom- pliceerd samenstel van :.::innen zou kunnen worden uitgedrukt. Bovendien, ieder weet dat het "ja" van de één een veel krachtiger overtuiging kan uitdrukken dan eens anders "ja" op dezelfde vraag, en de één zijn "neen" betekent een veel beslister afwijzing dan dat van de ander. Dit hangt nauw samen met de rest van de overtuigingen, welke deze bepaalde mens over het hem voorgelegde vraagpw1t heeft.

Bij dit alles zie ik nu zelfs nog af van misverstanden van bepaalde vragen. En die liggen altijd op de loer 1

Een wetenschappelijk verantwoord opinie-onderzoek benadert daarom zo goed mogelijk een gesprek. In de vragenlijst, welke de enquêteur wordt meegegeven, komen zoveel doenlijk alle punten voor, die met het te onderzoeken onderwerp te maken hebben. Men probeert ook een inzicht te krijgen in de intensiteit van die mening. Er wordt getracht de aard en de wordingsgeschiedenis van de mening bij de ondervraagde tot uiting te doen komen en haar in verband te brengen met de factoren, die haar kunnen beïnvloeden. Ik denk hier aan nog andere factoren dan die, waarmede bij het samenstellen van de steekproef reeds rekening wordt ge- houden zoals leeftijd, woonplaats, welstand, geslacht, beroep e.a. Een voorbeeld:

bij het vragen naar de mening over de voortzetting van de oorlog in Korea kan het bijv. van belang zijn of de ondervraagde familieleden aan het front heeft staan (of heeft verloren). Bij informatie naar het standpunt terzake van een politieke controvers kan het zijn betekenis hebben te weten aan welke invloeden van propaganda door krant of politieke partij de ondervraagde is onderworpen.

Zo streeft de opinie-onderzoeker naar een alomv:lttende wijze van benadering.

(18)

Wil men een analogie: de moderne medicus weet dat ziekte de uitkomst is van een veelzijdig complex van storingen in het menselijk organisme. Als een mens ziek is, is niet een deel van zijn geest of lichaam ziek, maar de mens is ziek. Welnu, als een mens een mening uitspreekt, wordt de mening eerst recht verstaan, wanneer deze wordt geplaatst in het totaal van het weten, voelen, denken, ervaren en beleven van die mens.

Ik noemde het weten. Dit is reeds aanstonds een belangrijk punt. Nietwaar, ieder is het er over eens dat als iemand ondervraagd wordt over een onderwerp, waar hij niets van weet, zijn inzichten minder gefundeerd zijn dan wanneer iemand wordt geïnterviewd over een pWlt, waaromtrent hij redelijk goed of goed geïnfor- meerd is. In een goed opinie-onderzoek wordt dan ook zorgvuldig gepeild wat de mensen over het onderwerp-in-kwestie weten. Ik geef hierbij een voorbeeld van enige vragen, die gesteld zijn bij het door de Nederlandse Stichting voor Statistiek in de zomer van 1949 uitgevoerde onderzoek naar de kennis over en de mening omtrent het Marshall-plan. Wanneer ik daar enige vragen uitpik dan staat daar in de eerste plaats na enige algemene inleidende vragen: "Hebt u soms ook van een Amerikaans plan gehoord om de Europese landen economisch weer op de been te helpen?", waarbij dus de mogelijkheid bestond, dat de mensen hier spontaan het Marshall-plan noemden, of alleen met "ja" of "neen" antwoordden. Wie met "ja"

geantwoord had kreeg de vraag: "KWlt u ook zeggen hoe dit plan genoemd wordt?", wie met "neen" geantwoord had kreeg de vraag: "Hebt u ooit gehoord of gelezen over het Marshall-plan?" Voor wie hierop blijk had gegeven toch wel van het bestaan van het Marshall-plan te weten volgden de vragen ten eerste naar die landen, die onder het Marshall-plan in aanmerking komen voor hulp in goederen of geld, en aan de mensen werd gevraagd: "Is Nederland daar ook bij",

"is Engeland er bij, Rusland, Roemenië en België?" Voor die landen, die er volgens de mening van de ondervraagden niet bij waren, werd er gevraagd of dit land door Amerika geweigerd werd of dat het zelf niet mee wilde doen. Hierop werd ge- vraagd of het Marshall-plan naar de mening van de ondervraagde al in werking was of dat het alleen een plan was waar niets aan gedaan was. Daarop volgde een vraag als volgt: "Als nu een Nederlandse firma of een bedrijf of een persoon iets krijgt onder het Marshall-plan, kan hij dat dan voor niets krijgen of moet hij er voor betalen? En wie wist dat hiervoor betaling nodig was, werd gevraagd: "Het geld dat hij er dan voor moet betalen, gaat dat dan in een fonds, dat aan de Amerikanen terug wordt gestuurd, of blijft dat hier in het land?" U ziet, hier is dus een keuze gedaan uit enige van de belangrijke politieke en technische onder- delen van het Marshall-plan, waaruit een beeld te verkrijgen zou zijn over de kennis van de mensen. Hier is natuurlijk een berekening voor nodig. Een van de belangrijke punten van vooruitgang van de tegenwoordige techniek van het opinie- onderzoek is, dat men tot een soort maat van kennis komt. Dit geschiedt als volgt.

Wanneer de resultaten binnen zijn worden de antwoorden van al deze vragen geteld en in dit geval bleek het nu bijv. zo te zijn, dat 13 % van de bevolking zelfs nooit van het Marshall-plan gehoord had, dat resp. 74, 74, 71 en 72 % wist dat Holland een ontvangend land was, België een ontvangend land was, dat Rusland er niet aan meedeed, en dat het Marshall-plan reeds in werking was. Dit werd als

(19)

minimum-kennis aangehouden. De kennis dus van die groep van mensen, die deze 4 punten wisten. Hierop bleek zich vanzelf gevormd te hebben een volgende groep mensen, die ook de volgende punten nog wisten, nl. dat Engeland een ontvangend land is, Roemenië niet en dat personen of firma's voor de goederen, die zij ontvangen, betalen moeten. En dan bleek er ten slotte nog een laatste groep te zijn, die behalve deze genoemde 7 punten ook nog wist, dat Rusland en Roemenië geweigerd hadden en dat het geld, dat een firma of industrie voor de ontvangen materialen betaalt in ons land blijft. Op deze wijze kon men komen tot het opstellen van enige groepen, nl.

1. een groep die van niets wist, die nog nooit van het Marshall-plan gehoord had;

2. een groep, die uitsluitend de 4 eenvoudigste punten wist en die "gering geïnformeerd" werd genoemd;

3. een groep, die nog iets meer wist en die "middelmatig geïnformeerd" werd genoemd, en

4. die groep, die al deze kennisvragen juist beantwoord had en die "de goed geïnformeerden" genoemd werden. Deze bestond uit ruim 10 % der bevolking.

Over bleef nog een groep van ongeveer 24 %, mensen met enige onsamen- hangende kennis, die verder eigenlijk alle eigenschappen vertoonden van de mensen, die niets wisten. Deze kennis-indeling is dus gemaakt op grond van de gevonden cijfers en deze waardering is misschien enigszins grof doch volkomen bevredigend.

Deze kennisgraad kan nu nog mathematischer worden uitgedrukt. Maar kort- heidshalve ga ik hierop niet nader in.

Voor één misverstand moge ik waarschuwen: de groep der kennis- of mening- lozen is, maatschappelijk gezien, lang niet zonder betekenis! Wie zich verantwoor- delijk voelt voor de opvoeding der openbare mening, wie er naar wil streven onze democratie tot leven te brengen 66k in de massa van ons volk, zal juist hen in 't vizier nemen.

Een goed ingericht opinie-onderzoek tracht ook een inzicht te verwerven in de intensiteit van de geopperde meningen. Er zijn daarvoor tegenwoordig verschillende technieken. Soms gebruikt men het visuele hulpmiddel van een getekend thermo- metertje en vraagt de ondervraagden aan te geven hoe warm zij voor of tegen iets zijn. Een veel gevolgde methode is dat men de geënquêteerde een kaartje over- handigt, waarop zinnen staan afgedrukt, die een bepaalde gradatie van overtuiging aangeven. Zij werd bij het boven aangehaalde Marshall-onderzoek gebruikt. Ik vermeld hier, voor de variatie, een Amerikaans voorbeeld, tijdens het president- schap van Roosevelt gebruikt om bij de nadering der verkiezingen zijn populairiteit te meten. De ondervraagden moesten uit 4 mogelijkheden kiezen. Hier volgen ze.

1. "Wij kunnen absoluut niet zonder Roosevelt";

2. "Er zijn wel bezwaren tegen Roosevelt maar hij is toch nog de beste als president";

3. "Roosevelt heeft wel iets goeds gedaan maar Wilkey zou toch waarschijnlijk beter zijn" en

4. "Roosevelt is beslist slecht voor het land en moet niet gekozen worden".

(20)

De mensen konden dan aangeven welke van die 4 zinnen het dichtst hun eigen mening naderde.

Vat men het opinie-onderzoek zo breed op als hier werd aangegeven, dan is het gevaar voor misverstanden van bepaalde vragen of suggesties van bepaalde woorden uiteraard zeer verminderd. De lezer weet het: woorden krijgen hun betekenis eerst in de zin, waarin ze voorkomen. Los gebruikt, kunnen ze worden misverstaan. Dit geldt ook van zinnen. Ook de vraagzinnen van het opinie- onderzoek kunnen onzeker van inhoud blijven als ze op zich zelf staan. Maar in het kader van een gehele redenering krijgen ze hun duidelijke betekenis, zools ook het antwoord van de geënquêteerde in het licht van de gehele situatie, welke uit de rest van zijn antwoorden naar voren komt, moeilijk meer kan worden misverstaan.

Is het opinie-onderzoek betrouwbaar? De vraag is uiteraard niet te beantwoor- den. Er is goed en slecht opinie-onderzoek. Als men met een wetenschappelijk niet verantwoorde steekproef, een bijeengeraapt en ongecontroleerd enquêteurscorps en psychologisch slecht doordachte vragen werkt, is het antwoord: neen, beslist niet.

Maar wanneer rekening wordt gehouden met de eisen, welke aan een moderne enquête op dit gebied moeten worden gesteld, dan meen ik dat het opinie- onderzoek belangrijke bijdragen kan leveren tot de ontwikkeling van de sociale psychologie. Het kan voor deze wetenschap een grondslag van feiten aandragen, waaraan de theorie zich kan ontplooien.

De methode heeft uiteraard haar grenzen.

Zij kan nooit ook maar bij benadering in de diepten van de menselijke geest doordringen, gelijk het individuele psychologische onderzoek dit vermag.

Zij kan ook mensen er niet toe brengen zich uit te spreken over zaken, waarover zij zich nog geen mening gevormd hebben. Dat is een van de dingen, die het geven van een betrouwbaar inzicht in de stemverhoudingen vóór de verkiezingen zo moeilijk maken. Het Nederlands Instituut voor de Publieke Opinie is heel weinig gelukkig geweest met de aankondiging van de stemverhoudingen bij de laatste Kamerverkiezingen. De mensen, die hun keus nog niet bepaald hadden (of niet durfden uitspreken) waren er een van de oorzaken van. Zij vormden 15 % van de geënquêteerden. Het is nu wel gebleken hoe onjuist het was deze niet-antwoor- dende mensen over de andere partijen naar evenredigheid te verdelen. Dit was ook een van de fouten bij Gallup's misgreep bij de voorlaatste Amerikaanse presidents- verkiezingen.

Het opinie-onderzoek kan óók niet veItellen wat mensen zullen gaan doen en dat te minder naarmate de afstand in tijd tussen voornemen en daad groter is. Ook dit is een van de moeilijkheden van de verkiezingsvoorspelling. Tussen de laatste opneming van de stand van zaken en de verkiezingsdag verlopen steeds een aantal dagen. Daarin kan nog veel gebeuren. In het geval van Gallup's mislukking, waarop ik boven doelde, hebben gebeurtenissen in de laatste 14 dagen hem zeker parten gespeeld.

Met het feit, dat het onderzoek der publieke opinie door middel van een steek- proef plaats vindt, is een onzekerheidsmarge verbonden. Zij hangt samen met de grootte van de steekproef in verband met de gedetailleerdheid van de uitkomsten. De doeleinden, waarvoor het opinie-onderzoek wordt

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Laag vertrouwen wordt in het bijzonder problematisch wanneer dit effect heeft op gedragingen van burgers, zoals hun geneigdheid actief of passief met de politie samen te

Blijkt de problematiek van het gezin zich op meerdere leefgebieden af te spelen (en is er nog geen hulp in het gezin aanwezig), dan gebruikt de wijkpedagoog en/of voorlichter

Vanuit een bewustzijn dat daar in de afgelopen decennia te weinig aandacht voor is geweest maar ook het besef dat professionals de voorkeuren, overwegingen en keuzes van hun

Het besluit voor deze activiteit is gebaseerd op artikel 2.10, lid 1 van de Wabo..

Nu geldt onontkoombaar voor een toets met een lage p dat, indien p = p0- (net acceptabel) de kans op onterechte afkeuring gelijk is aan 1-P en dus hoog: de maximale kans op

Deze gedachte is niet nieuw, zij werd in feite reeds in 1927 door Dijker naar voren gebracht, zij het dat hij hetgeen in de praktijk ,,gemiddeld” werd verricht tot

Relaties op basis van vrijwilligheid zijn relaties tussen: - Fortis en aandeelhouders (VEB) - Fortis en het management Relaties die gezien kunnen worden als gedwongen relaties

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of