• No results found

maandblad van de Wiardi Beckman Stichting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "maandblad van de Wiardi Beckman Stichting "

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

socialisme en democratie

maandblad van de Wiardi Beckman Stichting

Kernredactie

Th. J. A. M. van Lier, voorzitter H. Beereboom

Harry van den Bergh D. Dolman

W. Gortzak C. A. de Kam H. Molleman C.Poppe Joke Smit

Ondersteunende redaktie G. van Benthem van den Bergh C. Buddingh'

P. A. van Halewijn P.Dankert B. Elkerbout J. Eykelboom J. van der Hoeven S. Patijn

B. Peper S. Rozemond B. W. Schaper J. J. van der Lee H. van Stiphout A. Vondeling P. A. de Ruiter

Redactiesecretaris H. Beereboom

Binnenhof 1 a, 's-Gravenhage telefoon 070-61 41 81

Uitgever Kluwer BV

Sociaal-wetenschappelijke boeken en tijdschriften

postbus 23, Deventer telefoon 05700-1 08 11

Abonnementen

De abonnementsprijs bedraagt 38,50 per jaar

Losse nummers f 4,50

(Abonnementenadministratie: Libres- so bv, postbus 23, Deventer, telefoon 05700-20522, toestel 319)

Advertenties

Opgave van advertenties aan de uitge- ver; tel. 05700-1 08 11, toestel 23 Advertentietarief op aanvraag

I

SOCI

en ~

197

Buiten

3

M. var Neder

Begin~

19

Leend Social Econ(

28

J. var Elitist Onde

43

AA

Poler

49

De pi

socia

(3)

socialisme 5'

':S'

en democratie

0 DJ

c c

Cl.

::+

<

CD

1976/1

DI

=

= ii'

Cl.

=

::+

Cl.

= c

3 3

CD

..

Buitenland

3

M. van der Stoel

Nederland en de internationale samenleving Beginselprogram

19 Leendert Jonker

Socialisme, verstedelijking, bestuur Economische orde

28 J. van den Doel

Elitisten en pluralisten over economische macht Onderwijs

43

A. A. de Bruin e.a.

Polemiek over het beginselprogram: de onderwijsparagraaf

49

De pen op papier

socialisme en democratie. nummer 1. januari 1976

1

(4)

Biografische notities

Mr. M. van der Stoel

was medewerker van de WBS; was lid van de Tweede-Kamerfractie van de PvdA; is minister van Buitenlandse Za- ken.

Drs. Leendert Jonker

is werkzaam bij de Vereniging van Ne- derlandse Gemeenten. alwaar hij zich bezighoudt met milieubeheer en volks- gezondheid. Is lid van Provinciale Sta- ten van Noord-Holland voor de PvdA.

Dr. J. van den Doel

was o.a. lid van de Tweede Kamerfrac- tie van de PvdA en is thans hoogleraar in de economie (in·het bijzonder wel- vaartstheorie. economische orde. econo- mische politiek en organisatie van de markteconomie) aan de universiteit van Amsterdam.

David van Ooyen

is lid van de Tweede-Kamerfractie van de PvdA.

Drs. A. A. de Bruin

studeerde onderwijssociologie aan de RU te Utrecht en Leiden; werkt aan een proefschrift over samenwerkings- scholen.

Prof. dr. J. P. van Praag

is oud-gedeputeerde van Zuid-Holland;

is buitengewoon hoogleraar in de hu- manistiek van de RU te Leiden.

2

socialisme en democratie. nummer 1. januari 1976

(5)

M. van der Stoel

Nederland en de

internationale samenleving*

Inleiding

Buitenlandse politiek en bedrijfsleven zijn twee grootheden die uit de aard der zaak veelvuldig rl1et elkaar in aanraking komen.

Politiek en economie zijn in de praktijk van alledag vaak

onontwarbaar met elkaar vervlochten en dat geldt niet alleen op het binnenlandse, maar ook op het buitenlandse vlak.

Persoonlijker gezegd : in mijn werk kruis ik herhaaldelijk het pad van uw activiteiten en uw belangen, terwijl - daar ben ik zeker van - u in uw werkzaamheden telkens oog in oog komt te staan met bepaalde aspecten van het buitenlands beleid van Nederland of van andere landen.

Het is een ontmoeting die - zoals vandaag - zijn genoegens heeft, maar soms zeker ook zijn complicaties en conflicten.

Ik waardeer het om met u over deze problemen van gedachten te wisselen. Problemen, waar niet iedereen hetzelfde over denkt en waarvoor ook in uw kring, naar ik begrijp, levendige belangstelling bestaat. Een belangstelling die soms in de vorm van bezorgdheid tot uiting komt. Gezien het belang van deze problematiek wil ik in deze voordracht eerst, en uitvoerig, ingaan op het verband tussen buitenlandse politiek en economische belangen. Om dat goed te doen, moet ik wel enigszins abstraherend te werk gaan, hoewel ik zeer wel besef dat de werkelijkheid van alledag niet bestaat uit abstracties, maar uit concrete situaties die zich stuk voor stuk, ieder met hun eigen kenmerken, aandienen. Uit die veelheid van concrete situaties laat zich echter niet in kort tijdsbestek een algemene uiteenzetting samenstellen. En ik wil juist gaarne vanmiddag uw aandacht vestigen op enkele grote lijnen en algemene uitgangspunten.

Maar omdat ik het niet wil laten bij een theoretische verhandeling, zou ik vervolgens, en in het licht van mijn algemene uiteenzetting, een stuk concreet beleid willen bezien. Ik wil het dan met name hebben over de ook u vertrouwde Europese Economische

Gemeenschap. En nog weer meer in het bijzonder wil ik ingaan op de betrekkingen die er bestaan tussen de EEG en de wereld

daarbuiten.

*

Tekst van een voordracht van minister Van der Stoel voor het Verbond van Nederlandse Ondernemingen, op 26 november 1975.

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

3

(6)

Buitenlandse politiek in het algemeen

Maar nu eerst de buitenlandse politiek en het economisch belang.

Ter inleiding lijkt het mij nuttig iets te zeggen over de aard en richting van het buitenlands beleid in het algemeen.

Ik geloof dat van het Nederlands buitenlands beleid gezegd kan worden dat het boven alles gericht is, en ook gericht moét zijn, op het behoud en de bevordering van vrede en veiligheid . Vrede en veiligheid zijn de primaire voorwaarden voor het voortbestaan van onze samenleving - en niet alleen van de onze. Het zijn ook de absolute voorwaarden voor de groei van een gezonde economie.

Wij moeten hier wel bij bedenken dat de begrippen vrede en veiligheid niet in een al te formele en statische zin mogen worden begrepen. Niet elke afwezigheid van gevechtshandelingen staat gelijk met vrede - zoals het Midden-Oosten maar al te duidelijk te zien geeft. Niet elke afwezigheid van directe dreiging of van acuut gevaar staat gelijk met een bevredigend geregelde veiligheid - zoals de Oost-West-verhouding aantoont. Niet iedere situatie die ogenschijnlijk een beeld van rust en stilte uitstraalt, mag worden opgevat als een toestand waar men zich geen zorgen over hoeft te maken - zoals het Portugal van Salazar of het Griekenland van Papadopoulos hebben gedemonstreerd. Niet elke situatie waaraan op korte termijn weinig te veranderen is, maar die niet

onmiddellijk de oorzaak is van strijd, kan worden gezien als vreedzaam en veilig - zoals bijvoorbeeld het huiveringwekkende verschil tussen de vele zeer armen en de weinige rijken in de wereld ons laat zien. Neen, vrede en veiligheid kunnen niet alleen op hun uiterlijke schijn worden beoordeeld . Het zijn begrippen die in een voortdurend in verandering zijnde wereld dynamisch moeten worden gehanteerd. Het gaat juist om het tijdig tegengaan van dreigende uitbarstingen: het tijdig onderkennen en aanpakken van latente spanningshaarden : het tijdig maatregelen nemen tegen gevaren, zolang ze nog niet onafwendbaar zijn geword.en.

In een wereld die in vele opzichten onoverzichtelijk en vol risico's is, moeten de doelstellingen van vrede en veiligheid voorop staan . Wij kunnen tegenover de daarmee samenhangende problemen

niet afzijdig of passief blijven. Daarvoor zijn onze belangen en onze verantwoordelijkheden eenvoudig te groot. Daarvoor zijn wij te zeer verbonden met anderen die om onze mening vragen en die ook onze inzet van node hebben, en ik denk dan vooral aan onze bondgenoten van het Noordatlantisch Verdrag en onze partners in de Europese Gemeenschap. Daarenboven zijn wij onderdeel van de wereldvolkerengemeenschap, waar ook onze stem wordt gehoord en om onze participatie wordt gevraagd.

Afzijdigheid, stilzwijgen ten aanzien van de grote vraagstukken van vrede en veiligheid, is voor ons land, met onze internationale verbondenheid, een optie die niet bestaat. Weigeren mee te denken en mee te praten over deze grote vraagstukken, die het lot van de wereldgemeenschap raken, zou volstrekt beneden onze

4

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

co

C

;:i:

CD ~ DI ::::I

a.

(7)

Ol C

;:ö:

CD ~ Ol :J 0.

maat zijn. Om het eenvoudig te zeggen: ook indien wij ons niet met de grote wereldproblemen zouden bemoeien, bemoeien die zich wel met ons. Want in de wereld van vandaag hangen de zaken ten nauwste met elkaar samen: over recessie en inflatie kunnen we niet spreken zonder op de achtergrond aan de verhoging van de olieprijzen te denken, die op haar beurt weer veel te maken heeft met de oorlog in het Midden-Oosten. Over monetaire onrust, zwevende wisselkoersen en Eurodollars kunnen we niet spreken zonder op de achtergrond de Amerikaanse betalingstekorten en de oorlog in Vietnam te memoreren. En zo kan men doorgaan. Dit soort samenhangen is een essentieel gegeven van onze tijd.

Dat vrede en veiligheid voorop staan is, meen ik, een

uitgangspunt waarover geen misverstand en, naar ik hoop, ook niet veel verschil van mening zal bestaan.

Nu is het zo, dat de grote vragen van vrede en veiligheid zich niet dagelijks in volle omvang en in al hun scherpte aan ons voordoen.

De problemen presenteren zich meestal in beperktere, minder duidelijke, meer complexe vorm, en dan ontstaat het probleem van de afweging. Want in het buitenlands beleid moeten nu eenmaal vele overwegingen en een verscheidenheid van belangen tot hun recht komen. Onze verwevenheid met de internationale samenleving is zó groot, de betrokkenheid van belanghebbenden en belangstellenden is zó omvangrijk, in binnen- en buitenland, dat bij vrijwel elke beleidsbeslissing waarvoor ik sta, een zeer groot aantal factoren meespeelt. Het wordt dan, zoals gezegd, een kwestie van afwegen, waarbij rekening moet worden gehouden met:

het gewicht van de belangen die op het spel staan;

de mogelijkheden en beperkingen waarmede men is geconfronteerd;

de presentatie en de uitvoerbaarheid.

Bij dit alles komt dan nog de noodzaak van innerlijke samenhang en consistentie van een politiek die - ik herhaal het - voor alles is gericht op het behoud èn de bevordering van vrede en

veiligheid.

Buitenlandse politiek en internationale economische betrekkingen Onder de belangen waarmee rekening moet worden gehouden, nemen de economische uiteraard een bijzondere plaats in. Voor ons land, met zijn omvangrijke buitenlandse handel, zijn

wereldomspannende commerciële vertakkingen, zijn geprononceerde positie op het gebied van vervoer en dienstverlening, kan het niet anders of de economische betrekkingen maken een wezenlijk onderdeel uit van het

buitenlands beleid. Economische belangen hebben voor ons land

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

5

CD c

~.

::::J Ol ::::J 0.

(8)

altijd een belangrijk ingrediënt gevormd van dat beleid, door de gehele geschiedenis heen.

De geprononceerde economische positie van ons land op het internationale vlak brengt, naast voordelen, ook een aanzienlijke kwetsbaarheid met zich mee. Ik ben mij daar zeer wel van bewust.

Zo ook van het feit dat die kwetsbaarheid nog is vergroot door het hoge tempo van verandering in de wereld. Ik denk hierbij aan de opkomst van talrijke nieuwe leden van de volkerengemeenschap die óók hun plaats onder de zon willen innemen. Ik denk tevens aan de verschuivende machtsverhoudingen waarvan met name de olieproducerende landen een opmerkelijke demonstratie hebben gegeven.

In dit verband wil ik ook wijzen op de zich wijzigende inzichten omtrent de manier waarop de economische samenleving in de wereld behoort te worden georganiseerd, uitmondende in het concept van een Nieuwe Internationale Economische Orde.

Gegeven de vele en soms abrupte veranderingen valt het niet te verwonderen dat ook met veel zorg en inspanning opgebouwde economische posities en relaties moeten worden aangepast. Daar komt bij, dat deze veranderingen in het economisch wereldbestel de laatste jaren gepaard gaan met een verzwakking van de spelregels waaraan wij waren gewend. Dit is uiteraard heel duidelijk op het monetaire vlak, maar de veranderingen strekken zich uit over het gehele gebied van de internationale economische betrekkingen. Dat daar voor de Nederlandse ondernemers

problemen uit voortvloeien is duidelijk - problemen die zijn verscherpt door de ernstige teruggang van de conjunctuur. Ik verzeker u dat voor deze moeilijkheden een open oog bestaat bij hen die de verantwoordelijkheid dragen voor het Nederlandse buitenlands beleid - hier in brede zin bedoeld, want ik reken er voor de gelegenheid ook het buitenlands economisch beleid van mijn ambtgenoot Lubbers toe. De veranderingen in de wereld kunnen wij niet tegenhouden, en voorzover zij gericht zijn op het naderbij brengen van een meer rechtvaardige en meer stabiele economische wereldorde, verdienen zij onze actieve steun. Dit betekent echter niet dat de aanpassingsproblemen van het bedrijfsleven ons onbewogen zouden laten.

Als ik zeg dat economische belangen in het beleid een belangrijke plaats innemen, dan denk ik daarbij niet alleen aan de meer directe vormen van exportbevordering, waarbij onze diplomatieke vertegenwoordigingen in het buitenland zoveel mogelijk

behulpzaam zijn. Ik denk ook aan zulke meer algemene activiteiten als het onderhouden van goede bilaterale betrekkingen - hetgeen in bepaalde gevallen, zeker wanneer er plotseling moeilijkheden rijzen, van doorslaggevend belang kan zijn. Ik denk

verd~r

aan ons beleid ten aanzien van de Europese integratie, de samenwerking in organisaties als de OESO, het daarmee verbonden

Internationale Energiebureau (tEA), het GATT, de UNCTAD, het

6

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

al

c

;:::+.

CD ::J

Q)

::J Cl.

(9)

CD c

~.

:!. DI ::J Q.

IMF, de binnenkort in Parijs beginnende Conferentie over energie

en ontwikkelingsproblemen, en vele andere vormen van overleg waar economische problematiek ter sprake komt. De tijd dat men zou kunnen menen dat buitenlandse politiek alleen bestaat uit ondoorzichtige diplomatieke operaties en het sluiten van verdragen, ligt wel zeer ver achter ons. Ik kan u verzekeren dat harde economische problemen een groot gedeelte van de aandacht van het ministerie en van de minister van Buitenlandse Zaken opeisen - of het nu gaat om de internationale handel, de internationale arbeidsverdeling, milieuvraagstukken,

energieproblemen, ontwikkelingssamenwerking, monetaire vraagstukken of verkeersproblemen. En ik voeg daaraan

uitdrukkelijk toe dat dit alles mede geschiedt met het oog op de behartiging en de verdediging van de grote Nederlandse belangen die hierbij op het spel staan.

De afweging van belangen

'Behartiging van Nederlandse belangen' - ik gebruik deze

woorden, wel wetend dat daarmee een zeer complex geheel wordt aangeduid. Want het gaat inderdaad om een aanzienlijke

verscheidenheid van belangen , die moeten worden geëvalueerd en afgewogen. Niet zelden wordt in de publieke discussie daarbij een tegenstelling geconstrueerd tussen politieke en economische belangen, ofwel tussen echte belangenbehartiging en een

moraliserende buitenlandse politiek, waarbij het meer zou gaan om bevrediging van eigen emotionele en psychologische behoeften. Door hen die van simplistische voorstellingen van zaken houden, worden dan vaak de dominee en de koopman ten tonele gevoerd, de zedenmeester en de nuchtere zakenman.

De aldus opgeroepen tegenstelling is in mijn ogen vals en

vruchteloos: het is een tegenstelling die in het door mij gevoerde buitenlandse beleid geen plaats heeft. Ik wil u dat als volgt

toelichten. Het buitenlands beleid moet naar mijn idee uitgaan van twee elementen. Enerzijds is er de objectieve internationale

situatie, die laat zien dat Nederland de plaats inneemt van een relatief klein, relatief kwetsbaar, hooggeïndustrialiseerd land, hecht verankerd in de Westeuropese en Atlantische wereld, sterk afhankelijk van de internationale handel. Anderzijds is er de subjectieve wijze waarop wij, Nederlanders, in alle geledingen en groeperingen, die internationale situatie ervaren, interpreteren en waarderen. Eenvoudig gezegd, zou ik deze twee aspecten kunnen aanduiden als resp. 'buitenkant' en 'binnenkant'. Beide spelen hun rol in de voorbereiding en uitvoering van het buitenlands beleid.

Als twee kanten van één zaak zijn zij onlosmakelijk met elkaar verbonden. De objectieve buitenkant stelt dwingende eisen en legt beperkingen op. Bij de subjectieve binnenkant zijn de zaken iets ingewikkelder. De aan die kant onvermijdelijke emotionaliteit moet

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

7

c CD

;:,:

(l) ::J DI ::J Q.

(10)

een zekere loutering ondergaan door verstandelijke analyse en publieke discussie.

Niet aan elke impuls kan gehoor worden gegeven. Maar toch komt uit die hoek de inspiratie en het eigen karakter van het buitenlands beleid voort. Ik mag er hierbij aan herinneren, dat de subjectieve kant altijd al een grote rol in het Nederlandse buitenlands beleid heeft gespeeld, in die zin dat het normatieve oordeel, in het bijzonder zoals dat vertaald kan worden in een internationale rechtsorde, velen in ons land van oudsher heeft aangesproken. In dit licht moet ook het vraagstuk van de mensenrechten worden gezien, waarvoor de publieke opinie zo'n brede belangstelling aan de dag legt en waarvoor de regering zich actief inzet - té actief volgens sommigen. Ik merk daarbij en passant op dat het bij de jongste begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer niet in de laatste plaats de VVD was die de regering tot groter activiteit op dit gebied aanspoorde.

Normen en waarden zijn uiteraard niet onveranderlijk. Juist de laatste jaren hebben zij in ons land een snelle verandering

ondergaan. Niet alle veranderingen zijn verbeteringen, maar in het algemeen kan men opmerken dat er vooral ten aanzien van

menselijke en maatschappelijke waarden een verscherping is opgetreden in het oordeel van wat toelaatbaar en ontoelaatbaar is.

Zeker is dat ook te constateren ten aanzien van het buitenlands- politieke gebeuren.

Dit verscherpte normbesef is naar mijn mening, over het

algemeen, een goede zaak. Het is een evolutie die in overwegende mate positief te beoordelen valt, omdat die iets te maken heeft met een groeiend bewustzijn van de samenhang van de

wereldgemeenschap en van de nauwe verwevenheid van politieke en economische verschijnselen in de wereld. Dit verscherpte normbesef bestrijkt tegenwoordig, zoals ik reeds aanduidde, een veel ruimer terrein dan wat vroeger onder de internationale rechtsorde werd verstaan. Het heeft nu met name ook betrekking op de handhaving en bevordering van de vrede, de solidariteit met verdrukten, de bescherming van de mensenrechten, de vermindering van sociale en economische onrechtvaardigheden in de wereld. De zorg en bezorgdheid om deze waarden dienen óók in het buitenlands beleid tot uitdrukking te komen. Zij vormen een van de inspiratiebronnen van dat beleid. Dat men zich daarbij niet door ongeremde emoties en door incidentele voorvallen moet laten meeslepen, is iets dat op zijn tijd ook gezegd moet worden.

Maar nu wil ik onderstrepen dat het beleid tekort zou schieten, indien het zich niet mede op de zorg voor deze menselijke en maatschappelijke waarden zou baseren. Want laten we het goed zien: verdediging van mensenrechten, steun aan verdrukten, vermindering van schrijnende onrechtvaardigheden zijn in de wereld van vandaag geen luxe, geen verfraaiingen die men desnoods ook achterwege kan laten. Voortdurende vertrapping van mensenrechten, uitzichtloze toestanden van elementaire onrechtvaardigheid leiden op den duur tot ontladingen van

8

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

CD

C

;:j:

(1) ::::J Dl

:l

c..

-- --- ...

(11)

spanningen, die alle stabiliteit in de wereld kunnen wegvagen.

Waar alles zo met alles samenhangt in de nauw verstrengelde internationale samenleving, gaat het hier om overwegingen van vitaal belang, die in een dynamisch vredes- en veiligheidsbeleid niet kunnen ontbreken.

Laat ik dit illustreren met een paar voorbeelden. Zouden vrede, veiligheid en stabiliteit in het Oostelijk deel van de Middellandse Zee niet beter gediend zijn geweest, indien door gezamenlijke beïnvloeding het kolonelsbewind in Griekenland spoediger tot een einde zou zijn gekomen? Zouden vrede, veiligheid en vreedzame dekolonisatie niet beter gediend zijn geweest, indien door gezamenlijke beïnvloeding de democratie in Portugal eerder en minder abrupt haar kansen zou hebben gekregen? Geldt hetzelfde, mutatis mutandis, niet voor Spanje?

Kunnen wij ons een blijvende stabilisatie en ontspanning in Europa voorstellen, indien we niet op den duur zouden komen tot een vermenselijking van de verhoudingen tussen Oost en West?

Zou de wereldvrede op de lange termijn niet meer worden gediend, indien wij Zuid -Afrika ertoe zouden kunnen brengen de rassenproblematiek alsnog in een richting te sturen die meer ' uitzicht biedt op een oplossing?

Tenslotte, vereisen de wereldvrede en de overlevingskansen van de menselijke samenleving niet dat de extreme en nog steeds groeiende verschillen tussen arm en rijk in de wereld worden verminderd en dat daarbij de publieke opinie wordt geactiveerd?

Over de praktische uitwerking van een en ander kan men van mening verschillen. Over de antwoorden ten principale op de door mij opgeworpen vragen is meningsverschil, meen ik, nauwelijks mogelijk.

Hoe deze uitdagingen moeten worden beantwoord, is een kwestie van zorgvuldige overweging, van geval tot geval. Een enkele maal kan een openlijk waarde-oordeel of een andere opvallende

methode het meest aangewezen zijn. Veelal zullen de minder spectaculaire methoden van diplomatie, onderhandeling en overreding -achter-de-schermen de voorkeur verdienen. Waar het om gaat, is dat voor elk geval de meest passende, de meest effectieve uitdrukking wordt gevonden. Ook het openlijke protest moet zo gezien worden. Het kan niet alléén zijn het lucht geven aan gevoelens en overtuigingen, hoe diepgeworteld ook, maar het moet in zinvolle relatie staan tot de doeleinden van het

buitenlands beleid. Het uitgesproken waardeoordeel, het protest, het appel aan de publieke opinie, kortom het subjectieve element in de buitenlandse politiek, is een legitiem instrument van beleid, maar vraagt wel om een zorgvuldige afweging van effecten en risico's - waaronder ook economische risico's. Het moet een instrument zijn , niet een doel op zichzelf.

Voor hen die de buitenlandse politiek nog grotendeels in termen

socialisme en democratie. nummer 1. januari 1976 9

(IJ

;:;: C CD ~ DJ

~ Q.

(12)

van traditionele diplomatie bezien, is de hier geschetste visie wellicht onwennig. Zij vrezen dat de weerslag van nationale eigenaardigheden een schadelijke uitwerking in het buitenland zal hebben, en zij waarschuwen dat Nederland geen eiland is.

Inderdaad, Nederland is geen eiland. Evenmin is het buitenlands- politieke bedrijf (als ik het zo mag noemen) een eiland. En ik voeg daaraan toe dat het bedrijfsleven zich zeker ook niet op een eiland bevindt. De wens de eigen zaken in rustig isolement te kunnen afwikkelen, ongestoord door andere invloedssferen, is irreëel en miskent het feit dat oude grenzen hun betekenis hebben verloren en dat zowel economische als politieke realiteiten zich in nieuwe gedaanten en in nieuwe dimensies voordoen.

Ik besef zeer wel dat een aantal van die nieuwe ontwikkelingen door u, met name in uw internationale contacten en activiteiten, als verwarrend en storend worden ervaren. En u zult zich afvragen hoe de economische belangenbehartiging zich nu verhoudt tot deze internationale veranderingen en vernieuwingen.

Als antwoord daarop zijn geen algemene regels te geven, want ieder geval moet op eigen merites worden bezien: ieder geval heeft zijn eigen mogelijkheden en beperkingen. Wat ik wel kan doen, is proberen u inzicht te verschaffen in het soort

overwegingen die bij het maken van een beleidskeuze een rol spelen. Het gaat daarbij om algemene uitgangspunten, die op elk afzonderlijk geval moeten worden toegepast. Ik wil niet verhelen dat het niet altijd gemakkelijk is tot een optimale beleidskeuze te komen. Niet alleen zijn de uitgangspunten nogal uiteenlopend, ook zijn er vaak factoren die men niet of niet volledig in de hand heeft.

Uitgangspunten

Mijn eerste uitgangspunt is dat ons land bij het bereiken van doeleinden van het buitenlands beleid in de overgrote

meerderheid der gevallen is aangewezen op de samenwerking met andere staten. De medewerking van andere staten is in vele gevallen bepalend voor de mogelijkheden van actie die men heeft.

Dit geldt trouwens niet alleen voor ons land, maar ook voor aanzienlijk grotere staten. Waar een kritische houding is aangewezen ten aanzien van bepaalde internationale

vraagstukken, kan daaraan het beste uitdrukking worden gegeven samen met anderen en, zo mogelijk, op basis van

gemeenschappelijke normen. In dit verband moet ik wel in het bijzonder noemen de Europese Politieke Samenwerking, die in de loop der jaren steeds intensiever is geworden. Het lijdt geen twijfel dat het continue proces van consultatie en harmonisatie van de negen Europese landen in dit zogeheten EPS-kader zeer

nuttig is en de effectiviteit van het buitenlands beleid, wanneer wij tenminste tot een gemeenschappelijk optreden komen, aanzienlijk

10

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

(13)

verhoogt. Dit geldt ook voor die gevallen waarin het beleid tot uitdrukking moet komen in het kenbaar maken van een zeker oordeel of zelfs van een veroordeling.

Als voorbeeld moge ik noemen de tijdelijke terugroeping door vrijwel alle Westeuropese landen van hun ambassadeurs uit Spanje.

Met andere woorden, de subjectieve kant van het buitenlands beleid kan het best en het meest effectief tot uitdrukking worden gebracht in groter internationaal verband, wanneer men zich ook geruggesteund weet door landen met verwante opvattingen. De risico's zullen in dat geval ook beter zijn gespreid.

Maar dit kan niet betekenen dat wij, wanneer de situatie zich daartoe leent, niet het voortouw zouden mogen nemen, teneinde een gezamenlijke actie op gang te brengen. Wij behoeven niet passief af te wachten tot anderen in het geweer komen. De Nederlandse positie - en ik mag ook toevoegen: traditie - bijvoorbeeld op het terrein van de mensenrechten is zodanig dat een initiatiefnemende rol ons zeer wel past en soms ook van ons wordt verwacht.

Mijn tweede uitgangspunt is dat wij ons moeten hoeden voor een optreden naar buiten dat door het buitenland als stereotiep wordt ervaren - en daarom aan effectiviteit inboet. Er ontstaat

gemakkelijk een generaliserende beeldvorming, waarbij de

buitenstaander de afzonderlijke beleidshandelingen niet meer van elkaar onderscheidt.

Met dit verschijnsel moet wel degelijk rekening worden gehouden.

Het is een factor die tot voorzichtigheid maant. Want ik ben ervan overtuigd, dat in het beeld dat Nederland in het buitenland oproept, de factor 'goodwill' dient te overheersen. Ook waar wij kritiek uitoefenen, dient het constructieve doel van die kritiek voorop te staan.

Ook bij dit tweede uitgangspunt van behoedzaamheid moet ik echter een tegenmelodie laten doorklinken. Het beeld van Nederland mag niet en kan niet kleurloos zijn. Het zal moeten aansluiten bij de nationale werkelijkheid die op het ogenblik verre van kleurloos is. Het eigene, het karakteristieke van de

Nederlandse visie zal op herkenbare wijze, binnen de grenzen die hier zijn aangegeven, voor het voetlicht moeten komen.

Mijn derde uitgangspunt is dat wij, waar het gaat om de mensenrechten, aan de effectiviteit van ons optreden schade zouden doen, indien wij daarbij blijk zouden geven van

eenzijdigheid of vooringenomenheid. Waar het mensenrechten betreft, gaat het per definitie om een zaak van universele

betekenis en schending van die rechten is verwerpelijk, waar die ook plaatsvindt en uit naam van welk regiem dan ook.

Maar tegelijkertijd dienen wij onze inspanningen niet nodeloos te versnipperen. De beperktheid van de mogelijkheden dwingt niet

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

'1

c tIJ

~.

ä) ::s

::J

a.

(14)

tot een vooropgezette selectie, maar tot praktische begrenzingen.

Men kan niet tezelfdertijd overal op de bres staan. Of, om een recente uitspraak van voorzitter Mao tegen mijn Amerikaanse ambtgenoot te citeren: men moet niet proberen met tien vingers tien vlooien tegelijk te vangen.

Mijn vierde uitgangspunt, tenslotte, is dat vele landen ter wereld nog uitgaan van een strikte scheiding tussen hun binnenlandse politiek en hun relaties met andere landen. Voor overschrijding van die grens kunnen zij zeer gevoelig zijn. In het geval van landen die nog maar kort geleden onafhankelijk zijn geworden en zich nog volop in een proces van natievorming bevinden, dient daarvoor begrip te worden opgebracht. Wijzelf zijn langzamerhand geneigd die grens wat minder rigoureus te beschouwen. Het blijft echter een feit dat anderen heftig kunnen reageren op alles wat zij als ongeoorloofde inmenging in binnenlandse aangelegenheden beschouwen. Het is eenvoudig een factor waarmee men rekening heeft te houden - een factor die wederom maant tot

voorzichtigheid.

Ik geloof evenwel dat op den duur de trend in een andere richting zal gaan. De geleidelijke vervaging van nationale scheidslijnen, de steeds duidelijker wordende onderlinge afhankelijkheid in de wereld, de geweldige ontplooiing van de communicatiemedia, de mate waarin buitenlands beleid inzet is van binnenlandse

discussie - dit alles wijst in een richting waarin het leveren van kritisch commentaar, en ook het ontvangen van kritisch

commentaar, als een normale zaak zal worden beschouwd. Zover zijn we in de wereld, waar nationale souvereiniteit vaak

angstvallig wordt verdedigd, echter nog niet.

Samenvatting eerste deel

Tot zover de overwegingen en uitgangspunten die gebezigd worden bij de afweging van belangen en risico's en het maken van beleidskeuzen. Ik hoop u duidelijk gemaakt te hebben dat aan die afweging meer vastzit dan een naast elkaar stellen van een concreet exportbelang en ondoorzichtige politieke of diplomatieke manoeuvres. Ik zei u reeds dat ik het stellen van het probleem in deze simplistische vorm niet vruchtbaar acht. Er zit veel meer aan vast. Het gaat om de totaliteit van de doeleinden van de

buitenlandse politiek en om de gehele scala van mogelijke instrumenten. Met andere woorden, de belangenafweging is noodzakelijkerwijs een veel gecompliceerder en genuanceerder proces dan op het eerste gezicht lijkt. Dat zorgvuldigheid in de afweging - ook bij de bepaling van economische risico's - een eerste vereiste is, staat buiten kijf.

Ik heb deze materie voor u zo uitvoerig uiteengezet, niet alleen omdat deze materie op zichze1f belangrijk is, maar ook omdat zij

12

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

(15)

o

••

)

!. J

,

l.

relevant is voor een juiste verstandhouding tussen overheid en bedrijfsleven.

Aan die verstandhouding lijkt op het ogenblik wel het een en ander te ontbreken. Dit laatste is niet een zaak ten aanzien

waarvan ik mij tot het doen van uitspraken geroepen voel. Maar ik wil wel opmerken dat aan rustige, afgewogen uiteenzettingen over de ingewikkelde en veelzijdige problematiek méér behoefte

bestaat dan aan haastig geconcipieerde uitingen van ongenoegen en aan ongefundeerde beschuldigingen dat Nederlandse belangen worden geschaad. Degenen die zó te werk gaan, bewijzen noch het bedrijfsleven noch de Nederlandse samenleving als geheel een dienst.

Ik hoop in elk geval dat mijn uiteenzetting aan heeft getoond hoezeer de economische belangen meetellen en hoezeer de beschuldigingen van schade, op zichzelf reeds ongegrond, mank gaan aan algemene analyse en kennis van zaken.

Tweede gedeelte: de EEG en de wereld

Ik zou deze algemene bespiegelingen over de aard van het

buitenlandse beleid en over de verschillende belangenafwegingen die daarbij moeten plaatsvinden thans willen afsluiten. Maar, zoals ik u in het begin al zei, ik wil het niet alleen bij deze

theoretische verhandeling laten. In de korte tijd die mij rest, zou ik daarom nog wat nader, en in meer concrete termen, willen ingaan op een van de belangrijkste factoren waarmee ik in het

buitenlands beleid te maken heb: de Europese samenwerking.

Zoals velen van u uit eigen ervaring bekend zal zijn, is het Europese kader, met name op economisch terrein, in hoge mate bepalend voor onze internationale betrekkingen - óók met landen buiten Europa.

In een voordracht die ik verleden week in Brussel over de Europese integratie hield, heb ik opgemerkt, dat op het interne vlak de EEG de laatste jaren een hele reeks van tegenslagen heeft laten zien - ik noem alleen maar de monetaire eenwording, de energiepolitiek en het milieubeleid. Daarentegen hebben zich recentelijk op het externe vlak een aantal weliswaar bescheiden maar toch positieve ontwikkelingen voorgedaan. Hierbij is

bijvoorbeeld te denken aan de Lomé-conventie, de Euro-Arabische dialoog en de constructieve rol die de EEG heeft gespeeld tijdens de recente Zevende Speciale Zitting van de Algemene Vergadering der Verenigde Naties. Ik kan hierbij ook nog noemen de

succesvolle coördinatie van de Negen bij de voorbereiding voor en tijdens het verloop van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa. Dit zijn allemaal hoopgevende

ontwikkelingen, die de Europese Gemeenschap tonen in een wat dynamischer licht - al moet ik er bij zeggen dat deze externe successen de interne malaise van de Europese eenwording niet

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

13

lIJ c

;+.

CD :::l Ol ::l 0..

(16)

hebben opgeheven, hoogstens enigszins gemaskeerd.

In welk perspectief dienen wij nu, vanuit Nederlands gezichtspunt, deze externe ontwikkelingen te plaatsen en te beoordelen?

Aanvankelijk heeft Nederland het buitenlands optreden van de Gemeenschap vooral getoetst aan het criterium van de openheid.

Dat was in de tijd dat de toetreding van het Verenigd Koninkrijk nog een bitter strijdpunt was, en wij soms bevreesd waren voor protectionistische neigingen die zich in de gemeenschappelijke handelspolitiek en in het gemeenschappelijk landbouwbeleid manifesteerden. Dit criterium van openheid was, meen ik, juist en doeltreffend geformuleerd en is trouwens nog altijd relevant. Maar wanneer ik nu naar de Gemeenschap zie, dan geloof ik dat toch een ruimere visie en bredere criteria van beoordeling geboden zijn.

Ik grijp daarmee terug op wat ik in de aanvang van deze

voordracht gezegd heb over het buitenlands beleid als in de eerste plaats gericht zijnde op de bevordering van vrede en veiligheid door het naderbij brengen van meer stabiele, meer rechtvaardige verhoudingen. Wij zijn ons scherper bewust geworden van de noodzaak om deze tot stand te brengen nu de laatste jaren de aandacht zo is komen te vallen op wat ik gemakshalve maar noem de problematiek van de Club van Rome en de Noord-Zuid-

verhouding.

Interdependentie

Men kan over deze zaken nauwelijks spreken zonder het woord 'interdependentie' in de mond te nemen. Interdependentie, wederzijdse afhankelijkheid, is inderdaad een feit - een complex van feiten - waarmee wij steeds meer geconfronteerd worden. De oliecrisis, de al of niet acute grondstoffenschaarste, de problemen van werkloosheid en inflatie, de grote vraagstukken van de

voedselvoorziening, de bevolkingsgroei en het milieu - op elk van deze terreinen én onderling wordt de interdependentie ons vrijwel dagelijks gedemonstreerd. Op het wellicht wat meer klassieke terrein van de veiligheidspolitiek was de onderlinge

afhankelijkheid, in het bijzonder van de westerse wereld, trouwens reeds lang een duidelijk gegeven. Dit werd wel

uitgedrukt in de formule: de veiligheid is ondeelbaar, en dat geldt ongetwijfeld nog steeds.

Interdependentie is een 'fact of life', zeker voor Europa. Maar is zij ook meer dan dat? Kan zij ook een recept opleveren voor

vreedzame internationale samenleving? Ik geloof dat het dat inderdaad kan, maar dan wel op voorwaarde dat de wederzijdse afhankelijkheid ook echt wederzijds is. Want het is evident dat een sterk eenzijdige afhankelijkheidsrelatie licht tot frustraties èn conflicten leidt. Met andere woorden, hoe evenwichtiger, hoe symmetrischer de afhankelijkheidsrelaties ten opzichte van elkaar,

14

socialisme en democratie. nummer 1. januari 1976

(17)

J

.-

)

J l

1 1.

hoe steviger het fundament is voor een blijvende samenwerking.

Hoe gemakkelijker het ook zal zijn om te komen tot een

structurering, een regeling, een beheer van die relaties, die voor alle betrokken partijen aanvaardbaar is en die, juist omdat kosten en baten meer gelijkelijk verdeeld zijn, een bindend karakter kan krijgen. Welke de aard van de interdependentie tussen landen ook moge zijn, men ontkomt niet aan de noodzaak van beheer. Op hoger of lager niveau, meer of minder intensief, er zal een 'management of interdependence' moeten zijn, om een in dit verband veel gehoorde Engelse term te gebruiken. Zo'n

beheersstructuur zal, als raamwerk van stabiliteit, ook ten goede komen aan de internationale handel.

De EEG en de interdependentie

Wat betekent dit nu voor het externe beleid van de EEG?

De EEG zou, geloof ik, een strategie van de interdependentie in haar vaandel moeten schrijven. Vanuit dit perspectief wil ik de EEG vooral zien als een instrument van ordening - zowel op het regionaal-Europese als op het mondiale vlak. Hierin ligt, meen ik, de wezenlijke internationale bijdrage die de Europese

Gemeenschap in de komende jaren kan leveren. Wanneer ik hier over ordening spreek, dan bedoel ik daarmee uiteraard niet een volledig uitgewerkt en doortimmerd systeem van gedragsregels en besluitvorming waaraan het economisch proces volledig ondergeschikt zou zijn gemaakt. Zoiets, indien het al wenselijk zou zijn, zou de aanwezigheid van krachtige beslissingscentra

noodzakelijk maken, die op internationaal niveau voorlopig ondenkbaar zijn. Wat mij wel voor ogen staat, zijn minder

vérgaande institutionele voorzieningen op deelterreinen die het in hun totaliteit mogelijk maken om, waar gewenst, een greep te krijgen op de soms wel zeer instabiele en ondoorzichtige

internationale economische processen en om veranderingen aan te brengen in onrechtvaardige verhoudingen. Een dergelijk ordenend ingrijpen vindt op nationaal niveau allang plaats en moge wat betreft reikwijdte en intensiteit omstreden zijn, maar niet in principe. Wil een toezicht op het economisch gebeuren ook internationaal mogelijk zijn, dan zijn internationale

beheersorganen en beheersinstrumenten vereist, die al naar gelang de probleemgebieden waarop zij zijn gericht, zullen verschillen naar gewicht en mate van verbindendheid. In hun totaliteit moeten zij echter de mogelijkheid bieden om de veranderingen in de internationale economische structuren effectief te reguleren.

Een dergelijk gezamenlijk internationaal beheer van wereldwijde processen en relaties - en dat geldt niet alleen voor het

economisch terrein, maar bijvoorbeeld ook voor het milieu - kan niet anders dan een langzaam proces zijn, met hindernissen en

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

15

(18)

tegenslagen. Het is echter buiten kijf dat meer regulering, meer bestuur, en meer doorzichtigheid nodig zijn om de globale economische huishouding op verantwoorde wijze te doen functioneren.

Naarmate de wereldsamenleving zich meer van haar onderlinge afhankelijkheid en samenhang bewust wordt, wordt de behoefte aan beheer, aan 'management' van deze samenhang duidelijker en wordt ook de behoefte aan vooruitzien, aan anticiperen op wereldwijde ontwikkelingen steeds meer evident. Dit alles vereist internationaal overleg en internationale besluitvorming en het is bij de opbouw van deze overleg- en beslissingsstructuren dat de Europese Gemeenschap een belangrijke rol kan spelen.

Wat betekent dit nu, meer concreet, voor de EEG? In de eerste plaats zou dit inhouden de erkenning dat introvertie,

zelfgenoegzaamheid, autarkie geen reële optie is voor de

Gemeenschap. Het zich afsluiten van de buitenwereld, de poging zich zo onafhankelijk mogelijk te maken zou voor West-Europa niet alleen praktisch ondoenlijk en uiterst kostbaar zijn, maar ook verwerpelijk omdat dit tot scherpe internationale tegenstellingen zou leiden en grote veiligheidsrisico's zou inhouden.

In de tweede plaats moet de Gemeenschap zich inspannen om de bestaande banden van wederzijdse afhankelijkheid nauwer aan te halen, waarbij ik vooral denk aan al datgene wat ons verbindt met de gehele Westerse wereld. Een groot gedeelte van deze banden heeft reeds vorm gekregen, maar er is hier zeker ruimte voor verdere intensivering en verdieping van de betrekkingen. Het overleg in de OESO en in het Internationaal Energie Bureau, en de multilaterale onderhandelingen in het GATT over tarieven en andere handelsbarrières bieden daar in ruime mate gelegenheid voor. Ook het overleg tussen de EEG, de VS, Canada en Japan over de grote problemen van recessie, werkloosheid en inflatie dient met kracht te worden gevoerd, want één ding is zeker:

alleen zal geen onzer deze moeilijkheden kunnen overwinnen. De gezamenlijke inspanning van alle genoemde landen is daarvoor nodig, waarbij ik overigens wil opmerken dat het terzake te voeren overleg qua samenstelling minder willekeurig zou dienen te zijn dan twee weken geleden het geval was in Rambouillet.

Verdieping van de samenwerking tussen de westelijke industrielanden en Japan moeten wij echter wel zien in functioneel verband met de verhouding tot de derde wereld, waarin eveneens nieuwe en naar mijn mening hoognodige ontwikkelingen gaande zijn. Ook daar wordt gezocht naar nieuwe structuren en met name naar meer evenwichtige grondslagen voor het economisch verkeer. De bestaande afhankelijkheden worden van die zijde - en met recht lijkt mij - als zeer weinig symmetrisch gekenschetst. Men poogt daarin veranäering te brengen en kan dat ook met meer hoop op succes doen, nu de onderhandelingspositie is versterkt als gevolg van

16

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

(19)

[D

c:

~.

:::s

Dl :::s

c.

machtsverschuivingen en groeiende onderlinge solidariteit die een goed gecoördineerd, gezamenlijk optreden mogelijk maakt.

Ik geloof dat wij er goed aan doen, en dat de Europese

Gemeenschap er goed aan zou doen, op deze uitdagingen positief en constructief te reageren. De derde wereld kan niet langer de sluitpost zijn van het economisch wereldbestel. Ook hier moeten, als grondslag voor blijvende samenwerking, verhoudingen van evenwichtige, zo symmetrisch mogelijke interdependentie worden opgebouwd, want alleen als men wederzijds vergelijkbare

belangen heeft bij elkaars welzijn, kunnen wij hopen de grote verschuivingen die gaande zijn, in vreedzame banen te leiden en de grote problemen waar de gehele wereldgemeenschap voor staat, dichter bij een oplossing te brengen. In dit licht zie ik ook de besprekingen op de a.s. Parijse Conferentie tussen, ruw gezegd, geïndustrialiseerde en ontwikkelingslanden en, meer algemeen, de Noord-Zuiddialoog over de geleidelijke verwezenlijking van wat genoemd wordt de Nieuwe Internationale Economische Orde - een ongetwijfeld ambitieuze onderneming voor het welslagen waarvan de medewerking en inzet van de EEG onontbeerlijk is.

Het gaat hier om herstructureringsprocessen waarmee geruime tijd zal zijn gemoeid. Politieke meningsverschillen, onverstandige manoeuvres van deze of gene zijde en, uiteraard, de

ongewisheden van de economische conjunctuur kunnen daarbij tijdelijk roet in het eten gooien. Maar op de lange duur - en, met het oog op de reële nood in de ontwikkelingslanden, hopelijk op niet al te lange duur - zal de wereldeconomie toch worden gekenmerkt door een grotere mate van beheer en bestuur. Wij behoeven daarvoor niet bevreesd te zijn zolang het gaat om een betere, hechtere fundering van de wederzijdse afhankelijkheden.

Slot

Ik heb het u en mijzelf vanmiddag niet gemakkelijk gemaakt, noch wat betreft de besproken problemen, noch wellicht wat betreft de perspectieven die ik heb geschetst. Ik heb dit echter met

vrijmoedigheid en zonder schroom gedaan, in de wetenschap dat openhartige uiteenzettingen meer bijdragen tot de goede

verstandhoudingen dan vage verhalen waar de angel aan

onttrokken is. Wij werken vanuit verschillende invalshoeken, maar wij hebben hetzelfde doel voor ogen: het opbouwen van een voor ons land zo gunstig mogelijke toekomst, temidden van stabiele wereldverhoudingen. U moet daarbij ongetwijfeld vaak kijken over de grenzen van uw bedrijven en over de grenzen van ons land heen, zoals ook ik verder moet kijken, over de grenzen van de onmiddellijke internationale politiek heen. Dat voor de toekomst van ons land niet alleen goede internationale verhoudingen van belang zijn, maar ook een krachtig en produktief economisch bestel, daarvan ben ik ten volle overtuigd. Een doeltreffende,

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

17

[D

c:

;:j:

CD :::s

Dl :J C.

(20)

constructieve buitenlandse politiek behoeft ook de steun van een

gezonde economie. Beide zijn - om dat woord nog eens te gebruiken - interdependent.

En tenslotte: de interdependentie is zeker niet alleen een zaak van regeringen en internationale organisaties, het is ook een zaak van economische en maatschappelijke krachten: van die economische en maatschappelijke werkelijkheid waarvan u vertegenwoordigers bent.

18

socialisme en democratie. nummer 1. januari 1976

Q

ë

(21)

o c ei

::l

ë 15

leendert Jonker

Socialisme, verstedelijking, bestuur

In de brochure 'Socialisme tussen nu en morgen', die als basis dient voor de discussies in de partij over een vernieuwing van het beginsel program wordt geen aandacht besteed aan de ruimtelijke ordening. Ik vind dat een ernstig gemis. Problemen als

verstedelijking, vervoersvraagstukken, landinrichting enz. zijn immers van onmiddellijk belang voor het welzijn. De manier waarop we onze ruimte beheren is een van de belangrijkste randvoorwaarden voor de ontplooiingsmogelijkheden van de mens.

Ons land is sterk verstedelijkt. Over wat die constatering betekent voor ons welzijn wordt in toenemende mate gefilosofeerd;

meestal door sociologen en planologen. Naar mijn oordeel is het noodzakelijk te proberen - zeker als we bezig zijn met een nieuw beginselprogram - dergelijke gedachten te integreren in een socialistisch maatschappijbeeld. De vragen die mij in het volgende bezighouden zijn:

Hoe functioneert het individu in de stad?

Welk verstedelijkingspatroon is verkieselijk voor een optimalisering van ontplooiingskansen?

Wat is de relatie tussen de ordeningsproblematiek en het bestuur?

Daarbij wordt eerst enige aandacht besteed aan wat het

democratisch socialisme gezegd heeft en te zeggen heeft over de rol van de enkeling in de samenleving.

Voor een deel zijn deze beschouwingen het resultaat van een discussie die in de PvdA-fractie van de Staten van Zuid-Holland gevoerd is over een plandoelennota voor een nieuw streekplan voor de regio's Westland, Den Haag, Leiden, bollenstreek, tezamen aangeduid als Zuid-Holland West.

Socialisme tussen individu en collectiviteit

In de ontwikkeling van het socialisme heeft de aandacht voor individuele ontplooiing van de mens niet steeds centraal gestaan.

Hoewel Marx in bijvoorbeeld zijn Kritik zur Hegelschen Rechtsfilosofie de vervreemding van de mens door de arbeidsdeling en de godsdienst als belemmeringen tot een volwaardige menswording kenschetst, is vooral in de

georganiseerde arbeidersbeweging der tweede Internationale de

socialisme en democratie. nummer 1. januari 1976

19

(22)

nadruk steeds op de collectieve emancipatie der verdrukte klassen

gelegd.' De talrijke theoretische discussies in het begin van deze eeuw tussen Eduard Bernstein, Rosa Luxemburg, Karl Kautsky, Anton Pannekoek e.a. gingen eerder over strategie en tactiek van de georganiseerde beweging, over de waardering van nieuwe ontwikkelingen in het kapitalisme (imperialisme en

monopoliekapitaal) dan over het mensbeeld dat veelal als een soort impliciete vooronderstelling werd bekend geacht.

2

Toch kan men uit bijvoorbeeld de brieven die Rosa Luxemburg vanuit haar gevangenschap tijdens de Eerste Wereldoorlog schreef, wel opmaken dat ook onder socialistische partijgangers de menselijke waardigheid en de ontplooiing daarvan belangrijk werd

gevonden.

3

In ons eigen land werden tussen de beide wereldoorlogen pogingen gedaan om door middel van het scheppen van een soort socialistische subcultuur de onderdrukte klassen het perspectief op een eigen identiteit te bieden.

4

In de bouw was de Amsterdamse school een voorbeeld van een poging herkenbare volkswoningbouw te plegen.

Een stelselmatige analyse van de gevolgen van de structuur van de hedendaagse samenleving op de mens en vooral de politieke consequenties die daaraan zouden moeten worden verbonden, is mij van enige actieve sociaal-democraat niet bekend. De

geschriften van Banning over het personalistisch socialisme dragen een daarvoor te theoretisch filosofisch karakter.

5

Ook in de zojuist afgesloten serie WBS-studies komt dit vraagstuk slechts terzijde ter sprake.

lets dergelijks kan men wel aantreffen bij Erich Fromm, die de ontwikkeling van het individualisme in onze westerse cultuur in een historisch perspectief plaatst.

6

Renaissance, reformatie en kapitalisme zijn volgens zijn gedachtengang achtereenvolgens de revolutionaire ontwikkelingen geweest, die de eigen identiteit van de individuele mens steeds meer ruimte gaven. Het individu heeft, vergeleken met de middeleeuwen, minder met traditionele

voorschriften, rituelen en vastliggende sociale verhoudingen te maken; hij is daar vrij van geworden. De keerzijde die Fromm onderscheidt, bestaat hierin dat deze 'passieve' vrijheid niet steeds

- of liever bijna nooit - samengaat met het actief benutten van die vrijheid. De eenzaamheid en de angst, die deze onmacht om vrijheid te verwerven in het persoonlijke leven tengevolge heeft, wijt hij aan de economische onderworpenheid in de

kapitalistische produktiewijze, die tot steeds sterkere schaalvergroting en arbeidsdeling leidt en daarmede de vervreemding steeds sterker doet zijn.

Deze last kan niet bij voortduring in het volle bewustzijn gedragen worden zonder dat men gek wordt; de mens vlucht voor de vrijheid. In autoritair geregeerde landen is onderwerping aan een leider de escape; in de democratie conformeert de mens zich aan 'normatief' gedrag, de trend. De voornaamste oplossing van dit

20

socialisme en democratie. nummer 1. januari 1976

c

C1I CO

:l IJl

!!

"tl

..,

CO

o .,

Ol

3

(23)

tIJ en cc

:::J en ~

"'0

..,

CC

o ...,

Ol

3

dilemma die Fromm aandraagt, bestaat in het dienstbaar maken

van de produktiemiddelen aan het menselijk geluk.

'Alleen als de mens de maatschappij beheerst en de economische machinerie ondergeschikt maakt aan het doel van menselijk geluk, en alleen als hij actief deelneemt in het sociaal proces, kan hij overwinnen wat hem nu tot wanhoop brengt - zijn alleen staan en zijn gevoel van machteloosheid.'

Op het eerste gezicht misschien geen spectaculaire oplossing, maar toch is hij sinds Marx een van de eersten, die de

vervreemding van het individu met onder meer de

produktiemethode in verband brengt. Zijn credo gaat ook verder dan wat bijvoorbeeld de vakcentrales naar aanleiding van de Rijksbegroting voor het jaar 1976 - en eerder in nota's over arbeidsvoorwaarden - stellen: het onder sterkere

overheidscontrole brengen van investeringsbeslissingen.

Sinds het verschijnen van deze stellingname van Fromm in 1942 is er in de kringen van enerzijds de humanistische psychologie en anderzijds bij actiegroepen zoals Provo (RoeI van Duyn, Constant Nieuwenhuys) steeds meer aandacht gekomen voor zelfrealisatie van de mens. Deze aandacht heeft echter nog maar nauwelijks vertaling gevonden in politieke termen. Weliswaar wordt er door allerlei politieke groeperingen - en de PvdA loopt daarbij echt niet voorop - gereageerd op de signalen uit het veld van de actiegroepen, maar dan wel steeds incidenteel. Het eerste teken dat men binnen onze partij aan een herbezinning toe is op de positie van de enkeling in de toenemende schaalvergroting en arbeidsdeling vinden we in de discussienota 'Socialisme tussen nu en morgen'. In hoofdstuk IX wordt dit vraagstuk gekarakteriseerd met:

'Het gaat hierbij misschien wel om het belangrijkste, diepst ingrijpende debat van deze tijd, omdat vrijwel alle vraagstukken waarvoor we ons gesteld zien hier op de een of andere manier mee te maken hebben.'

Daarom is het jammer dat in diezelfde discussienota het schaalprobleem in de ruimtelijke ordening zo onder de oppervlakte blijft. Voor een deel hangt de mogelijkheid tot concentratie in de produktiesector en tot centralisatie in het bestuur immers onmiddellijk samen met vergroting van mobiliteitsmogelijkheden en een grootschalig

nede rzetti ngenpatroo n.

Verstedelijking

Tegen de achtergrond van het bovenstaande wil ik in het volgende enige opmerkingen maken over de verstedelijking.

De RPD heeft zeer recent een studierapport doen verschijnen, waarin (blz. 32) onze huidige wooncultuur (trend scenario) wordt

socialisme en democratie. nummer 1. januari 1976

21

CD

en cc

:::J en ~

"'0

..., cc o ...,

Ol

3

(24)

gekarakteriseerd als 'gekenmerkt door een sterke individualisering

en een groot ruimtebeslag' (dat wil zeggen een lage netto-

woningdichtheid).7 In die lijn ligt ook de grote belangstelling voor het eengezinshuis en de sterke drang naar het wonen in kleine kernen met een overzichtelijke schaal en een betrekkelijke woonrust. Als onderstroom wordt een herwaardering van het stedelijk wohen onderkend.

Daarnaast worden drie alternatieve ontwikkelingsmodellen gesuggereerd:

De eerste is een 'milieu-vriendelijke', gericht op energiebesparing, bescherming van natuur en milieu, beperking van de mobiliteit en selectieve economische groei. Dat betekent: minder auto's, minder wegen, meer fietsen. Dat brengt verder met zich mee:

concentratie van wonen en werk, waardoor steden en dorpen tamelijk onafhankelijk van elkaar kunnen worden.

Het tweede model wil zoveel mogelijk rekening houden met de woonwensen van de bevolking. Daaruit volgt dat er nog geen einde komt aan de suburbanisatie van het platteland en het helemaal niet meer mogelijk is het Groene Hart van Holland open te houden. Gevolg zou verder zijn dat de wegenbouw doorgaat, terwijl men tegelijkertijd het openbaar vervoer zoveel mogelijk op wil peppen.

In het derde model, waarbij het accent ligt op de betekenis van de stad, krijgt men een situatie te zien van wonen in 'dichte pakking'.

Allerlei functies van de grote steden zouden moeten worden hersteld, verbindingen zouden moeten worden verbeterd . Het eigenaardige is dat de mensen van de RPD evenals de opstellers van de plandoelennota voor het streekplan voor Zuid- Holland West een relatie leggen tussen individualisering en nederzettingenpatroon die mijns inziens nogal dubieus zo niet tegenstrijdig is.

8

Enerzijds wordt het streven naar suburbanisatie als een uiting van individualisering gezien, terwijl men anderzijds het versterken van het stedelijk milieu als een. versterking van de ontplooiingsmogelijkheden voor het individu ziet. Je zou de maatschappelijke ontwikkeling en de ontwikkeling van de

subjectieve woonwensen van de verschillende bevolkingsgroepen ook anders kunnen interpreteren.

Juist de vlucht uit de stad, met haar massiviteit, waar de individuele mens zijn identiteit dreigt te verliezen is symptoom van de behoefte aan overzichtelijk sociale structuren, uiting van de mens als maatschappelijk wezen. Dat de gesuburbaniseerde stedeling wat deze verwachting betreft vervolgens niet zelden bedrogen uitkomt, kan de nostalgie van de laatste jaren naar een vervlogen vorm van stedelijk wonen verklaren. De geleidelijk op gang komende terugkeer naar de stad is de trek naar oude centra,

niet naar de buitenwijken. In de Jordaan wordt eigenlijk hetzelfde gezocht als wat men in Pijnacker of Voorhout zoekt: de kleine overzichtelijke gemeenschap, waar men zich geborgen voelt. De

22

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

a

(I)

co

::J

(/l (1)

"0

.,

co

o .,

Ol

3

(25)

DJ

(I)

co

::J In ~

"0

.,

CO

o ..,

Q)

3

oude stadswijken van vóór of het begin van de industriële

revolutie zijn nog niet het slachtoffer van de systematische functiescheiding die we sinds Bauhaus in de stedebouw kennen.

Uit dit betoog blijkt wel dat scenario 1 van de nota van de RPO mij het meeste aanspreekt, maar tevens dat de sociaal-culturele

karakteristiek die op blz. 49 e.v. van het studierapport wordt gegeven, mij sterk gechargeerd voorkomt.

'De sociale structuur zal gekenmerkt worden door persoonlijke, directe relaties, mede onder invloed van coöperatieve

verhoudingen. Zowel geografisch als functioneel draagt de samenleving, opgeroepen door scenario 1, de kenmerken van een

"Gemeinschaft".

Ook gezien de noodzaak op dwangmatige wijze het milieu en de belangen van de collectiviteit te waarborgen zal deze sociale structuur gekenmerkt worden door intolerantie ten aanzien van afwijkend gedrag en afwijkende opvattingen en zal dientengevolge de sociale controle groot zijn. Mogelijk zal het streven naar

zelfvoorzienende en zelfbesturende eenheden leiden tot een hoge sociale integratie op lokaal schaalniveau. '

Voor een deel lijkt mij dit een adequate beschrijving. Alleen de conclusie ten aanzien van intolerantie van afwijkend gedrag lijkt me een 'non sequitur'. Men suggereert daarmee een 'reactionair' karakter aan dit ontwikkelingsmodel. Juist het naast elkaar bestaan van betrekkelijk 'autarkische' sociale eenheden maakt maatschappelijke differentiatie mogelijk; misschien wel in sterkere mate dan in een grootsteedse cultuur waar één avantgarde de trendsetters vormt!

Daarnaast staan de moderne communicatiemedia garant voor voldoende bekendheid met 'alternatieve' cultuurvormen, zodat onderlinge stimulering - een belangrijk aspect van wat stedelijke cultuur wordt genoemd - ook op afstand mogelijk is. Wie kent niet de popgroep uit Volendam, de macrobioticus uit Buitenpost, de kunstboerderij uit Pietersburen, evenzovele bewijzen dat extravaganties niet perse aan de broedfunctie van een city gebonden zijn.

In mijn pleidooi voor het 'milieuvriendelijke'

verstedelijkingsscenario zou ik nog wat verdere relativering willen aanbrengen aan de verheerlijking van de functie van de stad, vooral de grote stad als broeiplaats van onze cultuur. Hoe zijn onze steden in de achttiende en negentiende eeuw ontstaan? Hoe ontstaan zij momenteel in de derde wereld?9

De trek naar de steden is het begeleidende verschijnsel van de ontwikkeling van het industriële kapitalisme. Het industriële proletariaat vestigde zich - noodgedwongen - in de stad. De literatuur over de stad en de discussies over 'E-milieu' vormen voornamelijk een lofzang op de ontmoetingsfunctie van de stad;

het draagvlak dat zij biedt voor hoogwaardige voorzieningen en

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

23

llJ (1) CO

::J In ~ 1:1

.,

CC

o .,

Q)

3

(26)

werkgelegenheid, voor culturele activiteiten en vernieuwingen.

1O

Er wordt in linkse kringen wel benadrukt dat revolutionaire gedachten en stromingen steeds in stedelijke milieus ontstonden . Welzeker! En bepaald niet omdat de proletarische massa's die de dragers waren van revolutionaire bewegingen het zo leuk vonden om in de troosteloze arbeiderswijken te moeten huizen!

Hiermee wil ik niet zeggen dat ik een pleidooi zou willen houden voor verdere suburbanisatie en aanvaarding van de leegloop van de steden. Integendeel, versterking van het woonmilieu door dichtere pakking, naar vooral meer variatie in woningvormen en menging van functies is mijns inziens noodzakelijk om

ontwrichting van zowel de stad als het land verder tegen te gaan.

Functionele hiërarchie

Hiermee kom ik op een ander belangrijk aspect van concepties over de verstedelijking. In de kringen der planologen wordt veelal het model van een functionele hiërarchie van kernen binnen een samenhangend nederzettingenpatroon gehanteerd." Hiermee doelt men op het voorzieningenpatroon in deze kernen . De geestelijke vader van dit idee is de Duitse planoloog Christaller, die het als beschrijvend model introduceerde voor bepaalde nederzettingenpatronen in Beieren. Bij de RPD en de PPD van Zuid - Holland hanteert men het nu ook als ordeningsmodel.

Men onderscheidt een aantal niveaus van voorzieningen, dat ten dele op onmiddellijke waarneming berust; ten dele op al dan niet geformuleerde wenselijkheden.

In de nota Ruimtelijke Structuren voor Zuid-Holland (1971) worden zo onderscheiden:

Wijkniveau (10 à 15000 inwoners) waar voldoende koopkracht aanwezig is om een breed assortiment aan alledaagse artikelen te rechtvaardigen. Dit draagvlak is tevens voldoende om medisch- hygiënische verzorging, kerkelijke activiteiten, buurthuiswerk en lager en kleuteronderwijs tot hun recht te laten komen. Deze bevolkingsgrootte biedt tevens de mogelijkheid de voorzieningen binnen loopafstand van de woning te situeren, ook als die overwegend in eengezinshuizen uitgevoerd is.

Een stad waarop ten minste 100000 mensen direct zijn

georiënteerd kan een pakket van voorzieningen bieden dat voldoet aan de behoeften van de bevolking. Dat wil zeggen dat in het algemeen aan de mensen in voldoende mate instellingen op sociaal en cultureel terrein ter beschikking staan, alsmede instellingen en bedrijven in de sectoren van distributie en werkgelegenheid .

Voor een cultuurvormende bijdrage in de stedelijke samenleving is een intensiteit en een verbijzondering van het sociaal en cultureel leven nodig, die weer een aanzienlijk groter .

bevolkingspotentieel behoeft. Onderzoeksresultaten (NEl in West-

Du itsland) doen dit aantal op zo'n 1 à 1' /2 miljoen stellen.

24

socialisme en democratie, nummer 1, januari 1976

0/ (1)

cc

::J (/)

~ 'tJ

..,

CC

o ..,

Ol

3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

aan duidelijk zou zijn geweest en toonde zich ver- baasd dat een aantallezers verontruste brieven bad- den gestuurd omdat zij meenden dat Schretlen een waar gebeurde euthanasie

Dit is een uiterst geschikt vertrekpunt voor de mapping van praktijken van ondersteuning aan gezinnen die geconfronteerd worden met gewelddadige radicalisering

corporatie omdat mensen vaak zelf niet genoeg middelen hebben om op een andere manier in een woning te wonen, en daar hangen wel heel veel problemen rondom heen.. Ze hebben moeite

Ouderen met dementie kunnen een groep mensen zijn die niet in de zorg komen die zij nodig hebben.. Dit gaat spelen op het moment dat zij meer zorg nodig hebben en niet meer

Een tweede reden is dat de televisie en in haar kielzog de andere media zich meer dan voorheen zijn gaan richten op het dagelijkse politieke besluit- vormingsproces in

Meer dan opiniecijfers die voor een groot deel hun eigen werkelijkheid scheppen, vormt de ontwikke- ling van het ledental een harde zowel als r e levant e indicatie

In de tweede ronde vonden zij een compromis: toch weer een beetje bezuinigen op de overheid en toch ook weer op de sociale zekerheid (de w A a-true wordt herhaald met

Daartoe is een actieprogramma opgesteld dat doelen, verantwoor- delijkheden, middelen, instrumenten en organisatie vastlegt ( ... ) Het zwaartepunt van de maatregelen uit het