• No results found

Invloed van spelling op het lezen - Influence of spelling on reading

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van spelling op het lezen - Influence of spelling on reading"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vincent van Heuven

Invloed van spelling op het lezen

Inleiding

(2)

Wat is er moeilijk in de Nederlandse spelling?

De grondbeginselen van de Nederlandse spelling zijn vastge-legd door De Vries en Te Winkel in de tweede helft van de vori-ge eeuw. Sindsdien is onze spelling niet ingrijpend veranderd; de oorspronkelijke uitgangspunten zijn nog vrijwel onverkort van toepassing. De spellingsbeginselen van De Vries en Te Winkel kunnen worden samengevat in vier principes en een eis. leder van deze principes brengt zijn eigen moeilijkheden mee voor de aspirant-speller. Hieronder bespreek ik in heel globale termen de moeilijkheden per spellingsprincipe.

Fonologisch principe

ledere betekenisonderscheidende spraakklank (foneem) wordt geschreven met zijn eigen letterteken of vaste combinatie van letters. Hiermee wordt een een-op-een-relatie tussen fonemen en letters nagestreefd. Als norm gcldt de uitspraak van klanken in losse woorden door iemand die Algemeen Beschaafd Neder-lands spreekt.

(3)

die erover denkt het alfabetisch principe los te laten, en dus moet elk Nederlands kind deze horde nemen.

Wel is discussie mogelijk over de manier waarop onze spel-ling probeert sommige fonemen te coderen met behulp van let-tercombinaties, in plaats van met enkelvoudige lettertekens. We kunnen hierbij denken aan de buitenissig aandoende regels voor medeklinkerverdubbeling en klinkerverenkeling, waarmee on-ze spelling een aantal körte en lange klinkers uit elkaar houdt (bijvoorbeeld pot - potten versus poot — poten. Deze regels vor-men een probleem bij het aanvankelijk schrijfonderwijs, maar na groep 6 van de basisschool hebben kinderen ze volledig onder de knie.

Etymologisch principe

Volgens dit beginsel worden klankverschillen uit vroegere fasen van het Nederlands in de spelling overeind gehouden, ook al hören we het onderscheid nu niet meer. Denk hierbij aan de spelling van ei versus ij (deze laatste werd vroeger als een lange ie uitgesproken), en aan ou versus au, plus natuurlijk alle import-woorden die hun oorspronkelijke spelling behouden hebben. Toepassing van dit principe is vooral een kwestie van uit het hoofd leren, maar vormt daarna geen wezenlijk spellingspro-bleem meer. Het etymologisch principe heeft ertoe geleid dat in het Nederlands een aantal woorden met duidelijk verschillende betekenissen visueel verschillend zijn terwijl zij hetzelfde klin-ken (bijvoorbeeld ijs — eis). Dit zou de herklin-kenbaarheid van deze woorden ten goede moeten körnen, maar of dit zo is, is voor het Nederlands niet bekend.

Gelijkvormigheidsprincipe

(4)

hoorbaar. Zo schrijven we de stam hond hetzelfde in enkel-vouds- en meervoudsvorm, ook al hören we een [t] in het en-kelvoud en een [d] in het meervoud. Evenzo voor krab, met een hoorbare slot-[p], en heg, waar een harde [χ] te hören is, terwijl in de meervoudsvormen deze stammen op een zachte klank uit-gaan: [b] in krabben en [γ] in heggen.

Toepassing van de gelijkvormigheidsregel doet een beroep op de 'verlengingsregel': maak een meervoudsvorm van het woord en luister welke klank er hoorbaar is. Tegen het einde van de basisschool vormt dit principe geen wezenlijke moei-lijkheid meer.

Analogieprincipe

Dit beginsel strecft ernaar affixen, in het bijzonder uitgangen, altijd op dezelfde manier te spellen, ook al klinken ze soms niet door in de uitspraak. Zo schrijven we de werkwoordsuitgang -t niet alleen als hij hoorbaar is, zoals in hij werkt, maar ook als hij niet hoorbaar is, zoals in hij brandt; volgens dezelfde redenering schrijven we bmndden enfeestten in de verleden tijd met -den en -ten, ook al is er geen dubbele [d] of [t] te hören.

(5)

groter dan bij iedere andere categorie van spellingsmoeilijkhe-den.

Verenigbaarheidseis

Er is een bovengrens aan de afwijkingen die het schriftbeeld mag vertonen ten opzichte van de uitspraak. De spelling rnoet te allen tijde verenigbaar blijven met de uitspraak. De spelling hond met een d is toegestaan omdat het Nederlands een algemene uit-spraakregel kent die elke zachte (stemhebbende) obstruent (echte medeklinker) aan het woordeinde verändert in zijn scherpe (stemloze) tegenhanger. Evenzo is er een algemene regel die in het Nederlands bepaalt dat van twee onmiddellijk opeenvolgen-de iopeenvolgen-dentieke meopeenvolgen-deklinkers er maar een wordt uitgesproken. Er is zo geredeneerd geen reden om het verbod op dubbele eindmede-klinkers in de spelling te handhaven. Als we dat verbod latcn val-len, veralgemeniseren we het analogiebeginsel. Dit leidt dan tot spellingen als hij schiett, het is verbrandd, of zelfs de vergroottefoto. Het zou echter niet toegestaan zijn voor eerste, tweede en derde persoon respectievelijk een, twee en drie x-cn achter de werk-woordstam te schrijven: de uitspraak van ik werkx,jij iverkxx, hij werkxxx, is niet meer correct af te leiden uit deze spelling.

Er bestaan hierarchische verhoudingen in de spellingsprinci-pes en de Verenigbaarheidseis. Het fonologisch beginsel is de hoofdregel; de andere principes worden toegepast binnen de grenzen van de Verenigbaarheidseis. ledere keer wanneer een van de lagere principes wordt toegepast, wordt het fonologisch beginsel geschonden. Deze schendingen van de hoofdregel lei-den tot spellingsproblemen.

(6)

de beginselen van de etymologie, gelijkvormigheid en analogie mogelijk nog andere, misschien wel ongewenste, consequenties voor de taalgemeenschap?

Schrijven versus lezen

Een spelling dient twee verschallende groepen gebruikers. In discussies over spellingsvereenvoudiging wordt vrijwel uitslui-tend gelet op de belangen van de schrijvende gebruiker, en dan vaak nog alleen op die van het schoolgaand kind, dat moeite heeft correct te leren spellen. Daarnaast is er een veel grotere groep die de spelling gebruikt: de (volwassen) lezers. ledereen leest vele malen meer tekst (bijvoorbeeld gemeten in hoeveel-heid woorden) dan dat hij zelf schrijft. Bij rnijn weten zijn hier geen cijfers van bekend, maar gegeven dat de gemiddelde Ne-derlander niet veel meer schrijft dan het wekelijkse boodschap-penlijstje, en daarentegen uren achter de televisie doorbrengt met ondertitelde buitenlandse films, is een verhouding van een op vijfentwintig als landelijk gemiddelde waarschijnlijk aan de krappe kant. Het lijkt me daarom redelijk dat we bij voorstellen tot spellingsvereenvoudiging niet alleen oog hebben voor de Problemen van de schrijver, maar ook voor de noden van de le-zer.

(7)

Deze schijnbaar overtollige, maar in de praktijk zeer nuttige informatie in de code noemen we redundantie. Redundantie maakt de code bestand tegen storingen. In verband met de spel-ling kunnen we denken aan störende zaken als vermoeidheid en concentratieproblemen bij de lezer, conceptuele moeilijkheid van de tekst, complexe zinswendingen, siechte drukkwaliteit (vage fotokopie) of onleesbaar Handschrift.

De lagere spellingsprincipes die we hiervoor hebben bezien, bouwen redundantie in in het Nederlandse schrift:

De regel van de gelijkvormigheid zorgt ervoor dat de lezer een constant beeld krijgt van (stam)woorden. Wanneer hetzelf-de woord ook altijd hetzelf-dezelfhetzelf-de onveranhetzelf-derlijke spelling ontvangt, zou het gemakkelijker te herkennen moeten zijn dan wanneer het in steeds wisselende gedaanten tot ons komt.

De regel van de analogie maakt de taalkundige structuur van zinnen doorzichtig. Informatie in de werkwoordsuitgangen, ook als die in de uitspraak niet doorklinkt, steh de lezer in Staat gerichte verwachtingen op te bouwen over het verloop van de zin (bijvoorbeeld over tijdsbepalingen die zullen voorkomen, over eigenschappen van het grammatisch onderwerp), c.q. eer-dere beslissingen te verifieren.

(8)

Aanpak van het leesonderzoek

Het zal duidelijk zijn dat het effect van veranderingen in de spel-ling op de leesbaarheid van zinnen alleen vergelijkenderwijs kan worden vastgesteld. We moeten een situatie zien te creeren waarin we de leesbaarheid van de oude spelling kunnen meten en vergelijken met de leesbaarheid van de nieuwe spelling (bij-voorbeeld een zonder analogie- en gelijkvormigheidsregel). Een tamelijk nai'eve aanpak is twee groepen Nederlanders te testen, waarvan een groep de tekst in oude spelling te zien krijgt, en de andere groep dezelfde tekst in nieuwe spelling. Uiteraard is de oude spelling dan in het voordeel: we zijn allemaal sinds onze jeugd gewend aan de oude spelling, met als gevolg dat de tekst in alternatieve spelling onwennig aandoet, en minder vlot gelezen wordt. Oefening van een lezersgroep in de alternatieve spelling biedt geen oplossing: om de prestaties vergelijkbaar te maken, zou de alternatieve groep al vanaf zijnjeugd alleen maar teksten in de nieuwe spelling gezien moeten hebben (inclusief bocken, kranten, ondertiteling van films en televisie). Een der-gelijke vergelijking van lezersgroepen is dus onuitvoerbaar. Hoe kan het dan wel?

Boven heb ik de principes van de traditionele Nederlandse spelling uiteengezet. Ik heb daar met opzet de zaak eenvoudiger voorgesteld dan hij is. De oplettende lezer zal zieh gerealiseerd hebben dat de regels van de analogie en de gelijkvormigheid niet over de hele linie worden toegepast. Zo wordt geen gelijkvor-mige spelling toegepast bij woorden als huis en wreef, waar we op grond van huizen en wreven de spelling huiz, respectievelijk

wreev zouden verwachten. Ten aanzien van het analogieprincipe

heb ik al gewezen op gevallen waar deze regel had kunnen wor-den toegepast, maar waarin de traditionele spelling dat nalaat: we schrijven hij schiet οι hij heeft verbmnd niet met -tt οΐ-dd, hoe-wel dat naar analogie van hij werkt, hij wordt, respectievelijk hij

heeft gespeeld wel zou moeten.

(9)

spelling ons de unieke mogelijkheid woord- en zinsmateriaal te construeren waarin alle eigenschappen gelijk gehouden zijn, be-halve dat in een deel van het materiaal analogie- en gelijkvor-migheidsregels (af en toe) niet toepasbaar zijn, en in een ander deel wel. Hieronder bespreek ik twee proeven die volgens dit stramien zijn opgezet.

Voorbeeldproef i (gelijkvormigheid)

In deze proef (vollediger beschreven in Van Heuven & Birken-hager, 1982; Van Heuven, 1985) hebben we ons gericht op het verrnoede voordeel van het gelijkvormigheidsbeginsel. Hoe be-langrijk is gelijkvormige spelling voor snelle herkenning van de grondvorm in complexe woorden? Is het, met andere woorden, waar dat gelijkvormige spelling bijdraagt tot een duidelijker woordbeeld?

Indachtig de algemene onderzoeksstrategie die ik hiervoor uiteengezet heb, confronteren we een groep lezers met woord-materiaal dat in drie delen uiteenvalt:

type broek - brocken: De woordstam wordt in enkel- en meervoud op dezelfde wijze gespeld en uitgesproken; type bord - borden: De woordstam wordt in enkel- en meervoud verschillcnd uitsproken, maar gelijkvormig gespeld;

type buis - buizen: De woordstam wordt in enkel- en meervoud verschallend uitgesproken en geschreven.

(10)

waar-door tevens een reactietijdmeting gestopt wordt. De resultaten zijn hieronder te zien in figuur i:

900 850

l

l 800 bord-borden broek-broeken buis-buizen spellingstype

figuur 1 Gemiddelde beslissingstijd in een morfologische ver-wantschapsbeoordelingstaak (in milliseconden) voor drie typen enkelvoud/meervoudparen:

1 bord-borden (gelijkvormigheidsprincipe toegepast) 2 broek-broeken (neutraal)

3 buis-buizen (gelijkvormigheidsprincipe genegeerd)

(11)

gelijkvormig-heidsregel ook van toepassing te verklaren op [-s/-z]- en [-{/-v]-woorden. In ieder geval moet vanuit het standpunt van de le-zer ontraden worden om woorden van het type bord fonologisch te gaan spellen als bort.

Voorbeeldproef 2 (analogie)

Het tweede voorbeeld is een herhaling in verbeterde vorm van een van de proeven uit mijn dissertatie (Van Heuven, 1978) door Tismeer (1985). In deze proef onderzoeken we de structurerende werking van werkwoordelijke uitgangen in een taak waar een verminking is doorgevoerd in de tekst: er is opzettelijk nagela-ten zinnen van elkaar te scheiden met behulp van interpunctie en hoofdletters. In zo'n situatie is het eventueel voordeel van struc-tuurmarkeringen, en verschillen ten gevolge van uiteenlopende spellingsprincipes, gemakkelijk op te Sporen. We richten ons op het verschil tussen persoonsvorm (pv) en voltooid deelwoord (dw) van de zogenoemde^e-loze (ook wel genoemd prefixloze) werkwoorden. Deze werkwoorden hebben een dw dat niet be-gint met het prefix^e-: het zijn de werkwoorden die zelf begin-nen met bijvoorbeeld ver- ofbe-. Evenals in de eerste voorbeeld-proef creeren we een aantal stimuluscondities:

1 verschil tussen pv en dw hoorbaar en zichtbaar: ik verwerk - ik heb verwerkt

ik verspeel - ik heb verspeeW;

2 verschil tussen pv en dw niet hoorbaar maar wel zichtbaar: hij verspeelf - hij heeft verspeeW

hij verbrandi - hij heeft verbrand; 3 geen verschil tussen pv en dw:

ik verwed - ik heb verwed ik beschul - ik heb beschul;

(12)

ik bezing - ik heb bezongen ik besteel - ik heb bestolen.

De proefpersoon zit weer voor een beeldscherm en krijgt onder andere de volgende teksten te zien:

we vcrwachten dat de burgemeester door zijn onverzoen-lijke houding zijn prestige verspeeli heeft de vader van zijn beste vriend vorige maand een nieuwe baan gekregen versus:

we verwachten dat de burgemeester door zijn onverzoen-lijke houding zijn prestige verspeelc/ heeft de vader van zijn beste vriend heeft vorige maand een nieuwe baan ge-kregen

(13)

per-soonsvormen kan bevatten. Heeft leidt dan een nieuwe zin in, en wel een met een vraagconstructie. In het andere geval moet de lezer het prefixloze werkwoord als een deelwoord opvatten, dat binnen dezelfde zin noodzakelijkerwijs gevolgd wordt door een hulpwerkwoord. De volgende zin begint nu niet voor, maar na het hulpwerkwoord heeft.

De proefpersoon heeft als taak de tekst hardop voor te lezen, terwijl deze sprongsgewijs door zijn blikveld getrokken wordt. Aan de hand van zijn (op band opgenomen) voorleesgedrag

100 100 sterk hoorbaar + zichtbaar alleen zichtbaar geen verschil type

figuur 2 Percentage correct gelezen zinsgrenzen, resp. percen-tage gekozen interpretaties voor persoonsvorm of deelwoord voor vier typen werkwoordsspelling:

1 (ik) verwerk-(ik heb) verwerkt (hoorbaar + zichtbaar verschil) 2 (hij) verspeelt-(hij heeft) verspeeld (alleen zichtbaar verschil) 3 (ik) verwed-(ik heb) verwed (geen verschil, controleconditie

en ondergrens)

(14)

kunnen we moeiteloos nagaan waar hij de ene zin laat eindigen en de volgende laat beginnen. Op grond hiervan weten we dan meteen hoe de lezer de^e-loze werkwoordsvorm heeft opgevat, als pv of als dw, en kunnen we de opvallendheid van de struc-tuurmarkering in de vier spellingstypen in kaart brengen. Hier-voor (in figuur 2) zijn de resultaten gepresenteerd.

Uiterst rechts staan de reacties naar aanleiding van de zinnen waarin pv- en dw-varianten visueel en auditief identiek zijn. De lezer krijgt in deze zinnen geen informatie aan de band waarvan hij gericht kan kiezen tussen de pv- en dw-interpretatie. Toch zien we dat de lezer niet volstrekt toevallig reageert: er is sprake van een duidelijk voorkeurseffect. In 77% van de gevallen kiest de lezer voor een dw-interpretatie, in slechts 23% voor een pv-interpretatie. Dit voorkeurseffect moeten we hanteren als ach-tergrond waartegen we de efFecten in de andere spellingstypen afzetten.

In de andere spellingstypen zien we dan dat de als deelwoord gemarkeerde vormen bijna altijd correct worden herkend, met goed-scores boven de 90%. Bij de persoonsvormen worden over de hele linie meer fouten gemaakt: het voorkeurseffect voor een dw-interpretatie speelt deze vormen duidelijk parten. Niettemin is de aanwijzing in de sterke werkwoorden hier zeer duidelijk: 81% correct. Het hoorbaar en zichtbaar ontbreken van een uitgang vormt eveneens een bruikbare aanwijzing voor een pv-interpretatie: 68% correct. Fascinerend is het dan om te zien dat in die gevallen waarin een zichtbaar, maar niet in de uit-spraak doorklinkend verschil tussen pv en dw optreedt, de re-sultaten nauwelijks afwijken van de achtergrondconditie: slechts 32% van de pv-vormen wordt correct herkend.

(15)

niet doorklinken, en dus ook - dat weten we nu - juist in die omstandigheden waar ze voor de lezer geen bruikbare informa-tie opleveren.

Implicaties van spellingsverandering

Dat de vigerende voorstellen tot spellingswijziging zullen lei-den tot vermindering van fouten bij het (leren) schrijven, wordt hier niet in twijfel getrokken. Wel heb ik willen nagaan of ver-gemakkelijking van de schrijftaak niet zijn toi eist in de vorm van lastenverzwaring voor de (volwassen) lezer. De resultaten van de leesproeven die ik hierboven heb besproken duiden erop dat:

1 Afschaffing van het gelijkvormigheidsbeginsel nadelig is voor het lezen.

2 Uitbreiding van het gelijkvormigheidsbeginsel voordelig is voor het lezen.

3 Afschaffing van de analogieregel geen gevolgen heeft voor het lezen.

Op zieh is het interessant dat de Nederlands-Belgische Com-missie voor de spelling van de bastaardwoorden (Pee-Wesse-lings et al., 1969) indertijd heeft aanbevolen het gelijkvormig-heidsbeginsel bij de spelling van werkwoorden te handhaven, maar het analogiebeginsel op te geven. Deze oude aanbeveling is onlangs opnieuw gedaan door de Taalunie. Dit soort aanbeve-lingen, gebaseerd op gezond-verstand overwegingen, vindt steun in de resultaten van mijn leesproeven. Ik verwijs in dit verband ook op de bijdrage van Zuidema eiders in dit boek. Zijn conclusie, gebaseerd op leerbaarheid en niet op leesbaarheid, is eveneens dat de analogieregel eerder afgeschaft zou moeten worden dan de gelijkvormigheidsregel.

(16)

meteen kunnen worden overgenomen. Ik wijs erop dat mijn conclusies, of verkapte aanbevelingen, nog een zeer smalle em-pirische basis hebben. Onder andere zouden we veel meer in-zicht willen hebben in de taakafhankelijkheid van de gevonden effecten. Blijft de superioriteit van gelijkvormige spelling gel-den wanneer we lezers iets anders laten doen dan beslissen of twee woorden dezelfde stam bevatten? Kan het zijn dat spelling volgens het analogiebeginsel misschien wel een aantoonbaar voordeel heeft bij stilleestaken? In mijn tweede proef moesten we uit de voorleesprestaties afleiden hoe de lezer de tekst inter-preteerde. Technieken om te onderzoeken hoe een lezer in stilte tekst verwerkt, waar hij in moeilijkheden komt en waar de ver-werking vlot gaat, moeten grotendeels nog ontwikkeld wor-den. Het is gevaarlijk om, vooruitlopend op zulk aanvullend onderzoek, spellingswijzigingen door te voeren. Dit standpunt werd al ingenomen door Cohen & Kraak (1972), en de hoeveel-heid onderzoek die nadien is uitgevoerd is nog altijd te gering om een gefundeerd voorstel tot spellingswijziging te kunnen doen, dat op evenwichtige wijze het schrijf- en het leesaspect van de spelling afweegt.

Spelling en taaltechnologie

De laatste tien jaar is er een ontwikkeling op gang gekomen die vergaande repercussies kan hebben, en ongetwijfeld ook zal hebben, op het spellingsvraagstuk. Naar mijn overtuiging moe-ten we de uitkomst van deze ontwikkeling, de opkomst van de taaltechnologie, afwachten voordat we een keus maken tussen alternatieve spellingssystemen.

(17)

in Staat zijn zelfs ernstig misvormde woorden te voor/ien van hun correcte spelling. Deze taak is goed te automatiseren voor woorden die slechts een spellingsvariant hebben. Lastiger ligt de problematiek voor die groep woorden waarvan de juiste spel-ling alleen kan worden gekozen onder invloed van het zinsver-band. Wordt is op zieh een correct gespeld Nederlands woord, maar niet in de context ik wordt. Maar ook op dit front worden ondertussen flinke vorderingen gebockt. Er wordt op verschil-lende plaatsen in ons land gewerkt aan computerprogramma's die zinnen ontleden, en op basis van de berekende zinsstructuur nagaan of congruentieregels geschonden zijn, en die desgewenst de aangetroffen fouten herstellen.

Als gevolg van deze taaltechnologische ontwikkeling kan het spellingsonderwijs een andere opzet krijgen. Veel meer dan tot nu toe kan vooral aandacht gegeven worden aan het bijbrengen van inzicht in de spellingsregels van onze taal, terwijl het oefe-nen in het foutloos toepassen van de regels achterwege kan blij-ven. De situatie is vergelijkbaar met wat in het rekenonderwijs gebeurt onder invloed van de algemene beschikbaarheid van de pocket calculator.

Wat mij betreff leren we kinderen (eventueel op wat latere leeftijd, bijvoorbeeld pas in het voortgezet onderwijs) de princi-pes van de spelling, en staan we tot die tijd een informele fone-matische spelling toe, waarin de regels van gelijkvormigheid, analogie en etymologie zijn afgeschaft. Ook later, in prive-cor-respondentie, mag iedereen van mij spellen 'zoals het klinkt'. Handschrift is meestal toch al moeilijk te lezen, maar als het gaat om körte brieven van vrienden en kennissen nemen we dat voor lief; in dat geval kan een extra leesmoeilijkheid in de vorm van een fonematische spelling geen kwaad.

(18)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij hebben een halve kilo pinda’s gegeten en een liter limonade gedronken. De buurman

Je hebt geleerd hoe je woorden schrijft die beginnen met sch of

Je hoort aan het eind van de eerste klankgroep een korte klank: a Je schrijft daarna twee dezelfde medeklinkers: grappig.. Taal actief • instapkaarten spelling • groep 5 •

zelfde klank andere klank hele werkwoord bakken vragen zoeken verleden tijd enkelvoud bakte vroeg zocht voltooid deelwoord gebakken gevraagd gezocht.. 514141_TA4_T1.indd

4 In de pretest werd achtergrondinformatie verzameld, een woordenschatomvangtest (Hazenberg & Hulstijn 1996) afgenomen en moesten de studenten een samenvatting van

Vaksecties kunnen in onderling overleg een open softwareprogramma kiezen dat schoolbreed wordt gebruikt voor het leren van betekenis en spelling van woorden.. De lijsten met

Heidi Smits ontwikkelde allerlei samenwerkingsvormen voor kinderen die ze gebruikt bij het inprenten van woorden bij spelling... TWEEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET

(Zo zijn er bijvoorbeeld geen duidelijke regels te geven voor de spelling van ei/ij, ou/au en voor de spelling van de bastaardwoorden)..