• No results found

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "E. Cherubini, Pinokkio in Afrika · dbnl"

Copied!
166
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E. Cherubini

Vertaald door: Louise J. van Everdingen

bron

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika. In een vertaling van Louise J. van Everdingen met illustraties van Rie Cramer. Algemeene Leermiddelhandel Aug. Bossaerts, Antwerpen ca. 1930-1940

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/cher004pino02_01/colofon.php

© 2014 dbnl / erven Rie Cramer

i.s.m.

(2)
(3)

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(4)

I

Hoe het kwam, dat Pinokkio op dien zekeren dag en nog vele dagen daarna zich niet op school vertoonde.

*

*

*

Op zekeren morgen sprong Pinokkio met een vaart uit zijn bed en het was nog zoo vroeg, dat het pas begon te schemeren.

Hij was wakker geworden met een geweldigen zin in leeren, wat hem nu niet bepaald vaak overkwam. Haastig dompelde hij zijn houten bol diep in het koele water, dat in zijn waschkom gereed stond, proestte, omdat het zelfs in zijn neus kwam, droogde zich af, sprong even op en neer om zijn beenen weer lenig te maken en zat een oogenblik later al aan zijn tafeltje voor zijn boeken.

Hij had twaalf sommetjes te maken, moest vier bladzijden schoonschrift schrijven en dan nog een aardig sprookje: ‘De hond en de haas’ uit zijn hoofd leeren.

Allereerst begon hij aan het sprookje en las het hardop op een toon, alsof hij de hoofdpersoon uit een drama was.

‘Een hond dwaalde over een veld, toen hij in een greppel een haas bespeurde, die heerlijk zat te knabbelen aan het jonge groen...’

‘...dwaalde... zat te knabbelen... De meester zegt, dat het een mooi verhaaltje is en dat zal dan ook wel, dat zal ik niet tegenspreken: maar ken ik dit stukje nu?’

‘Een hond dwaalde over een veld, toen hij... toen hij zag... neen, bespeurde...

toen hij in een... ja, waarin eigenlijk?... Nee, hoor, ik weet het nog niet; nog maar eens doen:

‘Een hond zat te knabbelen... te knabbelen... Ach wat!

(5)

te knabbelen!... die hond knabbelde immers niet!... Wat is dat sprookje moeilijk...

ik leer het nooit! Dat komt zeker, omdat ik het nooit op honden of hazen begrepen heb gehad... Laat ik liever eerst mijn sommen maken. Wacht, 48+7+43+6.

Acht en zeven is zeventien en drie erbij is negentien en nog eens zes maakt drie en twintig; ik schrijf dus die twee op en houd er drie... Negen en drie is elf, plus vier maakt veertien; die veertien schrijf ik heelemaal op: één, vier... Dat is dus tezamen vierhonderd twaalf. Ha! goed zoo! Sommen maken, dat is net iets voor mij!

Ik wil mezelf niet prijzen, maar voor rekenen heb ik van het begin af veel aanleg gehad... Ik zal er de proef eens op maken.

Acht plus zeven is zestien en drie maakt een en twintig en zes er bij is vier en twintig: die vier schrijf ik dus op... Hè! dat komt niet uit... Nog eens probeeren:

Acht en zeven is veertien plus drie is negentien, plus zes... Nou komt het ook al niet uit!... Ach, ik begrijp het al; 't weer is vandaag niet geschikt om sommen te maken... Ik moest maar eens even naar buiten loopen.’

En de daad bij het woord voegende ging hij de straat op en snoof de heerlijke morgenlucht diep op. ‘Verrukkelijk! daar bekomt een mensch van!’ zei hij voldaan.

‘Jammer, dat ik nu zoo'n honger begin te krijgen, want de zaken staan er anders vanmorgen heusch niet kwaad voor!... En dat huiswerk, daarvoor heb ik altijd nog tijd ge...’

Een eigenaardig rumoer van knarsende wielen en klinkende

belletjes, van menschenstemmen en dierengeluiden, maakte plotseling een einde aan de overpeinzingen van den marionet. In de bocht van de straat verscheen een enorm groote wagen, getrokken door drie krachtige muilezels en daarachter kwam een lange

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(6)

stoet van mannen en vrouwen in de zonderlingste kleederdrachten, sommigen te voet of te paard, anderen zittend of liggend op wagens; de een al grooter en zwaarder dan de ander.

De stoet werd besloten door twee Mooren, op sneeuwwitte paarden en met een tulband op: hun lans was in rust, hun schild hielden ze tegen hun borst.

Pinokkio stond met wijdopen mond dat schouwspel aan te zien, zóó stokstijf, dat hij wel van hout scheen. Pas toen de Mooren voorbij waren, bedacht hij dat hij beenen had, die hem achter den stoet mee lieten hollen, alsof hij er met een touwtje aan vast zat.

En hij rende en rende, al verder en verder, totdat hij met al die menschen en wagens tot stilstand kwam op het grootste plein van de stad.

Toen begon een groote, zware man met een diepe basstem links en rechts bevelen uit te deelen en in een paar minuten verrees er op het onbestrate gedeelte een puntig toeloopende tent, die al die wagens, paarden, muilezels, ezels en menschen aan de oogen van Pinokkio en van de vele nieuwsgierigen, die van alle kanten waren komen aanhollen, onttrok.

Doch de beide Mooren met hun tulband op, hun lans in rust en hun schild tegen de borst, bleven buiten voor den ingang, waarboven een groot zeil was gespannen, de wacht houden, onbeweeglijk op hun sneeuwwitte paarden zittend.

Op dat oogenblik luidde de schoolbel, maar dien dag - al lijkt het nog zoo

onwaarschijnlijk - hoorden Pinokkio en zijn makkers er niets van...

(7)

II

Pinokkio ziet, hoe een lange stoet door alle straten van de stad trekt en daarna de groote tent weer binnengaat onder de geestdriftige toejuichingen der menigte.

*

*

*

Het is een feit, dat de schoolbel dien dag luidde, ja, misschien wel langer dan anders, maar vanuit die tent kwam een geweldig lawaai van hameren, toeteren, hinniken van paarden, balken van ezels, brullen van leeuwen, tijgers en panters, huilen van wolven, schreeuwen van kameelen en gillen van apen; het was zoo'n vreeselijk rumoer, dat ge er haast bang van zoudt worden.

Maar eensklaps klonk diezelfde zware basstem boven alles uit en werd het doodstil.

De twee Mooren lichtten het tentzeil tusschen den ingang en de tent zelf met hun lans op en onmiddellijk verschenen er mannen in alle denkbare kleederdrachten, en vrouwen in tricot gekleed met prachtige zijden mantels aan, diademen, flonkerend

van briljanten op het hoofd, terwijl haar loshangende haren met bonte veeren waren versierd, allen op paarden gezeten, die tot aan hun voeten bedekt waren met rijke, zijden wit-, rood- en groen-gestreepte dekkleeden.

Vlak achter dezen veelkleurigen stoet kwam een van goud en zilver schitterend rijtuig, getrokken door vier paarden van

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(8)

een koffie-met-roomkleur, dat door den Directeur van het Gezelschap zelf bestuurd werd, door dien grooten, dikken man, wiens basstem zóó zwaar was, dat zelfs de leeuwen er bang voor waren. Maar nu scheelde het weinig of niemand had hem herkend, want hij zat daar zoo gemakkelijk op de mollige kussens van die prachtige victoria, met een spiegelgladden, glimmenden hoogen hoed op, een zoo hoog boord om zijn hals, dat het tot over zijn ooren kwam, een zwart pak aan, hooge rijlaarzen en verblindend witte handschoenen. Als om die vooral te laten uitkomen, groette hij voortdurend naar rechts en links, waarbij hij de paarden den vrijen teugel liet, wat allen, die het zagen, met verbazing en verwondering vervulde. Ondertusschen speelde een orkest, bestaande uit een paar trompetten en trombones, een Turksche trom en twee stel pauken een triomfantelijken marsch, en zoo trok voor de verbaasde oogen van de menschen, die langs de straten stonden geschaard, een stoet voorbij, zooals niemand ter wereld ooit had gezien.

Onze marionet twijfelde eraan, of dit alles geen droom was en begon zijn oogen uit te wrijven, om er zoo achter te komen of hij sliep of waakte. Hij merkte niet eens, dat hij eigenlijk zoo'n honger had, want hij voelde zich net zoo voldaan, alsof hij pas geleden een flinke portie macaroni met ham had verorberd.

Toen de stoet weer binnen de tent was en de beide Mooren met tulband, lans en

schild zich op hun sneeuwwit paard weer ter weerszijden van den ingang hadden

opgesteld, kwam de Directeur met zijn hoogen hoed op naar buiten, streek meermalen

zijn lange snor op en begon op een plechtige manier een schitterende toespraak te

houden, zooals ge in het volgend hoofdstuk kunt lezen.

(9)

III

Eerste groote toespraak van den Directeur van de Tent. Pinokkio's schrik, als hij - zonder het te willen - in de kooi van de wilde dieren terecht komt.

*

*

*

‘Dames en Heeren! Geleerd en goedgunstig publiek! Ingeboren bewoners van deze edele stad! Ik wensch U allen vrede, gezondheid en veel geld! Dames en Heeren! In de eerste plaats moet ik een verklaring voor U afleggen: ik ben niet in deze

schitterende stad gekomen met het onedele doel, geld te verdienen. De verachtelijke bedoeling van een onwaardig speculeeren op Uw zak zij verre van mij. Ik reis met mijn dierenverzameling de gansche wereld door, dewelke is samengesteld uit de zeldzaamste diersoorten, door mij in Midden-Afrika gekocht en uit mijn particuliere vermogen betaald, en waarmede ik slechts in de grootere hoofdsteden optreed. Maar aangezien juist vandaag de moeder van den eersten aap van mijn gezelschap zwaar ziek is geworden heb ik me genoodzaakt gezien hier een kleine halte te maken, om één der geleerde dokters dezer edele stad voor haar te kunnen raadplegen.

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(10)

Profiteert dus, Dames en Heeren, van het gelukkig toeval dat U nooit geziene dingen bij mij kunt aanschouwen en bewonderen; gelooft mij, dit aanschouwen is nuttig en leerrijk voor alle burgers van een vrijen staat. Ik werk voor de wetenschap, ik werk om de volkeren te onderrichten.

Komt dus, komt, Dames en Heeren, want het zal me een vreugde zijn mijn dierenverzameling, die men in de grootere steden nooit voor minder dan voor twintig frank kan zien, te Uwer beschikking te stellen.

Komt dus binnen! Voor Dames en Heeren twee armzalige vijffrankstukjes; voor kinderen vijf frank, ja werkelijk, maar vijf frank!’

Pinokkio, die gezorgd had op de eerste rij te komen, was juist van plan van die allervriendelijkste uitnoodiging van den deftigen mijnheer gebruik te maken, toen hij de laatste woorden hoorde, die hem al even weinig aanstonden, als wanneer iemand hem een klap om zijn ooren gegeven had.

Verbaasd keek hij den Directeur aan, alsof hij zeggen wilde: ‘Wat gaat U daar nu vertellen? U zei

toch, dat U de wereld doortrok alleen om...?’ Maar toen hij zag, dat één der toeschouwers, om de tent te kunnen binnengaan, twee nieuwe vijffrankstukken op een schaal wierp, zonk zijn moed in zijn schoenen en treurig liet hij zijn hoofd hangen.

Nadat hij zoo twee of drie minuten bedrukt had staan nadenken, stak de marionet zijn handen zoo diep mogelijk in zijn zakken. Als hij er eens een oud vijffrankstuk in vond! Maar hoe hij ook grabbelde, hij haalde er alleen maar wat droge

broodkruimeltjes uit.

(11)

maar er was niemand, die het zou willen hebben. Ten einde raad, hoe een oplossing te vinden, begon hij om de tent heen te dwalen als een hongerige beer om een pot met honing. Nog eens en nog eens liep hij er omheen en daar vond hij een plekje, waar de tent bijna tegen een ouden muur aanstond en niemand hem kon zien.

Vlug legde hij zijn oor tegen het tentzeil, daarop probeerde hij er door te gluren en na veel zoeken vond hij eindelijk een heel klein gaatje, waardoor hij alles zou kunnen zien, als het maar iets grooter was.

Het is onmogelijk Pinokkio's blijdschap te beschrijven. Vast besloten, deze prachtige gelegenheid niet te laten voorbijgaan om van buiten af en zonder dat het hem iets kostte, van dat schouwspel te genieten, bedacht hij snel, dat hij zijn langen, dunnen wijsvinger in het gaatje moest steken, en dat lukte hem ook onmiddellijk.

Maar vol angst, dat de een of andere werkelooze leeuw zijn vinger zou afbijten, trok hij dien haastig terug, maar door dien ruk, krak! scheurde het gordijn een heel eind open.

Pinokkio kreeg het benauwd van angst - maar angst of geen angst, nu er eenmaal een opening was, stak hij er eerst één arm door, toen zijn hoofd, daarop den tweeden arm en een oogwenk later stond hij in de tent. Maar nu begon de ellende eerst recht!

Hij was juist midden in de

groote kooi van de wilde dieren te land gekomen...

Hij kon ze wel niet zien, maar hij hoorde ze geweldig met hun tanden knarsen. De beesten hoorden hem ook, want zoodra hij een voet verzette, werd hij zonder omslag bij zijn arm en de punt van zijn neus gepakt, terwijl twee of drie stemmen aan zijn oor brulden:

‘Wie daar?’

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(12)

‘Och, heeren olifanten...!’

‘Er zijn hier geen olifanten.’

‘Pardon, heeren leeuwen!’

‘Er zijn hier geen leeuwen.’

‘Neemt U me niet kwalijk, heeren tijgers!’

‘Er zijn hier geen tijgers.’

‘Heeren apen!’

‘Geen kwestie van apen.’

‘Heeren menschen!’

‘Er zijn hier geen menschen, hetzij mannen of vrouwen: hier zijn Afrikanen uit Afrika, die voor wilde beesten spelen voor een paar franken per dag.’

‘Maar waar zijn dan de olifanten?’

‘In Afrika.’

‘En de leeuwen?’

‘In Afrika.’

‘En de tijgers en de apen?’

‘In Afrika. Maar waar komt gij zoo opeens vandaan? Wat komt ge hier doen in de kooi van de wilde beesten? Hebt ge dan niet gezien wat er op de deur staat:

‘Verboden toegang voor onbevoegden?’

‘In het donker kan ik toch niet lezen!’ antwoordde Pinokkio, rillend en bevend van angst... ‘ik ben toch geen kat!’

Bij die woorden begonnen ze allemaal zachtjes te lachen.

Pinokkio voelde zich weer wat gerustgesteld en zei bij zichzelf: ‘'t Lijkt me wel geschikt volkje, die wilde beesten!’

En juist wilde hij hun vertellen, hoe goed hij over ze dacht, toen plotseling de

Directeur zoo luid mogelijk begon te schreeuwen.

(13)

IV

Tweede toespraak van den Directeur van de Tent. Pinokkio sluit vriendschap met de wilde dieren en geeft ze wat te drinken.

*

*

*

‘Kom, vooruit, heeren! 't Kost bijna niets en U vermaakt U buitengewoon. Nog maar één uur kunt U naar binnen komen, één enkel uur; als er precies zestig minuten zijn verstreken, zal de vertooning beginnen, waartoe onder veel prachtigs ook behoort het wonderbaarlijk hevige gevecht tusschen den verschrikkelijken leeuw Jumbo en zijn echtgenoote, de vreeselijke leeuwin Jumba. Voorts zult U bijwonen het

onbeschrijflijk schouwspel, hoe de koningstijger den witten beer ter aarde velt, en hoe de olifant met zijn snuit maar even de heele tent... optilt!... Daarop volgt dan het hoogtepunt van de gansche vertooning: de maaltijd der wilde dieren. Luistert U maar eens, dames en heeren, hoe ze al reikhalzend wachten op het oogenblik, waarop ze hun verschrikkelijke slagtanden en hun scherpe nagels kunnen toonen. Luistert, dames en heeren...’

Bij deze woorden zag Pinokkio, wiens oogen nu aan het donker gewend waren, dat al degenen, die als wilde beesten optraden, een horen van een koe, een groote zeeschelp of een fluitje aan hun mond brachten, om er mee te brullen, te trompetten, te krijschen en te fluiten, dat een mensch er kippevel van zou krijgen. En weer klonk de luide stem van den Directeur:

‘Komt toch binnen! Dames en heeren tien frank; kinderen halfgeld. Muziek!’

Zoem! zoem! zoem! Tèteretet! tèteretet! Zoem! zoem! Parararapà! parararapà!

Pinokkio viel van de eene verbazing in de andere, en omdat

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(14)

hij zoo dolgraag al dat moois wilde zien, zocht hij naar een of ander voorwendsel om van de wilde beesten weg te komen. Daarom raapte hij al zijn moed bijeen en zei zoo beleefd als hij maar kon:

‘Pardon, heeren, als U er niets tegen heeft...’

‘We hebben er niets tegen,’ antwoordde norsch een groote

man, met geweldige snorrebaarden, en die een leeuw moest voorstellen, ‘en als ge niet gauw maakt, dat ge weg komt, laat ik u levend door dien grooten aap, die vlak achter u staat, oppeuzelen!’

‘Nou maar, dat zou hem zwaar op zijn maag liggen!’ zei de marionet, terwijl hij zijn hoofd door de scheur in het tentlinnen stak.

‘Zeg eens, jongen, pas eens wat beter op uw woorden!’ riep dezelfde stem nog

boozer.

(15)

‘Ik heb alleen maar gezegd, dat die groote aap, als hij me opat, iets zwaars in zijn maag zou voelen!’ antwoordde Pinokkio, terwijl hij zijn hoofd weer terugtrok. ‘U denkt toch niet, dat ik U voor den mal wilde houden? Daar zal ik wel voor oppassen!

Ik ben bij toeval hier binnen gekomen, toen ik terugkeerde van een wandeling, en nu was ik - met Uw verlof - van plan naar huis te gaan, waar mijn vader op mij zit te wachten. Als ik dus niets voor U doen kan, heb ik de eer U te groeten. Tot ziens en houdt U maar goed!’

‘Luister eens, mijn jongen,’ zei toen een heel groote man, die een olifant moest voorstellen, ‘ik heb ergen dorst, en nu krijgt gij een mooien nieuwen frank, als ge dezen emmer aan de bron vult en er mee hier komt.’

‘Wat!’... antwoordde Pinokkio beleedigd, ‘houdt U me soms voor een knecht?!

Maar kom, voor dezen keer en om U plezier te doen, zal ik dadelijk even gaan.’

Hij stak zijn hoofd door die scheur, sprong er doorheen, rende naar de bron en kwam in een oogwenk met een vollen emmer terug.

‘Bravo, mijn jongen, bravo, marionet!’ fluisterden ze allemaal, terwijl de een na den ander uit den emmer dronk.

Wat was Pinokkio nu in zijn schik! Zoo'n prettig gevoel als nu had hij nog maar zelden gehad.

‘Wat een aardige menschen,’ zei hij bij zichzelf, ‘ik zou wàt graag altijd bij ze zijn.’

Ondertusschen was de emmer al leeg, terwijl ze nog niet allemaal gedronken hadden.

‘Zal ik hem nog eens gaan vullen?’ vroeg de marionet bereidwillig.

En zonder op antwoord te wachten, liep hij hard naar de bron. Bij zijn terugkomst prezen en bedankten ze hem allemaal nog eens; en zoo kwam het, dat Pinokkio vriendschap sloot met die wilde dieren.

Hij dacht er nu niet meer over heen te gaan, want nu had hij eerst recht zin gekregen een beetje meer van die brave menschen, die voor wilde dieren moesten spelen, te weten te komen. Daarom wendde hij zich na een oogenblik van stil-

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(16)

zwijgen beleefd tot den man, die hem om water had uitgestuurd en zei: ‘U komt dus uit Afrika?’

‘Ja, ik ben Afrikaan, evenals al mijn kameraden.’

‘Wat zegt U! maar dat doet me heusch plezier... En... neem me niet kwalijk...

is Afrika een mooi land?’ ...

‘Of het een mooi land is? 't Is een land, mijn beste jongen, dat overvloeit van alle mogelijke goede dingen, die ge alle voor niets krijgt... Een land, waar zoo maar pardoes het onmogelijke kan gebeuren, waar ge van knecht ineens baas kunt worden, en van eenvoudig burger koning of keizer. Verder zijn er boomen nog hooger dan kerktorens, waarvan de takken tot den grond toe doorbuigen, beladen als ze zijn met verrukkelijke vruchten, zoodat ge ze plukken kunt zonder uw hand op te heffen.

Betooverende bosschen, waar wild is zoo veel ge wilt en dat het prettig vindt, als ge erop jaagt. Voorts zijn er oude boomstammen, waarin de bijen zulk een zoete soort honing maken, dat ge steeds uw lippen blijft aflikken, en er is zoo'n voorraad, dat iedereen er zooveel van kan eten als hij lust... En rijkdommen...!’

Wie weet, wat die man er nog bij verzonnen zou hebben, als op dat oogenblik de

stem van den Directeur zich niet alweer had laten hooren, want nadat hij de muziek

had laten ophouden, sprak hij de menigte toe, die erg onwillig bleek tien frank of

ook maar vijf frank uit den zak te halen.

(17)

V

Levendig gesprek tusschen Pinokkio en de wilde dieren; zijn besluit, naar Afrika te gaan.

*

*

*

Nadat de muziek weer was ingezet, hervatte Pinokkio, die reeds het voornemen had opgevat eens een kijkje in Afrika te gaan nemen, om van die vruchten en dien heerlijken honing te eten, dadelijk zijn onderbroken gesprek.

‘En die Mijnheer, die Directeur, komt die ook uit Afrika?’

‘Zeker, dat is ook een Afrikaan.’

‘En is hij erg rijk?’

‘Wat een vraag! ‘Is hij rijk?!’ Verbeeld u, als hij er zin in had, zou hij alleen al met de edelsteenen van de paardentuigen deze heele stad kunnen koopen!’

Pinokkio was verrukt bij het hooren van al dit wonderlijks, maar hij vond het beter zich onverschillig voor te doen, en zei langzaam:

‘Ja, dat wist ik ook wel, dat Afrika een heel mooi land is, ik had dan ook gedacht er eens heen te reizen... Goed beschouwd... en als ik maar zeker was U geen last te veroorzaken, zou ik wel met U willen meegaan.’

‘Met ons?...maar wij gaan stellig niet naar Afrika!’

‘Wat hoor ik?... En ik dacht nog al, me bij U aan te sluiten...’

‘Maar hoe heb ik het met u, jongen?’ vroeg de man met zijn lange snor, ‘dacht ge soms, dat Afrika in de buurt van deze tent lag?’

‘Och wat! Tent of geen tent, ik heb plan naar Afrika te gaan en dus ga ik naar Afrika!’ antwoordde de marionet overmoedig.

‘Die jongen bevalt me,’ zei de jonge man, die voor krokodil

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(18)

speelde met een hooge fluitstem, ‘want geloof me, die daar... zal in de wereld zijn fortuin wel maken.’

‘Natuurlijk wil ik fortuin maken,’ ging de marionet voort en deed zijn best zijn stem wat zwaarder te doen klinken. ‘Ik moet minstens 200.000 franken bij elkaar zien te krijgen, want ik wil

voor mijn vadertje een nieuwe jas koopen, omdat hij zijn oude verkocht heeft om voor mij een a.b.c. boek te koopen, en omdat er in Afrika zooveel goud en zilver is, dat ge er wel duizend schepen mee kunt vullen... Het is immers waar, dat er zooveel goud en zilver is?’

‘Dat hebben we u immers al gezegd...,’ klonk een stem.

‘Het is zelfs zoo, dat als ik niet alles verloren had, wat ik in

(19)

mijn zak gestoken had, eer ik uit Afrika vertrok, ik nu een Prins zou zijn. En als het niet was, dat ik aan dien mijnheer mijn woord gegeven heb, om voor tien frank per dag panter te zijn, dan zou ik beslist met u meegaan...!’

‘Hartelijk dank. Dank U wel voor Uw goede bedoeling,’ antwoordde de marionet heel beleefd; ‘mocht U er soms nog toe besluiten, ik vertrek morgen in alle vroegte.’

‘Met welk schip?’

‘Wat zegt U nu?’ vroeg Pinokkio.

‘Ik vroeg met welke boot U de reis maakt?’

‘Met de boot? Ik denk er niet aan. Ik ga te voet!’

Toen ze dat hoorden, begonnen ze allemaal te gieren van het lachen, zoodat de marionet heel boos uitriep:

‘Er valt niet te lachen, waarde heeren; als U wist, hoeveel mijlen ik kans gezien heb bij dag en nacht met deze beenen af te leggen, en dat zoowel te land als te water, zoudt U niet zoo'n plezier hebben! Dacht U soms, dat het Wonderveld, of het Land van de Domkoppen, of het eiland van de Nijvere Bijen hier maar een paar stappen vandaan zijn? Ik wil naar Afrika en ik ga beslist te voet!’

‘Maar U moet toch door de Middellandsche Zee heen?’

‘Nu, daar ga ik door!’

‘Te voet?’

‘Te voet of te paard, wat doet dat er toe?...En wat ik nog zeggen wilde: vind ik Afrika dadelijk, zoodra ik door die Middellandsche Zee heen ben?’

‘Zeker, daar bent U dadelijk, tenzij U door de Roode Zee wilt gaan.’

‘De Roode Zee? Neen, dat stellig niet!’

‘Toch zou voor u de weg door de Roode Zee misschien beter zijn.’

‘Maar ik wil die Roode Zee niet aanraken!’

‘En waarom niet?’ vroeg iemand, die den wolf voorstelde en tot nu toe geen mond had opengedaan.

‘Ja, waarom? waarom?! Omdat ik geen zin heb verf aan mijn pakje te krijgen, begrijpt U?’

Alweer een uitbarsting van gelach, nog harder dan de vorige,

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(20)

zoodat Pinokkio van zijn hoofd tot zijn voeten trilde van boosheid.

‘Dit is toch geen manier om nette menschen te behandelen!’ zei hij met fonkelende oogen..., ‘ik mag toch zeker wel doen wat mij goed dunkt en in die Roode Zee ga ik niet, daar!!... Laat ik nu maar dadelijk op weg gaan.’

En vlug stak hij zijn hoofd door de scheur, sprong er verder doorheen en stond op het plein.

‘Dag kereltje!’

‘Dag harddraver!’

‘Dag marionet!’

‘Het ga u goed onopgevoede beesten dat ge zijt!’ had Pinokkio wel willen roepen,

maar hij hield zich in, omdat de man met de groote snor hem riep, hem den emmer

toestak en met een vriendelijken glimlach vroeg nog eens water te gaan halen, omdat

hij nog altijd dorst had.

(21)

VI

Pinokkio denkt er over, de wilde dieren van dorst te laten omkomen, maar als de emmer vol is, gaat hij toch naar de kooi terug.

*

*

*

Hoewel deze brave man heel beleefd was geweest, ging Pinokkio toch met een groote boosheid in zijn hart weg, en hij besloot zich te zullen wreken op al die menschen, die hem zoo hadden uitgelachen.

‘Ik zou vast kunnen beginnen,’ mompelde hij, ‘met ze van dorst te laten omkomen.

Als ze tenminste alleen maar water krijgen, als ik het hun breng, gaan ze beslist dood!’

Vol van deze hardvochtige gedachten sloeg de marionet den weg naar zijn huis in, den emmer netjes balanceerend op zijn hoofd.

‘Deze emmer,’ zei de deugniet bij zichzelf, ‘stelt me in ieder geval vast schadeloos voor de moeite, die ik voor ze gedaan heb. Maar wat zijn wij, jongens, toch slecht af! Overal waar ge gaat vindt ge altijd weer werk, dat gedaan moet worden. Vandaag meende ik nu heusch eens een heelen dag niets te doen te hebben en van de vertooning te kunnen genieten en nu heb ik als een lastdier met water loopen sjouwen! 't Is nogal geen kleinigheid! Twee van die tochten om aan onbekende menschen water te geven.

En wat dronken ze veel! 't Leken wel sponsen! Maar wat mij betreft, laat ze maar dorst lijden! Voor die lui daar ben ik niet van plan ooit meer een vinger uit te steken.

Ik laat me door niemand voor den mal houden!’

Toen hij zoo ver gekomen was met zijn redenatie ontdekte Pinokkio, dat hij juist tegenover de bron stond, en kijkend naar den heerlijken frisschen straal, moest hij toch weer aan die arme menschen denken, die hem met zijn vollen emmer ver-

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(22)

wachtten en hij kon er niets aan doen; hij moest blijven staan.

‘Zou ik het hun nu brengen of niet?’ vroeg hij zichzelf af. ‘Eigenlijk zijn het toch allemaal brave menschen, die genoodzaakt zijn om voor wilde beesten te spelen, en goed beschouwd hebben ze me heel vriendelijk behandeld... Ik moest het ze toch maar brengen! Of ik nu een keer meer of minder loop, is voor mij tenslotte hetzelfde.’

Hij liep dus op de bron toe, vulde zijn emmer en rende hard terug.

‘Is daar iemand?’ vroeg hij halfluid, ‘hier is de volle emmer water. Pak eens aan, want ik kom niet binnen.’

‘Bravo, marionet!’ zeiden de beesten. ‘We dachten al, dat ge nooit meer terug kwaamt. Dank u wel!’

‘Geen dank,’ antwoordde Pinokkio vroolijk.

‘Maar waarom komt ge niet binnen?’

‘Toch niet: ik moet naar school.’

‘Ge gaat dus maar niet naar Afrika?’ zei een plagende stem.

‘Wie zegt, dat ik er niet heenga?!... Ik loop even naar school om mijn meester goedendag te zeggen en hem te vragen een dag of wat geduld te hebben. Dan ga ik even afscheid van

mijn vader nemen en vragen of ik gaan mag, dan behoeft hij niet bezorgd over mij te zijn.’

‘Uitstekend, marionet, daar doet ge goed aan.’

‘Wat een beste menschen,’ dacht Pinokkio, ‘het spijt me toch, van ze weg te moeten!’

‘Ge wilt dus heusch niet binnen komen?’

‘Neen, dat heb ik al gezegd; eerst moet ik naar school en dan...’

(23)

‘Dat is waar, voor school is het erg laat,’ antwoordde Pinokkio.

‘Kom dan nog maar een beetje bij ons, dan kunt ge daarna naar uw vader gaan.’

‘Dat kan ik doen, dan ga ik wat later naar mijn vader,’ besloot Pinokkio. Weer stak hij zijn hoofd door de reet en sprong gemakkelijk naar binnen.

Die deugniet wilde zichzelf niet bekennen, dat hij stierf van verlangen om daar bij die menschen te zijn.

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(24)

VII

Derde lange toespraak van den Directeur, waarbij het publiek hem uitfluit, terwijl Pinokkio afscheid neemt van de wilde dieren.

*

*

*

De vertooning was begonnen.

De Directeur legde aan het publiek de wonderen van zijn dierenverzameling uit, door luidkeels het volgende op te dreunen:

‘Mijne heeren en dames, nu kunt U zien hoe schoon, maar tevens hoe woest al deze vreeselijke dieren zijn, die ik voor fabelachtig hooge prijzen in Midden-Afrika gekocht heb.

Hier staan ze voor Uw oogen, opgesloten in hun kooien... maar voor Uw aanblik verborgen, want als deze verscheurende dieren U zagen, zouden ze te woest worden.

En 't wilde me voorkomen, mijne heeren en dames, dat ook gij te veel zoudt kunnen schrikken en Uw rust en kostbare gezondheid gaan mij zeer ter harte.

Intusschen is het eerste beest, dat ik de eer heb aan U voor te stellen, een olifant.

Kijkt U eens naar die kleinigheid, die daar onder zijn neus uitsteekt. Daarmee bouwt hij huizen, bewerkt velden, schrijft brieven, raapt sigareneindjes en bouquetten op en...meer dergelijke insecten. Ge ziet hem hier levensgroot afgebeeld op dit prachtige schilderij, dat me handen vol geld heeft gekost...’

De domkoppen, die hun geld bleken te hebben weggegooid, keken elkaar eens aan en de Directeur, ziende dat de zaken er niet te best voor hem uitzagen, begon nog luider te schreeuwen:

‘Nu, geacht publiek, gaan we over tot een ander deel van de vertooning, dat veel

belangwekkender, veel indrukwekkender

(25)

is, namelijk de maaltijd der wilde dieren, waarbij ge kunt zien, hoe dezelven eten met hun mond...’

Aan alle kanten klonk een bulderend gelach, vermengd met gegil en gefluit, en enkele klokhuizen van appels vielen voor de voeten van den Directeur; maar deze, begrijpend, hoe onhandig hij was geweest, begon nog harder te schreeuwen:

‘Hebt eerbied, heeren en dames, voor de uiterste inspanning, waarmee een moeder op dit oogenblik haar ongelukkig weeskind voor de laatste maal aan haar borst drukt.’

Maar zelfs deze herinnering aan de zwaarzieke moederaap der verzameling kon de woede der toeschouwers niet doen bedaren; ze gingen heen onder het uiten van heftige opmerkingen en bedreigingen. Kortom, er ontstond een geweldig lawaai.

Op de plek waar Pinokkio stond, heerschte daarentegen de meest volmaakte kalmte, en het gesprek tusschen den marionet en de wilde dieren was nog vroolijker en ongedwongener dan te voren.

‘En wanneer vertrekt ge nu?’ vroeg de jonge man, die den panter voorstelde, aan Pinokkio.

‘Heb ik dat dan nog niet gezegd? Morgen vroeg, ook al regent het.’

‘Bravo!...maar ge moet toch wel verschillende dingen meenemen, die ge noodig zoudt kunnen hebben.’

‘Wat meent ge?’

‘Ja, hoe zal ik het zeggen...in de eerste plaats hebt ge, als ge een reis naar Afrika gaat maken, veel geld noodig.’

‘Daaraan is geen gebrek,’ zei Pinokkio kalm.

‘Best! Maar verder moet ge zien een goed geweer machtig te worden.’

‘Zoo, wat moet ik daarmee doen?’

‘U ermee verdedigen tegen de wilde dieren...’

‘Loop heen! Mij zult ge er niet tusschen nemen!! Ik weet er immers al alles van, hoe de Afrikaansche wilde dieren zijn!’

‘Pas op, marionet, weet wel, wat ge doet. Neem een goed geweer mee, want daar in Afrika kunt ge toch nooit weten!’

‘Maar ik weet immers niet hoe ik het moet afschieten!’

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(26)

‘Dan dient ge thuis te blijven, mijn jongen!’

‘Dwaasheid!’

‘Noemt gij dat maar een dwaasheid. Gij zijt dwaas, zoo iets gevaarlijks te gaan ondernemen, zonder een wapen bij u te hebben of te weten hoe ge het moet gebruiken.’

‘Weet U eigenlijk wel, dat U me met al die praatjes sterk aan den Sprekenden Krekel herinnert?’

‘En wie was dat dan?’

‘Dat was zoo'n heel vervelend diertje, dat op een zekeren keer... maar daar moeten we maar niet over praten, dat zijn dingen van vroeger... We hadden het er dus over, dat er in Afrika een overvloed is van goud, zilver en edelsteenen en dat is het groote punt.’

‘Dat is er allemaal stellig, maar...’

‘Ik heb immers al gezegd, dat het U niets helpt me bang te maken, want als ik me eenmaal iets in het hoofd gezet heb, krijgt niemand het er uit.’

‘Marionet, wees voorzichtig, ge zoudt er wel eens berouw van kunnen hebben!’

‘Ik ga toch!’

‘Ge zult misschien heel nare dingen zien.’

‘Dan ga ik juist!’

‘Het zou u uw leven kunnen kosten.’

‘Dan zal mijn Fee-tje me wel redden.’

‘Wie is dat nu weer?’

(27)

‘Vaarwel, jongen met uw houten kop!’

‘Als we nu eens geen brutaliteiten meer tegen elkaar zeiden!’ zei Pinokkio nijdig.

Hij stak zijn hoofd door de bewuste reet, sprong er doorheen en stond op het plein.

Nu was onze marionet toch heusch wel van plan naar huis te gaan, maar eerst moest hij bepaald nog weten, wat de menschen van de vertooning vonden. Hij liep dus om de tent heen naar den ingang, maar het zeil was neergelaten en er stond met groote letters, zoo zwart als Oost-Indische inkt, op:

GESLOTEN WEGENS STERFGEVAL.

De marionet herinnerde zich nu, dat de moeder van den hoofd-aap van het gezelschap ziek was, hij begreep, dat ze gestorven was, en had nu wel zin terug te gaan om dien armen zoon van haar zijn deelneming te betuigen; maar hij bedacht, dat het beter was hem alleen te laten met zijn verdriet.

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(28)

VIII

Pinokkio keert naar huis terug, waar hij een fijnen avondmaaltijd vindt, en met veel eetlust toetast; maar 's nachts slaapt hij heel slecht.

*

*

*

Toen Pinokkio thuis kwam, lag zijn vader al een uur in bed. Daar de oude Jaap geen kans zag, genoeg te verdienen om voor avondeten voor twee menschen te zorgen, zei hij altijd, dat hij geen trek had; en zeven avonden per week ging hij met een leege maag ter ruste. Maar voor zijn lieve Pinokkio-tje moest er 's avonds wat te eten zijn.

Nu eens had hij een gebakken ei voor hem, dan weer zette hij een paar gedroogde boonen in water te weeken, of wel had hij den kop van een haring van den vorigen dag voor hem bewaard: iets was er altijd.

Doch op dien avond vond Pinokkio een overvloediger maal dan anders.

Daar die goeie Jaap zijn jongen niet aan het middageten had gezien en dus gedacht had, dat hij 's avonds wel met een geweldigen

honger zou thuiskomen, had hij al de kuit van een haring, waarvan ze al twee dagen aten, voor hem bewaard. En hij had er nog, uit angst dat het te weinig zou zijn, een mooi stuk sinaasappelschil bij gelegd.

‘Dan heeft hij ook fruit!’ had die beste man er glimlachend aan toe-

(29)

gevoegd bij de gedachte, hoe blij zijn lieve Pinokkio zou zijn als hij zag, wat een fijne-mans-maal daar voor hem gereed stond.

De marionet at dan ook gulzig zijn haringkuit op met een broodkorstje, dat van een onbestemde kleur was tusschen groen en zwart; daarop begon hij wat minder haastig van zijn sinaasappelschil te genieten en vond deze verrukkelijk.

Toen hij klaar was met eten dronk hij een heerlijk glas water uit de gereedstaande kan in één teug leeg, en voordat hij in bed stapte, ging hij naar zijn slapenden vader en gaf hem twee stevige zoenen op zijn voorhoofd, één voor de haringkuit en één voor de sinaasappelschil.

Pinokkio had ontegenzeggelijk een hart van goud en voor zijn vader had hij alles over, behalve schoolgaan en werken; en dit laatste vooral niet, nu hij van plan was naar Afrika te gaan om er zijn zakken met goud, zilver en edelsteenen te vullen. Hij wierp zich dus op zijn bed, maar dien nacht kwam er weinig van slapen.

In de duisternis meende hij leeuwen, olifanten, tijgers, panters en krokodillen te zien, als menschen gekleed, de klarinet bespelend; prachtig in wit, rood en groen gestreepte zijde gekleede dames, gehuld in mantels, rijk versierd met esmeralden en saffieren, die paard reden op vlinders, zoo groot als adelaars; mannen met hooge kaplaarzen, wier gezicht haast wegkroop achter een stijven hoogen witten boord;

zilveren paleizen met gouden trappen en deuren en zonneblinden van malachiet; dit

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(30)

alles en nog veel meer scheen voor zijn oogen te dansen. Als hij bij toeval zijn oogen sloot, hielden zijn ooren hem wakker, want dan hoorde hij een oorverdoovend lawaai van dieren-geluiden, brullen, krijschen, fluiten en daar tusschen door trompetten en trombones, te zamen met het geroffel van tien Turksche trommen en wel twintig stel bekkens.

Het was nog niet eens dag, toen Pinokkio opstond. Het eerste wat hij doen wilde, was naar zijn vrienden van de tent gaan om ze nog eens goeden dag te zeggen, maar hij vond er geen levende ziel. De Directeur scheen gemerkt te hebben, dat die omgeving niet geschikt was voor zijn beesten en in den loop van den nacht waren ze er met hun allen stil van doorgegaan.

‘Goede reis!’ zei Pinokkio, en zocht eens langs den grond of er niet een stukje goud of een edelsteentje uit één der diademen van de dames was gevallen, maar toevallig was er niets te vinden.

‘Wat zou ik nu doen?’ vroeg de marionet zich af; ‘naar Afrika gaan...of naar school?... 't Is toch misschien wel het beste, als ik naar school ga, want meester zegt, dat ik in lezen, schrijven, uit het hoofd leeren, opstellen maken, en in

geschiedenis, aardrijkskunde en rekenen wat ten achter ben. Verder sta ik er niet zoo kwaad voor...

Het is stellig het beste, dat ik nu maar naar school ga; dan kan ik vandaag alles eens goed leeren, want is dat gebeurd, dan ben ik tenminste niet meer zoo'n domkop.’

Na deze ernstige, verstandige overpeinzing sloeg onze marionet den weg naar huis

weer in met het plan, zijn lessen eens door te zien, zijn boeken en schriften bij elkaar

te zoeken en naar school te gaan.

(31)

IX

Pinokkio komt een koopmannetje met dadels tegen en als hij er een geproefd heeft, vertrekt hij overhaast naar Afrika, zonder zijn vader er ook maar een woord van te zeggen.

*

*

*

Vol goede voornemens liep Pinokkio stevig door, tot hij op een zeker punt van de straat een mannetje tegenkwam met een papieren steek op en een groot schoon wit voorschoot aan, zoodat hij wel een kok uit een hôtel leek.

Dit mannetje duwde een karretje voort, dat vol lag met iets, wat Pinokkio nog nooit had gezien, en hij schreeuwde, dat uw ooren er van gingen tuiten: ‘Dadels!

dadels! versche dadels! dadels zoo zoet als suiker! Echte, Afrikaansche dadels!’

‘Die heeft het ook al over Afrika!’ riep Pinokkio. ‘Dat Afrika vervolgt me! Maar wat heeft Afrika nu met dadels te

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(32)

maken, en wat zijn dadels? Ik heb er nog nooit van gehoord!’

Vlak voor Pinokkio stond het mannetje stil, want een dame, die voor een raam stond, had hem een teeken gegeven. Pinokkio stond ook stil juist naast het karretje, terwijl de dame een kilo van die waar voor zich liet afwegen.

Nu gebeurde het, dat er een dadel van dat kilo, dat het mannetje in een mandje, hem door de dame toegestoken, wilde overschudden, op den grond viel. Dadelijk bukte de marionet, raapte de gevallen vrucht op en bood ze de dame beleefd aan.

‘Dank u,’ zei de dame met een lieven glimlach, ‘die moogt ge houden, dat hebt ge wel verdiend.’

En zonder er verder een woord bij te voegen trok ze zich van het venster terug en liet den marionet met de dadel in zijn hand staan.

Ook het mannetje met zijn karretje was weggegaan en

schreeuwde zoo hard, dat hij tot op de vijfde verdieping te hooren was:

‘Dadels! dadels! versche dadels! dadels zoo zoet als suiker! Echte Afrikaansche dadels!’

Pinokkio bleef hem een heelen tijd nakijken; daarop wierp hij een blik op de ramen

der omliggende huizen, en toen hij er zeker van was, door niemand gezien te worden,

(33)

man met zijn groote snor, die een olifant voorstelde, zei.’

‘Ik ga naar Afrika!’ zei de marionet luid, ‘ik ga er heen, al zou het me mijn beenen kosten, al zou ik verdrinken, of al zou ik de roode, gele, groene, of een zee van alle kleuren van den regenboog er voor moeten oversteken!’

En die deugniet begon, zonder eraan te denken nog even naar huis te gaan om van zijn vader afscheid te nemen, die op dat uur met het ontbijt op hem zat te wachten, en zonder er ook maar één oogenblik aan te denken hoe bedroefd die arme oude man zou zijn, als hij hem noch dien dag, noch vele volgende, zien zou, in de richting van het strand te hollen.

Op tien pas afstand van de zee hoorde hij zich toeroepen: ‘Pinokkio! Pinokkio!’

De marionet stond stil, keek rond en zag niemand. Hij liep weer verder, maar opnieuw hoorde hij roepen:

‘Pinokkio! Pinokkio! Weet wèl, wat ge doet!!!’

‘Ja, dàg! groet ze thuis maar van me!’ riep die onbezonnen jongen, terwijl hij met zijn eenen voet in het water stapte.

‘Hè, 't is erg koud vanmorgen!’ zei hij, terwijl hij den tweeden er ook in trok; ‘het is verschrikkelijk koud, het maakt me heelemaal koud, maar ik weet wel een middeltje, om aan die kou te ontkomen!’ en met een snelle beweging boog hij zich voorover, stak zijn armen naar voren en dook onder.

Tien seconden later kwam hij weer boven en begon zoo kalm te zwemmen, alsof het buiten hem omging.

's Middags om twaalf uur zwom hij nog altijd; het werd avond, en nog zwom hij;

de maan kwam op, maar hij zwom al verder en verder, zonder een zweem van vermoeidheid, honger of slaap. Daar moet ge toch een marionet voor zijn!

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(34)

X

Pinokkio zwemt den ganschen nacht door, totdat hij zijn hoofd tegen een rots stoot; dan valt hij in slaap, en slaapt den heelen dag door.

*

*

*

De maan was schuil gegaan; de zee was zwart geworden als vloeibaar pik. Pinokkio zwom nog onverdroten voort, maar het hinderde hem, dat hij zoo alleen was, en zoo in het donker, dat hij zelfs de punt van zijn neus niet zien kon.

Hij zwom en zwom, totdat hij een gevoel kreeg, alsof hij overal gekriebeld werd;

haast sprong hij boven het water uit.

‘Hu, wie is daar?’ riep hij, maar niemand antwoordde. ‘Zou het de een of andere kennis zijn?’ dacht de pop. ‘Zou die haai me soms herkend hebben? Dat zou me duur te staan komen!’ En hij begon nog harder te zwemmen, ook om verder van de plek vandaan te komen, waar hij zoo onaangenaam aan dat leelijke monster herinnerd werd.

Maar hij had nog geen vijftig meter afgelegd, of hij voelde een hevigen stomp in zijn maag en even later stootte hij zijn hoofd tegen iets heel hards.

‘Au!’ gilde de pop en stak zijn hand uit om de pijnlijke plek te wrijven.

Nu merkte Pinokkio, dat hij nòch voor, nòch achteruit kon; hij bevond zich namelijk op een breed stuk rots, dat maar net onder water stond. Toen hij dat begreep, riep hij blij:

‘Ik ben er! Ik ben in Afrika!’

Door deze gedachte vergat hij onmiddellijk de pijn aan zijn hoofd; hij richtte zich

op, bevoelde zich overal, zijn armen, zijn buik, zijn beenen om te zien, of alles in

orde was.

(35)

‘Niets beschadigd,’ zei hij; ‘eigenlijk is deze rots heel beleefd geweest. Maar nu moet ik eens goed uitzien, waar ik hier in het donker mijn voeten kan zetten. Lucifers zal ik wel niet bij me hebben...’ en hij voelde met zijn handen in zijn zakken. ‘Dan moeten we maar hopen, dat het gauw dag wordt, want als ik me niet vergis, schijn ik een beetje honger te hebben,’ en zoo pratende verzette hij voorzichtigjes aan den eenen voet voor den anderen, totdat hij op het droge meende te zijn. Toen ging hij zitten en zei: ‘Ik heb net een gevoel of ik moe ben,’ en hij ging languit op de kale rotsen liggen.

‘'t Is of ik slaap heb!’ voegde hij er bij en tegelijkertijd viel hij in een diepen slaap.

Toen hij wakker werd, was het helder dag. Hij keek eens om zich heen, maar zag aan den eenen kant niets dan al hooger en hooger opgestapelde rotsblokken in een halven cirkel; van uit de verte gezien schenen ze een heel hoogen muur te vormen als van een reusachtig kasteel, bekroond door torens en torentjes, die allemaal bouwvallig waren; aan den anderen kant was zee, zoover het oog reikte.

‘Als dat Afrika is,’ zei Pinokkio mismoedig, ‘kom ik van een koude kermis thuis;

wat zeg ik: dan ben ik wel warm terechtgekomen, want die zon daar, die juist om het hoekje komt kijken, heeft naar het schijnt maar al te goede voornemens. Als dat zoo doorgaat, ben ik tegen den middag gaar!’

Ondertusschen had hij maar werk, dat hij zich het zweet van het voorhoofd veegde met de mouw van zijn jasje, dat al kurkdroog was.

Het was inderdaad geweldig warm: zoo'n hitte had Pinokkio nog nooit meegemaakt zelfs niet midden in den zomer. Uit de zee steeg een donkere nevel, die al dichter werd en in plaats van lichter te worden, werd de dag al zwarter.

Pinokkio keek naar de zon, die zich op dat oogenblik in bundels van een roodachtig licht verdeelde achter het oude kasteel, waarvan de torens en torentjes wel reuzen geleken, gehuld in de vlammen van een geweldigen brand. Toen doofde plotseling ook de brand en was de zon geheel verdwenen.

‘Wat is dat voor een aardigheid?’ zei Pinokkio. ‘Wat voor

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(36)

grappen haalt de zon in deze streken uit? Zij verschijnt voor een minuut of tien en verdwijnt dan weer!’

Arme marionet! Hij had niet gemerkt, dat hij een ganschen dag en een deel van

den vorigen nacht achtereen geslapen had en dat hij dus, in plaats van getuige te zijn

van het opgaan der zon, den zonsondergang had aanschouwd.

(37)

XI

Pinokkio's eerste dag in Afrika; hem overkomen ongelooflijke dingen.

*

*

*

‘Wat nu?’ vroeg Pinokkio zich treurig af, ‘moet ik nogmaals den nacht hier doodalleen op de rotsen doorbrengen?’... en hij begon te beven, alsof hij plotseling de

derdendaagsche koorts had gekregen.

Hij begon te loopen, maar nadat hij een paar stappen had gedaan, werd het zoo duister, dat hij niet wist waar zijn voeten te zetten. Toen werd onze arme pop zoo wanhopig, dat hij heete tranen begon te schreien. Wat was hij bedroefd om zijn ongehoorzaamheid en zijn koppigheid. Alle waarschuwingen van zijn vader schoten hem te binnen; hij herinnerde zich ook de aanmaningen van zijn meester en de raadgevingen van zijn goede Fee. Hij dacht ook aan al zijn beloften van goed oppassen, van gehoorzaam en verstandig zijn. Hoe prettig had hij het zelf gevonden, toen hij een goed zoon en een aandachtig en ijverig leerling was geweest! Weer zag hij het stralende gezicht van zijn vader voor zich, toen hij met zulke prachtige cijfers op zijn rapport was thuisgekomen; en hoe vroolijk had ook dat lieve Meisje met de Blauwe Haren, zijn beschermende Fee, hem goedkeurend toegeknikt! Zijn tranen begonnen bij die herinnering te stroomen, terwijl hij hartbrekend snikte.

‘Als ik hier eens op deze eenzame plek van vermoeidheid, honger en angst moest omkomen! Als ik nog als houten pop moest sterven zonder ooit ondervonden te hebben, hoe het is als een echte jongen van vleesch en bloed te leven!!’... en hij schreide nog wanhopiger.

En toch was de arme marionet nog nauwelijks aan het begin van de reeks

narigheden, die hem in den loop van dien vreeselijken Afrikaanschen nacht te wachten stonden.

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(38)

Inderdaad hoorde hij onder zijn droevig schreien en klagen, dat bijna verloren ging tusschen die eenzame rotsen aan de wijde zee, plotseling een langgerekt gehuil als van honden, die elkaar naholden en tegelijkertijd zag hij nu hier dan daar lichtjes, net als in den wind wapperende vlammetjes.

‘Ach! wat is dat nu weer; wie loopt er hier met lantarentjes rond?’ stamelde de ongelukkige pop tusschen zijn snikken door.

Daar kwamen, als om hem onmiddellijk het antwoord op zijn vraag te geven, twee van die vlammetjes, die allemaal twee aan twee bij elkaar schenen te hooren, snel van de rotsige helling

naar beneden en hoe nader ze kwamen, hoe feller ze werden. En gelijk met die vlammetjes kwam ook dat afschuwelijke gehuil naderbij, en dat geleek merkwaardig veel op wat hij in de Tent had gehoord; alleen had hij er daar en op dat uur een heel anderen indruk van gekregen, en het veel natuurlijker gevonden.

‘Ik hoop maar, dat het goed met me afloopt!’ zei de marionet bij zich zelf, ‘maar ik vrees van niet.’ En hij wierp zich languit voorover om te probeeren zich tusschen de steenklompen te verschuilen.

Een oogenblik later voelde hij een warme adem over zijn gezicht strijken en boven

zich zag hij den leelijken kop van een hyena met wijdopengesperde kaken, waarin

ijselijk scherpe tanden blikkerden en een vuurroode bolle tong zichtbaar was,

(39)

en hij begreep dat het voor zoo'n beest een peulschilletje was hem op te peuzelen.

‘Ik ben er geweest!’ zuchtte Pinokkio en rilde van zijn hoofd tot zijn voeten; hij deed zijn oogen dicht en zond in gedachten een laatsten groet aan zijn lieven vader en zijn beminde Fee.

Maar nadat het dier hem van onder tot boven herhaaldelijk had besnuffeld, maakte hij een geluid, dat op lachen geleek, stootte een paar onhebbelijk harde kreten uit en rende met groote sprongen weg.

‘Tot nooit weerziens!’ zei Pinokkio en lichtte even zijn hoofd op. Daarop draaide hij zijn hoofd naar alle kanten - alsof hij in die duisternis iets zou kunnen zien! - en zei bij zichzelf: ‘Was er maar zoo iets als een boom, een muur of een heuveltje, waarop ik klimmen kon!’

Nu, onze marionet had gelijk, dat hij graag een meter of drie, vier boven den beganen grond had willen zijn, want dien ganschen, oneindig-schijnenden nacht door kwamen er telkens van zulke bezoekjes.

Brullend of gillend kwamen ze op hem af, stonden stil, beroken hem, herhaalden dat gesnuffel, gaven dan lucht aan hun verachting en afschuw en gingen heen, terwijl Pinokkio bij hun vertrek nooit naliet zijn: ‘Tot nooit weerziens!’ te herhalen.

Eénmaal gebeurde het zelfs, dat vier of vijf van die akelige dieren, die op een heel andere manier brulden en elkaar iets schenen te betwisten, geruimen tijd op een afstand van nauwelijks een paar passen van den marionet af bleven vertoeven, wat hem een hevigen angst bezorgde. Als dat lawaai nog langer geduurd had, was het voor den armen pop bepaald niet uit te houden geweest. Eindelijk brak de dag aan.

Toen het licht werd, was er ineens een eind aan al die bezoeken en Pinokkio, die alweer heelemaal gekalmeerd was, wilde zich dadelijk oprichten, maar dat gelukte hem niet.

Hij kon zijn beenen niet bewegen; zijn armen weigerden hem te helpen zijn lichaam op te heffen; een gevoel van groote zwakte, zoodat hij zelfs slecht zien kon, had zich van hem meester gemaakt.

Hij wilde geeuwen, maar toen bleef zijn mond wijdopen

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(40)

staan, want hij had de kracht niet zijn kaken weer te sluiten.

Het was de honger, die hem overmand had. Nu was er niets meer aan te doen, meende hij: hij zou van honger moeten omkomen.

‘Wat vreeselijk!’ dacht hij nog met zijn beneveld brein, ‘van honger te moeten sterven. Ik zou van alles wel willen eten om mezelf voor dat lot te behoeden. Twee gedroogde boontjes, een handjevol kersesteeltjes, het kopje van een sardientje...’

En hij keek rond of hij niets zag, geen krekeltje, geen slakje, geen hagedisje, maar neen, er waren niets dan steenen.

Maar plotseling uitte hij, ondanks zijn uitgedroogde keel, een zwakken kreet...

Op een pas of drie, vier afstands ontdekte hij iets, dat veel had van een stukje vleesch van den slager, rund-, kalfs-, schapevleesch of iets dergelijks; alleen zat er aan dat stukje - was het soms biefstuk? - nog een stukje vel met een paar haren, die er zoo eigenaardig uitzagen, dat de marionet heelemaal niet kon begrijpen van welk dier ze waren.

Doch Pinokkio was onbeschrijflijk blij! Met onzegbare moeite kroop hij er op handen en voeten heen en 't gelukte hem het in zijn mond te steken.

Lekker rook het ook niet, zoodat zijn neus er een grooten afschuw van had, maar de pop vermaande: ‘Hoor eens vriendje, het ruikt afschuwelijk, dat geef ik toe, maar er is niets aan te doen, daar moet je over heen. Geloof me vrij, als ik ooit nog eens rozen te zien krijg, dan zal ik er een bouquetje van plukken en jou aanbieden.’ Toen gaf de neus zich gewonnen, de mond maalde het fijn en de maag was bijna dadelijk weer in orde, zoodat Pinokkio toen het op was, weer kon oprijzen en vroolijk zeggen:

‘Dat was mijn eerste ontbijt in Afrika; nu zal ik dus op zoek moeten gaan naar een middagmaal.’

Hij vergat alles wat er dien nacht gebeurd was, dacht niet meer aan zijn vader en aan de Fee, en zijn eenige zorg was zich zoo ver mogelijk van die plek te verwijderen.

Is het niet fijn een houten marionet te zijn?!!!

(41)

XII

Hoe Pinokkio feestelijk in Afrika wordt ontvangen; de eerste lasten van het beroemd-zijn.

*

*

*

‘In de eerste plaats,’ zei hij, ‘wil ik naar dat mooie kasteel daar in de verte. Ik zal wel maken, dat die eigenaar me een frisch glaasje water geeft en tegen een uur of twaalf zal ik zien een stukje brood, misschien wel een lekker bouillon-soepje, en als 't mogelijk is een stukje vleesch te krijgen... Want met een bordje soep, een vleeschschoteltje, een gebraden kippeboutje en een glas wijn zou mijn maag weer heelemaal op streek komen. Op weg dus!’

De tocht tusschen die rotsblokken door was moeilijk genoeg, maar het ging den marionet gemakkelijk af, want hij sprong zoo vlug als een geit van den eenen steen op den anderen, terwijl het droge klappen van zijn houten voeten aan alle kanten door de echo's werd herhaald. Maar hoe hij ook liep en sprong, er kwam geen eind aan dat zeestrand en het kasteel scheen altijd even ver weg, ja het had er zelfs veel van, of die torens en ook die muren, al naardat de marionet meende ze te naderen, verdwenen, zoodat er, toen hij eindelijk de heele kust achter zich had, niets was dan steenen, die allengs door de inwerking van het water afbrokkelden en daardoor min of meer grillige vormen verkregen hadden.

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(42)

En het kasteel met zijn torens, waar was dat gebleven?

Vaarwel soep, vaarwel vleesch, vaarwel kippeboutje, vaarwel glaasje wijn, alles verdwenen!

Pinokkio rukte wanhopig aan zijn haar, vast besloten er minstens twee vlokken uit te trekken. Maar toen hij zijn oogen opsloeg, zag hij aan den voet van een zacht glooiende helling een verwonderlijk mooi plekje, begroeid met prachtige planten en door frissche beekjes besproeid en in de verte huizen, villa's en paleizen, wier daken zoo vroolijk schitterden in de zon, alsof ze met kristallen waren overdekt.

Bij dien aanblik uitte Pinokkio een zoo blij en luid Oh! van verbazing, dat het wel op 10 K.M. afstand te hooren was, en zonder verder een oogenblik te wachten, rende hij in die richting. Hij sprong over slooten en struiken, liep dwars door boschjes met prachtige vreemde planten, zooals hij ze nog nooit gezien had, en joeg zoodoende

heele zwermen duiven, goudfazanten, tortelduiven, meerkoeten en kwartels op de vlucht.

‘Hè, wat is Afrika mooi!’ zei de marionet, maar stil stond hij niet, zoo verlangend was hij in de bewoonde wereld aan te komen; ‘als ik had kunnen denken, dat het zóó was, zou ik er al eerder naar toe zijn gegaan!’ En steeds liep hij voort.

In een paar minuten kwam hij op een groot plein aan, waar mannen, vrouwen,

jongens en meisjes in allerlei verschillende kleederdrachten op den grond zaten of

lagen, babbelend,

(43)

koopend, verkoopend, en daarbij een geweldig rumoer makend.

Toen ze den marionet zagen, liepen ze hem tegemoet en velen begonnen te gillen:

‘Wel kijk eens aan, daar heb je Pinokkio! Kijk eens, Pinokkio! Ha, Pinokkio! Hei, Pinokkio! Hu, Pinokkio!’

‘Dat is toch al heel merkwaardig,’ zei de pop bij zichzelf, ‘nu kennen ze me in Afrika ook al! En ik had nog al gedacht incognito te reizen!!!’

Erg uit zijn humeur om deze lawaaiige ontvangst baande Pinokkio zich nijdig een weg tusschen die lastposten door, links en rechts elleboogstompen uitdeelend. Daarop begon hij weer te hollen, sloeg een zijstraatje in, waar bijna geen mensch te zien was en hield halt voor een kleine gaarkeuken, waar met groote letters op een uithangbord stond:

‘NAPOLITAANSCHE MACARONI’.

‘Daar zocht ik nu juist naar!’ zei de pop en trad binnen.

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(44)

XIII

Pinokkio gaat de gaarkeuken binnen en eet er wat, maar daar hij geen geld heeft om de rekening te betalen, wordt hij eerst door zwarte veldwachters opgepakt, maar later weer losgelaten.

*

*

*

Een kleine dikke man van een jaar of vijftig, met een tegelijkertijd barsche en toch goedaardige uitdrukking op zijn gezicht, kwam naar Pinokkio toe en vroeg waarmee hij Mijnheer kon dienen.

Nu hij ‘Mijnheer’ genoemd werd, voelde Pinokkio zich erg gevleid en heel deftig vroeg hij om eten.

Dadelijk bracht men hem een portie van iets, dat in de verste verte niet geleek op macaroni, maar op dat oogenblik kwam het onzen marionet niet gelegen aanmerkingen te maken en in een oogwenk had hij zijn bord leeg.

Ondertusschen nam de patroon zijn nieuwen klant scherp op en draaide telkens om hem heen om hem allerlei beleefde vragen te doen, waarop Pinokkio met een enkel woord antwoordde, zooals meer hooggeplaatste personen tegenover hun ondergeschikten doen.

Toen hij klaar was met eten, wilde hij iets te drinken hebben en de patroon bracht hem een drank, dien de pop zelfs niet van aanzien kende, maar die hem uitstekend smaakte.

‘Hoe heet deze drank?’ vroeg hij, als verstrooid zijn glas neerzettend; daarop stak hij zijn duim in zijn vestzakje en strekte zijn beenen ver uit als een echte heer.

‘Het is bier, Excellentie,’ antwoordde de patroon.

(45)

Toen hij zich ‘Excellentie’ hoorde noemen, was Pinokkio buiten zichzelf van vreugde en kreeg zoo'n onrustig gevoel in zijn voeten, dat hij moeite had zijn zin om eens even te dansen, te bedwingen.

‘Zei ik het niet, dat ik in Afrika fortuin zou maken!’ dacht hij verrukt. Hij bestelde een pakje sigaretten, dat de patroon hem gedienstig kwam brengen en ook een doosje waslucifers.

Nadat hij rustig een sigaret had gerookt en een paar onbeduidende opmerkingen gemaakt had, maakte onze held zich gereed tot vertrekken, toen de patroon hem zeer beleefd een strookje papier toestak, waarop een paar woorden en cijfers stonden.

‘Wat moet dat?’ vroeg de marionet, met een neerbuigend gebaar op het papiertje wijzend.

‘Dat is de rekening, geachte Heer; de rekening van wat U verschuldigd is voor het middagmaal en de sigaretten.’

Pinokkio vergat bij het hooren van deze woorden, dat ‘Geachte Heeren’ en

‘Excellenties’ nooit tegen de goede manieren mogen zondigen, maar krabde zich eens flink achter het oor en keek verbluft den patroon aan, die heel onaardig glimlachte.

‘Maar Excellentie, dat verbaast U toch niet?... is het bij U soms geen gewoonte de rekening te betalen, als men gegeten heeft?’

Bij die woorden kreeg de marionet een schok van schrik en voelde, dat hij een kleur kreeg. Maar hij wilde toch den bluffer uithangen en antwoordde:

‘Ik moet mij verbazen en begrijp niet, wat U bedoelt. Wat zijn dat voor barbaarsche gewoonten? Ach, het verbaast me eigenlijk niet, dat men in deze streken...’

‘In deze streken, Excellentie,’ viel de patroon hem kalm in de rede, ‘is het gewoonte, dat iemand als hij gegeten heeft, betaalt, en daarmee uit! Mocht Uw Edelheid bij geval geen stuiver op zak hebben, en gedacht hebben op kosten van zijn naaste te leven, dan is daar een heel goed middeltje tegen. Wacht U maar even, dan zult U het zien.’

Onder het uiten van deze woorden ging de man naar de deur

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(46)

en maakte een heel eigenaardig geluid met zijn lippen; daarop keerde hij doodbedaard en glimlachend naar Pinokkio terug, die al zijn moed reeds kwijt was en wanhopig in zijn zakken zocht, om er iets in te zoeken, dat hij nooit zou vinden.

Eindelijk barstte hij in tranen uit, wierp zich aan de voeten van den patroon en smeekte hem geduld te hebben, daar hij zoodra hij het eerste stukje goud of den eersten edelsteen, waarnaar hij in Afrika kwam zoeken, gevonden had, zijn schuld tot den laatsten cent zou afdoen.

De patroon had moeite om niet in lachen uit te barsten, maar bedwong zich met geweld en goedhartig zei hij:

‘Het spijt me voor u, maar gedane zaken nemen geen keer.’

‘Maar wat hebt U dan gedaan?’ vroeg de marionet ongerust.

‘Wat ik gedaan heb? Nu, ik heb om een paar veldwachters gestuurd!’

‘Veldwachters!’ schreeuwde de marionet, van zijn hoofd tot zijn voeten bevend.

‘Veldwachters? Zijn er in Afrika ook al veldwachters?!! Ach nee, lieve mijnheertje, stuur die veldwachters toch terug, want ik wil niet in de gevangenis.’

Vergeefsche moeite. - Twee veldwachters kwamen al naar binnen, liepen regelrecht op den marionet af en vroegen hem beleefd naar zijn naam.

‘Pinokkio!’ fluisterde de jongen bevend als een rietje.

De patroon keek verbaasd op bij het hooren van dien naam.

‘Wat voor beroep oefent ge uit?’

‘Marionet.’

Weer maakte de patroon een beweging van verbazing en deden de veldwachters hun best hun lachen te bedwingen.

‘Wat zijt ge in Afrika komen doen?’

‘Kijk, dat zal ik U zeggen,’ antwoordde Pinokkio moed vattend, ‘ik ben gekomen, moet U weten, heeren, omdat ik, daar mijn beste vadertje om voor mij een a-b-c-boek te kunnen koopen zijn jas verkocht had, me genoodzaakt voelde, want er is in Afrika zooveel goud en zilver...’

‘Wat zijn dat voor praatjes,’ viel de oudste veldwachter hem in de rede; ‘houd uw

praatjes voor u en laat ons dadelijk uw papieren zien.’

(47)

‘Wat voor papieren?’ zei de marionet; ‘die heb ik toch allemaal op school gelaten...’

De veldwachters moesten zich op de lippen bijten om niet hardop te lachen;

ondertusschen hadden ze, om verder heen- en weergepraat te vermijden, een paar handboeien te voorschijn

gehaald en maakten aanstalten ze den marionet, die nu meer dood dan levend was, aan te doen.

Maar onverwachts kwam de patroon tusschenbeiden en verzocht met grooten aandrang den marionet op zijn verantwoor-

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(48)

ding vrij te laten, en verklaarde de rekening voor voldaan te beschouwen, en hij voegde er nog allerlei mooie beweringen aan toe, zoodat de twee mannen van de wet er aangedaan van werden.

‘Ja... als U er genoegen mee neemt...doen wij het ook,’ zei eindelijk één hunner;

‘als U hem een aalmoes wilt geven, des te beter...’

Zij lieten den marionet los en gingen heen zonder verder een woord te zeggen.

(49)

XIV

Hoe Pinokkio van den rang van Excellentie afdaalde tot dien van knecht in een gaarkeuken.

*

*

*

Pinokkio was vuurrood geworden bij het hooren van dat woord aalmoes; hij kon niet dadelijk besluiten of hij daar blijven zou of dat hij, om de schande te ontgaan, de veldwachters zou naloopen om zich in de gevangenis te laten opsluiten. Het leek hem toch maar het beste te blijven en hij sloop naar een hoekje van de kamer. Maar de patroon beurde hem dadelijk op en vroeg: ‘Gij zijt dus de marionet Pinokkio?’

Toen hij zich zoo ineens met gij hoorde aanspreken, voelde de pop een groote verontwaardiging in zich opkomen en hij had zin er het zijne van te zeggen, maar toen hij aan die onbetaalde rekening dacht, leek het hem beter beleefd te zeggen, dat hij inderdaad Pinokkio was.

‘Dat doet me werkelijk plezier,’ ging de man voort, ‘dat doet me plezier, want ik heb uw vader gekend.’

‘Hebt U mijn vadertje gekend?’ riep de marionet blij.

‘Of ik hem gekend heb! Ik ben daar in huis bediende geweest, vóórdat gij geboren werd.’

‘Bij mij thuis als bediende? Van wanneer tot wanneer heeft vader Jaap bedienden gehouden?’ riep de marionet met wijd-open oogen van verbazing.

‘Wat zegt ge daar, Jaap?! Uw vader heet toch geen Jaap.’ ‘Die is goed! Hoe heet hij dan?’

‘Uw echte vader, mijn beste marionet is niet Jaap, maar mijnheer Collodi... een man, jongenlief, zooals er niet iederen dag één wordt geboren!’

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

(50)

Pinokkio begreep er steeds minder van en kon er maar niet bij, dat hij naar het scheen naar Afrika had moeten komen om over zijn familie te worden ingelicht. Hij stond dus met een zuurzoet gezicht te luisteren naar al, wat die man hem uitlegde, totdat deze besloot:

‘Maar bedenk wel, al zijt ge niet echt de zoon van dien goeden Jaap, dat dit nog niet zeggen wil, dat ge niet heel dankbaar moet wezen voor alle goede zorgen, die die brave man voor u gehad heeft. Maar gij, wat een prachtige manier om hem te beloonen houdt gij er op na! vindt ge ook niet?’ vervolgde de man heftig. ‘Zoo maar uit huis wegloopen, zelfs zonder hem te waarschuwen! Wie weet, aan wat voor akelige dingen die beste man denkt, nu hij u niet meer bij zich heeft en zelfs niet weet waar ge uithangt. Zoudt gij, jongens, ooit begrijpen wat een verdriet ge uw ouders doet? Ge zoudt geen vinger uitsteken om uw moeder verdriet te besparen, terwijl zij altijd aan u denkt, zelfs 's nachts in haar slaap, en evenmin valt het u in, uw vaders zorgen te verlichten, die vader, die van den morgen tot den avond

werkt om te maken, dat u niets ontbreekt, en dat ge van alles kunt leeren om goede menschen te worden, die nuttig zijn voor hun familie, hun vaderland en de

maatschappij!’

Onder het aanhooren van deze ernstige toespraak was Pinokkio nadenkend

geworden. Hij had nooit kunnen droomen, dat hij juist in Afrika zoo wijs en waar

zou worden toegesproken, en was op het punt in tranen uit

(51)

te barsten. De man werd zelf ook aangedaan, want wie weet wat hem nog meer door 't hoofd speelde; maar plotseling streek hij met zijn hand over zijn oogen als om een droevige gedachte te verjagen, veranderde van toon en zei opgewekt:

‘Ondertusschen moogt ge den Hemel danken, Pinokkio, dat ge ditmaal zoo goed bent terechtgekomen, want van dit oogenblik af moet ge het maar beschouwen, alsof dit uw eigen huis was. Maar ik ben niet rijk en had juist een jongetje noodig om me bij mijn bezigheden te helpen, en dus kunt gij vandaag al beginnen de zaal aan te vegen, die het - zooals ge ziet - hard noodig heeft, want er zijn veel klanten geweest.’

Dit zeggend reikte hij den marionet een grooten bezem aan, dan kon deze dadelijk gaan vegen.

Pinokkio voelde zich diep vernederd door dit voorstel, maar de gedachte aan de zwarte veldwachters en de onbetaalde rekening deed zijn verontwaardiging gauw verdwijnen, en hij veegde en ruimde ijverig op.

‘Van Excellentie tot keukenjongen! ik ben er wel op vooruit gegaan!’ dacht de ongelukkige marionet en haast kwamen de waterlanders te voorschijn, terwijl hij krachtig den bezem hanteerde, ‘maar dat is mijn verdiende loon, zooals het luie grauwtje zei, toen het klappen kreeg. Ach! als nu mijn vadertje en die lieve Fee me eens zagen, of mijn schoolmakkers, Oliepit bijvoorbeeld, wat zou ik een prachtig figuur slaan!’

En hij ging voort met vegen en nam daarna met een natten doek de vuile, stoffige banken en stoelen af.

E. Cherubini, Pinokkio in Afrika

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

„Gaat nu terstond aan zijn leerlingen zeggen: Hij is verrezen van de doden, en nu gaat Hij u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien.. Dat had ik u te

Katholiek Onderwijs Vlaanderen - eerste adventsweek 2021 Al te vaak is goed wonen een gunst en geen

Original title: Born is the King (it's Christmas) Matt Crocker / Scott Ligertwood. Ned.tekst:

For Europe & South Africa: Small Stone Media BV,

Bij dominee Roos heeft de koopman van schone paarlen al heimelijk (aan Gods kant) gekocht en gemijnd aleer hij heen was gegaan om alles te verkopen. Roos is een verbuiger, een

Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast

Peter liet zijn haar groeien, rookte, dronk, had een vriendin en wilde niet meer naar school.. Eerst zeiden mijn ouders dat hij zich niet zo

Dit heeft er toe geleid dat in de sectoren PO, VO en MBO zonder medewerking van AOb/FNV buiten de cao om uitvoeringsovereenkomsten (PO en MBO) zijn gesloten, dan