• No results found

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk · dbnl"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

zeeheld J.C.J. van Speyk

Jacob van Lennep

bron

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk. P. Meijer Warnars, Amsterdam 1831

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/lenn006huld01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

HORATIUS.

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(3)

Personen:

APOLLO.

MERCURIUS.

DE ZANGGODINNEN.

DE MAAGD VAN AMSTERDAM.

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(4)

Hulde.

Het Tooneel stelt den Zangberg voor. APOLLOstaat bij den Drievoet. De Zanggodinnen zijn in verschillende groepen gezeten.

KOOR.

Op den zangberg hoog verheven Doet der Musen heilig lied Heldendeugd en grootheid leven:

En de roem, door haar gegeven, Vreest der tijden wiss'ling niet.

CLIO.

Zusters! komt! tot nieuwe wijzen Weêr de heil'ge lier gesnaard.

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(5)

POLYHYMNIA.

Maar voor wien zal 't loflied rijzen?

Ach! wat sterv'ling is op aard 't Zanggeluid der Musen waard?

ERATO.

Mocht ons lied de fiere helden, Door de aêloudheid voortgebracht, Vaak op luiden toon vermelden,

't Diep verbasterd nageslacht Heeft geen helden voortgebracht.

KOOR.

Op den zangberg hoog verheven Doet der Musen maatgeluid Heldengrootheid eeuwig leven;

Wie, die 't onderwerp zal geven Aan de welgesnaarde luit?

APOLLO

spreekt.

Hoe! zwijgt uw stem, geliefde zanggodinnen?

Klinkt van uw lier geen zoet akkoord?

En werd uw zang, die roem en deugd doet minnen, Op Pindus kruin voor 't laatst gehoord?

Stemt, zust'ren! stemt de zilv'ren citersnaren!

Herklinke uw onnavolgb're toon.

Meer dan de krans der versche lauwerblaêren Verstrekt uw lied den held tot loon.

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(6)

CALLIOPÉ.

Der Musen rei is steeds tot zingen vaardig.

Nog voert Calliopé de luit.

Noem slechts een held, den lof der Musen waardig, En straks herklinkt ons zanggeluid.

CLIO.

Zij zijn voorbij, die dagen, zoo vol glorie:

De heldenrei verging sints lang.

Waar vindt Apol in later volkshistorie Een onderwerp voor Clioos zang?

APOLLO.

Deed niet de deugd, de moed van Hollands braven, Die, trouw aan Vaderland en Vorst,

Aan 't waereldrond zoo grootsch een voorbeeld gaven, De zangdrift bruisschen in uw borst?

Wat toch, wat kan der dicht'ren lier vermelden Dat meer haar hulde waardig zij,

Dan 't fier gedrag van Hollands eed'le helden, Spijt ontrouw, meineed, muiterij?

MELPOMENÉ.

Hun grootsche daên heeft ons gezang verheven.

Het Negental vergat hen niet.

Zelfs in mijn koor deed ik hun glorie leven In menig hoog en deftig lied.

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(7)

POLYHYMNIA.

Maar ach! de telg van zelfsbelang en loosheid, De Staatskunst heeft hun vaart gestuit.

En Hollands Leeuw, gedoemd tot werkeloosheid, Biedt ons geen stof tot zanggeluid.

APOLLO.

Niet werkloos zal de Leeuw van Holland blijven.

Ras klemt zijn klaauw het vreeslijk zwaard, En toont op nieuw door stoute krijgsbedrijven

Zich 't heilig lied der Musen waard.

KOOR.

Op den zangberg hoog verheven Doet der Musen maatgeluid Heldengrootheid eeuwig leven.

't Is de Leeuw, die stof zal geven Aan de welgesnaarde luit.

APOLLO.

Dan wie komt ginds door 't lauwerboschgebladert' Met vluggen tred dit heilig koor genaderd?

'k Herken hem, Majaas zoon, Mercuur, Den God, die nijverheid en kunsten Bestralen blijft met milde gunsten.

Zijn opslag blinkt van hemelsch vuur.

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(8)

MERCURIUS

in 't opkomen.

Nooit zag het waereldrond een stouter daad verrichten!

Aêloudheids glorie moet voor zulk een grootheid zwichten.

APOLLO.

Wat brengt de hemelbô?

MERCURIUS.

Steekt nu de loftrompet

En zij de gulden luit op hoogen toon gezet!

APOLLO.

Wat is uw tijding? spreek: doe ons voor 't minst ervaren...

MERCURIUS.

De reden van mijn komst zal mijn verhaal verklaren.

Nabij den zwaren wal, waar de achtb're heldCHASSÉ

Het eerst in 't Hollandsch hart den moed herleven deê, Toen 't daav'rend sulfervuur de vaart van 't spoorloos muiten Aan Scheldes oeverboord nog tijdig wist te stuiten,

Lag 't smaldeel van 's lands vloot, met wakker volk bemand.

't Was nacht: de wind stak op: de golven beukten 't strand.

Vervaarlijk gierde in 't rond het stormgeweld van 't Noorden En joeg de waat'ren op aan Scheldes breede boorden;

Reeds dacht zich meen'ge kiel, bij 't stijgen van d'orkaan, Verbonden tot de keus van stranden of vergaan.

Een strijdboot bovenal moest kampen met het woeden Van opgestapeld ijs, van buien en van vloeden.

Doch hoe de nood ook klimm', de Scheepsvoogd kent, doorziet.

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(9)

Zijn plicht, en 't stormgeweld ontzet zijn boezem niet.

Dan ach! zijn kiel, in 't eind van de ankers afgeslagen, Dwaalt weg op de ongenaê der huilende onweêrsvlagen.

Niet meer aan 't roer gedwee, drijft de afgedoolde boot Naar stad toe, tot zij strandt en op de scheepswerf stoot.

De morgen daagt in 't oost; doch flaauw en zonder glansen Vertoont zich 't rijzend licht aan de overwolkte transen,

Als hulde zich de zon het aangezicht in rouw Om de onherstelb're ramp die straks gebeuren zou.

Reeds juicht het volk aan boord en waant zich 't lijf behouên.

Verdwaalden! die het woord van muiters durft betrouwen.

Ach! ijdel is de hoop, die allen u misleidt.

Vond ooit in 's haviks nest de tortel veiligheid?

Meer dan 't ontzind geweld van storm en felle baren Zij de overmoed geducht der snoode plonderscharen.

Naauw ziet het Brabants graauw de aan wal geslagen kiel;

Of 't jubelt om de prijs die in zijn handen viel.

In steê van hulp te biên begeert het buit te rapen En klautert reeds op 't dek met oorlogstromp en wapen.

‘Geeft, geeft uw bodem op. Omlaag gesjord die vlag!’ - Dus klinkt het helsch geschreeuw met hoonend spotgelagch.

De Scheepsvoogd blikt in 't rond: hier kan geen weêrstand baten Noch kloekheid. 't Aantal groeit der heillooze onverlaten.

Dan hij herdenkt, getrouw, den nooitverbroken eed, Dien hij aan Vaderland, aan Vorst en wimpel deed.

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(10)

Hij zwoer met vasten zin: dat nooit dan met zijn leven Hij aan uitheemsch gezag zijn boot zou overgeven.

Hij peinst. 't Besluit staat vast: hij roept den zijnen toe:

‘Gaat! redt u! bergt het lijf, wijl ik mijn plicht voldoe.’ - Hij spreekt en snelt omlaag. Nu juichen blij de roov'ren En wenschen zich geluk om 't lichte prijsveroov'ren.

Een eervergeten schelm haalt voor hun aller oog

De vlag van Holland neêr; maar neen - zij vliegt omhoog En met haar splijt en spat bij oorverdoovend kraken, (Of hier een Aetna vuur en donders uit kwam braken)

En schip en muitend graauw en krijgsvolk en matroos, En hij, die zulk een dood voor schande en neêrlaag koos;

Met éénen slag uit een en stort al ploffend weder, Doch vormloos, zwart geroost, in 't woelend water neder.

De Schelde bruischt en kookt en wentelt asch en schuim En wrak en lijken voort naar 't breede pekelruim.

Zijn stroomnat gaat, vereend aan de ongestuime baren Aan strand bij strand de wraak van Hollands Leeuw verklaren,

En door heel 't waereldrond, zoo ver de golfslag reik, Herklinkt met luid geknal de glorie vanVAN SPEYK.

APOLLO.

Mijn zust'ren! Neen! niet langer zult gij klagen, Dat aan uw zang een stof ontbreekt.

Gij hoordet van een feit gewagen

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(11)

Dat al den roem van vroeger dagen Naar de eerkroon steekt.

MERCURIUS.

Niets kon mijn vuur'ge drift bepalen:

Zij heeft mij naar deez top gevoerd.

'k Moest u de grootsche daad verhalen, En 'k zie, uw harten zijn ontroerd.

Welaan dan! in verheven zangen,

Ter eere van mijn held, het lofdicht aangevangen.

CALLIOPÉ.

Mij behoort het, hem te vieren. - Mij, die trouw en dapperheid Kroon met groenende eerlauwrieren,

Zij dit voorrecht toegezeid.

De onverwelkbare eer der helden Moet Calliopé vermelden.

POLYHYMNIA.

Neen! mij voegt het, eer te geven Aan een daad, zoo hoog verheven:

Slechts de toongalm, grootsch en fier, Van mijn forschgesnaarde lier Kan tot bij de laatste neeven

's Zeemans naam en roem doen leven.

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(12)

MELPOMENÉ.

Zusters! op gepaste wijzen Echte heldendeugd te prijzen,

Vall' Melpomené ten deel.

Door 't aandoenlijk kunstvermogen Voor der volken juichende oogen Wil ik 's jonglings roem verhoogen

Op 't verheven treurtooneel.

CLIO.

Zou 't verheffen van zijn glorie Uwe taak zijn, zust'ren! neen!

Aan de Muse der historie

Voegt die grootsche taak alleen.

Wat toch zoude uw zang verhalen?

Zoo ik slechts het heldenfeit In 't geschiedboek mag doen pralen,

Wacht hem reeds de onsterflijkheid.

APOLLO.

Waarom, zust'ren! aan 't verlangen Van u allen niet voldaan!

Dat uw zangen Zich vervangen.

Musen! heft den wedstrijd aan.

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(13)

MERCURIUS

tot de Musen.

Des Aemstels stedemaagd, bedrukt en neêrgeslagen Om 't sterven van den held, aan Aemstels zoom geteeld,

Komt van uw gunst vertroosting vragen.

't Voegt u, die in haar lijden deelt, Bij 't grievend leed, dat haar doet treuren, Haar droeven boezem op te beuren.

(TREURMUZYK.)

DE MAAGD VAN AMSTERDAM. Ach een paerel, boven allen

Edel, onbezwalkt en schoon, Ach een paerel is ontvallen,

Is ontvallen aan mijn kroon.

Aan des Aemstels zoom geboren, WerdVAN SPEYKdoor mij gevoed:

De ouderzorg, te vroeg verloren, Door mijn teêrheid hem vergoed:

Aan mijn leiding nu ontwassen,

Heeft zijn deugd mijn trouw beloond, Roemrijk op de waterplassen,

Zich mijn liefde waard getoond.

Ja! hij mogt zich lauwren plukken In den kamp met driest geweld.

's Vorsten gunst kwam 't zegel drukken

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(14)

Op de waarde van mijn held.

Dan zijn trouw aan Land en Koning Kwam hem al te duur te staan.

Ach! zijn schoonste moedbetooning Sloot zijn glorievolle baan. - Treurt dan Musen! Weeklaagt allen!

Treurt met mij op somb'ren toon:

Ach! een paerel is ontvallen, Is ontvallen aan mijn kroon.

CALLIOPÉ.

Moest uw kroon een paerel derven, Moest de wakk're zeeman sterven,

O! hij viel, met roem omstraald.

De eer, die hij zich kon verwerven Moogt gij erven;

Ze is op d' Aemstel neêrgedaald.

Eeuw'ge lof zal u bekroonen;

Dank verwerft uwe Amstelstad, Dat zij zoo volwaarde zoonen

Voor 's lands welzijn over had.

MELPOMENÉ.

Aan den Aemstelstroom voordezen Mocht het mij gewijd altaar Dienstbaar aan uw godsvrucht wezen,

En de bijen stortten daar

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(15)

't Eêlste wat zij mochten lezen, Om den ouden stok te voên En aan de ouderlooze weezen Onbekrompen wél te doen.

Zijn die tijden thands vervlogen, Nog strekk' Melpomeens gedicht Om de glorie te verhoogen

Van den wees uit uw gesticht.

CLIO.

Ja, schoon om zijn eervol sneven, 't Leed uw boezem heeft vermand, O! niet vrucht'loos liet hij 't leven;

Want hij stierf voor 't vaderland.

Laat o maagd! uw rouw bedaren:

't Goede ontkiemt uit schijnbaar kwaad.

't Dierbaar bloed der martelaren Is 't cement van kerk en staat.

POLYHYMNIA.

Ja, zijn dood zal luider spreken Dan de hoogstgestemde taal, Dan de rijkste woordenpraal.

Wakk're helden zal hij kweken, Brandend om zijn val te wreken, 't Kilst gemoed zal hij ontsteken,

En doen kennen aan heel de aard.

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(16)

Holland is nog onbezweken:

't Nakroost is zijn vaad'ren waard.

DE MAAGD VAN AMSTERDAM.

Lieflijk als de regendropp'len aan het moegeblakerd dal Daalt de beurtzang mij in de ooren van 't aanminnig Negental.

Balsem giet hij in mijn wonden en gelenigd is mijn smart.

'k Voel de kalmte wederkeeren in mijn fel benepen hart.

APOLLO.

Twee de Ruijters zagen 't leven In uw dierbaar Nederland.

De een, tot hoogen rang verheven, Deed geheel Europa beven

Voor den zeestaf in zijn hand.

De ander koos een roemrijk sneven Door ontstoken sulferbrand Boven Spaanschen ketenband.

Liefde voor het vaderland Had hen beiden aangedreven.

De edeleVAN SPEYKbesloot Beider voorbeeld na te streven:

Genen, in zijn roemrijk leven, Dezen, in zijn heldendood.

POLYHYMNIA.

Dat uw stroomgod, grijze Schelde!

Mij vermelde,

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(17)

Wien het kruis heeft toebehoord, Dat gij opwerpt aan uw boord.

CLIO.

't Was de glansrijke eerbetooning Door een' teerbeminden Koning

Vroeger aanVAN SPEYKverstrekt:

't Heeft zijn edel hart bedekt, En tot grootscher moedbetooning

's Jong'lings boezem opgewekt.

CALLIOPÉ.

Van den held is na zijn sneven Niets dat kenbaar was gebleven.

Slechts dit kruis van trouw en eer Geeft de Schelde aan Holland weêr.

MELPOMENÉ.

Prijk' dat kruis op 't eereteeken, Dat hem Holland stichten zal:

Blijf het tot den nazaat spreken Van zijn glorierijken val.

DE MAAGD VAN AMSTERDAM.

O! ontfangt, geliefde zusters! voor uw troost mijn stillen dank;

BlijftVAN SPEYKhet loflied zingen met gewijden citerklank.

Ja! uw zoete zangakkoorden zijn der helden waardigst loon, En de krans, door u gevlochten, is hun schitt'rendste eerekroon.

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

(18)

MERCURIUS.

Maar niet slechts in heil'ge zangen moet zijn glorie zijn bewaard;

Trotsch arduin en marm'ren eerzuil zal die melden aan heel de aard.

't Vaartuig, dat zijn naam zal voeren, tuige aan 't verst gelegen strand, Weêr gestaafd door zulke blijken, d' ouden roem van Nederland.

APOLLO.

Ja! al sloopt de tijd het marmer dat zijn grootsche daên verhaalt, Schoon de zangtoon eenmaal zwijge, waar de lof des helds in praalt, OVAN SPEYKzal eeuwig leven; onverdelgbaar is zijn faam.

Ziet! reeds in haar grootschen tempel schreef de Onsterflijkheid zijn naam.

Terwijl Apollo spreekt, opent zich het verschiet, en vertoont den tempel der

Onsterfelijkheid, onder wiens bogen men de standbeelden van Nederlands helden prijken ziet. 's Konings wapenschild verciert het outer, op hetwelk men de wrakken der gesprongen boot gëofferd ziet, en daarboven, de Hollandsche vlag, omringd van lichtstralen, waarin de naam vanVAN SPEYKte lezen is.

KOOR.

Op des zeemans heldenfeit Drukte reeds de Onsterflijkheid

d' Onuitwischb'ren stempel.

Door der Musen zang geleid, Werd den held een plaats bereid

In haar heil'gen tempel.

E I N D E .

Jacob van Lennep, Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

staatsgrenzen zullen worden vervangen door vol1:s'Tenze'n, dat eon heronigiug van reeds eeu'tronlang bestaande volkseon- heden,' gesohoiclon door andere belangen-, groepen

In de courant juist niet; maar Peter Slof is in de vesting geweest: en die heeft mij verteld, dat er weder versch volk was aangekomen uit Friesland of Groningen, dat weet ik zoo

Het spreekt wel van zelf, dat de Godsdienstige oudheden van Holland mede hier inzonderheid opmerking verdienen, daar zij niet alleen met de geschiedenis van het land en zijne

Jacob van Lennep, Offeranden op het altaar van Amor en Venus (onder ps. Ko Cassandra).!. Jacob van Lennep, Offeranden op het altaar van Amor en Venus (onder ps. Ko Cassandra)..

Onder de lij, onder den wind van een ander schip (wordt een schip gezegd te zijn, wanneer de wind komt van de zijde waar dat andere schip ligt.) Onder de kust, onder den wal (wordt

komt het je min gelooflijk voor, Omdat je 't nooit vondt in boeken, Dan moet je - daar dient het reizen voor -. 't Maar zelve

en van wien ik steeds veel werks gemaakt heb; maar in een zaak van zoo neteligen aart zult gy toch verstandig doen om te rade te gaan met hen, die meer jaren en ondervinding hebben.’

Hoewel na de logische redeneering van den vreemdeling alle twijfel was weggenomen en er dus geene reden meer bestond om de reis niet dadelijk voort te zetten, oordeelden onze