• No results found

PEIL.BEWEGINGSONDERWIJS TECHNISCH RAPPORT Utrecht, 2018

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "PEIL.BEWEGINGSONDERWIJS TECHNISCH RAPPORT Utrecht, 2018"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PEIL.BEWEGINGSONDERWIJS

TECHNISCH RAPPORT

Utrecht, 2018

(2)

Inleiding

In dit technisch rapport worden de gegevens geanalyseerd van het peilingsonderzoek Bewegingsonderwijs 2016/2017. Daarnaast is er een ander technisch rapport van Gion

(Timmermans, Hartman, Smits, Hemker, Spithof, Rekers-Mombarg, Kannekens & Molenaar, 2017).

In het technisch rapport van Gion worden de analyses met betrekking tot de steekproefkwaliteit, de instrumentkwaliteit en de analyses met betrekking tot de prestaties weergegeven.

Doel

Het doel van het peilingsonderzoek Bewegingsonderwijs was om op dit inhoudsgebied een beeld te krijgen van het onderwijsaanbod van scholen en de vaardigheden, houding en het gedrag van leerlingen in groep 8 van het reguliere basisonderwijs (bo) en van leerlingen in het laatste leerjaar van het speciaal basisonderwijs (sbo) die doorstromen naar het vervolgonderwijs (verder:

schoolverlaters). De Kerndoelen Primair Onderwijs (Greven & Letschert, 2006) met de daarbij horende karakteristiek vormden het centrale uitgangspunt voor het peilingsonderzoek:

Karakteristiek

Kinderen bewegen veel en graag. Dat zien we bijvoorbeeld op het schoolplein tijdens het

buitenspelen van de kleuters. Het behouden van die actieve leefstijl is een belangrijke doelstelling van dit leergebied. Om dat doel te bereiken leren kinderen in het bewegingsonderwijs deelnemen aan een breed scala van bewegingsactiviteiten, zodat ze een ruim ‘bewegingsrepertoire’

opbouwen. Dat repertoire bevat motorische aspecten, maar ook sociale vaardigheden. Leerlingen ervaren de hoofdbeginselen van de belangrijkste bewegings- en spelvormen in aansprekende bewegingssituaties. Het gaat daarbij om bewegingsvormen als balanceren, springen, klimmen, schommelen, duikelen, hardlopen en bewegen op muziek. En om spelvormen als tikspelen, doelspelen, spelactiviteiten waarbij het gaat om mikken, jongleren en stoeispelen.

Vanuit dit aanbod zullen kinderen zich ook kunnen oriënteren op de buitenschoolse bewegings- en sportcultuur en de meer seizoengebonden bewegingsactiviteiten. De meeste bewegings- en sportactiviteiten worden gezamenlijk ondernomen en dus is het nodig om te leren afspreken wat de regels zijn, hoe die na te leven en wie welke rol speelt. Verder hoort daarbij elkaar helpen, op veiligheid letten, elkaars mogelijkheden respecteren en eigen mogelijkheden verkennen.

Het is eigen aan ‘bewegen’ dat er plezier aan te beleven valt. Dat plezier is van groot belang voor een blijvende deelname aan bewegingsactiviteiten.

Kerndoel 57:

De leerlingen leren op een verantwoorde manier deelnemen aan de omringende bewegingscultuur en leren de hoofdbeginselen van de belangrijkste bewegings- en spelvormen ervaren en uitvoeren.

Kerndoel 58:

De leerlingen leren samen met anderen op een respectvolle manier aan bewegingsactiviteiten deelnemen, afspraken maken over het reguleren daarvan, de eigen bewegingsmogelijkheden inschatten en daarmee bij activiteiten rekening houden.

Kerndoel 57 vraagt in algemene termen aandacht voor bewegings- en spelactiviteiten, terwijl kerndoel 58 aandacht vraagt voor de verschillende reguleringsdoelen.

In het peilingsonderzoek zijn met name de prestaties van leerlingen ten aanzien van kerndoel 57 in kaart gebracht. Het uiteindelijke instrumentarium voor het peilingsonderzoek is samengesteld op basis van de nadere uitwerking van de kerndoelen in de domeinbeschrijving bewegingsonderwijs (Van Berkel, 2016) en de doelen en prestatie-indicatoren bewegingsonderwijs (Bureau ICE, 2015).

Beide documenten zijn specifiek opgesteld voor dit peilingsonderzoek, maar zijn mede gebaseerd op eerdere uitwerkingen van de kerndoelen in de tussendoelen en leerlijnen bewegingsonderwijs (Mooij & Van Berkel, 2008) en het Basisdocument Bewegingsonderwijs (Mooij et al., 2011).

(3)

Naast het schetsen van een landelijk beeld van het onderwijsaanbod en de leerlingprestaties in 2016/2017, heeft het huidige peilingsonderzoek ook tot doel gehad om een vergelijking mogelijk te maken met de voorgaande peiling, die heeft plaatsgevonden in 2006 (van Weerden, van der Schoot, & Hemker, 2008). Een deel van de getoetste vaardigheden is daarom op dezelfde manier gemeten als in 2006 waardoor de prestaties op deze onderdelen over de tijd vergeleken kunnen worden.

Opzet en methode

Om het onderwijsaanbod voor bewegingsonderwijs in kaart te brengen, hebben we reguliere basisscholen (bo) en scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo) een vragenlijst voorgelegd. De schoolleider, de vakleerkracht1 of de groepsleerkracht heeft deze vragen beantwoord. Daarnaast is er specifiek een vragenlijst voorgelegd aan alle leerkrachten die bewegingsonderwijs verzorgen aan basisschoolleerlingen in groep 8 of schoolverlaters in het speciaal basisonderwijs. Deze vragenlijst is ingevuld door vakleerkrachten; vakspecialisten2 en/of groepsleerkrachten. Bij sommige scholen vulden dus meerdere leerkrachten de vragenlijst voor leerkrachten in. Bijvoorbeeld wanneer de lessen bewegingsonderwijs in groep 8 gedeeltelijk door de vakleerkracht en gedeeltelijk door de groepsleerkracht werden gegeven.

De peiling bewegingsonderwijs had tot doel om een breed beeld te schetsen van de prestaties van groep 8 leerlingen in het reguliere basisonderwijs en schoolverlaters in het speciaal basisonderwijs.

Om tot een betekenisvolle selectie te komen voor het meten van de motorische vaardigheden van de leerlingen, is een keuze gemaakt van ankers (onderdelen die ook in 2006 werden afgenomen) en onderdelen uit gevalideerde testbatterijen. Om een breed beeld van de prestaties van leerlingen te krijgen en tegelijkertijd de afnametijd voor leerlingen beperkt te houden, is gewerkt met een design waarin iedere leerling slechts een deel van de opdrachten hoefde uit te voeren. Er is gekozen voor een opzet in circuits. Het design bestond uit zes circuits. Elk circuit bestond uit een deelverzameling van vier onderdelen, die daar waar mogelijk inhoudelijk geclusterd waren. Alle leerlingen op een school voerden hetzelfde circuit uit. In totaal werden 14 onderdelen afgenomen.

Om ten slotte de bewegingsachtergrond van leerlingen in kaart te brengen, hebben we ook de leerlingen van de deelnemende scholen gevraagd een vragenlijst in te vullen.

Steekproef

In totaal deden 69 basisscholen en 20 scholen voor speciaal basisonderwijs mee aan het peilingsonderzoek.3 Voor de steekproeftrekking zijn drie stratificatiecriteria gebruikt: type basisonderwijs (bo – sbo), percentage gewichtenleerlingen en schoolgrootte. Gezien het totaal aantal basis- en sbo-scholen in Nederland, is er sprake van een oververtegenwoordiging van het sbo in de steekproef. Dit is gedaan om valide uitspraken te kunnen doen over de prestaties van sbo-leerlingen. Het is echter niet mogelijk om met dit aantal sbo-scholen op schoolniveau een directe vergelijking te maken tussen basis- en speciaal basisonderwijs.

De representativiteit van de deelnemende scholen is op regio, stedelijkheid, denominatie, schoolgrootte, percentage gewichtenleerlingen en toezichtarrangement vergeleken met de totale populatie. De deelnemende basisscholen zijn op alle genoemde kenmerken representatief voor de totale populatie basisscholen. Voor de deelnemende sbo-scholen zijn de kenmerken percentage gewichtenleerlingen en toezichtarrangement niet opgenomen in de vergelijking. De reden hiervoor is dat er in het sbo geen leerlinggewichten worden gehanteerd en er in de totale sbo-populatie te weinig variatie was in het toezichtarrangement. Ten aanzien van de overige achtergrondvariabelen

1 Leerkrachten die zijn afgestudeerd aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) zijn ‘vakleerkracht’.

2 Groepsleerkrachten die zijn afgestudeerd na 2005 met een aantekening voor bewegingsonderwijs zijn ‘vakspecialist’ indien zij het bewegingsonderwijs ook aan andere groepen dan alleen hun eigen groep verzorgen.

3 De opzet van de steekproef wordt toegelicht in hoofdstuk 5 en in de Technische rapportage peiling bewegingsonderwijs (Timmermans et al., 2017).

(4)

bleken de sbo-scholen die aan het peilingsonderzoek deelnamen representatief voor de totale populatie sbo-scholen.

Bij de steekproeftrekking werd een exclusiecriterium op schoolniveau gehanteerd. Dit exclusiecriterium was gebaseerd op het verwachte aantal leerlingen in groep 8 in schooljaar 2016/2017: scholen met vijf of minder leerlingen in groep 8 in 2016/2017 zijn niet opgenomen in de steekproef. Door het toepassen van dit exclusiecriteria is de populatie niet meer “alle scholen van Nederland”. Het uitsluiten van die scholen betekent dat de resultaten van het

peilingsonderzoek Bewegingsonderwijs gegeneraliseerd kunnen worden naar de populatie van Nederlandse scholen voor basis- en speciaal basisonderwijs met meer dan vijf leerlingen in het laatste leerjaar in schooljaar 2016/2017.

Uitgebreidere informatie over de opzet van de steekproef, de werving van de deelnemende scholen, de verdeling van de leerlingen en scholen naar achtergrondkenmerken en de representativiteit van de deelnemende scholen en leerlingen is opgenomen in de technische rapportage van Gion (Timmermans et al., 2017).

(5)

1 Het onderwijsaanbod bewegingsonderwijs

In dit hoofdstuk bespreken we het onderwijsaanbod voor bewegingsonderwijs op de deelnemende basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs, zoals we dit hebben opgehaald via een schoolvragenlijst en leerkrachtvragenlijst. Daarnaast bespreken we veranderingen in het

bewegingsonderwijs sinds 2006; het jaar waarin het bewegingsonderwijs voor het laatst is gepeild.

Dit kan alleen voor het basisonderwijs aangezien de peiling in 2006 niet is uitgevoerd in het speciaal basisonderwijs.

1.1 Schoolbeleid

Jaarplanning

Vraag 8 (schoolvragenlijst): Is er voor het onderwijs in Bewegingsonderwijs een periode- of jaarplanning opgesteld, waarin staat welke activiteiten aan bod komen?

Tabel 1.1. Aantal en percentage scholen (bo en sbo) met jaarplanning voor bewegingsonderwijs

BO SBO

N % N %

Ja 51 79,7% 14 73,7%

Nee 13 20,3% 5 26,3%

Leervorderingen

Vraag 12 (schoolvragenlijst): Worden leerlingvorderingen voor bewegingsonderwijs op individueel niveau gevolgd middels een leerlingvolgsysteem?

Tabel 1.2. Aantal en percentage scholen (bo en sbo) dat leerlingvorderingen bijhoudt

BO SBO

N % N %

Ja 17% 26,6% 6 31,6%

Nee 47% 73,4% 13 68,4%

Remedial teaching

Vraag 9 (schoolvragenlijst): Biedt uw school kinderen met bewegingsachterstand of motorische achterstand extra schoolgymnastiek, motorische remedial teaching of remediërend

bewegingsonderwijs?

Tabel 1.3. Aantal en percentage scholen (bo en sbo) dat remedial teaching aanbiedt

BO SBO

N % N %

Ja 14 21,2% 12 63,2%

Nee 52 78,8% 7 36,8%

(6)

Vraag 10 (schoolvragenlijst): Voor welke jaargroepen biedt uw school extra schoolgymnastiek, motorische remedial teaching of remediërend bewegingsonderwijs?

Tabel 1.4. Aantal en percentage jaargroepen dat remedial teaching aangeboden krijgt

BO SBO

N % N %

Groep 1&2 7 10,6% 9 47,4%

Groep 3 9 13,6% 11 57,9%

Groep 4 9 13,6% 11 57,9%

Groep 5 7 10,6% 12 63,2%

Groep 6 5 7,6% 11 57,9%

Groep 7 5 7,6% 11 57,9%

Groep 8 5 7,65 11 57,9%

Vraag 11 (schoolvragenlijst): Met welke regelmaat biedt uw school gemiddeld kinderen met een bewegingsachterstand of motorische achterstand extra schoolgymnastiek, motorische remedial teaching of remediërend bewegingsonderwijs?

Tabel 1.5. Frequentie van het aanbod van remedial teaching

BO SBO

N % N %

1 maal per week 10 62,5% 11 91,7%

1 maal per twee weken 1 6,3% 0 0,0%

1 maal per maand 1 6,3% 0 0,0%

Minder dan 1 maal per maand 4 25,0% 1 8,3%

Buitenschoolse partners

Vraag 13 (schoolvragenlijst): Is er samenwerking met buitenschoolse partners op het gebied van bewegingsactiviteiten?

Tabel 1.6. Aantal en percentage scholen (bo en sbo) dat samenwerkt met buitenschoolse partners

BO SBO

N % N %

Ja 51 78,5% 15 78,9%

Nee 14 21,5% 4 21,1%

1.2 Organisatorische aspecten

Tijd

Vraag 1 (schoolvragenlijst): Hoeveel lessen bewegingsonderwijs (excl. zwemmen) staan er voor de leerlingen gemiddeld per week in het lesrooster?

Vraag 2 (schoolvragenlijst): Wat is de totale tijd die per les voor bewegingsonderwijs (excl.

zwemmen) voor deze leerlingen in het lesrooster is gereserveerd?

(7)

Tabel 1.7. Aantal lessen en tijd per les voor bewegingsonderwijs op bo en sbo scholen (in percentage scholen; n tussen haakjes) voor de groepen 1 tot en met 8.

BO SBO

1 les 2 lessen 3 lessen Totaal 1 les 2 lessen Totaal 45 minuten 1,6% (1) 48,4% (30) 0% (0) 50% (31) 0% (0) 64,7(%) 64,7% (11) 50 minuten 0% (0) 3,2% (2) 1,6% (1) 4,8% (3) 5,9% (1) 5,9% (1) 11,8% (2) 60 minuten 3,2% (2) 9,7% (6) 0 (0) 12,9% (8) 0% (0) 11,8% (2) 11,8% (2) 90 minuten 12,9% (8) 11,3% (7) 0 (0) 24,2% (15) 0% (0) 11,8% (2) 11,8% (2) Anders 3,2% (2) 4,8% (3) 0 (0) 8,1% (5) 0% (0) 0% (0) 0% (0) Totaal 21,0% (13) 77,4% (48) 1,6% (1) 100% (62) 5,9% (1) 94,1% (16) 100% (17)

Scholen die op de vragenlijst ‘Anders’ invulden, gaven aan lessen aan te bieden van 40 minuten (29%), 70/100/105 minuten (ieder 14%) en 120 minuten (29%).

Voor het berekenen van de lestijd per week is het aantal lessen vermenigvuldigd met de tijd per les.

Tabel 1.8. Lestijd per week naar aantal lessen bewegingsonderwijs voor groep 1 tot en met 8 op bo en sbo scholen (in percentage scholen; n tussen haakjes)

Tabel 1.9. Gemiddelde bruto lestijd (in minuten) voor bewegingsonderwijs in groep 1 tot en met 8 op bo en sbo scholen.

BO SBO

N Min-Max Gemiddelde N Min-Max Gemiddelde

Bruto lestijd 66 40-120 61,97 15 45-90 52,11

Vraag 3 (schoolvragenlijst): Wat is (ongeveer) de effectieve lestijd per les voor deze leerlingen (dat is de tijd die werkelijk wordt besteed aan lesgeven, na aftrek van omkleden, douchen, verplaatsen e.d.)?

Tabel 1.10. Gemiddelde effectieve (netto) tijd (in minuten) per les en per week voor bewegingsonderwijs in groep 1 tot en met 8 op bo en sbo scholen

BO SBO

N Min-Max Gemiddelde N Min-Max Gemiddelde

Netto lestijd 66 30-95 52,26 19 30-45 40,42

Netto tijd per weeka 64 35-190 91,22 17 35-90 77,71

a De netto tijd per week is berekend door de netto lestijd (vraag 3) te vermenigvuldigen met het aantal lessen (vraag 1)

BO % SBO %

Minuten

per week 1 les 2 lessen 3 lessen Totaal 1 les 2 lessen 3 lessen Totaal

45 2% (1) 0% 0% 2% (1) 0,0% 0% 0% 0%

50 0% 0% 0% 0,0% 6% (1) 0% 0% 6% (1)

60 3% (2) 0% 0% 3% (2) 0,0% 0% 0% 0%

90 13% (8) 48% (30) 0% 61% (38) 0,0% 64% (11) 0% 64% (11)

100 0% 3% (2) 0% 3% (2) 0,0% 6% (1) 0% 6% (1)

120 0% 10% (6) 0% 10% (6) 0,0% 12% (2) 0% 12% (2)

150 0% 0% 2% (1) 2% (1) 0,0% 0% 0% 0%

180 0% 11% (7) 0% 11% (7) 0,0% 12% (2) 0% 12% (2)

anders 3% (2) 5% (3) 0% 8% (5) 0,0% 0% 0% 0%

(8)

Vraag 4 (schoolvragenlijst): Hoeveel tijd kost het leerlingen om van hun klas bij de meest gebruikte locatie voor bewegingsonderwijs te komen?

Tabel 1.11. Reistijd naar gymlocatie

BO SBO

N % N %

0 tot 5 minuten 30 46,9% 18 94,7%

5 tot 10 minuten 23 35,9% 0 0,0%

10 tot 20 minuten 10 15,6% 1 5,3%

20 tot 30 minuten 0 0,0% 0 0,0%

Meer dan 30 minuten 1 1,6% 0 0,0%

Accommodatie

Vraag 5 (schoolvragenlijst) Van welke accommodaties maakt u dit schooljaar gebruik voor het bewegingsonderwijs? (meerdere antwoorden mogelijk)

Tabel 1.12. Gebruikte gymaccommodatie

BO SBO

N % N %

Gymzaal naast of bij de school 34 51,5% 17 89,5%

Een verder weg gelegen gymzaal/sporthal 34 51,5% 4 21,1%

Speelplaats van de school 21 31,8% 4 21,1%

Sportveld 27 40,9% 4 21,1%

Zwembad 13 19,7% 3 15,8%

Voor het berekenen van het aantal scholen dat de opgegeven locatie als énige gymlocatie gebruikt, is gekeken naar de scholen die slechts 1 locatie aankruisten bij vraag 5. Voor 18,2% van de basisscholen is de gymzaal naast de school de enige gymlocatie, en voor 24,2% is dit een verder weg gelegen gymzaal. Voor sbo scholen geldt dat de nabijgelegen gymzaal in 47,4% van de gevallen de enige gymlocatie is die wordt gebruikt.

Vraag 20 (schoolvragenlijst): Is de gymzaal die uw school voor het bewegingsonderwijs gebruikt in eigendom/beheer van de school?

Tabel 1.13 Aantal en percentage scholen (bo en sbo) dat gymzaal in eigendom heeft

BO SBO

N % N %

Ja 6 11,1% 9 50%

Nee 48 88,9% 9 50%

1.3 Inzet van groeps- en vakleerkrachten Vakleerkrachten

Vraag 18 (schoolvragenlijst): Hoeveel vakleerkrachten bewegingsonderwijs zijn er bij u werkzaam op school die ook daadwerkelijk bewegingsonderwijs verzorgen?

Tabel 1.14. Aantal en percentage vakleerkrachten op bo en sbo scholen dat bewegingsonderwijs verzorgt voor groep 3 t/m 8

BO SBO

N % N %

Geen 23 42,6% 3 15,8%

1 26 48,1% 13 68,4%

2 4 7,4% 3 15,8%

Meer dan 2 1 1,9% 0 0,0%

(9)

Bevoegdheden van groepsleerkrachten

Vraag 16 (schoolvragenlijst): Welke bevoegdheid hebben de groepsleerkrachten op uw school die het bewegingsonderwijs aan de groepen 3 – 8 verzorgen? (meerdere antwoorden mogelijk) Tabel 1.15. Bevoegdheden van de groepsleerkrachten die bewegingsonderwijs verzorgen voor groep 3 t/m 8

BO SBO

N % N %

Brede bevoegdheid 46 69,7% 13 68,4%

Onbevoegd 18 27,3% 7 36,8%

Tijdelijke bevoegdheid 10 15,2% 2 10,5%

Wanneer groepsleerkrachten niet bevoegd zijn om bewegingsonderwijs te verzorgen (27% in bo en 37% in sbo), wordt er vaak ook een groepsleerkracht met een bevoegdheid, een vakleerkracht of een combinatie van vak-en bevoegde groepsleerkrachten ingezet om het bewegingsonderwijs voor de groepen 3 tot en met 8 te verzorgen.

Door antwoorden op vraag 18 (vakleerkrachten) en vraag 16 (bevoegdheden groepsleerkrachten) uit de schoolvragenlijst te combineren is een variabele geconstrueerd die per school aangeeft of er naast onbevoegde leerkrachten, vakleerkrachten, bevoegde leerkrachten of een combinatie van bevoegde groepsleerkrachten en vakleerkrachten wordt ingezet.

Tabel 1.16. Inzet van andere leerkracht naast onbevoegd leerkrachten bewegingsonderwijs groep 3 t/m 8

BO SBO

N % N %

Bevoegd groepsleerkracht 7 38,9% 1 14,3%

Vakleerkracht 1 5,6% 0 0,0%

Combinatie 10 55,6% 6 85,7%

Om na te gaan welk type leerkracht (vakleerkracht, groepsleerkracht of een combinatie van beide) de bewegingslessen verzorgt voor leerlingen uit groep 8 (bo) of schoolverlaters (sbo), is er op basis van de invuller van de leerkrachtvragenlijst een variabele op schoolniveau geconstrueerd4.

Wanneer het bewegingsonderwijs in groep 8 volledig door een vakleerkracht wordt verzorgd, dan heeft de vakleerkracht de vragenlijst ingevuld. Hetzelfde geldt voor het geval het onderwijs volledig verzorgd wordt door de groepsleerkracht. Wanneer het onderwijs gedeeltelijk door de vakleerkracht en gedeeltelijk door de groepsleerkracht wordt verzorgd, hebben beiden de vragenlijst ingevuld.

Tabel 1.17. Type leerkracht voor bewegingsonderwijs in groep 8 (bo) en schoolverlaters (sbo)

BO SBO

N % N %

Groepsleerkracht 26 42,6% 6 37,5%

Vakleerkracht 22 36,1% 6 37,5%

Combinatie 13 21,3% 4 25,0%

Vervolgens is er binnen de basisscholen een uitsplitsing gemaakt naar stedelijkheid (matig vs. niet) en schoolgrootte (400 of minder leerlingen vs. meer dan 400 leerlingen) om in kaart te brengen hoe de inzet van vakleerkrachten voor groep 8 verschilt voor scholen met deze kenmerken.

4 Hierbij zijn de categorieën groepsleerkracht en vakspecialist (n=1) samengevoegd tot ‘groepsleerkracht’.

(10)

Tabel 1.18. Type leerkracht naar stedelijkheid en schoolgrootte voor basisscholen Stedelijkheid

Stedelijk Matig/niet stedelijk Pearson Chi

kwadraat df p

N % N %

Groepsleerkracht 8 33,3 18 48,6% 34,41 1 <0,001

Vakleerkracht 11 45,8 11 29,7%

Combinatie 5 20,8 8 21,6%

Schoolgrootte 400 leerlingen

of minder meer dan 400

leerlingen Pearson Chi

kwadraat df p

N % N %

Groepsleerkracht 24 43,6 2 33,3% 20,59 1 <0,0015

Vakleerkracht 19 34,5 3 50,0%

Combinatie 12 21,8 1 16,7%

Om de bevoegdheden van de groepsleerkrachten voor groep 8/schoolverlaters in kaart te brengen, is informatie over de invuller van de leerkrachtvragenlijst gecombineerd met informatie over het behaalde diploma (vraag 1_4) van de invuller(s). Dit leidde per leerkracht die de vragenlijst heeft ingevuld tot een categorisering naar bevoegde groepsleerkrachten, onbevoegde groepsleerkrachten en vakleerkrachten. Deze categorieën zijn vervolgens geaggregeerd naar het schoolniveau.

Op 2 (3%) scholen bleek het bewegingsonderwijs aan groep 8 enkel door een onbevoegde leerkracht te worden gegeven. Op 5 procent van de basisscholen werd het bewegingsonderwijs door een onbevoegde leerkracht samen met een vakleerkracht of groepsleerkracht verzorgd.

In het speciaal basisonderwijs was er geen sprake van bewegingsonderwijs aan schoolverlaters dat alleen verzorgd wordt door onbevoegde leerkrachten: daar wordt in 19 procent van de gevallen aan schoolverlaters bewegingsonderwijs gegeven door een onbevoegde leerkracht, maar altijd in combinatie met een vak- of groepsleerkracht.

1.4 Activiteiten en methoden

Leerlijnen

Vraag 4 (leerkrachtvragenlijst): Er volgt nu een lijst met activiteiten die in bewegingsonderwijs aan de orde kunnen komen. We volgen daarbij de 12 leerlijnen uit het Basisdocument

Bewegingsonderwijs. Wilt u bij elke leerlijn aankruisen hoe regelmatig deze bij de lessen aan groep 8/schoolverlaters in het sbo aan de orde komen? U kunt daarbij onderscheid maken in:

Nooit: U besteedt hier geen aandacht aan

Incidenteel: Dit wordt zo nu en dan uitgevoerd, bijv. een of twee keer per schooljaar Vaak: Dit komt minimaal één keer per maand aan de orde

5 Voor het toetsen van de inzet van vakleerkrachten naar achtergrondkenmerk, zijn de categorieën ‘vakleerkracht’ en ‘combinatie’

samengenomen. In beide gevallen wordt er namelijk een vakleerkracht ingezet. Chi kwadraattoetsen zijn uitgevoerd op leerling-niveau in lijn met latere trendanalyses (H2.7 ) die ook op dit niveau plaatsvinden.

(11)

Tabel 1.19. Frequentie waarmee leerlijn aan bod komt op bo (n=83-87) en sbo (n=24-26) scholen.

BO SBO

vaak incidenteel nooit vaak incidenteel nooit

N % N % N % N % N % N %

bewegen op muziek 6 7,1% 51 60,0% 2

8 32,9% 0 0,0% 17 65,4% 9 34,6%

stoeispelen 24 28,2% 55 64,7% 6 7,1% 11 44,0% 12 48,0% 2 8,0%

hardlopen 34 40,0% 46 54,1% 5 5,9% 9 36,5% 15 62,5% 0 0,0%

over de kop/rollen 48 55,8% 36 41,9% 2 2,3% 18 75,0% 4 16,7% 2 8,3%

balanceren 47 56,6% 34 41,0% 2 2,4% 15 62,5% 7 29,2% 2 8,3%

klimmen 52 59,8% 30 34,5% 5 5,7% 16 64,0% 8 32,0% 1 4,0%

zwaaien/schommelen 51 60,0% 28 32,9% 6 7,1% 18 72,0% 6 24,0% 1 4,0%

jongleren 51 60,7% 28 33,3% 5 5,7% 14 58,3% 7 29,2% 3 12,5%

springen 57 67,1% 26 30,6% 2 2,4% 16 64,0% 8 32,0% 1 4,0%

mikken 63 73,3% 22 25,6% 1 1,2% 21 84,0% 4 16,0% 0 0,0%

doelspelen 72 83,7% 14 16,3% 0 0,0% 24 92,3% 2 7,7% 0 0,0%

tikspelen 81 95,3% 4 4,7% 0 0,0% 26 100% 0 0,0% 0 0,0%

Er is tevens gekeken naar de verschillen tussen vakleerkrachten en groepsleerkrachten op het aantal keer dat ze aangeven leerlijnen ‘vaak’ te behandelen (Tabel 1.20). Deze zijn getoetst middels Chi kwadraat toetsen. Significante verschillen zijn gemarkeerd met een *.

Tabel 1.20. Frequentie waarmee leerlijn aan bod komt op bo (n=83-87) en sbo (n=24-26) scholen (in percentage vaak, incidenteel en nooit; n tussen haakjes) uitgesplitst naar vakleerkrachten en groepsleerkrachten

Vakleerkrachten Groepsleerkrachten6

BO vaak incidenteel nooit vaak incidenteel nooit

*bewegen op muziek 2,9% (1) 80,0% (28) 17,1% (6) 10,6% (5) 46,8% (22) 42,6% (20) stoeispelen 41,2% (14) 58,8% (20) 0,0% 20,8% (10) 66,7% (32) 20,8% (10) hardlopen 38,2% (13) 58,8% (20) 2,9,0% (1) 43,8% (21) 47,9% (23) 8,3% (4) over de kop/rollen 68,6% (24) 31,4% (11) 0,0% 45,8% (22) 50,0% (24) 4,2% (2) balanceren 70,6% (24) 29,4% (10) 0,0% 47,8% (22) 47,8% (22) 4,3% (2)

*klimmen 77,1% (27) 22,9% (8) 0,0% 49,0% (24) 40,8% (20) 10,2% (5)

*zwaaien/schommelen 80,0% (28) 20,0% (7) 0,0% 46,8% (22) 40,4% (19) 12,8% (6)

*jongleren 84,8% (28) 15,2% (5) 0,0% 45,8% (22) 43,8% (21) 10,4% (5)

*springen 88,2% (30) 11,8% (4) 0,0% 52,1% (25) 43,8% (21) 4,2% (2)

mikken 85,7% (30) 14,3% (5) 0,0% 64,6% (31) 33,3% (16) 2,1% (1)

doelspelen 85,7% (30) 14,3% (5) 0,0% 83,3% (4) 16,7% (8) 0,0%

tikspelen 97,1% (33) 2,9% (1) 0,0% 95,8% (46) 4,2% (2) 0,0%

Vakleerkrachten Groepsleerkrachten

SBO

vaak incidenteel nooit vaak incidenteel nooit bewegen op muziek 0,0% 70,0% (7) 30% (3) 0,0% 60,0% (9) 40,0% (6) hardlopen 55,6% (5) 44,4% (4) 0,0% 35,7% (5) 64,3% (9) 0,0%

stoeispelen 66,7% (6) 33,3% (3) 0,0% 33,3% (5) 53,3% (8) 13,3% (2) over de kop/rollen 90,0% (9) 10,0% (1) 0,0% 64,3% (9) 21,4% (3) 14,3% (2) balanceren 70,0% (7) 30,0% (3) 0,0% 57,1% (8) 28,6% (4) 14,3% (2)

klimmen 88,9% (8) 11,1% (1) 0,0% 46,7% (7) 46,7% (7) 6,7% (1)

zwaaien/schommelen 90,0% (9) 10,0% (1) 0,0% 60,0% (9) 33,3% (5) 6,7% (1) jongleren 80,0% (8) 20,0% (2) 0,0% 42,9% (6) 35,7% (5) 21,4% (3) springen 88,9% (8) 11,1% (1) 0,0% 53,3% (8) 40,0% (6) 6,7% (1)

mikken 80,0% (8) 20,0% (2) 0,0% 86,7% (13) 13,3% (2) 0,0%

doelspelen 90,0% (9) 10,0% (1) 0,0% 93,3% (14) 6,7% (1) 0,0%

tikspelen 100% 0,0% 0,0% 100% 0,0% 0,0%

*p<0,05

6 Bij het vergelijken van vakleerkrachten en groepsleerkrachten op aangeboden activiteiten en gevolgde methoden, zijn

groepsleerkrachten en vakspecialisten samengenomen. Het gaat overigens slechts om 1 invuller die aan heeft gegeven dat hij/zij

‘vakspecialist’ is.

(12)

Reguleringsdoelen

Vraag 5 (leerkrachtvragenlijst): In het Basisdocument Bewegingsonderwijs worden

reguleringsdoelen genoemd, waaraan in het bewegingsonderwijs aandacht wordt besteed. In welke mate gebeurt dat in uw lessen aan groep 8/schoolverlaters in het sbo? (Kruis het passende

antwoord aan)

Nooit: U besteedt hier geen aandacht aan

Incidenteel: Dit wordt zo nu en dan uitgevoerd, bijv. een of twee keer per schooljaar Vaak: Dit komt minimaal één keer per maand aan de orde

Tabel 1.21. Frequentie waarmee reguleringsdoel aan bod komt op bo en sbo scholen (in percentage vaak, incidenteel en nooit)

BO SBO

vaak incidenteel nooit vaak incidenteel nooit

N % N % N % N % N % N %

Hulpverlenen bij bewegingsactiviteiten 29 34,9% 51 61,4% 3 3,6% 6 25,0% 12 50,0% 6 25,0%

Reflecteren op eigen handelen 44 51,8% 36 42,1% 5 5,9% 11 47,8% 10 43,5% 2 8,7%

Herstellen en aanpassen van het

arrangement 45 52,9% 32 37,6% 8 9,4% 11 44,0% 11 44,0% 3 12,0%

Veilig arrangement helpen samenstellen 49 58,3% 27 32,1% 8 9,5% 8 32,0% 13 52,0% 4 16,0%

Inschatting eigen mogelijkheden 51 60,0% 26 30,6% 8 9,4% 14 58,3% 8 33,3% 2 8,3%

Verdelen/wisselen taken en functies 52 61,2% 32 37,6% 1 1,2% 15 60,0% 8 32,0% 2 8,0%

Coachen van anderen 53 63,9% 26 31,3% 4 4,8% 11 45,8% 9 37,5% 4 16,7%

Afspraken maken over team/groepsindeling 62 74,7% 18 21,7% 3 3,4% 16 64.0% 7 28,0% 2 8,0%

Handelen volgens afgesproken regels 77 90,6% 7 8,2% 1 1,2% 25 96,0% 24 0,0% 1 4%

Verschillen tussen vakleerkrachten en groepsleerkrachten op het aantal keer dat ze aangeven reguleringsdoelen ‘vaak’ te behandelen, zijn getoetst middels Chi kwadraat toetsen.

Tabel 1.22. Frequentie waarmee reguleringsdoel aan bod komt op bo en sbo scholen (in percentage vaak, incidenteel en nooit; n tussen haakjes) uitgesplitst naar vakleerkrachten en groepsleerkrachten.

Vakleerkrachten Groepsleerkrachten

BO vaak incidenteel nooit vaak incidenteel nooit

Hulpverlenen bij bewegingsactiviteiten 32,3% (10) 67,7% (21) 0% 34,7% (17) 59,2% (29) 6,1 (3) Reflecteren op eigen handelen 51,5% (17) 48,5% (16) 0% 51,0% (25) 40,8% (20) 8,2% (4) Herstellen en aanpassen van het

arrangement 66,7% (22) 33,3% (11) 0% 42,9% (21) 40,8% (20) 16,3% (8)

Veilig arrangement helpen samenstellen 53,1% (17) 40,6% (13) 6,3% (2) 61,2% (30) 26,5% (13) 12,2% (6)

*Inschatting eigen mogelijkheden 81,8% (27) 18,2% (6) 0% 46,9% (23) 38,8% (19) 14,3% (7)

*Verdelen/wisselen taken en functies 87,9% (29) 12,1% (4) 0% 42,9% (21) 55,1% (27) 2,0% (1) Coachen van anderen 75,8% (25) 21,2% (7) 3,0% (1) 55,3% (26) 38,3% (18) 6,4% (3) Afspraken maken over

team/groepsindeling 70,8% (34) 25,0% (12) 4,2% (2) 87,5 (28) 9,4% (3) 3,1% (1) Handelen volgens afgesproken regels 100% (33) 0% 0% 83,7% (41) 14,3% (7) 2,0% (1)

Vakleerkrachten Groepsleerkrachten

SBO

vaak incidenteel nooit vaak incidenteel nooit

*Hulpverlenen bij bewegingsactiviteiten 10,0% (1) 80,0% (8) 10,0% (1) 35,7% (5) 28,6% (4) 35,7% (5) Reflecteren op eigen handelen 66,7% (6) 33,3% (3) 0% 35,7% (5) 50,0% (7) 14,3% (2) Herstellen en aanpassen van het

arrangement 30,0% (3) 60,0% (6) 10,0% (1) 50,0% (7) 35,7% (5) 14,3% (2)

Veilig arrangement helpen samenstellen 10,0% (1) 70,0% (7) 20,0% (2) 42,9% (6) 42,9% (6) 14,3% (2) Inschatting eigen mogelijkheden 77,8% (7) 22,2% (2) 0% 50,0% (7) 35,7% (5) 14,3% (2) Verdelen/wisselen taken en functies 70,0% (7) 30,0% (3) 0% 50,0% (7) 35,7% (5) 14,3% (2) Coachen van anderen 40,0% (4) 40,0% (4) 20,0% (2) 50,0% (7) 35,7% (5) 14,3% (2) Afspraken maken over

team/groepsindeling 60,0% (6) 30,0% (3) 10,0% (1) 64,3% (9) 28,6% (4) 7,1% (1) Handelen volgens afgesproken regels 100% (10) 0% 0% 92,9% (13) 0% 7,1 (1)%

*p<0,05

(13)

Methoden

Vraag 3 (leerkrachtvragenlijst): Welke didactiek of methodehandboeken gebruikt u bij de

voorbereiding van de lessen bewegingsonderwijs in groep 8/aan schoolverlaters in het sbo? (Kruis het passende antwoord aan)

Nooit: U gebruikt de methode niet

Incidenteel: De methode wordt zo nu en dan uitgevoerd, bijv. een of twee keer per schooljaar

Vaak: U gebruikt de methode minimaal één keer per maand

Tabel 1.23. Frequentie waarmee methode aan bod komt op bo en sbo scholen (in percentage vaak, incidenteel en nooit)

BO SBO

vaak incidenteel nooit vaak incidenteel nooit

N % N % N % N % N % N %

gymnastiek wat, hoe, waarom

(De Zeeuw) 0,0% 1 1,5% 65 98,5% 0 0,0% 4,5% 95,5%

praktijk in de lichamelijk opvoeding 0,0% 2 3,1% 63 96,9% 0 0,0% 1 4,5% 21 95,5%

Bewegen en didactiek 1 1,5% 10 15,2% 55 83,3% 1 4,3% 0 0,0% 22 95,7%

Lichamelijke opvoeding op de nieuwe

basisschool (Braam) 1 1,5% 3 4,5% 62 93,9% 0 0,0% 0 0,0% 22 100%

Lichamelijke opvoeding op de

basisschool (van der Loo) 2 3,0% 6 9,0% 59 88,1% 0 0,0% 0 0,0% 22 100%

planmatig bewegingsonderwijs 4 5,9% 3 4,4% 61 89,7% 0 0,0% 5 22,7% 17 77,3%

SLO publicaties 7 9,9% 24 33,8% 40 56,3% 2 9,1% 7 31,8% 13 59,1%

vakliteratuur 14 19,2% 33 45,2% 14 35,6% 8 32,0% 10 40,0% 7 28,0%

basisdocument bewegingsonderwijs 29 39,2% 21 28,4% 24 32,4% 11 44,0% 9 36,0% 5 20,0%

basislessen (van Gelder & Stroes) 47 56,6% 20 24,1% 16 19,3% 14 58,3% 4 16,7% 6 25,0%

Verschillen in methodegebruik (aantal keer ‘vaak’ gebruikt) tussen vakleerkrachten en groepsleerkrachten zijn getoetst middels Chi kwadraat toetsen.

(14)

Tabel 1.24. Frequentie waarmee methode aan bod komt op bo en sbo scholen (in percentage vaak, incidenteel en nooit; n tussen haakjes) uitgesplitst naar vakleerkrachten en groepsleerkrachten

Vakleerkracht Groepsleerkracht

BO

vaak incidenteel nooit vaak incidenteel nooit

gymnastiek wat, hoe, waarom

(De Zeeuw) 0,0% 3,4% (1) 96,6% (28) 0,0% 0,0% 100% (34)

praktijk in de lichamelijk opvoeding 0,0% 7,1% (2) 92,9% (26) 0,0% 0,0% 100% (34) Bewegen en didactiek 0,0% 10,3% (3) 89,7% (26) 2,9% (1) 17,6% (6) 79,4% (27) Lichamelijke opvoeding op de nieuwe

basisschool (Braam) 0,0% 3,4% (1) 96,6% (36) 2,9% (1) 5,9% (2) 91,2% (31) Lichamelijke opvoeding op de

basisschool (van der Loo) 0,0% 10,3% (3) 89,7% (26) 5,7% (2) 5,7% (2) 88,6% (31) planmatig bewegingsonderwijs 12,9% (4) 6,5% (2) 80,6% (25) 0,0% 2,9% (1) 97,1% (33)

*SLO publicaties 15,2% (5) 48,5% (16) 36,4% (12) 5,7% (2) 17,1% (6) 77,1% (27)

*vakliteratuur 32,4% (11) 61,8% (21) 5,9% (2) 8,3% (3) 30,6% (11) 61,1% (22)

*basisdocument bewegingsonderwijs 62,9% (22) 25,7% (9) 11,4% (4) 11,4% (4) 33,3% (12) 55,6% (20)

*basislessen (van Gelder & Stroes) 52,9% (18) 32,4% (11) 14,7% (5) 60,9% (28) 17,4% (8) 21,7% (10)

Vakleerkracht Groepsleerkracht

SBO

vaak incidenteel nooit vaak incidenteel nooit gymnastiek wat, hoe, waarom

(De Zeeuw) 0,0% 12,5% (1) 87,5% (7) 0,0% 0,0% 100% (13)

praktijk in de lichamelijk opvoeding 0,0% 0,0% 100% 0,0% 7,7% 92,3%

Bewegen en didactiek 11,1% (1) 0,0% 88,9% (8) 0,0% 0,0% 100% (13)

Lichamelijke opvoeding op de nieuwe

basisschool (Braam) 0,0% 0,0% 100% (8) 0,0% 0,0% 100% (13)

Lichamelijke opvoeding op de

basisschool (van der Loo) 0,0% 0,0% 100% (8) 0,0% 0,0% 100% (13)

planmatig bewegingsonderwijs 0,0% 0,0% 100% (8) 0,0% 38,5% (5) 61,5% (8)

*SLO publicaties 25,0% (2) 50,0% (4) 25,0% (2) 0,0% 15,4% (2) 84,6% (11)

*vakliteratuur 60,0% (6) 40,0% (4) 0,0% 7,1% (1) 42,9% (6) 50% (7)

basisdocument bewegingsonderwijs 70,0% (7) 30,0% (3) 0,0% 28,6% (4) 35,7% (5) 35,7% (5) basislessen (van Gelder & Stroes) 70,0% (7) 20,0% (2) 10% (1) 46,2% (6) 15,4% (2) 38,5% (6)

*p<0,05

Extra activiteiten

Vraag 7 (schoolvragenlijst) Aan welk van onderstaande sport- en beweegactiviteiten onder

(mede)verantwoordelijkheid van de school doen de leerlingen van uw groep (of althans de meeste leerlingen van groep 8) mee? (meerdere antwoorden mogelijk)

Tabel 1.25. Deelname aan extra sport/beweegactiviteiten op bo en sbo scholen

BO SBO

N % N %

Weerbaarheidstraining 19 28,8 13 68,4

Schaatsevenement 20 30,3 7 36,8

Hardloopevenement 21 31,8 3 15,8

Dans en expressie 22 33,3 10 52,6

Buitenschoolse activiteiten 28 42,4 6 31,6 Wandeltochten/avondvierdaagse 38 57,6 6 31,6 Clinics van sportverenigingen 50 75,8 13 68,4

Sporttoernooi 56 84,8 13 68,4

School sportdag 64 97,6 19 100

(15)

1.5 Sportactiviteiten, competenties en attituden leerkrachten Vraag 1.5 - 1.8 (leerkrachtvragenlijst)

Tabel 1.26. Sportactiviteiten van leerkrachten bewegingsonderwijs groep 8/schoolverlaters.

BO SBO

N % N %

Georganiseerd sport beoefenen 56 64,4% 17 65,4%

Ongeorganiseerd sport beoefenen 56 65,1% 17 65,4%

Naast leerkracht ook trainer bij een

sportclub 17 19,5% 6 23,1%

Ook bewegingslessen op andere scholen 31 35,6% 9 34,6%

Deel twee van de leerkrachtvragenlijst (vraag 6) ging over competenties en attitudes van de leerkrachten. De competenties en attitudes zijn gekoppeld aan de volgende prestatie-indicatoren:

ambassadeurschap, vakinhoudelijke expertise, organisatorische kwaliteit, didactische kwaliteit, pedagogische kwaliteit en verantwoording van eigen handelen (zie ook de Technische Rapportage Gion: Timmermans et al., 2016). Voor elk van de prestatie-indicatoren is een schaal samengesteld.

Omdat de maximumscore op elk van deze schalen verschillend is, zijn de scores vergelijkbaar gemaakt door ze om te rekenen naar een percentage ten opzichte van het maximum.

Verschillen tussen vakleerkrachten zijn, afzonderlijk voor bo en sbo, getoetst middels onafhankelijke t-toetsen. Significante verschillen zijn gemarkeerd met een *.

Tabel 1.27. Score per competentiecategorie van ten opzichte van de maximumscore voor

vakleerkrachten en groepsleerkrachten bewegingsonderwijs voor groep 8 in bo en schoolverlaters in sbo

BO Vakleerkracht Groepsleerkracht N Gem (%) St. dev. N % St. dev.

*Ambassadeurschap 34 68,82% 10.02 48 56,80% 9.59

*Vakinhoudelijke competentie 34 80,39% 8.55 46 68,90% 7.84

*Organisatorische competentie 34 83,19% 8.31 48 73,61% 7.23

*Didactische competentie 34 83,34% 8.49 48 72,44% 9.28

Pedagogische en interpersoonlijke

competentie 34 83,16% 7.65 49 81,95% 7.23

Samenwerking 34 71,12% 9.80 48 67,41% 10.20

*Verantwoording van eigen handelen 34 72,14% 9.75 49 63,08% 7.85

SBO Vakleerkracht Groepsleerkracht

N % St. dev. N % St. dev.

*Ambassadeurschap 10 64,15% 10.80 13 53.08% 10.90

*Vakinhoudelijke competentie 10 80,58% 8.29 14 64.97% 9.13

*Organisatorische competentie 10 83,69% 7.02 14 70.69% 11.58

*Didactische competentie 10 83,21% 6.08 14 68.01% 17.01

Pedagogische en interpersoonlijke

competentie 10 82,25% 9.44 14 78.57% 9.50

Samenwerking 10 71,92% 10.14 13 66.67% 7.80

Verantwoording van eigen handelen 10 70,42% 10.10 14 63.39% 8.68

* p < .05

Vraag 14 (leerkrachtvragenlijst) We vragen u uzelf een cijfer te geven omtrent verschillende aspecten van het bewegingsonderwijs. Antwoorden mag van 1 tot 10 met maximaal 1 decimaal achter de komma.

Tabel 1.28. Totaalcijfer als docent bewegingsonderwijs, uitgesplitst naar vakleerkracht en groepsleerkracht

BO SBO

N Gemiddelde t(df) p N Gemiddelde t(df) p

Groepsleerkracht 51 7,3 4,97(74) <0,001 11 7,1 1,92(19) 0,07

Vakleerkracht 28 8,0 11 7,7

(16)

1.6 Trend sinds 2006

Ook in 2006 is het bewegingsonderwijs gepeild. Deze peiling is uitgevoerd door Cito (Van Weerden, Van der Schoot & Hemker, 2008). In 2006 namen 70 basisscholen deel aan de peiling. 63 van deze scholen vulden een vragenlijst in over het onderwijsaanbod voor bewegingsonderwijs. Op een aantal punten kunnen we een directe vergelijking maken tussen aanbodaspecten gepeild in 2006 en in 2016. In deze vergelijkingen worden dus enkel de bo scholen meegenomen uit de peiling van 2016. Deelnemende scholen in deze twee peilingsonderzoeken zijn op een aantal belangrijke achtergrondkenmerken vergelijkbaar met de totale populatie, waardoor ze direct met elkaar te vergelijken zijn. Echter, op een onderzocht achtergrondkenmerk verschillen de scholen uit beide peilingsonderzoeken: in het huidige peilingsonderzoek komt de ‘stedelijkheid’ van de deelnemende basisscholen overeen met die van scholen in de totale populatie (en is dus representatief). In 2006 is echter gekozen voor de afname van het peilingsonderzoek op vijf locaties in het land. De

steekproef in 2006 is daardoor getrokken uit de basisscholen in een straal van 15 km rond deze vijf locaties. Het gevolg van deze werkwijze is dat er in 2006 minder scholen uit stedelijk gebied deelnamen dan in 2016. Omdat stedelijkheid van de school verband houdt met sommige aanbodaspecten (bijvoorbeeld de inzet van vakleerkrachten), zijn we voorzichtig in het interpreteren van gevonden verschillen tussen 2006 en 2016.

Beleid

Vergelijkingen mogelijk op: aanwezigheid jaarplanning, aanbod remediërend bewegingsonderwijs, samenwerkingen buitenschoolse partners.

Tabel 1.29. Aanwezigheid jaarplanning, aanbod remediërend bewegingsonderwijs, samenwerkingen buitenschoolse partners per peiljaar

N % Pearson Chi

kwadraat df p

Jaarplanning 2006 34 54,8% 8,86 1 < 0,01

2016 51 79,7%

Remediërend

bewegingsonderwijs 2006 17 27,4% 0,67 1 0,41

2016 14 21,2%

Samenwerking

buitenschoolse partners 2006 24 38,1% 21,49 1 < 0,001

2016 51 78,5%

Aantal lessen, lestijd en type leerkracht

Vergelijkingen mogelijk op: aantal lessen, type leerkracht, bruto tijd per week voor bewegingsonderwijs (tijd op rooster)

Tabel 1.30. Aantal lessen, type leerkracht en lestijd per peiljaar

N %

Pearson Chi

kwadraat df p

Aantal lessen

2006

1 9 14,5% 1,14 1 0,29

2 50 80,6% 0,31 1 0,58

3 3 4,8% 1,10 1 0,29

2016

1 14 21,9%

2 49 76,6%

3 1 1,6%

Type docent

2006

Vakleerkracht 13 22,4% 3,98 1 < 0,05

Groepsleerkracht 24 41,4% 0,002 1 0,97

Combinatie 21 36,2% 4,06 1 < 0,05

2016

Vakleerkracht 24 39,3%

Groepsleerkracht 25 41,0%

Combinatie 12 19,7%

N Gem. t df p

Tijd op rooster 2006 62 97,27 -1,67 103 0,10

2016 64 106,48

(17)

Activiteiten: leerlijnen en reguleringsdoelen Leerlijnen

Om een vergelijking met 2016 mogelijk te maken hebben we de antwoordcategorie ‘regelmatig’ in 2006 vergeleken met de antwoordcategorie ‘vaak’ in 2016, omdat dit de beste vergelijking

weerspiegelde.

Tabel 1.31. Aanbod van leerlijnen op basisscholen in 2006 en 2016 (in aantal keer en percentage dat ‘vaak’/’regelmatig’ is aangekruist door de leerkracht)

2006 2016

N % N %

Balanceren 46 49,5% 47 56,6%

Klimmen 49 52,7% 52 59,8%

Zwaaien 53 57,6% 51 60,0%

Over de kop gaan 53 57,0% 48 55,8%

Springen 61 65,6% 57 67,1%

Hardlopen 45 48,4% 34 40,0%

Mikken 68 74,7% 63 73,3%

*Jongleren 39 41,9% 51 60,7%

Doelspelen 76 82,6% 72 83,7%

Tikspelen 88 94,6% 81 95,3%

Stoeispelen 23 24,7% 24 28,2%

Bewegen op muziek 11 11,7% 6 7,1%

*p< 0,05 (via Pearson Chi kwadraat toets)

Tabel 1.32. Aanbod van leerlijnen op basisscholen in 2006 en 2016 (in aantal keer en percentage dat ‘vaak’/ ‘regelmatig’ is aangekruist door de leerkracht) uitgesplitst naar vakleerkracht en groepsleerkracht

2006 2016

vakleerkracht groepsleerkracht vakleerkracht groepsleerkracht

N % N % N % N %

Balanceren 26 78,8% 20 33,3% 24 68,6% 23 47,9%

Klimmen 28 84,9% 21 35,0% 27 75,0% 25 49,0%

Zwaaien 29 87,9% 24 40,7% 28 77,8% 23 46,9%

Over de kop/rollen 29 87,9% 24 40,0% 25 69,4% 23 46,0%

Springen 32 97,0% 29 48,3% 31 88,6% 26 52,0%

Hardlopen 17 51,5% 28 46,7% 13 37,1% 21 42,0%

Mikken 28 84,9% 40 69,0% 31 86,1% 32 64,0%

Jongleren 18 *54,6% 21 35,0% 29 *85,3% 22 44,0%

Doelspelen 28 87,5% 48 80,0% 31 86,1% 41 82,0%

Tikspelen 33 100,0% 55 91,7% 34 97,1% 47 94,0%

Stoeispelen 17 51,5% 6 10,0% 14 40,0% 10 20,0%

Bewegen op muziek 6 *18,2% 5 8,2% 1 *2,8% 5 10,2%

*p< 0,05 (via Pearson Chi kwadraat toets)

(18)

Reguleringsdoelen

Om een vergelijking met 2016 mogelijk te maken hebben we de antwoordcategorieën ‘regelmatig’

en ‘vaak’ uit 2006 samengenomen, waarbij de leerkracht aangeeft minimaal maandelijks of meer aan het reguleringsdoel te werken. De andere categorieën kwamen redelijk overeen met de categorieën in 2016.

Tabel 1.33. Aanbod van reguleringsdoelen op basisscholen in 2006 en 2016 (in aantal keer en percentage dat ‘vaak’ is aangekruist door de leerkracht)

2006 2016

N % N %

Veilig arrangement helpen samenstellen 44 48,4% 49 58,3%

Herstellen en aanpassen van het

arrangement 46 51,1% 45 52,9%

Handelen volgens afgesproken regels 84 95,5% 77 90,6%

Verdelen/wisselen taken en functies 65 72,2% 52 61,2%

Afspraken maken over

team/groepsindeling 66 73,3% 62 74,7%

Hulpverlenen bij bewegingsactiviteiten 51 56,7% 29 34,9%

Reflecteren op eigen handelen 42 46,7% 44 51,8%

Inschatting eigen mogelijkheden 47 52,8% 51 60,0%

Coachen van anderen 52 57,8% 53 63,9%

*p< 0,05 (via Pearson Chi kwadraat toets)

Tabel 1.34. Aanbod van reguleringsdoelen op basisscholen in 2006 en 2016 (in aantal keer en percentage dat ‘vaak’ is aangekruist door de leerkracht) uitgesplitst naar vakleerkracht en groepsleerkracht

2006 2016

vakleerkracht groepsleerkracht vakleerkracht groepsleerkracht

N % N % N % N %

Veilig arrangement helpen

samenstellen 16 50,0% 28 47,5% 17 51,5% 32 62,7%

Herstellen en aanpassen van het

arrangement 21 65,6% 25 43,1% 23 67,6% 22 43,1%

Handelen volgens afgesproken regels 32 100,0% 52 92,9% 34 100,0% 43 84,3%

Verdelen/wisselen taken en functies 24 75,0% 41 *70,7% 29 85,3% 23 *45,1%

Afspraken maken over

team/groepsindeling 23 71,9% 43 74,1% 28 84,8% 34 68,0%

Hulpverlenen bij

bewegingsactiviteiten 17 53,1% 34 *58,6% 10 31,3% 19 *37,3%

Reflecteren op eigen handelen 21 65,6% 21 36,2% 17 50,0% 27 52,9%

Inschatting eigen mogelijkheden 21 67,7% 26 44,8% 27 79,4% 24 47,1%

Coachen van anderen 21 65,6% 31 53,5% 25 73,5% 28 57,1%

*p< 0,05 (via Pearson Chi kwadraat toets)

(19)

2 De resultaten bewegingsonderwijs

In dit hoofdstuk geven we de resultaten weer van de vaardigheden die bij leerlingen zijn gemeten op het gebied van bewegingsonderwijs. In de peiling zijn algemene motorische vaardigheden (balans, balvaardigheid), fitheid en kracht gemeten én specifiek in het bewegingsonderwijs

geoefende vaardigheden (zoals rollen over verhoogd vlak en tennissen). Ook hebben de leerlingen bij twee onderdelen een inschatting gemaakt van hun eigen bewegingsvaardigheid of de

bewegingsvaardigheid van een medeleerling (conform twee reguleringsdoelen).

Voor de onderdelen waarvoor bestaande, gevalideerde tests zijn gebruikt (algemene

balansvaardigheid, algemene balvaardigheid, 10x5-merterloop, shuttlerun, motorische coördinatie en vertesprong) zijn normen beschikbaar waarmee de prestaties op het onderdeel vergeleken kunnen worden. Daarmee kunnen we bij de betreffende onderdelen aangeven of de prestaties van de leerlingen liggen op het niveau dat verwacht mag worden van leerlingen van deze leeftijd. Bij de normen maken we wel de kanttekening dat het over het algemeen oude normgegevens zijn.

Voor negen onderdelen zijn er geen normgegevens beschikbaar. Daarom maken we binnen dit peilingsonderzoek ook gebruik van vergelijkingen tussen leerlingen: welke vaardigheden beheersen de hoogvaardige leerlingen (10 procent hoogst scorende leerlingen, P90) ten opzichte van de gemiddelde leerlingen (de 10% leerlingen die in het midden van de verdeling scoren: 45% van de leerlingen scoort hoger en 45% scoort lager dan deze leerlingen) en de laagvaardige leerlingen (10 procent laagst scorende leerlingen, P10). Om de scores op de deelopdrachten naast elkaar te kunnen weergeven, zijn ze omgezet in het percentage beheersing van de deelopdracht (de gemiddelde score van de P10-, P50- en P90-leerling ten opzichte van de maximale score op het onderdeel). In deze technische rapportage zullen voor BO en SBO naast de percentielen ook de rekenkundige gemiddelden en standaarddeviaties worden weergegeven.

Tot slot is bij de onderdelen waar sprake was van meerdere pogingen een toets uitgevoerd of er een leereffect optreedt tussen de verschillende pogingen. In deze gevallen is getoetst met gepaarde t-toetsen (tussen twee pogingen) of F-toetsen voor herhaalde metingen (bij meerdere pogingen) met een significantieniveau van 5%.

2.1 Leerlijn balans

2.1.1 Algemene balansvaardigheid

Dit onderdeel bestaat uit 9 deelopdrachten. De opdrachten bestaan uit balansoefeningen die leerlingen uitvoeren onder leiding van een testleider.

Tabel 2.1.1. Deelopdrachten onderdeel ‘Balansvaardigheid’ met scoringswijze

De totaalscore voor het onderdeel ‘Balansvaardigheid’ werd berekend door de scores op elk van de deelopdrachten bij elkaar op te tellen.

7 Score weergegeven in seconden en voor deelopdracht 5 en 6 in het aantal stappen: iedere seconde staan levert een punt op, bij deelopdracht 5 en 6 geldt hetzelfde voor iedere stap.

Opdracht Max. score7

1 Met de voeten uit elkaar op een lijn staan – ogen open 10 sec.

2 Met de voeten uit elkaar op een lijn staan – ogen dicht 10 sec.

3 Staan op één been op een lijn – ogen open 10 sec.

4 Staan op één been op een lijn – met ogen dicht 10 sec.

5 Voorwaarts lopen op een lijn 6 stappen

6 Voorwaarts lopen op een lijn – hak-tot-teen 6 stappen 7 Staan op één been op een evenwichtsbalk – ogen open 10 sec.

8 Staan op één been op een evenwichtsbalk – ogen dicht 10 sec.

9 Op een evenwichtsbalk staan – hak-tot-teen 10 sec.

(20)

Tabel 2.1.2 Gemiddelden, minimale en maximale score en percentielscores op de totale balansvaardigheid

BO SBO

N 564 N 172

Missing 62 Missing 45

Gem. 75,87 Gem. 73,96

Minimum 45,0 Minimum 47,3

Maximum 82,0 Maximum 82,0

Percentielen 10 68,35 Percentielen 10 65,18

45 76,13 45 74,87

50 76,70 50 75,10

55 77,28 55 75,92

90 82,00 90 82,00

Tabel 2.1.3. Gemiddelde, minimale en maximale score en standaarddeviatie per deelopdracht BO N Min. Max. Gem. St. Dev.

Met de voeten uit elkaar op een lijn staan – ogen open 579 8,8 10,0 10,00 0,06 Met de voeten uit elkaar op een lijn staan – ogen dicht 578 2,4 10,0 9,69 1,18 Staan op één been op een lijn – ogen open 579 3,4 10,0 9,91 0,63 Staan op één been op een lijn – met ogen dicht 579 1,3 10,0 8,35 2,45

Voorwaarts lopen op een lijn 578 3,0 6,0 5,99 0,17

Voorwaarts lopen op een lijn – hak-tot-teen 568 1,0 6,0 5,97 0,33 Staan op één been op een evenwichtsbalk – ogen open 579 2,0 10,0 9,76 1,09 Staan op één been op een evenwichtsbalk – ogen dicht 578 1,0 10,0 6,44 2,83 Op een evenwichtsbalk staan – hak-tot-teen 577 0,0 10,0 9,77 1,09

Tabel 2.1.4. Gemiddelde, minimale en maximale score en standaarddeviatie per deelopdracht SBO N Min. Max. Gem. St. Dev.

Met de voeten uit elkaar op een lijn staan – ogen open 176 9,6 10,0 10,00 0,03 Met de voeten uit elkaar op een lijn staan – ogen dicht 177 2,9 10,0 9,53 1,36 Staan op één been op een lijn – ogen open 178 0,0 10,0 9,76 1,19 Staan op één been op een lijn – met ogen dicht 178 1,8 10,0 7,80 2,54

Voorwaarts lopen op een lijn 178 3,0 6,0 5,96 0,31

Voorwaarts lopen op een lijn – hak-tot-teen 177 2,0 6,0 5,94 0,44 Staan op één been op een evenwichtsbalk – ogen open 176 2,0 10,0 9,63 1,25 Staan op één been op een evenwichtsbalk – ogen dicht 178 1,0 10,0 5,81 2,63 Op een evenwichtsbalk staan – hak-tot-teen 178 3,1 10,0 9,47 1,53 Om de scores op de deelopdrachten naast elkaar te kunnen weergeven, zijn ze omgezet in het percentage beheersing van de deelopdracht (de gemiddelde score van de P10-, P50- en P90- leerling ten opzichte van de maximale score op het onderdeel).

Tabel 2.1.5. Gemiddelde proportie beheersing BO voor de P10-, P50-en P90-leerling

N

Gem.

proportie

P10 N

Gem.

proportie

P50 N

Gem.

proportie P90 Met de voeten uit elkaar op een lijn staan – ogen open 56 1,00 64 1,00 108 1,00 Met de voeten uit elkaar op een lijn staan – ogen dicht 56 0,82 64 1,00 108 1,00 Staan op één been op een lijn – ogen open 56 0,93 64 1,00 108 1,00 Staan op één been op een lijn – met ogen dicht 56 0,45 64 0,91 108 1,00

Voorwaarts lopen op een lijn 56 1,00 64 1,00 108 1,00

Voorwaarts lopen op een lijn – hak-tot-teen 56 0,98 64 1,00 108 1,00 Staan op één been op een evenwichtsbalk – ogen open 56 0,88 64 1,00 108 1,00 Staan op één been op een evenwichtsbalk – ogen dicht 56 0,31 64 0,57 108 1,00 Op een evenwichtsbalk staan – hak-tot-teen 56 0,83 64 0,99 108 1,00

(21)

Tabel 2.1.6. Gemiddelde proportie beheersing SBO voor de P10-, P50-en P90-leerling

N

Gem.

proportie

P10 N

Gem.

proportie

P50 N

Gem.

proportie P90 Met de voeten uit elkaar op een lijn staan – ogen open 17 1,00 18 1,00 18 1,00 Met de voeten uit elkaar op een lijn staan – ogen dicht 17 0,71 18 0,98 18 1,00 Staan op één been op een lijn – ogen open 17 0,85 18 1,00 18 1,00 Staan op één been op een lijn – met ogen dicht 17 0,44 18 0,79 18 1,00

Voorwaarts lopen op een lijn 17 0,98 18 1,00 18 1,00

Voorwaarts lopen op een lijn – hak-tot-teen 17 0,96 18 1,00 18 1,00 Staan op één been op een evenwichtsbalk – ogen open 17 0,77 18 1,00 18 1,00 Staan op één been op een evenwichtsbalk – ogen dicht 17 0,32 18 0,56 18 1,00 Op een evenwichtsbalk staan – hak-tot-teen 17 0,67 18 0,99 18 1,00

Omdat dit een gestandaardiseerde test is, zijn er voor deze test normen beschikbaar waarmee de scores van leerlingen vergeleken kunnen worden (zogenaamde normwaarden). Deze normwaarden zijn in 2005 vastgesteld door Bruininks en Bruininks. Om de scores van de leerlingen te kunnen vergelijken met de normwaarden, worden ze met behulp van speciale scoreformulieren in de handleiding van de test omgezet naar zogenaamde point scores. De pointscores van de

verschillende subtests van de BOT2 zijn niet vergelijkbaar en kunnen niet worden geïnterpreteerd.

Om de scores vergelijkbaar te maken worden ze daarom vervolgens via de tabellen in de

handleiding per leeftijdscategorie en sekse omgezet in zogenaamde scale scores. Deze scale scores zijn gestandaardiseerde scores die lopen van 0 tot 35 met 2,8 standaarddeviatie onder het

gemiddelde en 4 standaarddeviaties boven het gemiddelde. Bij dit onderdeel van de BOT2 is sprake van een plafondeffect, waardoor de categorieën ‘bovengemiddeld’ en ‘hoog’ voor leerlingen vanaf 10 jaar niet meer te onderscheiden zijn; zie ook Bruininks & Bruininks, 2005. Scale scores boven de 23 komen daardoor niet voor. Voor zowel het basis- als speciaal basisonderwijs geldt dat de 10- en 13-jarige jongens en meisjes niet in de tabellen zijn opgenomen, omdat dit te kleine aantallen leerlingen betrof.

Tabel 2.1.7. Gemiddelde, minimale en maximale scale score en standaarddeviatie per leeftijdscategorie

BO N Gem. Min. Max. St. dev SBO N Gem. Min. Max. St. dev 11-jarige jongens 314 16,37 1 23 4,40 11-jarige jongens 58 15,05 7 23 4,89 11-jarige meisjes 307 15,66 0 22 4,44 11-jarige meisjes 50 13,68 5 22 5,00 12-jarige jongens 77 15,74 7 23 4,65 12-jarige jongens 86 14,08 6 23 4,01 12-jarige meisjes 75 15,23 7 22 5,02 12-jarige meisjes 59 13,63 5 22 4,70

Via onderstaande tabel met grenswaarden kunnen de scores van de individuele leerlingen worden vergeleken met de vastgestelde norm.

Tabel 2.1.8 Grenswaarden normcategorieën Scale score

Laag 0 - 5

Ondergemiddeld 6 - 10 Gemiddeld 11 - 19 Bovengemiddeld 19 - 24

Hoog* 25 - 35

*vanwege het relatief gemakkelijke karakter van deze subtest zijn leerlingen vanaf 10 jaar niet meer te onderscheiden in bovengemiddeld en hoog; leerlingen krijgen vanaf die leeftijd daarom geen scale score boven de 23. De categorie ‘hoog’ vervalt daarom bij deze subtest.

(22)

Vervolgens kunnen we weergeven hoeveel leerlingen een score halen in elke normcategorie (laag, ondergemiddeld, gemiddeld en bovengemiddeld).

Tabel 2.1.9. Percentage leerlingen per normcategorie

BO SBO

11 jaar 12 jaar 11 jaar 12 jaar

Meisjes

N=307 Jongens

N=314 Meisjes

N=75 Jongens

N=77 Meisjes

N =50 Jongens

N=58 Meisjes

N =59 Jongens N=86

Laag 0,4% 0,4% 0,0% 1,3% 0,3% 0,3% 0,0% 0,0%

Ondergemiddeld 16,2% 20,0% 25,3% 25,6% 13,0% 8,0% 21,3% 14,3%

Gemiddeld 65,7% 70,9% 69,6% 67,9% 67,8% 63,4% 57,3% 63,6%

bovengemiddeld 17,7% 8,7% 5,1% 5,1% 18,9% 28,3% 21,3% 22,1%

2.1.2 Balanceren over een instabiel vlak

Deze opdracht doet een sterk beroep op de dynamische balansvaardigheid van de leerling en bestaat uit vier deelopdrachten.

Tabel 2.1.10. Deelopdrachten onderdeel ‘Balanceren over een instabiel vlak’ met de scoringswijze

De totaalscore op het onderdeel is berekend door de deelscores van de tweede en derde poging op te tellen.

Tabel 2.1.11. Gemiddelden, minimale en maximale score en percentielscores op de totaalscore

BO SBO

N N 594 N 170

Missing 66 Missing 36

Gem. 6,45 Gem. 6,32

Minimum 0 Minimum 0

Maximum 12 Maximum 12

Percentielen 10 4,00 Percentielen 10 3,00

45 66,00 45 5,00

50 6,00 50 6,00

55 6,00 55 6,00

90 10,00 90 11,00

Tabel 2.1.12. Gemiddelde, minimale en maximale score en standaarddeviatie per deelopdracht BO N Min. Max. Gem. St. Dev.

poging 2. Loopt binnen 4 seconden omhoog 610 0 1 0,26 0,44

poging 2. Halve draai bovenaan 603 0 3 1,44 0,92

poging 2. Loopt binnen 4 seconden omlaag 589 0 1 0,45 0,50

poging 2. Springt of stapt af 586 0 1 0,91 0,28

poging 3. Loopt binnen 4 seconden omhoog 607 0 1 0,34 0,47

poging 3. Halve draai bovenaan 599 0 3 1,58 0,92

poging 3. Loopt binnen 4 seconden omlaag 590 0 1 0,50 0,50

poging 3. Springt of stapt af 582 0 1 0,92 ,28

Opdracht Max. score

1 binnen 4 seconden omhoog lopen 0 nee 1 ja

2 halve draai bovenaan

0 valt

1 met ondersteuning van touwen/testleider 2 ja maar langzaam

3 ja vlot 3 binnen 4 seconden omlaag lopen 0 nee

1 ja

4 beheerst afstappen 0 nee

1 ja

(23)

Tabel 2.1.13. Gemiddelde, minimale en maximale score, standaarddeviatie per deelopdracht SBO N Min. Max. Gem. St. Dev.

poging 2. Loopt binnen 4 seconden omhoog 171 0 1 0,40 0,49

poging 2. Halve draai bovenaan 169 0 3 1,35 0,84

poging 2. Loopt binnen 4 seconden omlaag 170 0 1 0,43 0,50

poging 2. Springt of stapt af 170 0 1 0,91 0,29

poging 3. Loopt binnen 4 seconden omhoog 170 0 1 0,45 0,50

poging 3. Halve draai bovenaan 170 0 3 1,42 0,87

poging 3. Loopt binnen 4 seconden omlaag 169 0 1 0,51 0,50

poging 3. Springt of stapt af 169 0 1 0,86 0,35

Dit onderdeel bestaat uit meerdere pogingen, er is daarom getoetst of de verschillende pogingen significant van elkaar verschillen. In de tabellen hieronder worden de beschrijvende statistieken en de t-test weergegeven achtereenvolgens voor BO en SBO. Significante resultaten zijn gemarkeerd met een *.

Tabel 2.1.14. T-test tweede en derde poging per deelopdracht BO

Poging Gem. N St. Dev. t df p

Loopt binnen 4 seconden omhoog 2 0,26 607 0,44 -4,49 606 0,00 3 0,34 607 0,47

Halve draai bovenaan 2 1,44 594 0,92 -3,31 593 0,00

3 1,57 594 0,92

Loopt binnen 4 seconden omlaag 2 0,45 580 0,50 -2,32 579 0,02 3 0,49 580 0,50

Springt of stapt af 2 0,92 573 0,27 0,00 572 1,00

3 0,92 573 0,27

*P<.05

Tabel 2.1.15. T-test tweede en derde poging per deelopdracht SBO

Poging Gem. N St. Dev. t df p

Loopt binnen 4 seconden omhoog 2 0,41 170 0,49 -1,30 169 0,20 3 0,45 170 0,50

Halve draai bovenaan 2 1,35 168 0,84 -1,25 167 0,21

3 1,42 168 0,87

Loopt binnen 4 seconden omlaag 2 0,43 169 0,50 -3,06 168 < 0,05 3 0,51 169 0,50

Springt of stapt af 2 0,91 169 0,29 1,89 168 0,06

3 0,86 169 0,35

*p<.05

Om de scores op de deelopdrachten naast elkaar te kunnen weergeven, zijn ze omgezet in het percentage beheersing van de deelopdracht (de gemiddelde score van de P10-, P50- en P90- leerling ten opzichte van de maximale score op het onderdeel). Hieronder is een overzicht gegeven van de percentages beheersing van de P10, P50 en P90 leerlingen op de derde poging van de deelopdrachten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als we kijken welke kenmerken op leerling-, leerkracht en schoolniveau samenhangen met prestatie- verschillen tussen leerlingen valt op dat de prestatieverschillen, die we

Hieraan zijn de 1-cijferbestanden speciaal onderwijs (so), voortgezet onderwijs (vo), voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo), niet-bekostigde instellingen mbo (nbi mbo)

Voor 22 van de 261 besturen geldt dat zij minimaal 1 afdeling onder hun hoede hebben die in minstens 80 procent van de schooljaren waarvoor er data voor de afdeling beschikbaar is

Leerlingen met een westerse migratieachtergrond staan vaker ingeschreven voor praktijkonderwijs en vmbo-b, maar volgen ook vaker vwo dan leerlingen zonder migratieachtergrond.. In

Aantal unieke hoofdinschrijvingen van een opleiding (isat) dat op 1 oktober van jaar t de eerste maal in bronHO voorkomt (domein ho) en op 1 oktober van jaar t+1 aan een

Het effect hiervan zou voor het eerst zichtbaar kunnen zijn in de instroom in schooljaar 2018/2019, maar er is geen afname van het aandeel dat onder niveau instroomt (10

onderwijsniveau binnen een dubbel advies geldt dat leerlingen die het hoogste niveau behalen vaak ondergeadviseerd zijn (ongeveer de helft), terwijl leerlingen die het laagste

Onderstaande tabel geeft weer hoeveel nieuwkomers zijn ingeschreven in het basisonderwijs. Een nieuwkomer is een kind dat niet in Nederland is geboren en van wie geen van de ouders