• No results found

ADVIES Nr 001 / 2000 van 10 januari 2000

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ADVIES Nr 001 / 2000 van 10 januari 2000"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

AD2000 - 001 - 1 / 3

ADVIES Nr 001 / 2000 van 10 januari 2000

O. Ref. : 10 / A / 1999 / 035

BETREFT : Ontwerp van koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 11, 4° van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ten gunste van de Dienst Vreemdelingenzaken.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 29;

Gelet op de adviesaanvraag van de Minister van Binnenlandse Zaken dd. 20 november 1999;

Gelet op het verslag van dhr. F. Ringelheim,

Brengt op 10 januari 2000 volgend advies uit:

(2)

AD2000 - 001 - 2 / 3

I. VOORWERP VAN DE ADVIESAANVRAAG : ---

De adviesaanvraag van de Minister van Binnenlandse Zaken betreft een ontwerp van koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 11, 4° van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (hierna: de wet van 8 december 1992). Dit ontwerp van besluit onttrekt de verwerkingen van persoonsgegevens, beheerd door de Dienst Vreemdelingenzaken met het oog op de uitoefening van haar opdrachten van bestuurlijke politie, aan de toepassing van de artikelen 4, §1, 9, 10, §§ 1 en 2, en 12 van de wet van 8 december 1992.

De Dienst Vreemdelingenzaken ziet zich door het ontwerp van koninklijk besluit vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen van de wet van 8 december 1992 die betrekking hebben op het recht op kennisgeving van de betrokken persoon tijdens de gegevensverzameling (artikel 4, §1) of bij een eerste registratie (artikel 9), op het recht van toegang (artikel 10) en op het recht van verbetering (artikel 12).

II. ONDERZOEK VAN HET ONTWERP : ---

Artikel 11 van de wet op de persoonlijke levenssfeer, waarin de Koning het recht wordt verleend om de uitoefening van de door de artikelen 4, 9, 10 en 12 aan de persoon toegekende rechten buiten toepassing te stellen, dient strikt geïnterpreteerd en bijzonder omzichtig toegepast. Het gaat er immers om de uitoefening van iemands fundamentele rechten ten aanzien van de hem betreffende gegevensverwerking op te schorten. Dit omzichtigheidsbeginsel is des te dwingender wanneer - zoals in voorkomend geval - de verwerkte gegevens grotendeels gevoelige gegevens zijn (etnische afkomst) die door artikel 6 van de wet van 8 december 1992 van een versterkte bescherming genieten.

Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens formuleert het beginsel dat er niet aan deze rechten mag getornd mag worden behoudens op grond van een wettelijke bepaling en voor zover zulke afwijkingen noodzakelijk blijken te zijn in een democratische samenleving, met name om de bescherming van de veiligheid van de Staat en de bestraffing van misdaden en wanbedrijven te verzekeren.

De Dienst Vreemdelingenzaken is belast met de toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Het verslag aan de Koning preciseert dat men onder bestuurlijke politie dient te verstaan "het geheel van bevoegdheden, door de wet of krachtens de wet, toegekend aan de administratieve overheden en die deze toelaten beperkingen op te leggen met betrekking tot rechten en vrijheden van individuen met het oog op de handhaving van de openbare orde"; dat meerdere bepalingen van de wet van 15 december 1980 aan de Dienst Vreemdelingenzaken het recht toekennen om bepaalde maatregelen te nemen die de rechten en vrijheden van vreemdelingen beperken met het oog op de handhaving van de openbare orde of nationale veiligheid, namelijk de artikelen 7, eerste lid, 15, vierde en drieënveertigste lid.

Om de beperkingen van het recht op kennisgeving en het recht van verbetering van de gegevens te rechtvaardigen, voert de Regering aan dat de Dienst Vreemdelingenzaken ertoe gebracht kan worden gegevens te verzamelen betreffende vreemde personen "waarvan men vermoedt dat ze zich schuldig maken aan feiten van hooliganisme, mensenhandel of handel in verdovende middelen"; dat indien deze personen van de verdenkingen op de hoogte gebracht worden, zij tijdelijk hun illegale activiteiten zouden kunnen beëindigen of bewijzen doen verdwijnen.

(3)

AD2000 - 001 - 3 / 3

Zoals de Commissie in haar advies nr. 06/93 van 27 juli 1993 opmerkt, blijft het begrip "bestuurlijke politie" controversieel en kan het aanleiding geven tot min of meer ruime interpretaties; vandaar de opsplitsing tussen enerzijds de politiediensten bedoeld in artikel 3 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingsdiensten (waarvan sprake is in artikel 11, 3° van de wet op de persoonlijke levenssfeer) en anderzijds andere openbare overheden, belast met opdrachten van bestuurlijke politie (art. 11, 4° van dezelfde wet). Voor deze laatste opteert de wet voor een benadering geval per geval, waarbij iedere afwijking verzoend moet worden met de basisbeginselen van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerkingen van gegevens, zoals verwoord in het Verdrag nr. 108 en de wet van 8 december 1992, inzonderheid de beginselen van finaliteit en proportionaliteit.

Omwille van de onnauwkeurigheid van het begrip "bestuurlijke politie" meent de Commissie dat ontwerpartikel 1 dient vervolledigd met de woorden: "(…) in het geval dat de betrokken vreemdeling door zijn strafbaar gedrag de openbare orde of nationale veiligheid in het gedrang brengt" en op voorwaarde dat de strafbare handelingen vastgesteld werden door de procureur des Konings of door de rechter. Deze bepaling zou aldus in overeenstemming zijn met de in het verslag aan de Koning genoemde finaliteiten.

Artikel 2 situeert de afwijking binnen de perken van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied en roept geen bedenkingen op.

Artikel 3 herinnert aan het recht op onrechtstreekse controle door bemiddeling van de Commissie, dat de bedoelde personen behouden teneinde hun recht van toegang en van verbetering uit te oefenen. Dit recht is natuurlijk primordiaal maar wordt voorzien door artikel 13 van de wet. Het lijkt overbodig om dit opnieuw te vermelden in het koninklijk besluit.

OM DEZE REDENEN,

brengt de Commissie, onder voorbehoud van de hierboven gemaakte opmerkingen betreffende de artikelen 1 en 3, een gunstig advies uit.

De secretaris De voorzitter

(get)B. HAVELANGE (get)P. THOMAS

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bijgevolg kan de Koning deze bevoegdheid niet overdragen aan de FSMA door deze toe te laten de modaliteiten (= inhoud) van de toelichting inzake de geschiktheid en

hogervermelde reglementaire documenten op te stellen, te laten opstellen, af te leveren of te laten afleveren wanneer de verstrekkingen niet voldoen aan de voorwaarden bepaald in

indicaties over de persoonsgegevens die worden verwerkt (bijvoorbeeld artikelen 16 en 44). Daarenboven worden, zoals vermeld in punt 9, bijzondere persoonsgegevens artikel 9.1 AVG 7

Het is ook mogelijk dat er zich binnen de termijn voor boedelbeschrijving en beraad 1 , dit is 3 maanden en 40 dagen na het overlijden, niemand zich als erfgenaam of

In artikel 3, 2° van het ontwerp van koninklijk besluit wordt voorzien dat een beperkt gedeelte van de gegevens uit het begeleidingsplan (datum en plaats van

De Dienst studieleningen en -toelagen van het Ministerie van de Franse Gemeenschap wenst in het kader van de taken die haar krachtens voornoemde wet van 19 juli 1971 opgelegd

Volgens het bij het ontwerp van besluit aangehechte Verslag aan de Koning zou de toegang tot het Rijksregister door de erkende maatschappijen, hun taak, die het beheer van de

Volgens de uiteenzettingen die horen bij het wetsvoorstel waarvan sprake (bladzijde 4) en de filosofie van artikel 80, § 6 van de de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle