Examenvragen Algemene Economie 2016-2017
De cursusdienst van de faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen aan de Universiteit
Antwerpen.
Op het Weduc forum vind je een groot aanbod van samenvattingen, examenvragen, voorbeeldexamens en veel meer, bijgehouden door je medestudenten.
www.weduc.be
Examenvragen algemene economie januari 2016-2017 Vraag 1
Wat is er hier van toepassing?
A. Vraag naar geld dealt B. Rentevoet stijgt
C. Geldbasis multiplicator daalt D. Geldhoeveelheid stijgt
Vraag 2
Donald Trump vraag (Tekst over Trump en Federal Reserve die rente laat toe nemen) A. Expansief beleid met positieve vraag
B. Expansief beleid met negatieve vraag C. Contractief beleid met positieve vraag D. Contractief beleid met negatieve vraag Vraag 3
Jan en Kurt zijn allebei wielrenners. Ze hebben de keuze om ofwel doping ofwel geen doping te gebruiken. Afhankelijk van hun beslissingen krijgen ze het volgende bedrag. Waar bevindt het Nash-evenwicht zich? Er is gegeven dat ze allebei geen dopingtest mogen verwachten.
Het Nash-evenwicht bevindt zich in het punt waar ze allebei doping gebruiken, want dat punt is optimaal, wat de ander ook doet
Doping Geen doping
Doping 5000,5000 0, 10.000
Geen doping 10.000, 0 5000,5000
Vraag 4
De waarde van de totale waarden van uw producten en de verbonden diensten om uw product te maken is gelijk aan?
A. De totale toegevoegde waarde B. De totale lonen
C. … D. … Vraag 5
Je hebt de productiefunctie van 2 goederen gegeven in functie van arbeid en kapitaal. De kost van arbeid en kapitaal is beide gelijk aan 1 per eenheid. De functie is X = LK. Wat is de totale kostfunctie op lange termijn?
A. TK = (X/2) + 1 B. TK = 2L C. TK = 12 D. TK = 2√x
Vraag 6
De vraag met de grafiek over het sparen en investeringen Antwoord Iea > Iep
Vraag 7
Vraag is x = 200 – 3p Aanbod is x = -80 + 2p
Wat zal overhead moeten doen om een output van 140 te bereiken?
A. Consumentenbelasting van 180 per eenheid B. Producentensubsidie van 90 per eenheid C. Consumentensubsidie van 90 euro per person D. Producentenbelasting van 180 per eenheid
Het juiste antwoord is hier antwoord B, want als we antwoord D zouden ingevuld hebben kom je een negatieve prijs uit waar de producenten zijn product gaat verkopen en bij een subsidie van 90 klopt de output
1. Wat heft het kleinste effect op het evenwicht?
A. Overheidsbestedingen verlagen met 50 bij open economie B. Forfaitaire belastingen verhogen met 50 bij open economie C. Forfaitaire belastingen verhogen met 50 bij gesloten economie D. Overheidsbestedingen verlagen met 50 bij gesloten economie Antwoord B
Vraag 8
De vraag met prijsstijging van sms-tickets van De Lijn. Persoon neemt zowel de trein als de bus. De prijs van een ticket per sms wordt duurder en die van een smartphone app
goedkoper. De persoon beschikt niet over een smartphone. Welke stelling is hier fout?
A. Indifferentiecurves zijn geen rechten B. De goederen zijn complementen C. …
D. De persoon gaat een minder maximaal aantal treinritten minder kunnen kopen
Vraag 9
Vraag over BASF, kapitaal is relatief goedkoper dan arbeid, op termijn is:
A. Marginaal product arbeid > marginaal product kapitaal B. Mp-arbeid < mp-kapitaal
C. Mp-arbeid = mp-kapitaal D. Te weinig info
Vraag 10
Wat gebeurt er met de handelsbalans als de investeringen met 100 verhoogd worden?
Gegeven Z = 0,2Y
A. De handelsbalans gaat met 25 dalen B. De handelsbalans gaat met 25 stijgen C. De handelsbalans gaat met 125 stijgen D. De handelsbalans gaat met 125 dalen Vraag 11
Als uw aanbodsfunctie naar rechts verschoof, wat was dan het reele loon ? A. Delen door 2
B. Delen door 1 C. Delen door 0,25 D. Delen door 1,33 Vraag 12
Vraag over het organiseren van buurtfeesten. De individuele vraag over buurtfeesten is gegeven door V = 4000x. De marginale kost van 1 buurtfeestje is 5000 euro en in het dorp woonde 100 man die allemaal dezelfde interesse hadden in buurtfeesten, hoeveel moeten er gegeven worden?
A. 6 B. 7 C. 8 D. 9 Vraag 13
Olieprijzen dalen, verschuiving van de aanbodcurve
A. Prijs stijgt op zowel op korte als op lange termijn B. Prijs daalt op korte maar niet op lange termijn
C. Output daalt op korte termijn maar niet op lange termijn D. Output stijgt zowel op korte als lange termijn
Vraag 14 Wat is juist?
A. Frictionele werkloosheid gaat gepaard met overbesteding
B. Volgens de kwantiteitstheorie wordt inflatie gekenmerkt door een stijging in de nominale geldhoeveelheid
C. Buitenlandse prijzen worden geen rekening mee gehouden in consumptieprijsindex
Vraag 15
Vraag over neoklassieke groeitheorie
A. Toename productie-output wordt uitgesplitst in toename in productiefactoren B. Groeiboekhouding is stijging in bbp, nni en iets met nationale rekening
Vraag 16 X2 = 50 – X1
A. Er worden altijd optimaal 25 goederen van x1 en x2 geproduceerd B. De opportuniteitskost voor 1 eenheid x1 is 1 eenheid x2
C. De opportuniteitskost voor 1 eenheid x1 daalt D. …
Vraag 17
Beschouw een gesloten economie met overheid en een constant prijspeil.
De overheid bestedingen stijgen:
A. IS-links B. LM-rechts
C. De geldvraag stijgt
D. Het aanbod van geld daalt Vraag 18
Als je de totale differentiaal van een nutsfunctie u(x1,x2 gelijkstelt aan 0. Dan krijg je:
Vraag 19
Artikel over een fusie. De fusie zorgt voor schaalvoordelen hieruit volgt:
A. SSO B. DSO
C. Het gefuseerde bedrijf bevind zich in het stijgende gedeelte van de GK D. Geen van bovenstaande
Vraag 20
In welk punt van de inverse functie Xv=-2P +12 is de prijselasticiteit gelijk aan -0,5 A. (0,12)
B. (8,4) C. (4,4)
D. 4 geen van bovenstaande Vraag 21
Beschouw een gesloten economie zonder overheid, als de investeringen toenemen zal A. Het sparen stijgen en de consumptie dalen
B. Het sparen dalen en de consumptie stijgen C. Zowel het sparen als de consumptie dalen
D. De consumptie en het sparen ongewijzigd blijven