• No results found

Leven in de schaduw van de dood 9

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Leven in de schaduw van de dood 9"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leven in de schaduw van de dood 9

Schaarse gegevens

Terwijl Hollandse steden als Dordrecht, Leiden, Amsterdam en Rotterdam tussen 1572 en 1795 onder druk van een groeiende bevolking hun omwalling verlegden, bleef de omvang van Gouda, afgezien van de aanleg van enkele bolwerken, ongewijzigd. Wel werden de nog aanwezige open ruimten in de loop van de zeventiende en de achttiende eeuw volgebouwd. Op deze wijze kon tijdens perioden van welvaart de toenemende bevolking tot op zekere hoogte worden opgevan- gen. Daarmee was – anders dan in veel andere Hollandse steden – de demografische groei aan fysieke grenzen gebonden.

De gegevens over de bevolkingsomvang van Gouda in de vroegmoderne tijd zijn schaars. De eerste opgave dateert uit 1622, toen Gouda 14.880 inwoners telde.1 Andere betrouwbare tel- lingen zijn die van 1792: 11.943 inwoners2 en van 1795: 11.715 inwoners.3 Daarnaast beschik- ken we over twee reconstructies. Het inwonertal van 10.190 in 1674 is gebaseerd op een accep- tabele telling, waarbij een hiaat is ingevuld op grond van een reële schatting.4 In 1750 telde Gouda volgens een berekening op grond van geboorte, sterfte en migratie 12.920 inwoners.5 De schatting van 10.000 inwoners in 1572 wordt eveneens als reëel gezien.6

Hoe ontwikkelde de Goudse bevolking zich tussen deze ijkpunten en welke oorzaken lagen daaraan ten grondslag? Voor het beantwoorden van deze vragen worden achtereenvolgens de demografische variabelen geboorte, huwelijk, sterfte en migratie onderzocht. Omdat in de pre- industriële tijd de seizoenen voor een belangrijk deel het levensritme bepaalden, wordt tevens bezien welke invloeden voorjaar, zomer, najaar en winter op geboorte, huwelijk en sterfte had- den. Tot slot komt de vraag aan bod in hoeverre de bevolkingsontwikkeling te Gouda te verge- lijken is met die in andere Hollandse steden.

Geboorte

Om zicht te krijgen op de bevolkingsontwikkeling is het aantal dopen in de Sint-Janskerk ge- teld en in beeld gebracht. Van 1630 tot 1685 neemt het aantal dopen gestaag toe, wat duidt op een bevolkingsgroei. Deze toename laat zich overigens mede verklaren uit de groei van de gere- formeerde gemeente. Na dat jaar zal de toe- en afname van het aantal dopen, meer dan daarvoor, parallel lopen met de bevolkingsontwikkeling. Tussen 1685 en 1700 vindt een scherpe daling

N I E U W E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

Historische Vereniging Die Goude

(2)

L E V E N I N D E S C H A D U W VA N D E D O O D

van het aantal dopen plaats, gevolgd door een lichte stijging tot 1730. Van 1730 tot 1760 treedt opnieuw een scherpe daling op, gevolgd door een stijging tot 1790, waarna weer een aanzien- lijke daling plaatsvindt.

Bezien wij het aantal dopen tussen 1675 en 1800 per periode van 25 jaar, dan wordt dit beeld bevestigd. In het vierde kwart van de zeventiende eeuw werden in de Sint-Janskerk 8.403 kin- deren gedoopt, tegen 7.906 in het eerste kwart (een afname van 5,9%), 7.927 in het tweede kwart (een toename van 0,3%), 6.591 in het derde kwart (een afname van 16,9%) en 6.788 in het laatste kwart van de achttiende eeuw (een toename van 3,0%).

Het totaal aantal gedoopte kinderen in Gouda is vastgesteld aan de hand van de doopregis- ters die door de verschillende kerkgenootschappen zijn aangelegd.7 Pas vanaf 1733 is het moge- lijk om voor Gouda een vrijwel compleet beeld van het aantal geboren kinderen te geven. On- bekend is hoeveel kinderen geboren werden uit joodse ouders en uit ouders die lid waren van de doopsgezinde gemeenten. Groot zal hun aantal niet zijn geweest. De joodse gemeente telde in 1795 maar twintig gezinshoofden,8 terwijl de enig overgebleven doopsgezinde gemeente met een tiental leden in 17989 nog kleiner was. Het percentage geboren kinderen van deze twee denominaties gezamenlijk zal niet meer dan 1% van het totale aantal dopelingen hebben bedra- gen.

De geboorte in de achttiende eeuw naar maand, gebaseerd op het aantal dopen in de Sint- Janskerk per periode van vijftig jaar, is grafisch weergegeven. Op twee punten geeft de grafiek een enigszins vertekend beeld. Het aantal dopen in februari is lager vanwege het geringe aantal dagen die maand. Ook moet in aanmerking genomen worden dat het tijdstip van geboorte iets vroeger ligt dan het moment van de doop. De gehele achttiende eeuw laat een zelfde trend zien:

een hoog aantal geboorten in de winter- en een laag aantal in de zomermaanden. Het merendeel van de concepties lag dus in het voorjaar, wat statistisch zijn weerslag vindt in de huwelijkspiek in de maand mei.

Grafiek: Geboorte in Gouda naar maand in de achttiende eeuw.

jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec

1701-1750 1751-1800

Grafiek: Geboorte in Gouda 1630-1800. Om de 5 jaar voortschrijdende 10-jarige gemiddelden van het aantal dopen in de Sint-Janskerk (1630- 1800) en het totaal aantal dopen (1740-1800).

0 100 200 300 400 500 600

1630 1700 1740 1800

Sint-Jan Totaal

Historische Vereniging Die Goude

(3)

N I E U W E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

In de zeventiende en achttiende eeuw stond de medische wetenschap nog in de kinderschoe- nen. Vooral de vakbekwaamheid van vroedvrouwen liet te wensen over. Daardoor stierven nogal wat kinderen bij de bevalling, terwijl veel vrouwen een verzakking opliepen of incontinent raakten. Het stadsbestuur besloot in 1730 dat vroedvrouwen in de burgemeesterskamer aan- gifte moesten doen wanneer een kind dood ter wereld was gekomen. In 1756 werd een volgende stap gezet met de introductie van een ‘Reglement op de uitoefening van de verloskunde’, opge- steld door stadsdoctor B.H. de Moor. Vanaf dat jaar moesten aankomende vroedvrouwen een twee uur durend examen afleggen. Opmerkelijk was de bepaling dat de vroedvrouw verplicht was navraag te doen naar de vader van de boreling. Dit gold in het bijzonder voor ongehuwde vrouwen. Op deze wijze wilde het stadsbestuur voorkomen dat het kind ten laste van de stad zou komen. Toen de bekwame vroedvrouw Anna van Hensbeek deze bepaling weigerde na te leven, kwam zij in conflict met het stadsbestuur.10

Onderzoek heeft aangetoond dat aan het eind van de achttiende eeuw in Rotterdam het aan- tal onwettig geboren kinderen toenam. Volgens Boerdam gold de dalende conjunctuur als een belangrijke oorzaak. Vooral de minder draagkrachtigen besloten volgens haar het voorgenomen huwelijk uit te stellen in afwachting van betere tijden.11 Omdat de onwettig geboren kinderen in de Goudse doopregisters zijn gemerkt, is na te gaan of een zelfde ontwikkeling zich in Gouda heeft voorgedaan. De cijfers laten vanaf 1770 een duidelijke toename zien van het aantal onwet- tig geboren kinderen in relatie tot het aantal huwelijken.12 Dit zou kunnen duiden op een da- lende conjunctuur te Gouda. Voorzichtigheid in het leggen van deze relatie is echter geboden, omdat de geconstateerde toename van het percentage bastaarden in het laatste kwart van de achttiende eeuw een algemeen verschijnsel was in West-Europa, ook in streken met een stij- gende conjunctuur. Mogelijk dat religieuze en mentale factoren als verklaring beter voldoen.13

Huwelijk

Het huwelijk vormt een essentiële schakel tussen geboorte en sterfte. De veranderingen in het huwelijkspatroon zijn vaak het gevolg van wijzigingen in het sterfteniveau. Na een grote sterfte volgt doorgaans enige tijd een stijging van het aantal huwelijken, vooral van weduwnaars en weduwen. Tegelijkertijd raken arbeidsplaatsen vacant, die worden ingenomen door jonge vol- wassenen. Dit stelt hen in staat op jongere leeftijd in het eigen levensonderhoud te voorzien en dus eerder te trouwen. Het gevolg is dat de periode van huwelijksvruchtbaarheid toeneemt, waardoor het kindertal stijgt. Omgekeerd geven periodes met een laag sterfteniveau vaak een stijging van de huwelijksleeftijd en – op termijn – een daling van het kindertal te zien.14

Niet alleen sterfte is van invloed op het aantal huwelijken, ook de economische omstandighe- den spelen een rol. Bij een economische groei zal de immigratie toe- en de emigratie afnemen.

Omdat het bij immigratie om overwegend jonge mensen gaat, neemt het aantal huwelijken toe, met als gevolg dat er meer kinderen worden geboren. In de omgekeerde situatie daalt het aantal huwelijken en worden minder kinderen geboren. Dit effect wordt nog versterkt door het uitstel- len van voorgenomen huwelijken, wat tot uitdrukking komt in een toename van het aantal onwet- tige geboorten.15

In de registers van ontvangsten wegens de belasting op het trouwen, staan vanaf 1696 alle huwe- lijken geregistreerd.16 Voor de voorafgaande periode zijn wij aangewezen op de (onder)trouw- registers van de Sint-Janskerk vanaf 1579 – met hiaten in 1591, 1592, 1624 tot 1629 en 1685 –,

Historische Vereniging Die Goude

(4)

L E V E N I N D E S C H A D U W VA N D E D O O D

van de Waalse gemeente vanaf de stichting in 1625 en van het Gerecht vanaf 1581.17 Het eerste jaar met een volledig overzicht van de huwelijkscijfers is 1581. Op elke ondertrouw volgden drie huwelijksafkondigingen óf in de kerk óf van de pui van het stadhuis. Bij een ‘normaal’ huwelijk stonden de huwelijkskandidaten drie weken onder de geboden, maar wilde een man of vrouw van de gereformeerde religie met iemand van rooms-katholieke huize trouwen, dan gold een periode van zes weken tussen de huwelijksafkondigingen. Lidmaten van de gereformeerde en de Waalse gemeente trouwden in de kerk ten overstaan van een predikant, terwijl de aanhangers van de overige religies en de kerkelijk ongebondenen op het stadhuis in het huwelijk traden.18

De jongeren namen overwegend zelf het initiatief om een geschikte partner te vinden. Bij de elite werden zulke initiatieven nauwlettend door de ouders in de gaten gehouden. Standsbesef en familiebelang telden in deze kringen zwaarder dan de persoonlijke voorkeur van zoon of dochter. Vandaar dat tegen het einde van de achttiende eeuw in de bovenlaag van de samenle- ving bijeenkomsten werden georganiseerd om jonge mensen in de huwbare leeftijd met elkaar in contact te brengen. Wilden de jongelieden een door een van de ouderparen ongewenste om- gang niet verbreken, dan wachtte hen een uitzichtloze weg. Zij hadden namelijk voor het aan- gaan van een huwelijk toestemming van hun ouders nodig. Werd deze toestemming onthouden, dan stond de trouwlustigen twee wegen open alsnog te trouwen: procederen of schaken. Zover kwam het vrijwel nooit, want het dreigen met een gedeeltelijke onterving was in de praktijk meestal voldoende om jongelieden af te laten zien van een door de ouders ongewenst huwelijk.19

Het aantal huwelijken tussen 1585 en 1615 laat een wisselend beeld zien, met als algemene trend een stijging. Tussen 1635 en 1680 fluctueert het aantal huwelijken sterk. De belangrijkste oorzaken zijn de twee zware pestepidemieën die Gouda in dat tijdvak teisterden. In 1636 en 1637, tijdens en kort na een hevige pestepidemie, lag het aantal huwelijken, evenals in 1673 en 1674, zo’n 40% boven het gemiddelde in die jaren. Tussen 1680 en 1725 is het aantal huwelij- ken redelijk stabiel. Na 1725 zet een daling van de huwelijkscijfers in, die aanhoudt tot 1790 om daarna weer licht te stijgen.

Bezien wij het aantal huwelijken tussen 1675 en 1800 per periode van 25 jaar, dan wordt dit beeld bevestigd. In het vierde kwart van de zeventiende eeuw vonden 4.342 huwelijken plaats tegen 4.330 in het eerste kwart (een afname van 0,3%), 4.117 in het tweede kwart (een afname van 4,9%), 3.192 in het derde kwart (een afname van 22,5%) en 3.052 in het laatste kwart van de achttiende eeuw (een afname van 4,4%).

De huwelijkssluiting in de achttiende eeuw naar maand is per periode van vijftig jaar gra- fisch weergegeven. Omdat de grafiek is samengesteld op basis van de registers van ontvangsten wegens de belasting op het trouwen, moet een correctie worden aangebracht, omdat het tijdstip

Grafiek: Huwelijken in Gouda 1585-1615 en 1635-1800. Om de 5 jaar voortschrijdende 10-jarige gemiddelden.

1800 1750

1700 1650

1585 1635

Historische Vereniging Die Goude

(5)

N I E U W E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

van huwelijkssluiting twee à drie weken later lag dan de aangifte bij de gaarder (ontvanger van de belastingen). Het merendeel van de huwelijken in beide perioden werd derhalve gesloten in mei, augustus en november. Wel zijn de pieken in de tweede helft van de achttiende eeuw min- der hoog dan in de eerste helft. De meest plausibele verklaring voor het grote aantal huwelijken in het voor- en najaar is, dat op 1 mei en op 1 november de huur- en arbeidscontracten werden vernieuwd. De populariteit van augustus als huwelijksmaand, die kenmerkend is voor Gouda, laat zich niet verklaren.

De ‘gesepareerde huyshoudens’ werden in de publicatieboeken aangetekend. Het aantal ge- registreerde echtscheidingen in de zeventiende eeuw bedraagt 42, tegen 243 in de achttiende eeuw.20 Afgezet tegen het aantal huwelijken is het scheidingspercentage in de achttiende eeuw te verwaarlozen, namelijk slechts 1,7%. Het aantal feitelijke scheidingen was ongetwijfeld ho- ger, maar zal ook dan nog beperkt zijn geweest. Nog afgezien van de sociale gevolgen, maakten de financiële omstandigheden waarin de meeste gezinnen verkeerden het vrijwel onmogelijk gescheiden te leven.

Ook onder de maatschappelijke bovenlaag was de ontbinding van het huwelijk een uitzon- dering. De wijze waarop burgemeester Govert Suijs en zijn tweede vrouw Catharina van Leeu- wen met elkaar omgingen, deed veel stof opwaaien in het overwegend rustige Gouda. Chronisch geldgebrek en het onstuimige en achterdochtige karakter van Catharina lagen ten grondslag aan de oplopende spanningen binnen het in 1729 gesloten huwelijk. Een belangrijke oorzaak voor de financiële perikelen van het echtpaar vormde Suijs’ oude moeder, die erg aan haar geld was gehecht. Pas na het overlijden van de hoogbejaarde vrouw in 1751 viel de aanzienlijke erfenis van 165.000 gulden toe aan haar zoon Govert. Maar toen was het te laat. De relatie tussen beide echtelieden was zo verstoord geraakt dat zij in 1743 tot een scheiding van tafel, bed en goederen waren overgegaan.

Al die tijd was het echtpaar gedwongen uiterst sober te leven. Want ook al was Suijs vroed- schap, dat leverde onvoldoende inkomsten op om de status van regent te kunnen voeren. Voor het meer lucratieve ambt van burgemeester was hij nog te jong. Het merendeel van zijn beschei- den inkomsten ging op aan het voeren van een staat, die Suijs aan zijn stand verplicht was. Ca- tharina, die verwacht had een goede partij te trouwen, had het daar erg moeilijk mee. Keer op keer hield zij haar man voor dat zijn moeder het geld ‘onder haer ocksels’ hield en hij maar ‘een kale jakhals’ was. De manier waarop zij tegen hem tekeer ging, was ‘ijsselijk om te hooren’. Een enkele maal smeet ze, uitzinnig van drift, haar man serviesgoed naar het hoofd of krabde ze zijn gezicht open. Was het geruzie de echtelieden te machtig, dan ging Suijs bij het gezin van zijn beste vriend logeren en trok Catharina bij haar ouders in.

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

1701-1750 1751-1800

Procenten

jan feb mrt

apr mei jun jul aug sep okt nov dec

Grafiek: Huwelijkssluiting in Gouda naar maand in de achttiende eeuw.

Historische Vereniging Die Goude

(6)

L E V E N I N D E S C H A D U W VA N D E D O O D

De andere oorzaak van de aanhoudende ruzie, was de achterdocht die Catharina koesterde tegen de omgang van haar man met de dienstbode. Overigens ging zij, gelet op de getuigenverklaringen, evenmin vrijuit. Het echtpaar raakte door het geruzie steeds geïsoleerder. Zij kregen bijvoorbeeld niet langer toegang tot de gezelschappen voor patriciërs. Ook brachten de ruzies Suijs’ carrière schade toe. De betere ambten kreeg hij pas na zijn scheiding. De directe aanleiding om uit elkaar te gaan, was een ruzie over het breien van een paar ribkousen. De dag na het voorval liep Catha- rina bij haar man weg en ging bij haar moeder wonen. Voor Suijs was de maat vol en hij liet bij de notaris een scheidingsakte opstellen. Burgemeester Suijs stierf, rijk en deftig, in 1756; Catha- rina, arm en berooid, in 1775.21

Sterfte

Gouda was dichtbevolkt en arm. Bovendien liet de hygiëne sterk te wensen over. Ziektes hadden vrij spel, omdat de medische wetenschap nog weinig voorstelde. De dood stond in het centrum van het leven, zoals het kerkhof in het centrum van de stad lag.22 Vanaf 1697 zijn de registers van ontvangsten wegens de belasting op het begraven de meest volledige bron voor het bepalen van de sterfte.23 Hierin staan alle begraven personen geregistreerd, ongeacht hun religie. Voor de voorafgaande periode geven de jaarrekeningen van de Sint-Janskerk vanaf 1570 het aantal begraven personen.24 In de jaarrekeningen wordt een onderscheid gemaakt tussen mensen die op naam in de kerk zijn begraven en zij die anoniem op het kerkhof ter aarde zijn besteld. In de jaren dat de pest heerste, deed ook het ten oosten van het Pesthuis gelegen Pestkerkhof dienst als dodenakker.25

Slechts in uitzonderlijke gevallen werd een lijk niet begraven. In 1785 kreeg apotheker en kunstschilder Carel Bentfort, woonachtig aan de Naaierstraat, toestemming zijn mismaakte Uithangbord van de Goudse vroedvrouw Anna van Hensbeek.

Historische Vereniging Die Goude

(7)

N I E U W E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

kind, dat kort na de geboorte was overleden, in alcohol te bewaren. Vermoedelijk heeft dit kind een plaats gekregen in één van de anatomische verzamelingen die rond die tijd zijn gevormd.26

De regenten grepen het overlijden van een familielid aan om hun aanzien nog eens extra te onderstrepen. Direct na het overlijden trokken aansprekers de stad in om het tragische nieuws bekend te maken. Op de dag van de begrafenis verzamelden de genodigden zich in het huis van de overledene. Vandaar werd de kist door de buren naar de Sint-Janskerk gedragen. Het deftigst was een begrafenis ’s avonds bij het licht van de flambouwen. Wel gold dan de bepaling dat niet meer dan twaalf personen achter de kist mochten lopen. Slechts in het bijzijn van de naaste fa- milie en enkele goede vrienden werd de kist onder klokgelui in het graf geplaatst.27

Het sterftebeeld tussen 1575 en 1680 wisselt sterk. Vier zware pestepidemieën zijn daarvoor verantwoordelijk. In de jaren 1574, 1625, 1636 en 1673 lag het sterftecijfer vele malen hoger dan normaal. Het zwaarst werd Gouda in 1673 getroffen toen 2.995 mensen stierven: 20% van de bevolking. Het is moeilijk zich een voorstelling te vormen van de maatschappelijke ont- wrichting die dergelijke demografische rampen tot gevolg hadden. Over de situatie in 1574 zijn wij enigszins geïnformeerd dankzij het dagboek van de naar Amsterdam gevluchte prior van Stein Wouter Jacobsz. Dagelijks stierven in dat jaar mensen aan de pest, ‘soewel rijck als arm, jonck, out, geestelick ende waerlick sonder eenich onderscheyt’. De doden werden met karren naar de kerk gebracht om daar te worden begraven. Maar al spoedig waren de kerk en het kerk- hof zo vol, dat naar de begraafplaats van het Margarethaconvent moest worden uitgeweken.28

Dankzij een bewaard gebleven memoriaal van het Pesthuis, een register van inkomsten en uitgaven van het Catharina Gasthuis, en de begraafboeken van de Sint-Janskerk, is de omvang

Begrafenisstoet op weg naar de Sint-Janskerk. Waterverftekening op de titelpagina van de Index op de Resolutieboeken van de Sint-Janskerk uit 1736.

Historische Vereniging Die Goude

(8)

L E V E N I N D E S C H A D U W VA N D E D O O D

en het verloop van de pestepidemieën van 1625 en 1636 bekend. In beide jaren woedde de pest het hevigst in de maanden augustus, september en oktober. De aanzet tot de pestepidemie van 1636 werd in het najaar van 1635 gegeven. Van de 216 patiënten die in 1635 in het Pesthuis werden opgenomen, stierven er 118, dat is 54,6%. Dit hoge sterftepercentage maakt het waar- schijnlijk dat het de builenpest is geweest. De pest eiste dat jaar zijn hoogste tol onder de jon- geren tot twintig jaar.29 De epidemie van 1673 woedde het hevigst in de eerste helft van dat jaar.

Ook al waren deze pestjaren rampzalig, hun aantal is beduidend minder dan tot nu toe werd aangenomen. Noordegraaf en Valk tellen in de onderhavige periode maar liefst 21 pestjaren, waarbij 1673 opmerkelijk genoeg niet vermeld wordt.30 Zij hebben zich bij hun onderzoek vooral gebaseerd op de resoluties die het stadsbestuur bij een naderende pestepidemie uitvaar- digde. In de meeste gevallen ging ‘de gave Gods’, zo blijkt nu, aan de stad voorbij of eiste zij uiteindelijk weinig slachtoffers.

Vanaf 1680 is het sterftebeeld stabieler. Tussen 1680 en 1710 fluctueert het sterftecijfer wel- iswaar, maar blijft het per saldo ongeveer gelijk. Van 1710 tot 1725 vindt een sterke stijging plaats, gevolgd door een aanzienlijke daling die aanhoudt tot 1760. Na 1760 is het sterftebeeld, afgezien van enkele lichte fluctuaties, onder meer door een pokkenepidemie die Gouda in 1773 trof, redelijk stabiel.

Bezien wij de sterfte tussen 1675 en 1800 per periode van 25 jaar, dan wordt dit beeld beves- tigd. In het vierde kwart van de zeventiende eeuw werden 14.141 personen begraven, tegen 14.880 in het eerste kwart (een toename van 5,2%), 14.868 in het tweede kwart (een afname van 0,1%), 11.709 in het derde kwart (een afname van 21,2%) en 11.687 in het laatste kwart van de achttiende eeuw (een afname van 0,2%).

Niet iedere Gouwenaar die overleed, werd in de stad begraven. Het kwam nogal eens voor dat mannen op zee bleven, zoals bij het ongeluk met het linieschip Drenthe. Op 13 december 1783 verliet de Drenthe met enkele andere schepen de rede van Texel met bestemming Middel- landse Zee. Van de 450 opvarenden waren er 24 afkomstig uit Gouda. De reis verliep voorspoe- dig en op 11 januari 1784 ging het eskader ten anker op de rede van Málaga. Tien dagen later werd de reis vervolgd. Geheel onverwachts stak in de Golf van Narbonne een hevige storm op, die tot orkaankracht aanzwol. De zee kookte en de golven bereikten een hoogte, die zelfs de meest ervaren zeelieden angst inboezemden. Zeilen sloegen aan flarden, roeren raakten onklaar en masten braken af. Voor de ogen van de twaalfjarige adelborst Arnold Adriaan Buyskes, die zich aan boord van het fregat Medea bevond, voltrok zich in de vroege morgen van de 3de febru- ari een ware ramp. ‘Ik stond nog op ’t halfdek rondom mij te zien, meenende het schip [de Dren- the], dat [ik] te loevert vooruit zag, [te] zinken, en terwijl ik daarna keek, hoorde ik iemand die

0 100 200 300 400 500 600 700 800 900

1575 1600 1650 1700 1750 1800

Grafiek: Sterfte in Gouda 1575-1800. Om de 5 jaar voortschrijdende 10-jarige gemiddelden van het aantal begraven personen.

Historische Vereniging Die Goude

(9)

N I E U W E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

meede dwars te loefwaart overboord keek zeer hard zeggen: “Mijn God dat is naar”’, aldus een hevig geschrokken Buyskes. Nadat de storm was gaan liggen, bleek dat alle 450 opvarenden van de Drenthe, onder wie de 24 uit Gouda afkomstige mannen, jammerlijk waren verdronken.31

Over de doodsoorzaak en de leeftijd van de overleden personen zijn wij van eind 1777 tot begin 1779 in een representatief aantal gevallen ingelicht. Het volledigst zijn deze gegevens voor 1778. Bij 212 van de 399 dat jaar gestorven personen is de oorzaak van het overlijden ver- meld. De meest voorkomende doodsoorzaken zijn tering, stuipen, borstkwaal en waterzucht. Op enige afstand volgen beroerte, pokken, koorts en kraamvrouwenkoorts. Weinig voorkomende doodsoorzaken zijn kanker en hoest. Bij de leeftijd op het moment van overlijden is een onder- scheid gemaakt tussen kinderen (tot 12 jaar) en volwassenen. In 1778 stierven 201 kinderen (50,4%) en 198 volwassenen (49,6%). Van deze kinderen is bij 130 en van de volwassenen bij 159 de leeftijd vermeld op het moment van overlijden. De meeste kinderen (87 van de 130) stierven nog voor ze de leeftijd van één jaar hadden bereikt. Dit is de belangrijkste oorzaak van de lage gemiddelde leeftijd op het moment van overlijden: 33,6 jaar. Bij de volwassenen ligt de sterftepiek in de leeftijdscategorie van 61 tot 70 jaar (41 van de 159).32

Toch heeft Gouda in deze periode ook mensen met een zeer hoge leeftijd gekend. Op 1 april 1713 stierf Harmen Thomaszoon, ‘out soo geseijt wiert 104 jare’.33 Hij had nog een deel van de Opstand tegen Spanje meegemaakt. In de nacht van 20 februari 1779 overleed ‘in den ouderdom van 100 jaeren en omtrent 3 maenden Pietertje Breedveld’. De in Zevenhuizen geboren Pieter- tje, die op latere leeftijd in Gouda was komen wonen, moet een ijzeren gestel hebben gehad, want zij is haar lange leven nooit ziek geweest. Verder was zij ‘nooit meer dan eens bedroefd, voor ’t overige altoos vrolijk en tot haer einde toe bij het volkomen gebruik van haer verstand geweest’. Haar honderdste verjaardag vierde zij uitbundig in de Stadsdoelen aan de Lange Tien- deweg. Volgens familieoverlevering nam zij tot middernacht deel aan de feestvreugde.34

De sterfte in de achttiende eeuw naar maand is per periode van vijftig jaar grafisch weerge- geven. Februari geeft een enigszins vertekend beeld omdat het een korte maand is. Verder is er een kleine onnauwkeurigheid omdat de gegevens zijn ontleend aan de registers van ontvangsten wegens de belasting op het begraven. Hierin werd het tijdstip van begraven vermeld, dat en-

Schilderij van een dood kind, vervaardigd door B. van der Helst. Foto Tom Haartsen.

Historische Vereniging Die Goude

(10)

L E V E N I N D E S C H A D U W VA N D E D O O D

kele dagen later lag dan het moment van overlijden. In de eerste helft van de achttiende eeuw is het sterftecijfer in maart het hoogst, terwijl in de tweede helft het sterftecijfer het hoogst is in de maanden januari en december. Het verschillende beeld in de twee eeuwhelften laat zich niet verklaren.

Migratie

De demografische variabele die zich het moeilijkst in beeld laat brengen, is de migratie. Over de immigratie geeft het aantal personen dat jaarlijks het poorterrecht verwierf een aanwijzing.35 Een probleem bij de beoordeling van deze cijfers is, dat het poorterrecht niet alleen werd ver- leend aan mensen van elders, maar ook aan inwoners van Gouda. Met inachtneming van fluctu- aties, tekent zich het volgende beeld af: een toename van het aantal nieuwe poorters tussen 1570 en 1620, een afname van 1620 tot 1670, een gestage toename tussen 1670 en 1740, een sterke afname van 1740 tot 1755, een toename tussen 1755 en 1780 en tot slot een sterke afname.

Vanaf 1638 geeft het aantal lidmaten van de gereformeerde gemeente dat met attestatie is ingekomen, inzicht in het verloop van de immigratie.36 Op basis van deze ingekomen lidmaten tekent zich, rekening houdend met de schommelingen, het volgende beeld af: een sterke toe- name tussen 1645 en 1670, een afname van 1670 tot 1700, een gestage toename tussen 1700 en 1785, gevolgd door een snelle afname.

Opmerkelijk is de tegengestelde ontwikkeling van het aantal poorters en het aantal met at- testatie ingekomen gereformeerde lidmaten tussen 1650 en 1680. Daarvoor en daarna lopen de ontwikkelingen vrijwel parallel. Een sluitende verklaring voor de tegengestelde ontwikkeling tussen 1650 en 1680 laat zich vooralsnog niet geven.

Een indicatie van de emigratie geeft het aantal uit Gouda afkomstige bruidegoms en bruiden te Amsterdam.37 Dat aantal bedroeg in het eerste kwart van de zeventiende eeuw 87, tegen 139 Grafiek: Sterfte in Gouda naar maand in de acht-

tiende eeuw.

0 2 4 6 8 10 12

jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec Procenten

1701-1750 1751-1800

Grafiek: Nieuwe poorters in Gouda, 1570-1800.

Om de 5 jaar voortschrijdende 10-jarige gemiddel- den.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

1570 1600 1650 1700 1750 1800

Historische Vereniging Die Goude

(11)

N I E U W E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

in het tweede (een toename van 59,8%), eveneens 139 in het derde en 136 in het laatste kwart (een daling van 2,2%). In de achttiende eeuw bedroeg dat aantal in het eerste kwart 119 (een daling van 12,5%), tegen 69 in het tweede (een daling van 42%), 135 in het derde (een toename van 95,7%) en in het laatste kwart 93 (een afname van 31,1%).

Vanaf 1661 (met een hiaat tussen 1688 en 1718) geeft het aantal lidmaten van de gerefor- meerde gemeente dat met attestatie naar elders is vertrokken, inzicht in het verloop van de emigratie.38 Van 1665 tot 1680 blijft het aantal vertrokken lidmaten redelijk constant. Tussen 1725 en 1765 vindt een stijging plaats, gevolgd door een geleidelijke daling tot 1800.

Tussen 1665 en 1680 zijn beduidend meer lidmaten ingekomen dan vertrokken. De grote sterfte in 1673 zal hiervan de belangrijkste oorzaak zijn. Tussen 1725 en 1800 ontlopen de aan- tallen elkaar niet veel.

Onderzoek naar de herkomst van de immigranten die zich in Gouda vestigden, is met uit- zondering van Briels nauwelijks verricht. Briels heeft het aandeel van de Zuidelijke Nederlan- ders in de bevolkingsgroei van Gouda tussen 1573 en 1604 onderzocht. Een redelijke schatting, gebaseerd op het gemiddeld percentage van inschrijvingen in de poorterboeken en in de onder- trouwregisters van de Sint-Janskerk, is dat in die periode 40,1% van de immigranten in Gouda uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig was. De toestroom uit die streken naar Gouda – even- als Amsterdam, Haarlem, Leiden en Rotterdam een echte vluchtelingenstad – kwam omstreeks 1573 op gang, nam na 1577 in omvang toe en bereikte tussen 1585 en1589 een hoogtepunt om daarna geleidelijk af te nemen.39

Bevolkingsontwikkeling

De bevolkingsontwikkeling is gereconstrueerd op basis van het aantal gestorven personen, dat over de gehele periode tussen 1572 en 1795 bekend is. Uitgaand van een gemiddeld sterfteper-

0 10 20 30 40 50 60

1665 1680 1725 1750 1775 1800

Grafiek: Lidmaten der gereformeerde gemeente te Gouda, die met attestatie zijn vertrokken 1665- 1680 en 1725-1800. Om de 5 jaar voortschrij- dende 10-jarige gemiddelden.

Grafiek: Lidmaten der gereformeerde gemeente te Gouda, die met attestatie zijn ingekomen 1645- 1800. Om de 5 jaar voortschrijdende 10-jarige gemiddelden.

0 10 20 30 40 50 60

1645 1700 1750 1800

Historische Vereniging Die Goude

(12)

L E V E N I N D E S C H A D U W VA N D E D O O D

centage van 4% van de bevolkingsomvang, is het nu mogelijk de aantallen inwoners tussen de ijkpunten te berekenen. Een uitzondering vormen de pestjaren 1574, 1625, 1636 en 1673 waarin de sterfte veel hoger was. Bij de berekeningen van het aantal inwoners op basis van om de vijf jaar voortschrijdende gemiddelden, zijn deze jaren buiten beschouwing gelaten.

Tussen 1572 en 1595 daalde het aantal inwoners van Gouda van ongeveer 10.000 naar 8.000.

De pestepidemie van 1573, die in 1574 zijn hoogtepunt bereikte en in 1575 ook nog veel inwo- ners het graf insleepte, was de belangrijkste oorzaak van deze terugval. Wel vestigden zich in deze periode veel vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden in Gouda, maar hun aantal woog niet op tegen de slachtoffers van de pest. Aansluitend vond tussen 1595 en 1622 een sterke stij- ging van het inwonertal plaats van 8.000 naar bijna 15.000. Deze bevolkingsgroei was vooral het gevolg van een grote immigratie, onder meer uit de Zuidelijke Nederlanden, die zich weer- spiegelt in een toename van het aantal poorters. Tussen 1622 en 1665 schommelde het inwoner- tal tussen de 13.000 en 15.000. Twee zware pestepidemieën – in 1625 en 1636 – zorgden voor schommelingen.

Door de pestepidemie van 1673, de zwaarste die Gouda ooit trof, daalde het inwonertal tot ruim 10.000 in 1674. Nadat de laatste pestslachtoffers in 1674 waren begraven, groeide in een periode van tien jaar het aantal inwoners tot ruim 14.000 in 1685, wat zich laat verklaren uit het vestigingsoverschot in die jaren. Van 1685 tot 1710 fluctueerde het inwonertal tussen de 14.000 en 14.500, om vervolgens in een tijdsbestek van vijftien jaar sterk te stijgen tot ruim 16.000 in 1725. Opnieuw was de immigratie verantwoordelijk voor de groei van de bevolking, zoals blijkt uit de stijging van het aantal ingekomen lidmaten van de gereformeerde gemeente in die jaren.

Na 1725 daalde het inwonertal van 16.000 naar 11.000 in 1760. Ditmaal was niet een ex- treem hoge sterfte, veroorzaakt door de pest, de oorzaak van de daling. De terugval, die zich weerspiegelt in een dalend aantal geboorten en een afnemend aantal huwelijken, vindt zijn be- langrijkste oorzaak in een combinatie van een vertrek- en sterfteoverschot. De teruglopende economie zal hier debet aan zijn geweest. Tussen 1760 en 1795 tenslotte is het inwonertal rede- lijk stabiel met schommelingen tussen 11.000 en 12.000 inwoners.

De meeste grotere Hollandse steden laten in vergelijking met Gouda een ander beeld zien.

Amsterdam en Rotterdam groeiden tot in het eerste kwart van de achttiende eeuw. Daarna trad stagnatie op. De groei die Dordrecht, Delft en vooral Leiden vanaf 1572 doormaakten, stag- neerde in het derde kwart van de zeventiende eeuw, waarna een (lichte) daling volgde. Alleen Haarlem maakte een zelfde ontwikkeling door als Gouda.40

0 5000 10000 15000 20000

1572 1600 1622 1674 1700 1750 1795

Grafiek: Bevolkingsontwikkeling te Gouda 1572- 1795.

Historische Vereniging Die Goude

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Eventuele onderstrepingen, markering of korte hoorcollege-notities in het dictaat zijn geen probleem, zolang het geen (gedeeltes van) werkcollege-notities of uitwerkingen van opgaven

Bewijs: het getal 1 komt in elke p-cykel voor, want er komen p van de getallen 1,.. Zet dit getal vooraan en je krijgt een unieke schrijfwijze voor

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe