• No results found

15 uur VE Amsterdam: Wat leren we ervan?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "15 uur VE Amsterdam: Wat leren we ervan?"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

15 uur VE – Amsterdam: Wat leren we ervan?

In het innovatiecentrum Amsterdam ging in januari 2018 de maatregel 15 uur voorschoolse educatie van kracht. Zowel doelgroepkinderen als niet-doelgroepkinderen kregen 15 uur VE per week, verdeeld over minimaal drie dagdelen. Het project is de afgelopen drie jaar onderzocht waarbij de volgende vraag centraal stond: Hebben de innovatieve maatregelen die in Amsterdam genomen zijn een positief effect op de kwaliteit van de VE?

In 2017 zijn het ministerie van OCW en NRO het onderzoeksprogramma ‘innovatiecentra voor- en

vroegschoolse educatie’ gestart. Dit programma heeft als doel om de voor- en vroegschoolse educatie (vve) en de effecten daarvan te onderzoeken. Er zijn een aantal innovatiecentra vve benoemd, waarin

voorzieningen die vve bieden samen met de gemeente en onderzoekers drie jaar een innovatieve maatregel implementeren en onderzoeken. Er werden vijf innovatiecentra geselecteerd om aan dit

programma mee te doen. Een van deze proeftuinen is 15 uur voorschoolse educatie voor alle peuters, een project in Amsterdam om het effect van VE te vergroten.

Eind 2020 zijn alle onderzoeken afgerond. In een gezamenlijke bijeenkomst met de leidinggevenden van de kinderopvanginstellingen en de gemeente, die het project initieerde, werden de resultaten per innovatie besproken. Betrokkenen kijken terug op de interventie en reflecteerden op de onderzoeksuitkomsten. Er is stilgestaan bij wat de maatregel heeft opgeleverd en of dat was wat ervan werd verwacht. Wat heeft hier vooral aan bijgedragen en wat zou nog meer versterkend zijn? Wat zou ieders rol hierin kunnen zijn (gemeente, kinderopvanginstellingen)? Tot slot de vraag: wat kunnen andere gemeenten (die bezig zijn met de vormgeving van een 16-uurs aanbod, toe willen naar stabielere groepen of naar meer menging) uit dit onderzoek leren? De bijeenkomst vond plaats op 9 maart 2021.

In deze bijdrage bieden we achtereen volgens de volgende informatie over de interventie:

- Wat weten we uit de theorie?

- Hoe ziet de praktijk eruit? | de pilot

- Opbrengsten van pilot: wat leren pm’er, kind en ouders ervan? | onderzoek - Ingrediënten voor succes | reflectieve bijeenkomst

Wat weten we uit de theorie?

Amsterdam gaf alle kinderen uit de gemeente toegang tot 15 uur gratis voorschoolse educatie (VE) vanuit de gedachte dat dit een gunstige invloed op de kwaliteit en het effect van VE heeft. De maatregel had drie doelen. Meer blootstelling (meer leer-/ontwikkeltijd) zou leiden tot betere prestaties en minder achterstand bij kinderen (1), Meer uren leidt tot een betere organisatie en kwaliteit van het aanbod (2) en segregatie wordt tegengegaan omdat menging van doelgroep- en niet doelgroepkinderen wordt bevorderd (3).

Meer blootstelling VE Uit internationaal onderzoek blijkt dat hoe meer uren voorschool per dag kinderen volgen, hoe sterker hun cognitieve ontwikkeling is (Zaslow e.a., 2010). Uit onderzoek van Domitrovich e.a.

(2013) blijkt bijvoorbeeld dat twee jaar deelname aan een voorschoolprogramma tot significante

verbeteringen in de vroege taal- en rekenvaardigheden leidt in vergelijking met één jaar deelname. Effecten van meer uren deelname werden in dit onderzoek vooral gevonden op de domeinen woordenschat,

rekenvaardigheden en werkgeheugen. In Nederlands onderzoek naar het effect van meer uren voorschools aanbod op ontwikkeling en latere schoolprestaties in groep 1 en 2 zijn geen effecten gevonden (Veer e.a.,2016; Jonkman e.a.,2018). Waarschijnlijk is er alleen effect van meer uren als de inhoud van het programma goed is en de kwaliteit op de groep hoog is (Shah e.a.,2016; Sylva e.a.,2008).

Stabiele groep Voor de ontwikkeling van relaties met leeftijdgenoten is van belang dat kinderen een stabiele band kunnen aangaan met andere kinderen. Een stabiele groep is een groep waar kinderen binnen hun ‘opvangweek’ contact kunnen hebben met dezelfde kinderen. De redenering is dat een hogere mate van stabiliteit een positief effect heeft op routine (dagritme, activiteitenaanbod), pedagogisch- didactisch gedrag van pm’ers, groepsgevoel en gezamenlijkheid. En dat een stabiele groep intensieve

(2)

sociale relaties bevordert. Een stamgroep met dezelfde kinderen zorgt voor meer tijd per kind en minder werkdruk bij pedagogisch medewerkers. Dit zou leiden tot een beter (passender) aanbod.

Heterogene groep Een groep met doelgroepkinderen en niet-doelgroepkinderen bevordert contact met leeftijdgenootjes met een andere sociaal-culturele achtergrond. Kinderen met een achterstand kunnen zich in een heterogene groep optrekken aan taalvaardiger en cognitief sterkere leeftijdgenootjes. Het is hierbij belangrijk dat pm’ers in hun aanpak zowel tegemoet komen aan de behoeften van doelgroepkinderen als inspelen op de voordelen van een gemengde populatie, bijvoorbeeld door ‘peer learning’. Er zijn namelijk ook aanwijzingen (onder meer het pre-COOL onderzoek) dat het aanbod in groepen met een hogere concentratie doelgroepkinderen kwalitatief beter is dan in meer gemengde groepen (Leseman & Veen, 2016). Een risico van grotere diversiteit is dat de aandacht voor achterstandsgroepen vermindert.

Hoe ziet de praktijk eruit? | de pilot

[doorlinken naar beschrijving van de pilot op de website]

De kern van de maatregel ’15 uur voorschoolse educatie’ is dat de gemeente Amsterdam vanaf begin 2018 15 uur opvang per week biedt aan alle peuters. Doelgroepkinderen en niet geïndiceerde kinderen ontvangen dus allebei hetzelfde aanbod. Hiermee liep Amsterdam vooruit op de wettelijke verplichting voor gemeenten van de verhoging van het minimaal aantal uren aanbod voorschoolse educatie naar 960 uur voor doelgroeppeuters van 2,5 tot 4 jaar – per 1 augustus 2020. Het wettelijk kader van de Amsterdamse keuze voor 15 uur VE voor alle kinderen betrof de wet Harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.

De uitbreiding van uren was vooral voor de niet-doelgroepkinderen flink: namelijk van 6 naar 15 uur. De doelgroepkinderen kregen er 3 uur in de week bij.

Organisatievormen van 15 uur

Er hebben vijf kinderopvangorganisaties deelgenomen aan het onderzoek naar 15 uur VE en de invloed daarvan op groepsstabiliteit, menging van doelgroep- en niet doelgroepkinderen en werkdruk bij de pm’ers.

De pilotlocaties waren vrij in het bepalen van de wijze waarop ze 15 uur over de week verdelen, wel was er een minimum van drie dagen. Zij kozen voor een model van:

- drie dagdelen van vijf uur of

- vier dagdelen van drie uur en 45 minuten.

Twee van de vijf kinderopvangvoorzieningen kozen voor vaste dagdeelcombinaties (waarop kinderen komen) en een verplichte afname van 15 uur. Dit zijn de beoogde stabiele groepen. De andere organisaties speelden vooral in op de behoeften van de ouders zodat zij konden kiezen voor verschillende

dagdeelcombinaties voor hun kind. Dit leverde de niet stabiele groepen op. De maatregel heeft dus geleid tot verschillende modellen, en maar bij twee locaties tot stabiele groepen.

Beïnvloedende factoren

De context van de uitvoering van de 15 uurs-maatregel werd gedurende de onderzoeksperiode beïnvloed door een aantal andere factoren.

Verlaging van de instroomleeftijd: Ten eerste de verlaging van de instroomleeftijd van tweeënhalf naar twee jaar, die vooral consequenties had voor de pedagogische aanpak op de groepen. Beide veranderingen, zowel de urenuitbreiding als de leeftijdsverlaging, leiden tot aanpassingen in het vve-programma.

Uitval kinderen: Een andere contextfactor is de uitval van kinderen als gevolg van de harmonisatie. Voor de harmonisatie was voorschoolse educatie in Amsterdam gratis voor alle kinderen. Sinds de harmonisatie moeten ouders een inkomensafhankelijke bijdrage betalen voor de kinderopvang. Zowel op het niveau van de pm’ers als op het niveau van de kinderopvangorganisaties heeft men veel moeite gedaan om uitval van kinderen tegen te gaan, onder meer door oudervoorlichting over de nieuwe maatregelen en het bieden van administratieve ondersteuning van ouders bij het invullen van toeslagaanvragen en dergelijke.

Professionaliseren: Een bevorderende factor in de context zijn de voorzieningen voor scholing en professionalisering die de gemeente biedt.

(3)

Opbrengsten van pilot: wat leren we ervan? | onderzoek Ervaren effecten

De geïnterviewde pm’ers beoordelen de urenuitbreiding als positief, vooral voor de kinderen. Uitbreiding van uren betekent meer tijd voor kinderen om zich onder begeleiding te ontwikkelen. Meer tijd op de opvang betekent dat er meer mogelijkheden zijn om kinderen in aanraking te brengen met activiteiten en materialen waar ze thuis niet mee in aanraking komen. Ook ervaren de pm’ers dat meer uren een andere invulling van het dagprogramma mogelijk maakt, met ruimere tijd voor individuele aandacht en werken in kleine groepjes.

De maatregel heeft niet geleid tot een meer heterogene instroom van doelgroep- en niet

doelgroepkinderen. Daardoor is de gelegenheid om van elkaar te leren (cognitief en sociaal) niet toegenomen. In de interviews kwam echter ook naar voren dat daar nauwelijks op is gestuurd.

De uitvoering van de maatregel is anders verlopen, zo geven de uitvoeders aan in de interviews. De verlaging van de instroomleeftijd van twee en een half jaar naar twee jaar, heeft invloed gehad op de uitvoering van de pedagogische aanpak op de groep. Dus niet alleen de urenuitbreiding zorgde voor een aanpassing van het programma, maar ook de komst van de jongste peuters. Er is veelal gekozen voor meer tijd om te spelen, het werken in kleine groepjes en eten en slapen.

Gemeten effecten

Ten aanzien van de kinderen werden effecten verwacht op zowel de sociaal-emotionele ontwikkeling (bijvoorbeeld: stabielere groepen zorgen voor betere onderlinge relaties) als de taal- en cognitieve

ontwikkeling (passender aanbod; in stabielere groepen zijn er meer mogelijkheden om kinderen van elkaar te laten leren, ook cognitief)). In het onderzoek is de ontwikkeling van de kinderen niet gemeten. Wel hebben de onderzoekers de kwaliteit op de groep gemeten met het observatieinstrument CLASS. Uit de observatiegegevens bleek geen gemeten verbetering van de kwaliteit op de groepen in vergelijking met voor de start van de 15 uur. De onderzoekers vonden ook geen verschil in door pm’ ers gerapporteerde kwaliteit van de pedagogische aanpak tussen stabiele en niet-stabiele groepen. Ook werden geen verschil in ontwikkeling van kwaliteit gevonden tussen beide groepen, als gevolg van de urenuitbreiding.

De verwachting was dat in de stabiele groepen (waar bij de start meer doelgroepkinderen aan deelnamen) een toename zou zijn van het aandeel niet-indicatiekinderen. Deze toename heeft echter niet

plaatsgevonden. Er zijn juist meer doelgroepkinderen bij gekomen in de stabiele groepen. In de niet stabiele groepen zijn er vervolgens weer meer niet doelgroepkinderen bijgekomen.

De gerapporteerde veranderingen in kwaliteit van het pedagogisch handelen laten nauwelijks verschillen zien tussen stabiele en niet stabiele groepen. Een uitzondering vormt spelverrijking: op de niet stabiele groepen daalt de score op spelverrijking, terwijl de score voor de stabiele groepen gemiddelde nauwelijks veranderd tussen de begin- en eindmeting.

(4)

Ingrediënten voor succes | reflectieve bijeenkomst

In de reflectieve bijeenkomst is teruggeblikt op de afgelopen periode. Sinds de dataverzameling voor het onderzoek is er veel gebeurd bij de organisaties en is de aanpak versterkt. In het gesprek reflecteren we op het verband tussen de uitbreiding naar 15/16 uur VE en:

1. sturen op heterogene groepen;

2. sturen op stabiliteit en

3. sturen op kwaliteit van het programma.

Wat heeft dit volgens betrokkenen opgeleverd?

1 Sturen op heterogene groepen: De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat mensen van

verschillende herkomst elkaar ontmoeten. Door vertaald naar de VE is het gemeentelijk beleid er op gericht dat er gemengde groepen zijn waarbij doelgroepkinderen en niet-doelgroepkinderen (zowel kinderen die bekostigd worden via de kinderopvangtoeslag als kinderen die daar geen gebruik van kunnen maken) van dezelfde voorziening gebruik maken. We weten uit onderzoek dat menging (in de kinderopvang) moeilijk te realiseren is en dat het zeker niet vanzelf gaat. Er is meer nodig dan alleen 15 uur (of inmiddels 16 uur) openstellen voor alle kinderen. Volgens de deelnemers aan de bijeenkomst zijn ook ouders met een kind in de kinderopvang over het algemeen positief over (het streven naar) diversiteit binnen de groepen. Veel ouders vinden het belangrijk voor de ontwikkeling van hun kind dat het al van jongs af aan in aanraking komt met andere talen, culturen en gewoonten, zodat het leert omgaan met kinderen met een andere etnische herkomst of maatschappelijke achtergrond.

Voor ouders zijn echter ook andere overwegingen van belang voor het kiezen van een voorschoolse voorziening. De afstand speelt een rol, of logistieke overwegingen, zoals het feit dat een ouder kind uit het gezin al naar de (bijbehorende) basisschool (in de buurt) gaat. Hoger opgeleide ouders (met een kind zonder vve-indicatie) die gebruik maken een voorziening met een vve-programma, blijken hier vaak positief over (zie ook https://kohnstamminstituut.nl/rapport/keuzemotieven-voor-en-tevredenheid-van-ouders-over- de-peuterschool-in-amsterdam/).

2 Sturen op stabiele groepen: Door deelnemers aan de bijeenkomst wordt geconstateerd dat de overgang van 15 naar 16 uur meer mogelijkheden geeft om tot een passend en evenwichtig rooster te komen. Vaste dagdeel-combinaties zorgt voor rust en stabiliteit in de groepen. En het zorgt ervoor dat pm’ers de

begeleiding van kinderen en ouders kunnen beperken tot de 16 kinderen in hun groep. Het observeren, maken van groepsplannnen, gespreksvoering et cetera is daarmee een stuk overzichtelijker. Hierdoor zijn zij beter in staat om tot een rijker programma te komen (zie punt 3).

Naast stabiliteit op de groep, “het beste voor het kind” en “wat willen ouders”, spelen ook commercieel- economische motieven om tot een indeling van de groepen te komen.

3 Sturen op kwaliteit van het programma: In het gesprek wordt benadrukt dat de extra tijd die er is ontstaan, ruimte biedt voor een rijker programma. De volgende voorbeelden werden genoemd:

- er is meer tijd om experimenten te doen met de kinderen (ontdekkend leren en rekenspelletjes);

- uitdagende vragen te stellen aan kinderen waardoor zij aan het denken worden gezet en er gesprekjes ontstaan met meerdere beurtwisselingen;

- nadrukkelijk aandacht voor alle ontwikkelingsgebieden (en niet eenzijdig vooral taalstimulering) - het aanbod af te stemmen en uitdagender maken bij de gemengde groepen.

- differentiëren is ook urgenter geworden omdat de instroomleeftijd met een half jaar is verlaagd.

Professionaliseren van de medewerkers is een belangrijke sleutel om tot een verrijkt programma te komen afgestemd op de groep.

Tot slot: Niet te veel beleidsmaatregelen te gelijk invoeren: een gedeelde conclusie is dat de invoering van de ene interventie de andere interventies hebben overschaduwd. Vanuit beleidsmatig perspectief lijkt het

(5)

een logisch pakket aan veranderingen. Maar alle veranderingen komen tegelijkertijd bij elkaar op de werkvloer. De pm’ers en hun managers en coaches moeten het passend zien te krijgen. Waardoor het doel van de verschillende interventies op de werkvloer soms vervaagd. Dat komt niet tegoeden aan de

uitvoering ervan.

Samenvattend: Het heeft tijd nodig gehad om tot een goede organisatievorm te komen van 15/16 uur met als doel stabiliteit op de groepen. De organisaties hebben met verschillende vormen geëxperimenteerd. Op dit moment zijn de organisaties (redelijk) tevreden met de wijze waarop het is georganiseerd. Wat opvalt is dat het niet tot dezelfde modellen heeft geleid. (Alleen ochtenden verspreid over 3 of 4 dagen; een wisselend rooster van ochtenden en middagen gedurende 5 dagen in de week). Wat ook is opgemerkt dat de indeling in dagdelen niet alleen wordt ingeven door “het beste voor het kind” en de behoefte van ouders. Ook bedrijfseconomische motieven spelen een rol. Gemeenten kunnen dit begrenzen door een kader te formuleren waar het gemeentelijk VE-beleid aan moet voldoen.

Meerdere interventies tegelijkertijd invoeren kan logisch zijn vanuit beleidsmatig perspectief. Voor de praktijk betekent het een verzwaring van het takenpakket en de doelstellingen van de interventies raken soms uit beeld op de werkvloer.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het gaat om de verplichting die krachtens het Wijzigingsbesluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie aan gemeenten wordt gesteld: per 1 augustus 2020 moet in alle

Maar in de huidige tijd past het niet om af te geven op de diensten; niet op de agenten die, naar blijkt, soms met gevaar voor eigen leven, terroristen moeten oppakken; niet op

Een vergelijking tussen stap la en stap 2 van tabel 3 maakt duidelijk dat de invloed van hoe een toekomstige vader denkt dat zijn partner zijn betrokkenheid bij de

Bij deze maatregelen staat steeds voorop dat de zorg op korte termijn in staat wordt gesteld om te doen wat nodig is en daarbij voor de lange termijn de continuïteit van zorg

Er werken drie verpleegkundig-specialisten preventieve zorg (voorheen nurse practi- tioners genoemd) die veel ervaring hebben met het bieden van cultuursensitieve zorg. Zij zijn

Boomexpert Henk Werner, werkzaam bij Pius Floris Amsterdam, die veertien jaar de zieke boom had verzorgd, had eerder voorspeld dat de Anne Frank boom door de aantasting

Indien bij het ontwerp van de diensten geen rekening wordt gehouden met de gebruiker, is de kans groot dat burgers geen gebruik zullen maken van elektronische overheidsdiensten,

Het programma Leren & Ontwikkelen (L&O) Rijk heeft tot doel de samenwerking en professionaliteit te bevorderen tussen de verschillende instanties van de