• No results found

Hof van beroep Gent. 1 COVER :tl. Arrest. derde kamer correctionele zaken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Hof van beroep Gent. 1 COVER :tl. Arrest. derde kamer correctionele zaken"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Arrestnummer

C / JL14'!)

/ 2021

Repertoriumnummer

2021/

],Ç/5

Datum van uitspraak

3 november 2021

Notitienummer griffie 2021/NT /616

Notitienummer parket-generaal

Kopie

Afgeleverd aan: VLAAMSE OVERHEID

Geen rechtsmiddel werd tot heden tegen dit arrest ingesteld.

Uitsluitend voor bestuurlijke inlichting -behoeften van inwendige aard

Hof van beroep Gent

Arrest

derde kamer

correctionele zaken

1

COVER

□1 - □0002389376 - 0001 - 0012-□1 -□1 -:tl

L IIII IIIIIIIIIIIIIII I l lll lllll 1 111111111 1 111 11111 1 _J

(2)

Hof van beroep Gent - 3° kamer - 2021/NT /616 - p. 2

l

/

Not.nr. BG.63.97.000655/20

In de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen

1.

nr.)C·V24'

-beklaagde -

geboren te wonende te thans te

op

RRN

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling leper, kamer 1.15, zetelende in correctionele zaken dd. 12 april 2021, op tegenspraak gewezen en op verzet tegen het verstekvonnis van dezelfde rechtbank en kamer van 11 januari 2021,

waarbij wegens:

Verdacht van:

Als dader of mededader in de zin van artikel 66 van het strafwetboek;

A. Nagelaten te hebben de nodige maatregelen te nemen om het dier dat hij hield, verzorgde of te verzorgen had, een in overeenstemming met zijn aard, zijn fysiologische en ethologische behoeften, zijn gezondheidstoestand en zijn graad van ontwikkeling, aanpassing of domestikatie, aangepaste voeding, verzorging en huisvesting te verschaffen.

(art. 4 § 1 en 36, 3° Wet 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren)

A.1. Te op 8 mei 2020

Door het huisvesten van 3 honden, 2 cavia's en een konijn in onhygiënische omstandigheden, in een donkere, onvoldoende geventileerde woning, waarbij de woning onvoldoende werd gereinigd waardoor er uitwerpselen en plassen urine op de grond lagen en waardoor de aanwezige pamperdoeken doordrenkt waren met urine, waarbij de honden medische verzorging alsook vachtverzorging nodig hadden en waarbij de 2 cavia's en het konijn geen drinkwater ter beschikking hadden.

I PAGE 01-00002389376-0002-0012-01-01- ~

L _J

(3)

Hof van beroep Gent

.

- 3° kamer- 2021/NT/616- p. 3

-~----,7~;,,__., ______________ Jf _

,,

A.2. TE op 29 juli 2020

Door het huisvesten van 3 honden, 1 kat en 2 kittens in onhygiënische omstandigheden, in een donkere, onvoldoende geventileerde woning, waarbij de woning onvoldoende werd gereinigd waardoor er uitwerpselen en plassen urine op de grond lagen en waardoor de aanwezige pamperdoeken doordrenkt waren met urine, waarbij 1 hond medische verzorging nodig had en diende te worden geëuthanaseerd.

B. Bij inbreuk op de artikelen 1, 4§1 en 7§1 van het Koninklijk Besluit van 25 april 2014 betreffende de identificatie en registratie van honden, strafbaar gesteld door de artikelen 7 en 36 °14 van de Wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, als verantwoordelijke van een hond deze niet vóór de leeftijd van 8 weken te hebben laten identificeren en registreren overeenkomstig de bepalingen van het hoger vermeld besluit, in elk geval vooraleer de hond verhandeld wordt, namelijk:

B.1. Te op 8 mei 2020

Door de aanwezigheid van 2 honden die niet correct geregistreerd waren in de databank van DoglD.

B.2. Te op 29 juli 2020

Door de aanwezigheid van 2 honden die niet correct geregistreerd waren in de databank van DoglD.

Met de omstandigheid dat de beklaagde zich voor tenlasteleggingen A en B in staat van bijzondere herhaling bevindt in de zin van artikel 39 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, doordat de nieuwe feiten gepleegd werden binnen drie jaar na een veroordeling wegens een overtreding van deze wet of van de besluiten genomen ter uitvoering ervan, uitgesproken bij vonnis van de Correctionele Rechtbank te leper op 9;0:V2020, dat kracht van gewijsde had op het ogenblik van de nieuwe feiten.

Tevens lastens gedaagde een levenslang verbod uit te spreken van het recht om nog dieren te houden, dit in toepassing van artikel 40 van de wet van 14{)8/1986, onder verbeurte van een dwangsom van 250,00 euro per vastgestelde inbreuk.

1

PAGE

0 1 -0000 2389376 - 0003- 0012-□ 1-□1-~

L _J

(4)

bij verstek werd veroordeeld als volgt:

OP STRAFRECHTELIJK GEBIED

Verklaart de tenlasteleggingen A.1, A.2, B.1 en B.2 bewezen in hoofde van

Veroordeelt voor de hierboven omschreven en bewezen verklaarde tenlaste- leggingen A.l, A.2, 8.1 en B.2 SAMEN, tot een geldboete van VIERHONDERD EURO, verhoogd met 70 opdecimes en aldus gebracht op 3.200,00 euro, of een vervangende gevangenisstraf van 1 maand.

Beveelt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wat betreft de uitgesproken GELDBOETE zal worden uitgesteld voor een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf heden doch slechts voor een gedeelte van 250 euro, verhoogd met 70 opdeciemen en aldus gebracht op 2.000,00 euro.

Verbiedt om nog honden te houden vanaf het in kracht van gewijsde treden van huidig vonnis en dit voor levenslange duur. Dit onder verbeurte van een dwangsom van

250,00 euro per vastgestelde inbreuk.

Kosten

Veroordeelt tot de kosten, gevallen aan de zijde van het openbaar ministerie, tot op heden begroot op 28,18 euro, te vermeerderen met de betekeningskosten van huidig vonnis.

Veroordeelt tevens tot betaling van:

een bijdrage van 1 maal 200,00 euro, zijnde de som van 1 maal 25,00 euro verhoogd met 70 opdeciemen, ter financiering van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en de occasionele redders;

- een bijdrage van 20,00 euro aan het Begrotingsfonds voor juridische tweedelijnsbijstand;

- een vaste vergoeding voor beheerskosten in strafzaken. Deze vergoeding bedraagt 50,00 euro.

OP BURGERRECHTELIJK GEBIED

Houdt de burgerlijke belangen in toepassing van artikel 4 \I.T.Sv. ambtshalve aan.

1

PAGE

01-□0□□2389376 - 0004-0012-□1-□1- i;-i

L _J

(5)

Hof van beroep Gent - 3° kamer - 2021/NT /616 - p. 5

werd op verzet als volgt beslist:

OP STRAFRECHTELIJK GEBIED ten aanzien van

Verklaart het verzet ontvankelijk en gegrond.

Vernietigt het verstekvonnis dat gewezen werd op 11 januari 2021 en opnieuw rechtdoende:

Verklaart de feiten vermeld onder de tenlasteleggingen Al, A2, 81 en B2 in hoofde van BEWEZEN.

Met de omstandigheid dat de beklaagde zich voor deze tenlasteleggingen in staat van bijzondere herhaling bevindt in de zin van artikel 39 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, doordat de nieuwe feiten gepleegd werden binnen drie jaar na een veroordeling wegens een overtreding van deze wet of van de besluiten genomen ter uitvoering ervan, uitgesproken bij vonnis van de Correctionele Rechtbank te leper op 9,,0l'2020, dat kracht van gewijsde had op het ogenblik van de nieuwe feiten.

Veroordeelt ,oor de hierboven omschreven en bewezen verklaarde tenlaste- leggingen samen tot een geldboete van VIERHONDERD EURO, verhoogd met 70 opdeciemen en gebracht op 3.200,00 euro, of een vervangende gevangenisstraf van 28 dagen.

Zegt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis zal worden uitgesteld gedurende drie jaar vanaf heden wat betreft deze geldboete, doch slechts voor een gedeelte van 250,00 euro, verhoogd met 70 opdeciemen en gebracht op 2.000,00 euro.

Ontzegt definitief het recht om nog honden te houden vanaf het in kracht van gewijsde treden van huidig vonnis.

Veroordeelt :ot betaling van:

- een bijdrage van 20,00 euro aan het Begrotingsfonds voor juridische tweedelijnsbijstand;

- een vaste vergoeding voor beheerskosten in strafzaken. Deze vergoeding bedraagt 50,00 euro;

- de kosten van het eerste vonnis en in al de door het verzet veroorzaakte kosten en uitgaven, met inbegrip van de kosten van uitgifte en betekening van het vonnis, tot heden begroot op 72,05 euro.

OP BURGERRECHTELIJK GEBIED

Houdt de burgerlijke belangen in toepassing van artikel 4 V. T.Sv. ambtshalve aan.

r PAGE

□ 1- 00002389376 -00 05-0012- □1-□1- ;-i

L _J

(6)

Hof van beroep Gent- 3° kamer

-~· -

- 2021/NT/616-·'"-"'''"'"""_,

_ _

p. 6

_ ..., ,il _________________ _

!

Tegen voormeld vonnis werd hoger beroep ingesteld op 7 mei 2021 door tegen alle beschikkingen, zoals aangegeven in het grievenformulier.

*

* * * *

Gehoord in openbare terechtzitting in het Nederlands:

de beklaagde in haar middelen van verdediging, bijgestaan door mr.

in de plaats van mr. . beiden advocaat te de heer eerste Advocaat-generaal, in zijn vordering.

* *

*

*

*

1. ONTVANKELIJKHEID HOGER BEROEP EN PROCESVERLOOP VOOR HET HOF

01. Het hoger beroep uitgaande van de beklaagde is ontvankelijk. Dit hoger beroep ging gepaard met een grievenschrift ingediend overeenkomstig artikel 204 Sv. Ingevolge de in dit grievenschrift in concreto aangehaalde grieven staat ten overstaan van de beklaagde thans op strafgebied de volledige zaak ter beoordeling van het hof.

02. Na regelmatige betekening van een dagvaarding werd de zaak voor de derde kamer van dit hof - zetelend in correctionele zaken - vastgesteld voor behandeling (buiten het geval van artikel 205 Sv., wordt de zaak bij het appelgerecht aanhangig gemaakt door de regelmatig ter griffie ingekomen verklaring van hoger beroep, zodat de dagvaarding van het openbaar ministerie om voor dit rechtscollege te verschijnen alleen tot doel heeft de partijen in te lichten over de plaats, de dag en het uur van het onderzoek van het hoger beroep).

03. Ten opzichte van de beklaagde

tegenspraak (artikel 185,§1 Sv.).

werd de zaak bij dit hof behandeld op

04. Het hof heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2021, waarop de zaak inhoudelijk werd behandeld. Het hof was daarbij uitsluitend samengesteld uit de magistraten zoals aangegeven in het proces-verbaal van terechtzitting van die datum (zie ook artikel 780 Ger.W.).

05. Dit arrest wordt uitgesproken in openbare terechtzitting, overeenkomstig artikel 782bis Ger.W. (zoals van toepassing vanaf 26 juni 2008).

1

PAGE

□1-00 0 02389376 -0□□6- □□1 2 -01-01- ~

_J

(7)

Hof van beroep Gent--~• kam~r - 2~-21/NT/616 -

·----.-.

p. 7 .

/,...._. :d_ __________ _______ _

ll. BEOORDELING STRAFVORDERING ll. A. Voorafgaandelijk

06. Terminologie: Het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling leper, zetelend in correctionele zaken d.d. 12 april 2021 wordt hierna aangeduid als 'beroepen vonnis'. De rechtstreekse dagvaarding waarbij de zaak aanhangig werd gemaakt bij deze rechtbank wordt aangeduid als 'inleidende akte'.

B. Feiten

07. Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting wordt uitgegaan van de feiten zoals op een correcte wijze aangehaald en uiteengezet in het beroepen vonnis (p.5-6, randnummer 1.).

11. C. Bevoegdheid

08. De feiten zoals ten laste van de beklaagde omschreven in de inleidende akte onder de tenlasteleggingen A.1., A.2., 8.1. en 8.2. zijn allen strafbaar met correctionele straffen.

De eerste rechter was, en dit hof is, bevoegd om kennis te nemen van de strafvordering.

ll. D. Verjaring

09. De verjaring van de strafvordering is op heden niet ingetreden gelet op de in artikel 21 V.T.Sv. bepaalde verjaringstermijn (5 jaar}, evenals de tijdstippen (8 mei 2020 en 29 juli 2020) waarop de feiten in de inleidende akte werden gesitueerd.

ll. E. Het bewijs en de schuld van de beklaagde

10. De beklaagde betwist om redenen zoals in besluiten en ter terechtzitting uiteengezet haar schuld aan elk van de respectieve tenlasteleggingen. In essentie houdt zij daarbij vol het beste voor te hebben met dieren zodat er in haar hoofde geen sprake kan zijn van enig misdadig opzet. Wat de vaststelling van 8 mei 2020 betreft omschrijft ze deze als een eerder toevallige situatie zoals in de hand gewerkt door het feit dat ze zich toen niet goed voelde. Er zou ook rekening dienen gehouden met het gegeven dat het zogenaamde "zorgenhondjes" betrof die per definitie nog niet zindelijk waren en kampten met gebreken uit een verleden waarvoor de beklaagde niet verantwoordelijk is. Zij beklemtoont inspanningen te hebben gedaan om alle dieren correct op te vangen en te onderhouden. De vaststellingen van 29 juli 2020 zouden evenzeer dienen genuanceerd te worden. Het zou bewezen voorkomen dat zij voorziet in medische verzorging van de dieren en zij beroept zich ter zake o.a. op een getuigenis van

Een latere controle van 28 september 2020 bevestigt volgens haar de

! PAGE

□1-□□□□2389376 - 0007- 0012-□1 - □1-~

L _J

(8)

Hof van beroep Gent - 3° kame.r- 2021/NT/616 - p. 8

h

., __ .. _ --·--- ·- •-7""---- - - -- - -

gewijzigde en verbeterde toestand. Dat een van de drie honden werd geregistreerd geeft volgens haar evenzeer blijk van haar intentie de regelgeving na te leven terwijl de andere honden nog niet zo lang bij haar bleven zodat de registratie nog niet kon worden in orde gebracht.

11. De beklaagde argumenteert in weerwil met de gegevens van het strafdossier en in strijd met de duidelijke feitelijke vaststellingen zoals vervat in onder meer de processen-verbaal van de Inspectie Dierenwelzijn gekend onder PV-nummer

(voornamelijk betrekking hebbende op de controle van 8 mei 2020)

en (voornamelijk betrekking hebbende op de controle

van 29 juli 2020), zoals telkens gepaard gaand met illustratieve foto's. Er lagen daarin tevens telkens inhoudelijk veelzeggende dierenartsenverslagen vervat. Het samengaan van die gegevens biedt ruimschoots afdoende feitelijke onderbouw om ook in hoger beroep tot het bewezen karakter van de tenlasteleggingen A.1., A.2., B.1. en B.2. te besluiten, met dien verstande dan nog dat rekening houdend met het in kracht van gewijsde getreden vonnis van 9 maart 2020 de inbreuken gepleegd werden in staat van bijzondere herhaling.

Voor zover als nodig wijst het hof er in die optiek bijkomend op dat artikel 34,§3 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren bepaalt dat processen-verbaal opgesteld door overheidspersonen, daaronder begrepen inspecteurs van de dienst Inspectie Dierenwelzijn, bewijskracht hebben tot het tegenbewijs is geleverd.

Het openbaar ministerie komt op die manier ruimschoots aan haar bewijslast tegemoet terwijl de beklaagde van haar kant het tegendeel geenszins aannemelijk maakt, hierbij voornamelijk de bewijskrachtige vaststellingen zoals vervat in de voormelde processen-verbaal louter vrijblijvend tegensprekend.

12. Ten overvloede voegt het hof daar nog het volgende aan toe:

(i) De beklaagde gaat doorheen haar verweer manifest voorbij aan het feit dat bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 9 maart 2020 van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling leper, haar reeds verbod werd opgelegd om gedurende 3 jaar nog honden te houden. Dergelijk verbod is uit zijn aard duidelijk zodat zij aldus op het moment van de huidige inbreuken al totaal niet meer gerechtigd was om nog honden te houden en dat zelfs niet in optimale hygiënische omstandig- heden en mits correcte registratie.

(ii) De beklaagde lijkt te veronderstellen dat er een vorm van bijzonder misdadig opzet noodwendig is teneinde tot het bewezen karakter van de tenlasteleggingen te besluiten. Dat is evenwel niet correct. Het volstaat vast te stellen dat de beklaagde verzuimde om alle geviseerde bepalingen en voorschriften voorzien onder de

1

PAGE

01-000023 89376-□□□8-□□12-□1- □1 - ~

L _J

(9)

dierenwelzijns-reglementering na te leven. Zij deed dit in casu bovendien niet louter uit onachtzaamheid maar wetens en willens, mee gelet op de impact van het eerdere in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 9 maart 2020 waarvan zij perfect op de hoogte was en waarbij haar resoluut verbod tot het houden van honden was opgelegd.

De beklaagde blijkt finaal - mee omwille van haar fysische toestand en financiële beperkingen - objectief gewoonweg niet in staat te zijn om op een correcte wijze voor dieren te zorgen en dat spijts haar vermeende (subjectieve) goede intenties of positieve voornemens.

(iii) De beklaagde kan er zich niet mee vergenoegen de resultaten van de inspecties af te doen als toevalstreffers omdat zij zich uitgerekend dan ziek zou hebben gevoeld en/of omdat een latere inspectie een beter resultaat gaf. De beklaagde wordt immers enkel vervolgd wegens inbreuken op twee specifieke data (8 mei 2020 en 29 juli 2020) waarop de tekortkomingen ondubbelzinnig vaststaan. Uit de vaststellingen blijkt daarenboven wel degelijk dat zij structureel ingebed zijn (getuige o.a. een persistent gebrek aan medische verzorging, de aanwezigheid van vlooien en meerdere tekort- komingen inzake registratie) en bijgevolg geenszins berusten op een eerder toevallige momentopname. Door een navolgende inspectie op 28 september 2020 resulterend in een inderdaad globaal betere toestand (alhoewel zelfs dan nog in weerwil met het geldende verbod een hond werd aangetroffen) en/of door de getuigenis van

wordt het voorgaande geenszins uitgewist of geneutraliseerd.

(iv} De beklaagde kan ook geen rechtvaardiging putten uit het feit dat zij naar eigen zeggen zogenaamde "zorgenhondjes" in huis nam. Een en ander ontsloeg haar in ieder geval niet van de verplichting om deze dieren van meet af aan allemaal correct te registeren. Bovendien schept het zich ontfermen over dieren die extra zorg behoeven juist meer verplichtingen dan standaard (o.a. inzake medische verzorging) om deze correct op te vangen, op te volgen en te verzorgen. Zulks impliceert in ieder geval meer dan de inspanningsverbintenis zoals zij die zelf eerder vrijblijvend omschrijft.

(v) Al het overige verweer van de beklaagde is - in de mate dat het hoger al niet expliciet of impliciet werd ontmoet en weerlegd - niet van aard om het hof nog tot andere inzichten te brengen.

ll. F. De strafmaat

13. De hierboven in hoofde van de beklaagde bewezen gebleven feiten, zoals onder de tenlasteleggingen A.1., A.2., B.1. en B.2. omschreven in de inleidende akte, zijn in hoofde van deze beklaagde verbonden door een eenheid van misdadig opzet, zoals bedoeld in artikel 65, eerste lid Sw., zodat haar slechts één straf moet worden opgelegd. In het beroepen vonnis werd terecht toepassing gemaakt van dat principe.

1

PAGE

01-000□2389376-0009-0012-01-□ 1- i;-J

L _J

(10)

Hof van beroep Gent- 3' kamer - 2021/NT/616 - p.

14. De beklaagde verzoekt op het niveau van de straftoemeting in ieder geval geen levenslang verbod op te leggen om honden te houden zoals de eerste rechter voorstond. Subsidiair drong zij aan op een milde toepassing van de strafwet en in voorkomend geval de op te leggen geldboete integraal met uitstel te verlenen.

15. In het beroepen vonnis werd pertinent gewezen op de problematische houding van de beklaagde als het op dierenwelzijn aankomt. Het hof treedt de daar aangehaalde overwegingen (p.8, randnummer 5.) ten volle bij. De beklaagde heeft weinig tot geen probleeminzicht want pleegde de huidige feiten in staat van bijzondere herhaling. Zij schijnt niet in te zien dat zij haar beweerdelijke dierenliefde moet cultiveren binnen het dierenwelzijnskader en dat zij op dat punt - steeds weer - schromelijk tekortschiet.

16. De geldboete van 400 euro (na toepassing van 70 opdeciemen gebracht op 3.200,00 euro) die de eerste rechter bij wijze van hoofdstraf oplegde, is wetmatig en op adequate wijze aangepast aan de ernst van de feiten. Deze wordt aldus bevestigd, met dien verstande dat rekening houdend met de medische en precaire financiële toestand van de beklaagde (zie o.a. de neergelegde beslissing tot het verlenen van kosteloze juridische tweedelijnsbijstand) er thans in ruimere mate - 350 euro (na toepassing van 70 opdeciemen gebracht op 2.800,00 euro) euro in plaats van 250 euro (na toepassing van 70 opdeciemen gebracht op 2.000,00 euro) - uitstel van tenuitvoerlegging wordt verleend. De beklaagde voldoet daartoe nog aan de wettelijke toepassingsvoor- waarden vermits zij enerzijds in het verleden nog niet veroordeeld is geweest tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van méér dan twaalf maanden - zelfs met uitstel - of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis Sw. en er zich anderzijds geen veroordeling opdringt van straffen met meer dan vijf jaar.

17. Afgetoetst aan die concrete feitelijke situatie en voor het overige alle elementen van de zaak in acht genomen, heeft de eerste rechter daarenboven op goede gronden beslist om de beklaagde bij wijze van bijkomende straf definitief te ontzeggen van het recht om nog honden te houden. Een eerder bij vonnis opgelegd verbod in die zin beperkt tot 3 jaar werd immers door de beklaagde compleet genegeerd. Er kan haar niet langer het voordeel van de twijfel omtrent gebeurlijke positieve kentering gegund worden. Er kan evenmin nog risico genomen worden dat de beklaagde zich opnieuw schuldig maakt aan nodeloos dierenleed.

18. De beslissingen met betrekking tot de navolgende onderdelen, allen vervat op p.10 van het beroepen vonnis, worden voorts bevestigd:

a. de boetevervangende gevangenisstraf van 28 dagen;

b. de veroordeling tot de bijzondere forfaitaire bijdrage in de kosten ad 50,00 euro;

c. de veroordeling tot een bijdrage van 20,00 euro aan het fonds voor tweede- lij nsbijsta nd;

1

PAGE

□1- □□□□ 2389376-0□ 1 □-□□12-□ 1- □ 1-~

L __J

(11)

Hof van beroep Gent - 3• kamer- 2021/NT/616- p. 11 ; {

--·..-,_,,.,_.,,_,

____

...._

_______ _______ _ __ _

/

d. de veroordeling tot de gerechtskosten gevallen in eerste aanleg;

e. het aanhouden van de burgerlijke belangen overeenkomstig artikel 4 V.T.Sv.

19. De beklaagde wordt tot slot, ten bate van de Staat, veroordeeld tot de kosten die in graad van hoger beroep aan de zijde van het openbaar ministerie zijn gevallen, zoals hierna aangegeven en begroot.

OP DEZE GRONDEN,

het Hof, rechtdoende op tegenspraak,

met toepassing van de artikelen:

in de inleidende akte, het beroepen vonnis (ter uitzondering van artikel 31 Sw. en 33 Sw.) en hoger in dit arrest aangegeven;

185, 189, 190, 194 en 211 Sv.;

1 en 8 van de wet van 29 juni 1964;

24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken. Alle andere en strijdige conclusies van de hand wijzend als niet gegrond;

Verklaart het hoger beroep van de beklaagde ontvankelijk en erover beslissend:

Wijzigt het beroepen vonnis enkel in zoverre dat de opgelegde geldboete van 400 euro, na toepassing van 70 opdeciemen gebracht op 3.200,00 euro, of een boetevervangende gevangenisstraf van 28 dagen, thans wordt opgesplitst als volgt:

een effectief gedeelte, namelijk 50 euro, te verhogen met 70 opdeciemen (hetzij x 8) en aldus gebracht op 400,00 euro;

een gedeelte verleend met uitstel gedurende een periode van drie jaar, namelijk 350 euro, te verhogen met 70 opdeciemen (hetzij x 8) en aldus gebracht op 2.800,00 euro.

Bevestigt het beroepen vonnis voor het overige in alle onderdelen.

Verwijst de veroordeelde bovendien in de kosten van het geding, gevallen aan de zijde van het openbaar ministerie in graad van hoger beroep en begroot deze kosten alhier in hun geheel op 104,62 euro.

Verzendt de zaak overeenkomstig artikel 4 V. T.Sv. voor verdere afhandeling van de burgerlijke belangen terug naar de eerste rechter, zijnde de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling leper.

r PAGE

□1-□0002389376 -0011 - □□12-□1-□1 -;i

L _J

(12)

Hof van beroep Gent - 3• kamer - 2021/NT /616 -... p. 12

g

-·•

---·---;.,._,__ _____________ ___ __ _

kosten:

afschriften 30,00 3,00

opstelrecht 35,00 dagvaardingen 27,11

subtotaal 95,11

+ 10% 9,51

Totaal 104,62

Dit arrest is gewezen door de derde kamer van het Hof van beroep te Gent, samengesteld uit de magistraten die in deze zaak hebben gezeteld en geoordeeld:

en op de openbare terechtzitting van DRIE NOVJMBER TWEEDUIZEND EENENTWINTIG uitgesproken door Kamervoorzitter

in aanwezigheid van Advocaat-generaal,

met bijstand van griffier.

I PAGE

01 - 00002389376-0012 - □□12-01-01- '77

L

: l!l

~ -

l!l-.: ..

_J

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

rPAGE 01-00001736192-0004-0019-01-□1-~.. Hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, hetzij in strijd met de vergunning, hetzij na verval, vernietiging of het

machtigt, voor het geval dat het herstel in de oorspronkelijke toestand niet binnen de gestelde termijn wordt uitgevoerd, de stedenbouwkundig inspecteur en de

In tegenstelling tot wat het geval is voor het openbaar ministerie, voorziet artikel 203 Wetboek van Strafvordering immers niet in een bijkomende termijn voor het instellen

De vordering strekt tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, wat volgens de gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur inhoudt het verwijderen van het zwembad

veroordeelt de beklaagde voor het bewezen verklaarde feit van de telastlegging B tot een geldboete van 500 euro, verhoogd met 50 deciemen tot 3.000 euro en verleent

a) Het hoger beroep van beklaagde tegen alle beschikkingen van het bestreden vonnis is ontvankelijk. Bij regelmatig verzoekschrift van 20 april 2020, tijdig ingediend op de

graag had geweten wie die melders waren is in licht van de vervolgde feiten en de door de verbalisanten verrichte vaststellingen nopens de toestand van de hond irrelevant.

Veroordeelt de beklaagde voor de hierboven omschreven en bewezen verklaarde feiten tot een geldboete van 6.000 euro, zijnde 750 euro vermeerderd met 70 opdeciemen,