• No results found

De verordening Toeslagen en Verlagingen Wet investeren in jongeren (WIJ) Pentasz Mergelland 2010 e.v.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De verordening Toeslagen en Verlagingen Wet investeren in jongeren (WIJ) Pentasz Mergelland 2010 e.v."

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Regionale sociale dienst van de gemeenten

Eijsden, Gulpen-Wittem, Margraten, Meerssen en Vaals

De verordening Toeslagen en Verlagingen Wet investeren in jongeren (WIJ) Pentasz Mergelland 2010 e.v.

Het Algemeen Bestuur van Pentasz Mergelland,

gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur van Pentasz Mergelland d.d. 2 juni 2010;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 12, eerste lid, onderdeel e en artikel 35 van de Wet investeren in jongeren (WIJ);

BESLUIT:

vast te stellen de: Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ Pentasz Mergelland 2010 e.v..

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1a - Afbakening doelgroep verordening

De bepalingen van deze verordening gelden voor jongeren van 21 jaar tot 27 jaar.

Ook in het geval van gehuwden waarvan een der partners 27 jaar of ouder is doch jonger dan 65 gelden de bepalingen van deze verordening. Dit geldt uiteraard ook indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

Artikel 1b - Begrippen

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. De wet : de Wet investeren in jongeren.

b. Jongere : de jongere bedoeld in artikel 2 van de wet.

c. Alleenstaande : de ongehuwde van 21 tot 27 jaar bedoeld in artikel 4 van de wet.

d. Alleenstaande ouder : de ongehuwde van 21 tot 27 jaar bedoeld in artikel 4 van de wet.

e. Gehuwd : de belanghebbenden bedoeld in

artikel 3 van de wet.

f. Ten laste komend kind : voor deze begrippen geldt dezelfde omschrijving als weergegeven in artikel 4 van de wet.

(2)

g. Niet ten laste komend kind : het kind zoals omschreven in artikel 4 lid 1 onder d van de wet dat 18 jaar of ouder is.

h. Netto minimumloon : voor dit begrip geldt dezelfde beschrijving als bedoeld in artikel 9 van de wet.

i. Verzorgingsbehoeftige : degene die, indien hij niet tezamen met een ander persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals

verzorging in een bejaardenhuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging.

j. Verzorger : de inwonende persoon die de verzorgingsbehoeftige de

noodzakelijke 24-uurs zorg biedt.

k. Woning : een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j van de wet op de

huurtoeslag alsmede artikel 2a van de wet.

l. Woonkosten : I. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de

aanvangsdatum van het lopende huurtoeslag tijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in artikel 1 onderdeel d van de wet op de Huurtoeslag.

II.Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen kosten van groot onderhoud (overeenkomstig de door het Ministerie van VROM gehanteerde tabel: “vaststelling exploitatiekosten

woningbouwcorporaties”) en de te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering en, het

(3)

m. Onderhuurder : degene die op commerciële basis een deel van de woning bewoont, waarin tevens de hoofdhuurder dan wel de eigenaar van de woning zijn hoofdverblijf heeft.

n. Schoolverlater : de jongere die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor

aanspraak bestond op

studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de

onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet

tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

o. Dagelijks Bestuur : het bestuursorgaan van Pentasz Mergelland welke bestaat uit leden van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.

p. Algemeen Bestuur : het bestuursorgaan van de regionale sociale dienst die bestaat uit leden van de gemeenteraad van de deelnemende gemeenten.

2. Zover niet anders bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de diverse wetten.

Artikel 2 - Opdracht Dagelijks Bestuur

Het Dagelijks Bestuur verhoogt of verlaagt de inkomensvoorzieningsnorm

overeenkomstig deze verordening indien de belanghebbende, naar het oordeel van het dagelijks bestuur, hiervoor in aanmerking komt.

(4)

HOOFDSTUK 2 - CATEGORIEËN

Artikel 3 - Categorieën

1. Voor jongeren aan wie een inkomensvoorziening kan worden verleend, geldt voor wat betreft de toepassing van deze verordening een categorieaanduiding.

2. De categorieën worden aangeduid als:

a. alleenstaande;

b. alleenstaande ouder;

c. gehuwde.

HOOFDSTUK 3 - CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE INKOMENSVOORZIENING

Artikel 4 - Toeslagen alleenstaanden en alleenstaande ouders

1. De alleenstaanden en de alleenstaande ouders, die hun woonkosten niet met een ander kunnen delen, ontvangen een toeslag van 20% van het netto minimumloon.

2. De alleenstaanden en de alleenstaande ouders, die hun woonkosten met een ander kunnen delen, ontvangen een toeslag van 5% van het netto minimumloon.

3. De alleenstaanden en alleenstaande ouders die de woonkosten enkel met een of meer niet ten laste komende kinderen kunnen delen, ontvangen een toeslag van 10% van het netto minimumloon.

4. De verzorgingsbehoevende en/of degene die hem/haar verzorgt, ontvang(t)(en) een toeslag van 20% van het netto minimumloon.

HOOFDSTUK 4 - CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE INKOMENSVOORZIENING

Artikel 5 - Toeslag 21- en 22-jarige alleenstaanden

Indien artikel 7 niet van toepassing is, wordt in afwijking van artikel 4 de toeslag als bedoeld in artikel 30 van de WIJ voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar op nihil gesteld.

(5)

Artikel 6 - Verlaging gehuwden

De inkomensvoorzieningsnorm, bedoeld in artikel 28 van de wet, voor gehuwden die hun kosten met een ander kunnen delen (niet zijnde de partner), wordt op een lager bedrag vastgesteld.

1. De verlaging bedraagt 15% van het netto minimumloon indien met die ander de woonkosten kunnen worden gedeeld.

2. De verlaging bedraagt 10% van het netto minimumloon indien de

woonkosten met een of meer inwonende niet ten laste komende kinderen kunnen worden gedeeld.

3. Indien sprake is van inwoning van een verzorgingsbehoeftige vindt geen verlaging plaats.

Artikel 7 - Verlaging schoolverlaters

De inkomensvoorzieningsnorm en/of toeslag bedoeld in artikel 30 van de wet, wordt voor schoolverlaters gedurende zes maanden na beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding verlaagd met 25% van het netto minimumloon.

(6)

HOOFDSTUK 5 – SLOTBEPALINGEN

Artikel 8 - Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het Dagelijks Bestuur.

2. Het Dagelijks Bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van

overwegende aard leidt.

Artikel 9 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 10 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de: Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ Pentasz Mergelland 2010 e.v.

Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Pentasz Mergelland in de openbare vergadering van 22 juni 2010.

De secretaris, De voorzitter,

Mw. A.A.B. Cieremans. Dhr. Ing. J.P.H. Demollin.

(7)

TOELICHTING BIJ DE VERORDENING

Algemene toelichting

De Wet investeren in jongeren (WIJ) draagt gemeenteraden op (artikel 12, eerste lid, onder c) bij verordening regels te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm bedoeld in artikel 35 van de WIJ. Middels de

Gemeenschappelijke Regeling Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland is deze bevoegdheid overgedragen aan het Algemeen Bestuur van Pentasz

Mergelland. Volgens de MvT bij artikel 12 staat dat deze plicht om het gemeentelijk beleid in een verordening vast te leggen onder meer beoogt de rechtszekerheid van de burger te vergroten. Net als in de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand (WWB), kent deze verordening ook een categoriaal karakter en wel in die zin dat uit de verordening blijkt voor welke categorieën er een verhoging of verlaging van de landelijke normen plaatsvindt en op grond van welke criteria het bedrag van die verhoging of verlaging wordt vastgesteld. De jongeren kunnen daaruit concreet aflezen welke verhoging of verlaging in hun situatie geldt.

Samenloop regelingen bij partners

Waar voorts nog op moet worden gewezen, is de situatie waarbij één echtgenoot (of geregistreerd partner) bijvoorbeeld recht heeft op een inkomensvoorziening (WIJ) en de ander géén aanspraak kan maken op een inkomensvoorziening omdat hij ouder is dan 27 jaar en dan een beroep kan doen op bijstand (WWB) of zich toch in de leeftijdscategorie 18 tot en met 26 bevindt maar zelf inkomsten genereert. WIJ en WWB zorgen er voor dat beide echtgenoten altijd samen 100% van het netto minimumloon ontvangen tenzij er vanwege kostendeling schaalvoordelen zijn.

(8)

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1a – Afbakening doelgroep verordening

In dit artikel wordt nog eens uitdrukkelijk aangegeven op welke groep jongeren deze verordening van toepassing is. Ook bij gehuwden waarvan een partner 27 jaar of ouder is, geldt het gestelde onder deze verordening. Verder is aangesloten op de systematiek van de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB.

Artikel 1b - Begrippen

Omdat uit de verordening moet blijken waar jongeren recht op hebben, zijn de begripsomschrijvingen en de daarbij behorende toelichting waar mogelijk uit de WIJ in de verordening overgenomen.

Het merendeel van de begrippen die in de verordening worden gebruikt heeft dan ook een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WIJ.

Een enkel begrip en/of begripsomschrijving is gebaseerd op een andere wet (Wet op de huurtoeslag) of op de Wet werk en bijstand (woonkosten). Voorts is er ook eigen invulling gegeven aan het begrip alleenstaande ouder in relatie tot het co- ouderschap.

De wijziging in het Burgerlijk Wetboek omtrent Geregistreerd partnerschap blijft ook van invloed op de WIJ en deze verordening. Daar waar gesproken wordt over huwelijk, wordt hieronder tevens verstaan het geregistreerd partnerschap. Met gehuwden of echtgenoten worden dus ook bedoeld de geregistreerde partners.

c. Alleenstaande

Zoals in de wet al is aangegeven kan degene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander worden aangemerkt als alleenstaande.

Uit de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding blijkt dat twee personen die bloedverwant zijn in de eerste graad (ouder - kind) en een

gezamenlijke huishouding voeren niet als gehuwden worden aangemerkt. Dit geldt thans ook voor bloedverwanten in de tweede graad, waarvan één zorgbehoeftig is.

Om te voorkomen dat twee bloedverwanten in de eerste graad en vorenbedoelde bloedverwanten in de tweede graad, die feitelijk een gezamenlijke huishouding voeren doch op grond van de definitie van gezamenlijke huishouding niet als

gehuwd worden aangemerkt, niet als alleenstaande kunnen worden aangemerkt, is in de definitie uitdrukkelijk opgenomen dat deze personen als alleenstaande moeten worden aangemerkt. In artikel 30 van de wet wordt expliciet vermeld dat alleen aan alleenstaanden van 21 tot 27 jaar een toeslag kan worden verstrekt.

Alleenstaanden van 18 tot 21 jaar die in aanmerking komen voor een

inkomensvoorziening, kunnen in voorkomende gevallen wel een beroep doen op aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud. Er is eveneens sprake van

(9)

d. Alleenstaande ouder

Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn laste komende kinderen (kind jonger dan 18 jaar), kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder die niet de volledige, doch slechts de gedeeltelijk zorg voor een of meer kinderen heeft, niet als alleenstaande ouder kan worden aangemerkt. Pentasz heeft in het kader van de Wet werk en bijstand op dit punt aanvullend eigen beleid ontwikkeld.

Er is bepaald dat co-ouders te beschouwen zijn als alleenstaande ouders voor de tijd dat zij de feitelijke zorg en verzorging hebben voor het betreffende kind en dat kind ook daadwerkelijk gedurende minimaal 3/7 van de tijd bij hen verblijft. Of en wanneer er sprake is van co-ouderschap bedoeld in dit kader, blijkt uit een te overleggen gezamenlijke verklaring van beide ex-echtelieden.

In artikel 30 van de wet wordt expliciet vermeld dat alleen aan alleenstaande ouders van 21 tot 27 jaar een toeslag kan worden verstrekt. Alleenstaanden van 18 tot 21 jaar die in aanmerking komen voor een inkomensvoorziening, kunnen in

voorkomende gevallen wel een beroep doen op aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud.

Er is eveneens sprake van een alleenstaande ouder indien deze een gezamenlijke huishouding voert met een bloedverwant in de tweede graad als deze zorgbehoeftig is.

e. Gehuwd

Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 21 tot 65 jaar die met een persoon van 21 tot 65 jaar een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de 2e graad indien er bij één van de bloedverwanten in de 2e graad sprake is van

zorgbehoefte. Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 21 tot 65 jaar die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

Voor wat betreft de gelijkstelling niet-gehuwden met gehuwden en voor de invulling van het begrip “gezamenlijke huishouding” wordt verwezen naar de bepalingen in artikel 3 van de wet. Daarin worden de begrippen helder omschreven. Wel kan er nog op worden gewezen dat bij de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke huishouding steun kan worden gezocht bij de jurisprudentie die in de loop der jaren is ontwikkeld. Daarin zijn ook aanknopingspunten te vinden voor de vaststelling of betrokkenen blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen van 21 tot 65 jaar hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

(10)

Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning én:

a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar

voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt of

b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander of

c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldig samenlevingscontract of

d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het vierde lid.

i. Verzorgingsbehoeftige

Hier dient een duidelijke indicatie voorhanden te zijn op grond waarvan de

verzorgingsbehoeftigheid kan worden aangenomen, bij voorkeur een door een arts afgegeven verklaring hieromtrent.

j. Verzorger

Dit is de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het echtpaar zonder wiens zorg de verzorgingsbehoeftige zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals opname in een

in een verzorgingstehuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging.

k. Woning

Aan het begrip “woning” komt dezelfde betekenis toe als in art. 3, derde lid Wet werk en bijstand. Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip. Zowel een woonwagen als woonschip worden als woning

beschouwd zoals hier bedoeld.

l. Woonkosten

Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij het begrip

rekenhuur dat in de Wet op de huurtoeslag (Huursubsidiewet) wordt gehanteerd.

Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet

meegenomen.

Een ander uitgangspunt is, dat de als gevolg van het samenwonen met een ander optredende schaalvoordelen doorgaans uitsluitend of in hoofdzaak betrekking hebben op de woonkosten sec.

(11)

De overige woonkosten (bijvoorbeeld gas, water en licht) worden in het geval de woonkosten sec met een ander kunnen worden gedeeld, geacht eveneens gedeeld te kunnen worden.

m. Onderhuurder

Er moet hier expliciet sprake zijn van een commerciële overeenkomst. Een

dergelijke commerciële overeenkomst (kostgangerschap, onderhuur of kamerhuur) wordt uitgesloten geacht tussen bloedverwanten in de eerste graad.

n. Schoolverlater

Onder schoolverlater wordt de jongere verstaan, die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een

onderwijsbijdrage of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

o. Dagelijks Bestuur

Op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland zijn de bevoegdheden van de colleges overgedragen aan het Dagelijks Bestuur.

p. Algemeen Bestuur

Op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland zijn de bevoegdheden van de deelnemende gemeenteraden

overgedragen aan het Algemeen Bestuur.

Artikel 2 - Opdracht Dagelijks Bestuur

In dit artikel is de opdracht aan het Dagelijks Bestuur verwoord, zoals deze voortvloeit uit de verordening. Op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland zijn de uitvoerende bevoegdheden van de aangesloten Colleges overgedragen aan het Dagelijks Bestuur van Pentasz Mergelland.

HOOFDSTUK 2 - CATEGORIEËN

Artikel 3 - Categorieën

Artikel 35 van de WIJ schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke catego- rieën de norm wordt verlaagd of verhoogd. De begrippen zijn nader uitgelegd in artikel 1 van de verordening.

(12)

HOOFDSTUK 3 - CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE INKOMENSVOORZIENING

Artikel 4 - Toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouders

Bij de vaststelling van de (basis)norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat belanghebbende de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de (basis)norm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag dienen alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking te worden genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten

opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten. De toeslagen sluiten aan bij die van de Wet werk en bijstand zodat belanghebbende op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan

voldoen.

Bij de beoordeling of belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Het kunnen delen van de kosten is dus maatgevend en niet de vraag of ook feitelijk een bijdrage door een ander wordt geleverd. De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 5% en maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een maximale toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt integraal deel uit van de

inkomensvoorziening. De algemene inlichtingenverplichting die op de jongere rust, geldt ook voor het toeslagendeel. De jongere zal dan ook door middel van het verstrekken van gegevens en het overleggen van bewijsstukken het recht moeten aantonen.

Artikel 35, tweede lid WIJ schrijft voor dat de toeslag bedoeld in artikel 30 van de wet, onverminderd het bepaalde in artikel 32, 33 en 34 van de wet, voor de alleen- staande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 30, tweede lid, van de WIJ. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal halfjaarlijks) bijgesteld. De artikelen 32, 33 en 34 van de WIJ

(13)

Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 4, eerste lid, van deze verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de norm en/of de toeslag op nihil te bepalen of te verlagen (zie onder meer de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening).

Bij inwoning van ten laste komende eigen kinderen, stief- of pleegkinderen wordt analoog aan de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB eveneens de

maximum toeslag verstrekt. Gelet op de leeftijdscategorie waartoe de alleenstaande ouder ingevolge de WIJ (althans voor wat betreft de verordening) behoort (21 tot 27 jaar), is het overigens zeer onwaarschijnlijk dat inwonende kinderen of stiefkinderen over eigen inkomsten beschikken. Het verstrekken van de maximum toeslag ligt hier dan ook nog meer voor de hand. Voor alle duidelijkheid kan hier nog worden vermeld dat alimentatie geen eigen inkomen van het kind is maar een uitkering voor levensonderhoud die de alleenstaand ouder ten behoeve van het kind ontvangt en die als inkomen wordt gekort.

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 15%. Indien er sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 5% van het netto minimumloon.

Reden voor een toeslag van 10% in plaats van 5% is gelegen in het feit dat ouders die met een of meer kinderen op hetzelfde adres wonen doorgaans minder

schaalvoordelen genieten dan andere woningdelers (geen winstoogmerk aanwezig). In de meeste gevallen zal een kind dat bij zijn ouders inwoont een bijdrage voor de inwoning betalen. Zo niet, dan is het toch alleszins redelijk ervan uit te gaan dat dit wel gebeurt.

Het begrip "niet ten laste komend kind", zoals opgenomen in deze verordening, heeft het oog op inwonende kinderen die zelf inkomsten ontvangen en in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. De maximale korting wordt toegepast vanaf een inkomen van 36% van het netto Wettelijk Minimumloon. Dit betekent dat inwonende kinderen met een inkomen van minder dan 36% van het netto minimumloon in deze opzet beschouwd worden als ten laste komende kinderen (lid 1 is in dat geval van toepassing; de toeslag bedraagt dan 20%).

(14)

Inkomsten van ten laste komende kinderen, worden ingevolge artikel 31 Wwb niet tot de middelen van belanghebbende gerekend. Kinderen met inkomsten die uitsluitend bestaan uit een toelage voor het levensonderhoud op grond van Hoofdstuk II van de WSF (beurs + aanvullende beurs) dan wel de Wet

Tegemoetkoming Onderwijsbijdragen en Studiekosten, zijn voor de toepassing van de artikelen 4 en 5 van de begripsbepaling "niet ten laste komend kind"

uitgezonderd. Zij worden derhalve gelijkgesteld met ten laste komende kinderen, zodat eveneens de maximale toeslag verstrekt dient te worden.

Indien er sprake is van inwoning van één kostganger, onder- of kamerhuurder, wordt er niet meer uitgegaan van het kunnen delen van kosten. Er wordt om die reden dan ook geen schaalvoordeel toegerekend. Daar staat tegenover dat wel kan worden gesproken van een commerciële verhouding met daaruit voortvloeiend een vergoeding (kostgeld of huur) die als inkomen dient te worden beschouwd. De kostganger en onderhuurder hebben een commercieel contract en zullen bijgevolg geen schaalvoordeel ondervinden van het gezamenlijke hoofdverblijf. Indien de kostganger of onderhuurder een marktconforme prijs voor kostgeld of onderhuur betaalt dan wordt deze beschouwd als 'echte' alleenstaande (ouder).

Een commerciële overeenkomst (kostgangerschap, onderhuur of kamerhuur) wordt uitgesloten geacht tussen bloedverwanten in de eerste graad.

In geval men de woning deelt omdat een van beide partijen verzorgingsbehoeftig is en anderszins zou zijn aangewezen op professionele intramurale zorg dan wordt verondersteld dat er geen schaalvoordelen zijn tengevolge van het gezamenlijk bewonen van de woning.

HOOFDSTUK 4 - CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE INKOMENSVOORZIENING

Artikel 5 - Toeslag 21- en 22-jarige alleenstaande

Dit artikel beperkt de hoogte van de toeslagen zoals hierboven genoemd. Artikel 34 WIJ biedt de mogelijkheid om de toeslag voor alleenstaanden van 21 of 22 jaar lager vast te stellen op grond van de overweging dat, gezien de hoogte van het minimumloon, de hoogte van de toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van werk. Om een duidelijke afstand te creëren tussen de hoogte van de uitkering en het minimumloon, wordt de toeslag voor 21- of 22-jarige

alleenstaanden op nihil gesteld zodat een prikkel tot het aanvaarden van werk blijft bestaan.

Een bijkomend argument voor het niet toekennen van een toeslag, is dat de norm voor een 21-jarige alleenstaande nagenoeg gelijk is aan de netto Wajong- of WW- uitkering. Een gemeentelijke toeslag zou tot gevolg hebben dat de

(15)

Dit zou dan weer betekenen dat alle burgers van die leeftijdscategorie met Wajong- of WW-uitkering aanspraak op aanvullende uitkering zouden hebben. Dit zou een doorkruising van het rijksbeleid betekenen en wordt derhalve niet gewenst geacht.

Indien echter al een verlaging wordt toegepast in verband met schoolverlating

(artikel 7 van deze verordening) wordt deze verlaging van de toeslag niet toegepast.

Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan het wettelijk vereiste dat niet gelijktijdig gebruik kan worden gemaakt van deze verlagingsgronden (artikel 35 lid 2 onder b WIJ).

Artikel 6 - Verlaging gehuwden

De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Hoe meer kosten kunnen worden gedeeld, hoe lager de toeslag is. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten aangezien zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaal- voordelen leiden ertoe dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd. De verlaging wordt toegepast indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn. Tevens wordt de verlaging toegepast wanneer er sprake is van gehuwden met niet rechthebbende partner omdat de partner ouder is dan 26 jaar en in

aanmerking komt voor de WWB.

Artikel 7 - Verlaging norm schoolverlaters

Op basis van artikel 33 van de WIJ ontvangt een alleenstaande tot 27 jaar die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering krachtens de WSF of de WTS, dan wel voor tenminste 19 uur per week gedurende de voor werkzaamheden beschikbare tijd onderwijs of een beroepsopleiding volgde, een lagere uitkering.

Met de aanduiding “aanspraak op” wordt bedoeld dat de studie/opleiding op zich recht geeft op de bedoelde studiefinanciering ongeacht of de belanghebbende daar feitelijk gebruik van heeft gemaakt.

Reden van de verlaging is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van studerenden, dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten in beginsel op een vergelijkbaar niveau worden gesteld zoals dat binnen de WSF wordt gegarandeerd.

Evenals in de WSF wordt een leeftijdsgrens van 27 jaar aangehouden. Door de in artikel 33 WIJ bedoelde verlaging van de norm of de toeslag in deze situaties uitsluitend op alleenstaanden toe te passen, wordt bereikt dat de overige categorieën (alleenstaande ouders/gehuwden) over een verantwoord bestaansminimum kunnen blijven beschikken.

(16)

De verlaagde uitkering geldt voor een periode van zes maanden. Deze neemt zijn aanvang op de eerste van de maand, die volgt op de maand waarin het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd. De precieze datum van beëindiging zal moeten blijken uit een schriftelijk bewijs van uitschrijving van de betreffende

onderwijsinstantie. Indien tussentijds de inkomensvoorziening wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding (ook gesubsidieerd werk), heeft dit geen invloed op de termijn van zes maanden. Komt de jongere binnen die termijn weer in aanmerking voor een inkomensvoorziening, dan wordt opnieuw de schoolverlaterskorting toegepast voor de dan nog resterende tijd. Een jongere/schoolverlater die bijvoorbeeld direct na beëindiging van het onderwijs 2 maanden

inkomensvoorziening met schoolverlaterskorting ontvangt, vervolgens 3 maanden geen recht op uitkering heeft vanwege inkomsten uit arbeid en die daarna weer opnieuw in aanmerking komt voor een inkomensvoorziening, moet dan nog 1 maand schoolverlaterskorting krijgen.

De verlaging bedraagt 25% van het netto minimumloon en vindt eveneens bij voorrang plaats op de toeslag. Voor de hoogte van de verlaging is aangesloten bij de hoogte van het bedrag voor levensonderhoud in het kader van de WSF. De uiteindelijke uitkering kan uiteraard hoger zijn dan de WSF-normeringen, omdat een eventuele aanspraak op een toeslag ingevolge artikel 4 van deze verordening onverkort van toepassing blijft.

HOOFDSTUK 5 - SLOTBEPALINGEN Artikel 8, 9 en 10

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoewel een lokaal (tijdelijk) negatief effect op de betrokken populaties vleermuizen niet kan worden uitgesloten, en de trend voor de meervleermuis in het Natura 2000-gebied

Een erkenning ITK als bedoeld in het eerste lid wordt verleend onder de voorwaarde dat de kwaliteitszorg uiterlijk twee jaar na de datum waarop de erkenning ITK in werking

Op grond van de bepalingen van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB waarin is bepaald dat jegens een belanghebbende niet tegelijkertijd een schoolverlatersverlaging en een verlaging

De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuw-dennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder, die als jongere wordt aangemerkt,

Voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt de norm verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 30

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toe- slag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande