• No results found

Eenheid en verscheidenheid in het vroege jodendom: De jodendommen uit de Tweede Tempeltijd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Eenheid en verscheidenheid in het vroege jodendom: De jodendommen uit de Tweede Tempeltijd"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Eenheid en verscheidenheid in het vroege jodendom:

De ‘jodendommen’ uit de Tweede Tempeltijd

UNITY AND DIVERSITY IN EARLY JUDAISM:THE ‘JUDAISMS OF THE SECOND TEMPLE PERIOD

Elaborating upon the ‘Groningen Hypothesis’ on the origins of the Qumran community, Gabriele Boccaccini has developed a typology of different ‘Judaisms’ in Early Judaism.

After presenting this hypothesis of a distinct ‘Enochic’ Judaism and its relationship to

‘Zadokite’ and ‘Sapiental’ Judaism, this contribution seeks to briefly evaluate the merits and limitations of this approach. More specifically, it points out that texts should be distinguished from socio-religious realities, and maintains that Early Judaism should be understood in terms of an orthopraxy rather than as a normative ideology.

Hoe zag het jodendom eruit in de tijd van Jezus en zijn apostelen? Van ouds- her is deze vraag van groot belang voor de studie van het Nieuwe Testament, dat op haast elke bladzijde doordrongen is van de joodse achtergrond van de beweging rond Jezus van Nazareth. Sinds enkele decennia zijn ook oudtesta- mentici zich in toenemende mate gaan interesseren voor de geschiedenis van het jodendom tijdens de laatste eeuwen vóór de gangbare jaartelling: deze pe- riode wordt niet langer afgedaan als een ‘intertestamentair’ tijdvak waarover weinig bijzonderheden te melden vallen, maar krijgt integendeel een centrale rol toebedeeld wanneer het gaat om de vorming van de oudtestamentische ge- schriften én van de oudtestamentische canon – inzichten die deels tot stand kwamen dankzij de vondst van de resten van ongeveer duizend oude hand- schriften die werden ontdekt in de nabijheid van de Dode Zee.1 Ook met be- trekking tot de concrete vorm van het jodendom in de Tweede Tempeltijd – de periode vanaf de herbouw van de tempel na de ballingschap tot met de eer- ste joodse oorlog in 66-70 n.C. – hebben de Dode Zeerollen heel wat discussie teweeggebracht.

_____________

1 Voor een uitgebreidere beschrijving van deze nieuwe inzichten, en van de ontdekking van de Dode Zeerollen en de inhoud van de collectie als geheel, zie H.Debel, Eeuwenoude teksten in een nieuw licht: De Dode Zeerollen, Qumran en de Bijbel, Antwerpen - Apeldoorn 2012.

(2)

Volgens een recente, invloedrijke theorie zouden verschillende van deze teksten ons toegang verschaffen tot een van het op de tempel gerichte jo- dendom onderscheiden beweging, het zogenoemde Henochische jodendom (Enochic Judaism), terwijl andere teksten sporen van nog andere ‘joden- dommen’ zouden bevatten. Onderstaande bijdrage formuleert enkele kritische bedenkingen ten aanzien van deze theorie, die een te grote nadruk legt op het- geen de verschillende strekkingen van elkaar scheidt en onvoldoende aan- dacht besteedt aan de verbindende elementen in het jodendom uit de Tweede Tempeltijd. Vooraleer de eigenlijke theorie kan worden geschetst, is het ech- ter nodig stil te blijven staan bij onze kennis over de beweging van de Esse- nen, die uit het Henochische jodendom zou zijn voortgekomen.

De Essenen en hun voorgeschiedenis

De identificatie van de inwoners van Qumran als de Essenen

Reeds in het allereerste persbericht waarmee de ontdekking van de eerste Do- de Zeerollen wereldkundig werd gemaakt, werden de opmerkelijke vondsten in verband gebracht met de enigszins mysterieuze beweging van de Essenen.

Tot dan toe was deze beweging enkel bekend uit het werk van enkele antieke auteurs, in het bijzonder Flavius Josephus. In zijn monumentale geschriften De Joodse Oorlog en De Oude Geschiedenis van de Joden merkt Josephus meermaals op dat het jodendom vanouds drie ‘scholen’ of ‘stromingen’ ken- de,2 waar volgens één van deze uitweidingen in zijn eigen tijd een ‘vierde school’ met een revolutionaire instelling was bijgekomen.3 Twee van deze

‘scholen’, de Farizeeën en de Sadduceeën, staan eveneens beschreven in rab- bijnse teksten en nieuwtestamentische geschriften.4 De derde ‘school’, die van

_____________

2 Zie i.h.b. Bel. II,119-166; Ant. XIII,171-173; XVIII,12-22. Het Griekse αἵρεσις wordt vaak vertaald als

‘sekte’, maar deze term heeft een pejoratieve bijklank die in het Grieks ontbrak, en wordt bovendien door het huidige sociologische onderzoek in een veel nauwere zin gedefinieerd; zie bijvoorbeeld L.L. Grabbe,

‘When Is a Sect a Sect - or Not? Groups and Movements in the Second Temple Period’, in D.J. Chalcraft (red.), Sectarianism in Early Judaism: Sociological Advances, London - Oakville, CT 2007, 114-132.

3 Het is evenwel te simplistisch om deze zonder meer gelijk te stellen aan de ‘Zeloten’, zoals in M. Hengel, Die Zeloten: Untersuchungen zur jüdischen Freiheitsbewegung in der Zeit von Herodes I. bis 70 n. Chr.

(Arbeiten zur Geschichte des Spätjudentums und Urchristentums 1), Leiden - Köln 1961. Bovendien valt niet uit te sluiten dat Josephus deze ‘vierde school’ zélf in het leven riep als zondebok voor de opstand in 66 n.C., teneinde aan te tonen dat de oorzaak van de oorlog bij één welbepaalde groepering uit de Judese bevolking moet worden gezocht. Dat zou een aannemelijke reactie geweest zijn op de voorstelling van de joden in de propaganda van de Flavische keizers, die zichzelf profileerden als de overwinnaars van een koppig en weerbarstig volk dat zich tegen het Romeinse gezag bleef verzetten.

4 Voor een overzicht van de bronnen omtrent beide groeperingen, zie L.L. Grabbe, ‘Sadducees and Pharisees’, in J. Neusner, A.J. Avery-Peck (red.), Judaism in Late Antiquity. Part Three: Where We Stand.

(3)

de Essenen, wordt niet bij naam genoemd in de rabbijnse literatuur en het Nieuwe Testament, maar komt wel aan bod in het werk van Philo van Alexan- drië en van de niet-joodse auteurs Plinius de Oudere en Dio Chrysostomos (ook bekend als Dio van Prusa).5 Vooral de overeenkomsten tussen Philo en Josephus springen in het oog. Niet alleen neigen zij er beiden toe de beweging van de Essenen voor te stellen als de ultieme belichaming van de joodse deug- den; hun relaas komt ook overeen wat betreft het gemeenschappelijke bezit van de Essenen, hun gedeelde maaltijden en kledij, het belang dat zij aan ritu- ele reinheid hechten, de afwezigheid van vrouwen in hun gemeenschappen (al verwijst Josephus ook naar een andere ‘orde’ van getrouwde Essenen), en hun totale aantal van ongeveer vierduizend leden. Ook Plinius vermeldt dat de Es- senen zonder vrouwen en geld leefden.

De identificatie van de inwoners van Qumran met de Essenen uit het werk van deze antieke auteurs berust op de individuele koppeling van drie afzon- derlijke elementen: (1) de rollen en fragmenten uit de grotten werden in ver- band gebracht met de ruïnes van Qumran vanwege van de fysieke nabijheid;

(2) de Essenen uit het werk van Philo en Josephus werden gekoppeld aan de rollen op grond van bepaalde inhoudelijke overeenkomsten met de als ‘sekta- risch’ beschouwde teksten; en (3) de ruïnes van Qumran werden verbonden met de beweging van de Essenen gezien hun geografische situering in de wer- ken van Plinius en Dio op de westelijke oever van de Dode Zee.6 Tegenwoor- dig zijn vele onderzoekers echter de mening toegedaan dat de geleerden die de eerste Dode Zeerollen te zien kregen zich enigszins hebben laten meeslepen in hun enthousiasme toen zij de Essenen van Plinius, Dio, Philo en Josephus zonder meer gelijkstelden aan elkaar, aan de inwoners van Qumran en aan de auteurs van de rollen uit de grotten.

Terecht zijn methodologische en inhoudelijke bezwaren geformuleerd ten aanzien van twee van de drie verbindingslijnen tussen de antieke bronnen, de

__________________________

Issues and Debates in Ancient Judaism, Volume 1 (Handbuch der Orientalistik I 40), Leiden - Boston - Köln 1999, 35-62.

5 Voor een overzicht, zie J.E. Taylor, ‘The Classical Sources on the Essenes and the Scrolls Communities’, in T.H. Lim, J.J. Collins (red.), The Oxford Handbook of the Dead Sea Scrolls, Oxford 2010, 173-199; en meer uitgebreid Taylor, The Essenes, the Scrolls, and the Dead Sea, Oxford 2012.

6 Over de onafhankelijkheid van Dio ten aanzien van Plinius, zie J.E. Taylor, ‘Dio Chrysostom on the Essene Landscape’, in C.Hempel (red.), The Dead Sea Scrolls: Texts and Context (Studies on the Texts of the Desert of Judah 90), Leiden - Boston 2010, 467-486.

(4)

site van Qumran en de teksten uit de grotten.7 Strikt genomen kan op basis van de korte notities bij Plinius en Dio geen enkele conclusie getrokken worden omtrent Qumran zelf; hoogstens laten ze toe om de Essenen te situeren in de regio rond Qumran. Evenmin is het noodzakelijk om aan te nemen dat alle rollen uit de verschillende grotten toebehoorden aan de inwoners van het na- bijgelegen gebouwencomplex: het is vrij onwaarschijnlijk dat er géén verband bestaat tussen de ruïnes van Qumran en de op nauwelijks enkele honderden meter afstand liggende Grotten 4-10, maar voor de verderaf gelegen Grotten 1-3 en Grot 11 valt een andere herkomst niet uit te sluiten. Daarenboven heeft recent archeologisch onderzoek aangetoond dat Qumran lang niet zo uniek is als de opgravers van de site tijdens de jaren vijftig aannamen, en integendeel belangrijke overeenkomsten vertoont met nabijgelegen sites.8 Wat tot slot de veronderstelde link tussen de rollen en het werk van Josephus en Philo betreft, heeft Steve Mason er terecht op gewezen dat hun beschrijvingen van de Esse- nen in de eerste plaats een retorische functie vervullen: beiden stellen de Esse- nen voor als het beste wat het jodendom te bieden heeft voor het publiek dat zij beogen.9

Dat alles neemt evenwel niet weg dat het nog steeds een plausibele hypo- these is om, met de nodige reserves en kanttekeningen, de rollen in verband te brengen met de beweging van de Essenen.10 De eerste generatie van onder- zoekers mag zich dan hebben laten meeslepen door haar enthousiasme, ook aan de alternatieve interpretaties van de site zijn telkens bepaalde problemen verbonden. Bovendien blijft het, ook als het gebouwencomplex van Qumran géén onderdak bood aan Essenen, mogelijk dat de rollen zelf afkomstig zijn uit de beweging van de Essenen, die zich in elk geval ook buiten Qumran moet hebben uitgestrekt en niet kan worden beschouwd als een geïsoleerde

_____________

7 Zie recent E.Ullmann-Margalit, ‘Interpretive Circles: The Case of the Dead Sea Scrolls’, in A.D.

Roitman, L.H. Schiffman, S. Tzoref (red.), The Dead Sea Scrolls and Contemporary Culture (Studies on the Texts of the Desert of Judah 93), Leiden - Boston 2011, 649-664.

8 Zie onder meer J.Zangenberg, ‘Opening Up Our View: Khirbet Qumran in a Regional Perspective’, in D.R.Edwards (red.), Religion and Society in Roman Palestine: Old Questions, New Approaches, New York - London 2004, 170-187.

9 Zie in het bijzonder S. Mason, ‘The Historical Problem of the Essenes’, in P.W. Flint, J. Duhaime, K.S.

Baek (red.), Celebrating the Dead Sea Scrolls: A Canadian Collection (Society of Biblical Literature Early Judaism and Its Literature 30), Atlanta, GA 2012, 201-251; alsook zijn eerdere bijdrage ‘Essenes and Lurking Spartans in Josephus' Judean War: From Story to History’, in Z. Rodgers (red.), Making History:

Josephus and Historical Method (Supplements to the Journal for the Study of Judasim 110), Leiden - Boston 2007, 219-261.

10 Voor een gedetailleerde analyse van alle argumenten, zie Debel, Eeuwenoude teksten in een nieuw licht, 157-191.

(5)

sekte die aan de rand van de joodse samenleving leefde. Het lijkt immers onwaarschijnlijk dat de relatief gelijklopende beschrijvingen van Josephus en Philo, ondanks hun eigenheid, geen enkele kern van waarheid zouden bevat- ten, en bepaalde overeenkomsten met bepaalde rollen maken de Essenen van alle ons bekende joodse groeperingen uit die tijd tot de meest aannemelijke auteurs ervan. Het enige alternatief bestaat erin om, zoals Shemaryahu Talmon,11 deze rollen toe te schrijven aan een ons voorheen onbekende bewe- ging, die dan weliswaar een aantal overeenkomsten vertoont met de Essenen uit het werk van de klassieke auteurs.

De wortels van de Esseense beweging

Traditioneel werd voor de opkomst van Essenen, Sadduceeën en Farizeeën een verklaring gezocht in de turbulente gebeurtenissen die zich in Palestina voltrokken tijdens de eerste helft van de tweede eeuw v.C., de periode van de

‘Hellenistische hervorming’ of ‘Antiocheense crisis’, en de daaropvolgende opstand waarin de Makkabeeën een belangrijke rol zouden hebben gespeeld.

Meer bepaald zouden twee van de drie ‘scholen’ zijn voortgekomen uit de chasidim of ‘vromen’, een groep joden die door de boeken Makkabeeën om- schreven wordt als ‘strijdvaardige Israëlieten die met hart en ziel voor de leer opkwamen’ (1 Mak. 2:42),12 maar ook als ‘de eersten die […] om vrede ver- zochten’ (1 Mak. 7:13). Na de herovering van de tempel zou binnen de bewe- ging van de chasidim onenigheid zijn ontstaan over het voortzetten van de strijd tegen de Seleucidische overheersing met als nieuwe inzet de onafhanke- lijk van Judea: de pacifistisch gezinde vleugel zegde haar steun aan de op- stand op en legde zich later, na de vestiging van de Hasmonese dynastie van de Makkabeeën, als de Essenen intensief toe op een spiritueel leven buiten Jeruzalem, terwijl de eerder pragmatisch ingestelde fractie, de latere Fari- zeeën, ernaar streefde om een zo groot mogelijke invloed te verwerven bij de leiders van de opstand om aldus het volk en de nieuw opgerichte natie meer toegewijd te maken aan de Wet. Als tegenreactie op dit streven naar politieke invloed zou de Grieksgezinde bovenlaag van Jeruzalem, die haar oorsprong terugvoerde op Salomo’s (hoge-?)priester Sadok, zich vervolgens verenigd

_____________

11 Zie onder meer S. Talmon, ‘The Community of the Renewed Covenant: Between Judaism and Christianity’, in E. Ulrich, J.C. VanderKam (red.), The Community of the Renewed Covenant: The Notre Dame Symposium on the Dead Sea Scrolls (Christianity and Judaism in Antiquity 10), Notre Dame 1994, 3-24; en ‘Comments concerning the 'Qumran-Essenes' Hypothesis’, in G. Boccaccini (red.), Enoch and Qumran Origins: New Light on a Forgotten Connection, Grand Rapids, MI - Cambridge, U.K. 2005, 294- 297.

12 Vgl. ook 2 Mak. 14:6, waar over hen gezegd wordt dat ze op oorlog aanstuurden.

(6)

hebben in de beweging van de Sadduceeën.

Hoewel een dergelijke voorstelling van de feiten is opgenomen in meerde- re standaardwerken, moet het nodige voorbehoud worden aangetekend bij el- ke historische reconstructie waarin de chasidim een prominente rol krijgen toebedeeld. We doen er immers goed aan te beseffen dat, zoals Lester Grabbe het ooit gevat uitdrukte, de feitelijke gegevens over de chasidim passen op de achterkant van een postzegel.13 Desalniettemin wordt het ontstaan van de Es- seense beweging door velen nog steeds gesitueerd in de ingrijpende gebeurte- nissen uit de tweede eeuw v.C. Zo stelde Hartmut Stegemann in een erg gede- tailleerde doch grotendeels speculatieve reconstructie dat de Essenen een pro- testbeweging tegen de Hasmonese dynastie vormden die vanuit Qumran – het latere studiecentrum van de beweging – gesticht werd door de Leraar der Ge- rechtigheid, een charismatische priester die tijdens het intersacerdotium (159- 152 v.C.) dienstdeed als hogepriester in Jeruzalem maar door de Makkabese broer Jonathan – de ‘Goddeloze Priester’ uit de pesharim – uit zijn ambt ontzet werd.14

Een alternatieve verklaring voor de jarenlange onderbreking van de lijn der hogepriesters gaat ervan uit dat de Makkabeeën/Hasmoneeën in de prak- tijk het ambt reeds vervulden vanaf het moment waarop zij de tempel herover- den in 164 v.C., maar hierin pas jaren later formeel bevestigd werden door de Seleuciden – hetgeen zou betekenen dat Judas de Makkabeeër zijn broer Jonathan de facto voorafging als hogepriester. Dit is één aspect van de zoge- noemde ‘Groningen Hypothese’ van Florentino García Martínez en Adam Simon van der Woude, die het begrip ‘Goddeloze Priester’ beschouwen als aanduiding voor meerdere Hasmonese hogepriesters.15 Eén van de belangrijk- ste verdiensten van de ‘Groningen Hypothese’ is dat zij een duidelijk onder- scheid maakt tussen het ontstaan van de beweging der Essenen en de terug- trekking van de Qumrangemeenschap in de woestijn, die bijvoorbeeld door

_____________

13 Aldus L.L.Grabbe, ‘The Jewish Theocracy from Cyrus to Titus: A Programmatic Essay’, Journal for the Study of the Old Testament 37 (1987), 117-124, 120; vgl. de kritische analyse van P.R.Davies, ‘Hasidim in the Maccabean Period’, Journal of Jewish Studies 28 (1977), 127-140.

14 Zie H.Stegemann, ‘The Qumran Essenes: Local Members of the Main Jewish Union in Late Second Temple Times’, in J. Trebolle Barrera, L. Vegas Montaner (red.), The Madrid Qumran Congress (Studies on the Texts of the Desert of Judah 11): Leiden - New York - Köln – Madrid 1992, 83-166.

15 Zie in het bijzonder F. García Martínez, ‘Qumran Origins and Early History: A Groningen Hypothesis’, in Folio Orientalia 25 (1988), 113-136; en F.García Martínez – A.S. Van der Woude, ‘A 'Groningen' Hypothesis of Qumran Origins and Early History’, in Revue de Qumrân 14 (1990), 521-541; alsook García Martínez’ recente terugblik op de ontwikkelingen sinds de ‘Groningen Hypothese’ in ‘The Groningen Hypothesis Revisited’, in Roitman, Schiffman, Tzoref (red.), The Dead Sea Scrolls and Contemporary Culture, 17-29.

(7)

Stegemann onlosmakelijk met elkaar verbonden werden. Volgens García Martínez vormt de groepering die zich te Qumran vestigde een sektarische af- splitsing van de bredere Esseense beweging uit de tweede eeuw, terwijl de Essenen als zodanig geworteld zijn in de apocalyptische traditie uit Palestina in de derde eeuw v.C.

Teneinde dit constituerende aspect van de ‘Groningen Hypothese’ te ver- zoenen met de traditionele voorstelling dat de drie ‘scholen’ uit het tumult van de opstand zijn voortgekomen, ontwikkelde Gabriele Boccaccini de zoge- noemde Enochic/Essene hypothesis, waarin de Essenen als beweging onder- scheiden worden van het intellectuele gedachtegoed waaruit zij ontstaan zijn.16 Hoewel de typisch Esseense levenswijze beschreven door Philo en Josephus zich pas halverwege de tweede eeuw ontwikkeld zou hebben, bouw- den de Essenen volgens Boccacini in ideologisch opzicht voort op een traditie die reeds prominent aanwezig is in de oudste gedeelten van 1 Henoch, dat voor bepaalde groeperingen uit de Tweede Tempeltijd vermoedelijk de status van ‘Schrift’ had.17 Met name in het Astronomische Boek (1 Henoch 72–82) en het Boek van de Wachters (1 Henoch 1–36) meent Boccaccini een uitge- sproken pessimistische wereldvisie te herkennen die eveneens in heel wat Qumranteksten voorkomt, met centraal het vooruitzicht op een allesverwoes- tende vernietiging die slechts een ‘heilige rest’ zal sparen. In navolging van Jacob Neusners gewoonte om verschillende joodse gedachtesystemen aan te duiden als ‘jodendommen’ (Judaisms),18 stelt Boccaccini daarom dat de beweging van de Essenen voortgekomen is uit een afzonderlijk ‘jodendom’

_____________

16 Zie, naast de artikelen waarin hij (delen van) zijn hypothese voorstelde, vooral G.Boccacini, Beyond the Essene Hypothesis: The Parting of the Ways between Qumran and Enochic Judaism, Grand Rapids, MI - Cambridge, U.K 1998.

17 Als geheel is 1 Henoch slechts bewaard gebleven in de oud-Ethiopische vertaling van de Ethiopisch- orthodoxe (Tawahedo) kerk, die het tot haar canon van als geïnspireerd beschouwde geschriften rekent.

Sinds de ontdekkingen te Qumran beschikken we echter over talrijke fragmenten van het Aramese origineel. Gewoonlijk worden in het boek vijf delen onderscheiden: het Boek van de Wachters (1-36) en het Astronomische Boek (72-82), die beiden in de derde eeuw v.C. gedateerd worden; het Boek van de Droomvisioenen (83-90) en de Brief van Henoch (91-105, al worden hoofdstukken 93 en 91 soms afgezonderd als de Wekenapocalyps) uit de tweede eeuw; en het veel jongere Boek van de Gelijkenissen (37-71), dat mogelijk pas tijdens de eerste eeuw van onze jaartelling ontstond. Voorts kan ook melding gemaakt worden van het nauw met 1 Henoch verbonden Boek van de Reuzen, dat volgens sommige onderzoekers ooit de plaats van het Boek van de Gelijkenissen innam in het geheel van 1 Henoch. Zie bijvoorbeeld M.A. Knibb, ‘The Book of Enoch or Books of Enoch? The Textual Evidence for 1 Enoch’, in G. Boccaccini, J.J. Collins (red.), The Early Enoch Literature (Supplements to the Journal for the Study of Judaism 121), Leiden – Boston 2007, 21-40; en J.C.VanderKam, ‘The Book of Enoch and the Qumran Scrolls’, in Lim, Collins (red.), The Oxford Handbook of the Dead Sea Scrolls, 254-277.

18 Zie bijvoorbeeld J.Neusner, ‘From Judaism to Judaisms: My Approach to the History of Judaism’, in Ancient Judaism: Debates and Disputes. Second Series, Atlanta, GA 1990, 181-221.

(8)

waarvan niet de wetgever Mozes de spilfiguur was, maar de visionair Henoch, de overgrootvader van Noach: het Henochische jodendom.

Het Henochische jodendom en andere ‘jodendommen’

Het Henochische jodendom als priesterlijke anti-establishmentbeweging Dat achter de oudste gedeelten van 1 Henoch een beweging zou schuilgaan die er bepaalde denkbeelden op nahield die aanzienlijk verschilden van de Bijbelse teksten, werd reeds eerder gesuggereerd door Michael E. Stone, die deze beweging eveneens beschouwde als de voorloper van de Qumran- gemeenschap.19 Naar zijn mening werden het Boek van de Wachters en het Astronomische Boek neergeschreven door een groep priesters met een uitge- sproken apocalyptische wereldvisie en een bijzondere interesse voor astrono- mie en kosmologie, engelen en droomvisioenen. Boccaccini is er dan weer van overtuigd dat het meest onderscheidende aspect van deze beweging lag in de mythe van de ‘gevallen engelen’, die de oorsprong van het kwade terug- voert op het overschrijden van de door God vastgestelde grenzen tussen de goddelijke en de menselijke sfeer.20 Beiden menen in deze denkbeelden oude Mesopotamische tradities te herkennen die uit Babylonië werden meegebracht naar Palestina maar slechts op uiterst beknopte wijze verwerkt werden in de canonieke tekst van de Pentateuch (Gen. 5:21–24 en 6:1–4).

Het feitelijke ontstaan van de priesterlijke protestbeweging die deze idee- en koesterde en verder uitwerkte, valt volgens Boccaccini te wijten aan de po- litieke constellatie in Judea tijdens de vierde eeuw v.C., toen de gesloten ge- meenschap van uit de ballingschap teruggekeerde joden een leidende rol in de Judese samenleving verworven had, vermoedelijk met steun van de Perzische overheersers. Ondanks de tegenstand van het volk dat in het land achtergeble- ven was, maakte deze groep – door Boccaccini aangeduid als het ‘Zadokiti- sche jodendom’ (Zadokite Judaism) – de ervaring van de ballingschap tot het constituerende element van de joodse identiteit, onder meer door de creatie van de ‘mythe van het lege land’ en het verbod op exogamie in de boeken Ezra-Nehemia.21 In ideologisch opzicht zou het Zadokitische jodendom vooral

_____________

19 Zie M.E.Stone, ‘The Book of Enoch and Judaism in the Third Century B.C.E.’, Catholic Biblical Quarterly 40 (1978), 479-492; alsook ‘Enoch, Aramaic Levi and Sectarian Origins’, Journal for the Study of Judaism 19 (1988), 159-170.

20 Zie in het bijzonder G.Boccaccini, Roots of Rabbinic Judaism: An Intellectual History, from Ezekiel to Daniel, Grand Rapids, MI - Cambridge, U.K 2002, 89-103. Wat de eigenlijke mythe van de ‘gevallen engelen’ betreft, zie ook H.Debel, En na hen, de vloed... De 'zonen van God' in Genesis 6,1-4, Ezra 43 (2012), 44-55.

21 Zie i.h.b. Boccaccini, Roots of Rabbinic Judaism, 73-89.

(9)

schatplichtig zijn aan de priesterlijke theologie uit de Pentateuch, met centraal de notie van een verbond tussen God en zijn volk, en een grote nadruk op de ordelijke structuur van de kosmos, die vanuit het Zadokitische perspectief een verlengstuk kreeg in de sociale hiërarchie met bovenaan de hogepriester en de tempelpriesters.

Naar de mening van Boccaccini vertegenwoordigde het Henochische standpunt in meerdere opzichten de tegenpool van de Zadokitische ideologie.

Terwijl de Zadokieten geloofden dat het volk van zijn zonden gereinigd kon worden door de offercultus in de tempel, zouden de aanhangers van Henoch ervan overtuigd zijn geweest dat de wereld alleen in haar oorspronkelijke staat kon worden hersteld door een grootschalige vernietiging. Tegenover het be- lang dat de Zadokieten hechtten aan de vrije wil van het individu, zou het He- nochische jodendom een geloof in predestinatie hebben gesteld, en tegenover het vertrouwen in de ordelijke structuur van de werkelijkheid de chaos van de door de ‘gevallen engelen’ verbroken grenzen. Ook op het politieke vlak zou het Henochische jodendom zich diametraal tegenover de Zadokitische visie opgesteld hebben, en wel omdat zij de machtspositie van de Zadokieten wilde delegitimeren. Precies vanuit dit machtsconflict zouden de ideologische ver- schillen zijn gegroeid; het Henochische jodendom zou teruggaan op een groep van misnoegde priesterfamilies die zichzelf buitenspel gezet voelde en haar verzet tegen de heersende orde van kosmische dimensies voorzag. Pas in de tijd van de Makkabese opstand zou het ongenoegen van deze priesters op bre- dere schaal weerklank hebben gevonden, waaruit vervolgens het Essenisme zou zijn voortgekomen.

Het ‘wijsheidsjodendom’ en andere ‘jodendommen’

Hoewel het conflict tussen de Zadokieten en hun Henochische tegenstanders zich grotendeels binnen de priesterlijke aristocratie afspeelde, bleef het onge- noegen over de Zadokitische ideologie volgens Boccaccini niet beperkt tot de priesterklasse: ook de ‘schrijvers’ zouden haar op de korrel genomen hebben in hun wijsheidsgeschriften.22 Anders dan het Henochische jodendom, dat hij als een anti- en dus post-Zadokitisch fenomeen begrijpt, voert Boccaccini de oorsprong van dit ‘wijsheidsjodendom’ (Sapiental Judaism) terug tot de voor- exilische tijd, en meent dat het zich ondanks de Zadokitische usurpatie van de

_____________

22 ‘Schrijvers’ geldt hier als equivalent voor het Engelse scribes, omdat het meer gangbare ‘schrift- geleerden’ bepaalde connotaties met zich meedraagt die niet noodzakelijk op alle ‘schrijvers’ van toepassing waren; vgl. K.Van der Toorn, Wie schreef de Bijbel? De ontstaansgeschiedenis van het Oude Testament, Kampen 2009.

(10)

joodse identiteit in de vijfde eeuw v.C. kon handhaven als een onafhankelijk

‘jodendom’ waarin autoriteit niet berustte op het verbond van Mozes, maar op de overgeleverde ervaringswijsheid van leraars.23 Als dusdanig zou het wijs- heidsjodendom zich in de vroege Tweede Tempeltijd niet zozeer vijandig, maar eerder onverschillig hebben opgesteld ten aanzien van de Zadokitische ideologie, onder meer in de Wijsheid van Ahiqar en Spreuken. In de loop van de derde eeuw zou het zich echter eveneens tegen de fundamenten van de Zadokitische verbondstheologie hebben gekeerd met de twijfels die in Job en Jona staan uitgedrukt en met het genadeloze sarcasme van Qohelet. Tegelij- kertijd sparen Qohelets ongebreidelde aanvallen op het geloof in een oordeel en een leven na de dood ook de Henochische theologie niet, en als zodanig vormt zijn denken het hoogtepunt van de onafhankelijke koers die het wijs- heidsjodendom voer.24

Amper enkele decennia nadat Qohelet zijn overwegingen neergepend had, zo meent Boccaccini, begon evenwel een periode waarin de verschillende ide- ologieën zich met elkaar vermengden en aldus nieuwe ‘jodendommen’ gene- reerden.25 Nog vóór de Hellenistische hervorming kwam er toenadering tussen de Zadokitische verbondstheologie en het wijsheidsdenken in het boek Tobit, die vervolgens in de Wijsheid van Jezus Sirach een nieuwe synthese bereikten – wat Boccaccini toeschrijft aan het feit dat de macht van de Zadokieten onge- kende hoogten bereikte aan het begin van de tweede eeuw. Toen echter de Za- dokitische hogepriesterlijn in 175 v.C. abrupt werd onderbroken met de afzet- ting van Onias III, bevonden de Zadokieten zich plotsklaps aan dezelfde zijde als de Henochieten, die nu samen met hen vochten voor het behoud van de joodse religie en de herovering van de tempel. Als gevolg van deze ontwikke- lingen ontstond ook tussen de ideologieën van de voormalige opponenten een zekere toenadering, meer bepaald in het boek Daniël, dat de denkbeelden van de Henochische traditie een plaats trachtte te geven in de Zadokitische ver- bondstheologie; alsook in het boek Jubileeën, dat door middel van het concept van de ‘hemelse tafelen’ de notie van het Mozaïsche verbond integreerde in het Henochische openbaringsparadigma. Tot slot zou er korte tijd later ook een kruisbestuiving op gang zijn gekomen tussen het wijsheidsjodendom en de Henochische theologie, met name in het te Qumran ontdekte wijsheidsge- schrift Musar le-Mevin of Instruction (1Q26, 4Q415-418a, 4Q423), waarin

_____________

23 Zie Boccaccini, Roots of Rabbinic Judaism, 103-124.

24 Zie ook L.Mazzinghi, ‘Qohelet and Enochism: A Critical Relationship’, Henoch 24 (2002), 157-167.

25Zie Boccaccini, Roots of Rabbinic Judaism, 124-200.

(11)

een leraar net als in eerdere wijsheidsteksten praktisch advies geeft over aller- hande alledaagse kwesties, maar deze plaatst binnen een apocalyptisch raam- werk van goddelijke vergelding en eschatologisch heil dat onverzoenbaar is met het binnenwereldse perspectief van wijsheidsleraars als Qohelet en Jezus Sirach. Een enigszins vergelijkbare verstrengeling van Henochische denkbeel- den met de wijsheidstraditie zou zich voordoen in Mysteries (1Q29, 4Q299- 300, en mogelijk ook 4Q301).

Kritische bedenkingen omtrent veelvormigheid Het onderscheid tussen teksten en realiteit

Enigszins vereenvoudigend kan Boccaccini’s reconstructie van de geschiede- nis van het Tweede Tempeljodendom worden samengevat als drie afzonderlij- ke stromingen – ‘jodendommen’ – die vanaf de tweede eeuw v.C. met elkaar begonnen te versmelten, om uiteindelijk op verschillende wijzen op te gaan in de twee nieuwe ‘jodendommen’ uit de late Oudheid, het rabbijnse jodendom en het vroege christendom. Tegen de achtergrond van de politieke geschiede- nis van Judea in die tijd is het bijzonder aanlokkelijk om de ideologische os- mose tussen de verschillende ‘jodendommen’ toe te schrijven aan de feitelijke toenadering tussen hun aanhangers tijdens de opstand, maar wellicht is de werkelijke reden voor het door elkaar lopen van Boccaccini’s paradigma’s prozaïscher van aard: dankzij de ontdekking van de Dode Zeerollen beschik- ken we over een groot aantal – vaak fragmentarisch bewaarde – niet-Bijbelse composities uit de tweede en eerste eeuw die zich niet ondubbelzinnig in één welbepaalde stroming laten onderbrengen. De vierde en derde eeuw daarente- gen vormen een duistere periode in onze kennis over de geschiedenis van de joodse religie: slechts enkele Bijbelse en niet-Bijbelse teksten kunnen met ze- kerheid in deze periode worden gedateerd, en zelfs Josephus lijkt amper over informatie te hebben beschikt.26 Elke hypothese over religieuze ontwikkelin- gen in deze eeuwen berust bijgevolg meer op speculatieve veronderstellingen dan op overtuigende argumenten afgeleid uit bronmateriaal.

Daarenboven is het in methodologisch opzicht hoogst betwistbaar om ach- ter elk wereldbeeld dat in een tekst wordt opgeroepen een consistente ideolo- gie te veronderstellen die bovendien constitutief was voor de identiteit van een welbepaalde beweging. Het is uiteraard perfect aannemelijk dat zich

_____________

26Zie bijvoorbeeld L.L.Grabbe, ‘Jewish Historiography and Scripture in the Hellenistic Period’, in L.L.

Grabbe (red.), Did Moses Speak Attic? Jewish Historiography and Scripture in the Hellenistic Period (Journal for the Study of the Old Testament Supplements 317), Sheffield 2001, 129-155.

(12)

groeperingen vormden die aan bepaalde teksten een groter belang hechtten dan aan andere, maar dat impliceert op geen enkele wijze dat deze teksten een volledig en/of representatief beeld zouden schetsen van de ideologie van de beweging(en) die haar koesterde(n), noch dat de leden van de beweging – voor zover er over ‘lidmaatschap’ sprake was – zich bewust waren van deze ideologie en zich aan de hand ervan onderscheidden van andere bewegingen.

Op dit punt lijkt Boccaccini onderhevig aan dezelfde problematische uit- gangspunten als het historisch-kritisch onderzoek naar de Bijbelse teksten, na- melijk (1) dat éénzelfde auteur verondersteld wordt steeds een consistent standpunt aan te houden in zijn werk en elke afwijking ervan derhalve aan la- tere bewerkers moet worden toegeschreven (wat binnen de oudtestamentische redactiekritiek tot een veelheid aan ‘redacties’ heeft geleid); en (2) dat elke auteur verondersteld wordt te schrijven voor een gemeenschap die hetzelfde standpunt deelde (wat binnen de studie van het Nieuwe Testament tot een veelheid aan ‘gemeentes’ heeft geleid). Nochtans is het, zoals de narratieve kritiek ons leert, van wezenlijk belang om de wereld die een tekst oproept dui- delijk te onderscheiden van de wereld van de feitelijke auteur. Dat er in de Henochliteratuur amper aandacht uitgaat naar de Torah van Mozes, hoeft bij- voorbeeld niet noodzakelijk te betekenen dat de auteurs van deze literatuur geen of weinig belang hechtten aan de Torah, noch dat zij de figuur van Mozes geringschatten ten voordele van Henoch.

Het ontbreken van een ideologisch normatief ‘jodendom’

Dat alles neemt uiteraard niet weg dat zich in het Tweede Tempeljodendom bepaalde gedachtestromingen ontwikkelden die hun neerslag vonden in tek- sten die, achteraf beschouwd, een welbepaald ‘genre’ vormen dat zich onder- scheidt van andere genres. Zo springt onder meer het uitgesproken apocalypti- sche karakter van bepaalde teksten in het oog, op basis waarvan we een apo- calyptische traditiestroom kunnen veronderstellen die zich minstens uitstrekt vanaf de derde eeuw v.C. tot de eerste eeuw n.C – en uiteindelijk is Boccaccini’s ‘Henochische jodendom’ weinig meer dan een andere naam voor deze traditiestroom.27 In tegenstelling tot Boccaccini’s concept van

‘jodendommen’ vormen deze traditiestromen geen gesloten intellectuele sys- temen, maar dynamische omgevingen waarin ideeën met elkaar in interactie konden treden, met als resultaat een veelheid aan teksten waarvan sommigen duidelijk het ‘genre’ vertegenwoordigen, terwijl anderen wel aan het ‘genre’

_____________

27 Aldus ook W.T.van Peursen, ‘Qumran Origins: Some Remarks on the Enochic/Essene Hypothesis’, Revue de Qumrân 20 (2001), 241-253, 248.

(13)

gerelateerd lijken maar het daarom nog niet op dezelfde wijze belichamen.28 Wanneer bijvoorbeeld het boek Spreuken representatief is voor het genre

‘wijsheid’, blijkt dat Qohelet en Jezus Sirach duidelijk hetzelfde genre verte- genwoordigen, hoewel ze inhoudelijk andere accenten leggen, terwijl de tradi- tiestroom verder uitvloeit en andere stromen raakt in composities als 4QInstruction en de Wijsheid van Salomo. De meest invloedrijke traditiestro- men zijn uiteraard die uit de Hebreeuwse Bijbel, wat een ander aspect van het Tweede Tempeljodendom vormt dat niet uit het oog verloren mag worden:

zelfs voor een sterk apocalyptische, zogenoemd ‘Henochische’ beweging als die waartoe de inwoners van Qumran behoorden, waren de meeste boeken uit de Hebreeuwse Bijbel duidelijk van groot belang, ook al ligt aan de meeste van deze boeken de typisch ‘Zadokitische’ verbondstheologie ten grondslag.

Ondanks het belang dat aan de Schriften werd gehecht, kan het Palestijnse jodendom uit de laatste eeuwen vóór onze jaartelling bezwaarlijk een ‘religie van het boek’ worden genoemd: pas na de val van de tempel in 70 CE zou de Schrift uitgroeien tot de centrale as van de joodse identiteit, en vermoedelijk werden ook dan pas de omvang en feitelijke tekst van de Schrift definitief vastgelegd.29 Kenmerkend voor het jodendom uit de Tweede Tempeltijd is dat het religieuze leven rond de heropgebouwde tempel draaide, die door de Has- monese vorsten zelfs werd uitgebreid met het oog op zijn toenemende belang als spil van de offercultus.30 In de joodse religie uit die tijd was er niet zozeer eenheid van denken, als wel eenheid van doen. Dat het jodendom eerder om orthopraxie dan om orthodoxie draaide, blijkt onder meer uit de intellectuele debatten die in onze teksten betuigd zijn, en die vaak de correcte uitvoering van de wet tot inzet hadden, alsook uit het feit dat de onmiddellijke aanleiding voor de Makkabese opstand niet lag in de hellenisering van Jeruzalem, maar wel in het verbod om de joodse rituelen uit te voeren. In deze context bekleed- den de priesters uit de tempel een machtige positie, de hogepriester in het bij- zonder, maar daaruit volgt niet noodzakelijk dat de specifieke ideologie van de priesters – voor zover deze gearticuleerd werd – ook de normatieve

_____________

28 Vgl. de vaak geciteerde beeldspraak dat ‘genres’ eerder als pigeons dan als pigeonholes moeten worden geconcipieerd, afkomstig van A.Fowler, Kinds of Literature: An Introduction to the Theory of Genres and Modes, Cambridge 1982, 36; vgl. M.M.Zahn, ‘Genre and Rewritten Scripture: A Reassessment’, Journal of Biblical Literature 131 (2012), 271-288.

29 Zie bijvoorbeeld E. Ulrich, ‘The Jewish Scriptures: Texts, Versions, Canons’, in J.J. Collins, D.C.

Harlow (red.), The Eerdmans Dictionary of Early Judaism, Grand Rapids, MI - Cambridge, U.K. 2010, 97- 119.

30 Deze stelling vormt ook de ruggengraat van Ed Parish Sanders’ hypothese van een common Judaism, vgl.

Judaism: Practice and Belief, 63 BCE - 66 CE: London - Philadelphia, PA 1992.

(14)

ideologie van de toenmalige joodse samenleving was; het bestaan van meer- dere ‘scholen’ wijst eerder op het tegendeel.

In dit verband is het evenzeer veelzeggend dat enkele van de joodse groe- peringen uit Palestina wiens bestaan ontegensprekelijk vaststaat, zich op de eerste plaats onderscheidden door hun houding ten aanzien van de tempel, de offercultus en de wet: de op Sichem gerichte gemeenschap (later ‘Samarita- nen’ genoemd) betwistte de legitimiteit van de tempel in Jeruzalem en van zijn priesters,31 de auteurs van bepaalde Dode Zeerollen keken uit naar de ves- tiging van een nieuwe tempel, terwijl voor Paulus de christenen waren ‘vrijge- kocht’ van de verplichtingen van de wet – in het bijzonder de besnijdenis – door Jezus’ plaatsvervangende offer aan het kruis. In dezelfde richting wijst de zogenoemde ‘kalenderoorlog’, het debat waarin bepaalde teksten (o.a. 1 Henoch en Jubileeën) als alternatief voor de ‘maankalender’ van 354 dagen – met zeven maal per negentien jaar een dertiende maand – een perfect regelma- tige ‘zonnekalender’ van 364 dagen propageerden, wat verstrekkende gevol- gen voor de geldigheid van de offercultus moet hebben gehad indien zij effec- tief in de praktijk werd toegepast.32 In zoverre de afzondering van al deze groepen het bestaan van een als normatief geldend moederlichaam impliceert, was het ‘normatieve’ jodendom van die tijd vooral praktisch van aard, onlos- makelijk verbonden met de tempel en de rituelen die de priesters er voltrok- ken in naam van het volk.

Desondanks lijkt er op het ideologische vlak minstens één belangrijke overeenkomst tussen deze groeperingen te hebben bestaan – evidenter naast hun geloof in één enkele God en in de mogelijkheid om met deze God in rela- tie te treden: alle deelden zij het geloof in de uitverkiezing van Israël en be- klemtoonden daarom de continuïteit met het verleden.33 Ook als het volk als geheel er in hun ogen niet in was geslaagd om trouw te blijven aan het ver- bond met God, werd minstens de eigen groep beschouwd als een ‘heilige rest’

die de legitieme voortzetting vormde van het Oude Israël en het volk in zijn roeping zou herstellen. Als dusdanig bouwen zij alle voort op de specifieke theologie die het resultaat was van de ballingschap: volgens de enen hadden

_____________

31 Omtrent de Samaritanen en de kwestie van de ‘plaats die God gekozen heeft’, zie H.Debel, ‘Geloof dat bergen verzet: hoe een klein fragment van Deuteronomium 27:4–6 ons beeld van de Samaritanen beïnvloedt’, in H.Debel (red.), Verbonden door het Boek: Bijbelse essays ter ere van Paul Kevers, Averbode 2011, 42-55.

32 Zie bijvoorbeeld S. Stern, Qumran Calendars and Sectarianism, in Lim, Collins (red.), The Oxford Handbook of the Dead Sea Scrolls, 232-253.

33 Zie in het bijzonder M.A.Elliott, The Survivors of Israel: A Reconsideration of the Theology of Pre- Christian Judaism, Grand Rapids, MI - Cambridge, U.K 2000.

(15)

de tweede tempel en zijn rituelen de verbondsrelatie met God hersteld; vol- gens de anderen bleef de ballingschap in zekere zin voortduren omdat de tem- pel gecorrumpeerd was door zijn huidige bestuurders. In het Noorden bouw- den afstammelingen van het oude Noordrijk een andere, tastbare tempel te Sichem, de plaats die God zou hebben uitgekozen vóór Jeruzalem, terwijl an- dere groeperingen zich richtten op een radicaal nieuwe en andersoortige tem- pel. Tussen deze uitersten in lijken groepen als de Farizeeën een gematigder positie te hebben ingenomen door een religieuze vernieuwing van het dage- lijkse leven na te streven zonder zich uitdrukkelijk van de tempel en de priesters in Jeruzalem af te keren.

Besluit: een veelzijdige joodse traditie

Tot op vandaag hebben de Samaritanen zich als onafhankelijke religieuze ge- meenschap weten te handhaven naast het rabbijnse jodendom en het christen- dom, de twee grote wereldreligies die uit het Tweede Tempeljodendom ont- staan zijn. Elk van deze religieuze gemeenschappen is erfgenaam van een veelzijdige en dynamische religie, die dermate gediversifieerd was dat sommi- gen verkiezen om hen aan te duiden als afzonderlijke ‘jodendommen’. Te- recht vestigt dit begrip de aandacht op het feit dat het jodendom uit de tijd van Jezus en zijn apostelen niet kan worden voorgesteld als een eenvormige tradi- tie die in belangrijke mate gelijk is aan het jodendom van vandaag. Toch lijkt het gebruik van deze term niet aangewezen, omdat zij de indruk wekt dat elk van deze ‘jodendommen’ een geïsoleerd socio-religieus fenomeen vormde.

Uiteindelijk gaat het niet zozeer om een ‘jodendom’ of ‘jodendommen’, maar om ‘joden’ – werkelijke mensen die eenzelfde religie op verschillende manie- ren vormgaven en beleefden.34 In dat opzicht is de terminologie van ‘joden- dommen’ als de ladder van Wittgenstein: als ze ons er eenmaal toe heeft aan- gezet om aandacht te schenken aan de feitelijke diversiteit van de joodse reli- gie in de Tweede Tempeltijd, kunnen we haar best achterwege laten.

Dr. Hans Debel is als postdoctoraal onderzoeker van het FWO-Vlaanderen verbonden aan de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen, KU Leuven, St. Michielsstraat 4, bus 3101, 3000 Leuven, hans.debel@theo.kuleuven.be

_____________

34 Cf. L.H.Schiffman, ‘Inter- or Intra-Jewish Conflict? The Judaism of the Dead Sea Scrolls Community and Its Opponents’, in Qumran and Jerusalem: Studies in the Dead Sea Scrolls and the History of Judaism, Grand Rapids, MI - Cambridge, U.K. 2010, 353-364, 354: “Jews and Judaisms [...] are so closely intertwined that in our view there cannot be different ‘Judaisms’ if there is only one group of Jews”.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het hoofdstuk van Agenda 21 dat gaat over de biologische diversiteit bevat zelf overigens geen verwijzingen naar het voorzorgsbeginsel, en op- vallend is dat met name in dat

De Raad van Europa met zijn specifieke mogelijkheden moet, naast de Europese Unie, een instrument worden voor samenwerking op voet van gelijkheid tussen aile Europese staten.. De

De feitelijke vereniging (vereniging zonder rechtspersoonlijkheid). De vereniging zonder winstoogmerk. De als sociale onderneming erkende coöperatieve vennootschap. Belgische

[35] Een duidelijke verruiming is ook besloten in de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2007, waarin wordt vastgesteld dat een huurster van een zendmast weliswaar slechts

Hij schrijft er onder andere dit van: "eerst heeft hij gehandeld over Psalm 22, 69, 72; voorts over Jesaja 53; Zacharia 3 en 9:9-11, Micha 5:1, Deuteronomium 18:15-22 en nog

Het huwelijk wordt onder hen gedoogd, maar de ongehuwde staat wordt toch hooger geschat. Aan tafel en aan den arbeid zijn de seksen gescheiden. Zij zijn bij uitstek godsdienstig

Telwoorden zoals twee hebben een veel beperktere distributie, en komen alleen met telbare nomina voor: twee pennen is pri- ma, maar twee praten of twee naar de bioscoop gaan kan

Hij stelt dat het niet de institutionele veranderingen waren maar de culturele veranderingen in de late negentiende eeuw die zorgden voor de opkomst van de Tweede Gouden Eeuw.. In