• No results found

2. Welke projecten zijn bijna afgewerkt?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "2. Welke projecten zijn bijna afgewerkt?"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I N H O U D

BU L L E T I N VA N H E T BE R O E P S I N S T I T U U T VA N E R K E N D E BO E K H O U D E R S E N FI S C A L I S T E N

Editoriaal

P 309340 – Afgiftekantoor 2800 Mechelen 1 – Tweewekelijks behalve van 21 juli tem 24 augustus

In de eerste plaats wil ik u van harte bedanken voor deze gelegenheid om me tot u te mogen richten via uw editoriaal.

Verder wil ik ook van deze gelegenheid gebruik maken om u alvast het allerbeste toe te wensen voor het nieuwe jaar.

Ik weet dat de vrije en intellectuele beroepen niet altijd de aandacht gekregen hebben die

In overleg met uw Instituut, wil ik een specifiek beleid voeren, dat aan uw desiderata beantwoordt. Op deze manier wil ik een betere synergie tot stand brengen tussen het wettelijke en politieke kader en uw dagdagelijkse bezigheden.

Ik wil geen wetten maken om wetten te maken, niet reglementeren om te reglementeren, geen hervormingen doorvoeren om hervormingen door te voeren, maar ik wil acties, die aan uw verwachtingen beantwoorden, tot een goed einde brengen door bewijs te geven van gezond verstand en van samenhang, die onmisbaar is voor ieder doeltreffend beleid op lange termijn.

Dat 2004 u het allerbeste bij de uitoefening van uw beroep moge brengen!

Sabine Laruelle Minister van Middenstand en Landbouw

Editoriaal 1

Editoriaal 2

Fiscaal stelsel van het

vruchtgebruik op onroerende

goederen 3

Rubriek 03 – Ontvangen

zekerheden 6

Opbrengsten waarover

betwisting bestaat 7

RSZ past drempelbedragen

voor geschenken aan 8 ze verdienen. Wat mij betreft, wil ik samen met het Instituut

een specifiek beleid voeren dat aan uw behoeften beantwoordt.

Zo laat bijvoorbeeld enkel het Participatiefonds u toe toegang te krijgen tot hulp en omkadering tijdens uw investeringen.

Dat is al één stap in de goede richting, maar we kunnen verder gaan. U draagt bij tot het creëren van tewerkstelling en rijkdom en u bent één van de weinige groeiende sectoren.

Onze maatschappij evolueert steeds meer naar een dienstenmaatschappij. We moeten dus, als verantwoordelijke politici, u de aandacht schenken die u toekomt. En, ik ben van plan hier werk van te maken.

Het dossier van de schijnzelfstandigen vinden we ook terug in uw memorandum. Ik weet dat dit dossier u sterk bezighoudt, en terecht trouwens, maar wees gerust, ik zal me tegen iedere poging tot heksenjacht uitdrukkelijk verzetten. U bent geen werknemers, en u wenst er ook geen te zijn. Het is dus ontoelaatbaar dat sommigen u als dusdanig willen beschouwen. Het Hof van Cassatie heeft opnieuw bevestigd dat de wil van de partijen de overhand moet hebben. Dit is een standpunt dat ik zal verdedigen, want voorkomen is altijd beter dan straffen. Daarom wil

(2)

Editoriaal

Na 100 dagen is het goed om een eerste evaluatie te maken van de door de Nationale Raad en het nieuwe Bureau reeds ondernomen initiatieven

1. Welke punten werden afgehandeld?

Eén van de essentiële punten was de beslissing van de Nationale Raad om de overgangsperiode op het gebied van de handelsactiviteiten niet langer te verlengen. Of dit een goede zaak is, zal de toekomst uitwijzen. Ons beroep is één van de vrije beroepen en in deze context zijn verworvenheden essentieel: vandaar dat we onze positie moeten versterken teneinde op gelijke voet te staan met de andere economische beroepen. Onze geloofwaardigheid staat immers op het spel.

Een ander belangrijk punt: de toegang tot het beroep, met name het examenreglement. De procedure bij het einde van de stage is voortaan goed geregeld: na geslaagd te zijn voor een schriftelijke proef, wordt de stagiair onderworpen aan het mondeling gedeelte van het praktisch bekwaamheidsexamen voor de examencommissie. Verontrustend is wel het geringe aantal geslaagden , terwijl de vragen toch in hoofdzaak gericht zijn op de praktijk van ons beroep. Zijn we te veeleisend? Zijn de vragen wel goed gesteld? Zijn de stagiairs goed voorbereid op dit soort van proeven? Verliep hun opleiding zoals het hoorde? Is het schoolprogramma wel voldoende aangepast?

Er is geen eenduidig antwoord op deze vragen, en iedereen moet zijn eigen geweten onderzoeken. Goed nieuws is dat de scholen ons om toelichting en voorlichting vragen over de toegangsvereisten tot het beroep van boekhouder(-fiscalist) alsook vragen met betrekking tot de praktische uitoefening van ons beroep. Het gaat dus de goede richting uit.

U heeft de lijst ontvangen van de seminaries die het Instituut organiseert. Voor 2004 hebben we vier opleidingsvoormiddagen voorzien. Eens te meer gaat onze aandacht niet alleen naar de kwaliteit van de sprekers, maar ook naar de actualiteitswaarde van de onderwerpen.

Ten slotte heeft de Nationale Raad de bijdrage voor 2004 op 325,00 EUR vastgesteld. Dat is een verhoging met 3 %.

Wij herinneren er U aan dat de bijdrage de laatste jaren niet werd verhoogd. Dit is ten hoogste een indexering die zonder al te veel moeilijkheden kan worden aanvaard, vooral als u weet dat de werkingskosten alleen maar stijgen en we u dezelfde, en nog betere, kwalitatieve diensten willen blijven aanbieden. Onze begroting zal voor 2004 in evenwicht zijn en is dat niet essentieel voor een «goede boekhouder»?

2. Welke projecten zijn bijna afgewerkt?

Verschillende projecten zijn in onderzoek en staan op het punt door de Nationale Raad te worden goedgekeurd.

Steeds meer beroeps- en andere organisaties organiseren seminaries en studiedagen. De onderwerpen zijn doorgaans interessant, de sprekers vaak uitstekend en de prijzen schommelen van zeer duur tot gratis. Binnen de Nationale Raad wordt momenteel een regeling besproken teneinde de voorwaarden vast te leggen waaraan deze permanente opleiding moet voldoen om in aanmerking te komen.

De relaties met de ondernemingsloketten en de onderliggende economische actoren moeten worden opgehelderd, ook op het vlak van de vergoeding die ze aan tussenpersonen wensen toe te kennen. Aan deze problematiek besteden wij de nodige aandacht met inachtneming van de rechten van de boekhouders (- fiscalisten) en de vereisten die onze deontologie ons oplegt.

Het werk van de boekhouder-fiscalist genoot weinig bekendheid, de boekhouder-fiscalist werd weinig gewaardeerd en het Instituut was onvoldoende gekend. Dat is echter aan het veranderen en er gaat geen dag voorbij of we worden geraadpleegd, geen week gaat voorbij zonder dat we door één of andere instelling of organisatie voor overleg worden uitgenodigd. De tijden veranderen en we staan niet langer op de achtergrond. En dit is nog maar het begin.

3. Wat moeten we nog realiseren?

Er blijft nog heel wat te realiseren. We geven slechts enkele voorbeelden:

– de problematiek van de schijnzelfstandigen: onze voogdijminister heeft veel aandacht voor dit probleem en we zijn haar dankbaar voor haar steun bij de verdediging van onze vitale belangen;

– de wijzigingen die moeten worden aangebracht aan artikel 100 van het Wetboek van Vennootschappen, zodat onze rol niet weggemoffeld wordt bij het opstellen van de jaarrekening van een onderneming;

– artikel 205 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de rechters in handelszaken: ook de boekhouders(-fiscalisten) zijn professionelen met kennis van het beheer van ondernemingen en hun competenties mogen niet worden verwaarloosd.

(3)

Fiscaal stelsel van het vruchtgebruik op onroerende goederen

En nu volgt de aangenaamste van onze taken en wij vervullen die dan ook met veel genoegen.

In naam van het Bureau en in naam van alle personeelsleden van het Instituut, zonder wie ons beroep nooit zou geweest zijn wat het nu is, wensen we u allen prettige

Het fiscaal stelsel met betrekking tot het vruchtgebruik maakt het onderwerp uit van zeer nauwkeurige bepalingen, zowel voor wat registratierechten betreft als voor successie- of schenkingsrechten.

Het probleem is vooral gericht naar de waarde van het vruchtgebruik dat als basis zal dienen voor de toepassing van de rechten. Verschillende elementen beïnvloeden de bepaling van de prijs van het vruchtgebruik en dus ook van zijn waarde.

Als eerste element zullen de verwachte inkomsten en het nut dat het vruchtgebruik meebrengt, een bijzondere invloed hebben op de waarde. Hetzelfde geldt voor de kosten aangegaan door de vruchtgebruiker ten einde de inkomsten en het genot van het goed te optimaliseren. De duur van het vruchtgebruik is eveneens een bepalend element, voornamelijk wanneer het vruchtgebruik voor het leven is afgestaan, omdat op het ogenblik van het vestigen van het vruchtgebruik de werkelijke waarde niet gemakkelijk te bepalen zal zijn.

1. Registratie-, hypotheek- en griffierechten

Het Wetboek der Registratierechten onderscheidt vier gevallen waarin de overdracht van een vruchtgebruik of van de blote eigendom belastbaar is:

– overdracht ten bezwarende titel van het vruchtgebruik op een onroerend goed (verkoop, ruil, enz.). Het is waarschijnlijk het meest voorkomend geval. Het recht beloopt 10 % (Vlaams Gewest) (art. 44 tot 50 W.Reg.);

– verdeling (als gevolg van onverdeeldheid) van goederen in vruchtgebruik. Het recht bedraagt 1 % (art. 109 tot 114 W.Reg.);

– inbreng van onroerende of roerende goederen in een vennootschap. In principe is het recht 0,50 % (art. 115 W.Reg.). Voor een inbreng van een vruchtgebruik op een woonhuis is het recht echter vastgesteld op 10 % (Vlaams Gewest).

– de schenking van roerende of onroerende goederen. De schenking van goederen, zowel roerende als onroerende

– dus ook van vruchtgebruik – is onderworpen aan het progressief schenkingsrecht (art. 131 tot 140 W.Reg.).

Zowel bij overdracht ten bezwarende titel als in geval van verdeling, is de verkoopwaarde van essentieel belang.

In de twee eerste gevallen is de verkoopwaarde de minimumnorm van heffing, terwijl ze bij schenking de enige berekeningsbasis uitmaakt van de schenkingsrechten (art. 133 W.Reg.).

De verkoopwaarde is de prijs die men mag hopen te bekomen voor het goed bij een tekoopstelling na gebruikelijke publiciteit en mits communicatie aan normale belanghebbenden. In tegenstelling met de waarde van de volle eigendom is de verkoopwaarde van het vruchtgebruik op onroerende goederen, wettelijk geregeld. Om de waarde van een vruchtgebruik te bepalen, bestaat er een regel van forfaitaire raming die moet toegepast worden. Het vruchtgebruik is gevestigd ofwel voor het leven, ofwel voor een beperkte duur. Er bestaan dan ook twee formules om de waarde ervan te bepalen.

A. Waardebepaling van het levenslange vruchtgebruik

De duurtijd van het levenslange vruchtgebruik is bij de vestiging ervan uiteraard niet bepaalbaar. Wanneer de overeenkomst op het vruchtgebruik van een onroerend goed betrekking heeft, wordt de verkoopwaarde vertegenwoordigd door het bedrag dat verkregen wordt door de vermenigvuldiging van de jaarlijkse bruto-opbrengst – of, bij ontstentenis daarvan, van de jaarlijkse (bruto-)huurwaarde van het goed – met een coëfficiënt die afhankelijk is van de leeftijd van de vruchtgebruiker op de datum van de akte. De coëfficiënt hangt dus af van de leeftijd van de vruchtgebruiker.

Leeftijd Waarderingscoëfficiënt

20 jaar of minder 18,0

20-30 jaar 17,0

30-40 jaar 16,0

40-50 jaar 14,0

50-55 jaar 13,0

55-60 jaar 11,0

60-65 jaar 9,5

65-70 jaar 8,0

70-75 jaar 6,0

75-80 jaar 4,0

meer dan 80 jaar 2,0

eindejaarsfeesten en wensen we u en uw naasten veel geluk, vreugde en voorspoed toe voor het nieuwe jaar 2004.

M.J. Paquet José Pattyn Véronique Goddeeris Voorzitter Ondervoorzitter Penningmeester

(4)

Wordt het vruchtgebruik op het hoofd van twee of meer personen gevestigd met een recht van aanwas of terugvalling (het vruchtgebruik wordt dus gevestigd op het hoofd van de langstlevende), dan wordt voor de berekening van dit vruchtgebruik de leeftijd van de jongste persoon in aanmerking genomen (art. 50 W.Reg.).

Voorbeeld :

Een persoon van 62 jaar oud koopt een levenslang vruchtgebruik van een onroerend goed waarvan de huurwaarde 4 000 EUR per jaar is. De verkoopwaarde van het vruchtgebruik bedraagt 4 000 x 9,5 = 38 000 EUR.

Registratierechten : 38 000 x 10 % = 3 800 EUR.

B. Waarde van het vruchtgebruik dat voor een bepaalde duur is gevestigd

Is het vruchtgebruik voor een bepaalde tijd gevestigd, dan is de verkoopwaarde de waarde die wordt verkregen door de som te maken van de jaarlijkse bruto-opbrengsten of de jaarlijkse huurwaarden, gekapitaliseerd aan 4 %.

Voor de actualisatie dienen de volgende coëfficiënten te worden aangewend, uitgaande van een jaarlijkse bruto- opbrengst van 1 euro:

Duur van het vruchtgebruik Kapitalisatiecoëfficiënt

1 jaar 0,961538

2 jaar 1,886094

3 jaar 2,775090

.... ....

.... ....

15 jaar 11,118387

16 jaar 11,652295

17 jaar 12,165668

18 jaar 12,659296

.... ....

.... ....

Zo zal een vruchtgebruik van 17 jaar op een onroerend goed met een jaarlijkse bruto-opbrengst van 4 000 EUR een verkoopwaarde hebben van 4 000 x 12,165668 = 48 662,67 EUR.

De aldus bekomen waarde mag evenwel niet hoger zijn dan:– de waarde berekend volgens de formule die geldt voor het levenslange vruchtgebruik, zo de vruchtgebruiker een natuurlijke persoon is;

– het bedrag van twintig maal de opbrengst, zo de gebruiker een rechtspersoon is.

Voorbeeld:

De vruchtgebruiker-natuurlijke persoon van het vorige voorbeeld is nu 63 jaar. De verkoopwaarde mag niet hoger liggen dan 4 000 x 9,5 = 38 000 EUR in plaats van 48 662,67 EUR. De registratierechten worden berekend

rechtspersoon is, is de limiet gelijk aan 4 000 x 20 = 80 000 EUR.

C. Algemeen geldende maximale verkoopwaarde In geen enkel geval mag aan het vruchtgebruik een hogere waarde worden toegewezen dan vier vijfden van de verkoopwaarde van de volle eigendom.

Zoals reeds gezegd heeft de wet geen formule voor het vaststellen van de verkoopwaarde van de volle eigendom.

Bij de bepaling van deze waarde zal rekening gehouden worden met objectieve factoren die een invloed kunnen hebben op de waarde van het onroerend goed.

Voorbeelden van dergelijke objectieve factoren zijn:

– verkopen van naburige panden en gronden;

– verkoopprijzen die door de fiscus werden aanvaard;

– ligging (bv. bereikbaarheid, natuurschoon, residentiële wijk, accommodatie in de buurt, enz.);

– nadelige huur;

– mogelijkheid tot verkavelen, enz.

2. Successierechten

Het Wetboek der Successierechten regelt de heffing op de overdracht van het vruchtgebruik bij overlijden. Het bepaalt de manier waarop de waarde van het vruchtgebruik moet berekend worden. Deze methode verschilt van deze voorzien voor de registratierechten.

Het basisprincipe voor de heffing van successierechten is de verkoopwaarde van de volle eigendom op de dag van overlijden van de vruchtgebruiker. Die waarde moet in de aangifte worden geschat (art. 19 W.Succ.).

Het wetboek voorziet een formule waardoor de erfgenamen de belastbare waarde kunnen ramen.

Een onderscheid wordt gemaakt naargelang het vruchtgebruik levenslang of voor bepaalde duur werd gevestigd.

A. Levenslang vruchtgebruik (art. 21 W.Succ.) De belastbare waarde van het vruchtgebruik wordt bepaald door de jaarlijkse inkomsten van de goederen waarop vruchtgebruik werd gegeven, berekend aan 4 % van de waarde van de volle eigendom en te vermenigvuldigen met een coëfficiënt die afhangt van de ouderdom van de vruchtgebruiker. Het jaarlijks inkomen is aldus forfaitair vastgesteld op 4 % van de waarde van de volle eigendom.

Dit percentage werd toegepast op de verkoopwaarde.

De wetgever heeft geen wettelijke bepalingen voorzien waarop de aangever kan steunen om de verkoopwaarde vast te stellen.

(5)

Het resultaat van de berekening moet vervolgens vermenigvuldigd worden met een ouderdomscoëfficiënt; deze coëfficiënt is dezelfde als die van het Wetboek der Registratierechten.

Om de belastbare waarde van het vruchtgebruik te bepalen, vermenigvuldigt men de verkoopwaarde met de volgende percentages (4 % x coëfficiënt) (zie art. 29 VI W. Succ.).

Ouderdom van de Coëfficiënt Percentage vruchtgebruiker

20 jaar of minder 18 x 4 72

tussen 20 en 30 jaar 17 68

tussen 30 en 40 jaar 16 64

tussen 40 en 50 jaar 14 56

tussen 50 en 55 jaar 13 52

tussen 55 en 60 jaar 11 44

tussen 60 en 65 jaar 9,5 38

tussen 65 en 70 jaar 8 32

tussen 70 en 75 jaar 6 24

tussen 75 en 80 jaar 4 16

meer dan 80 jaar 2 8

Voorbeeld

Vruchtgebruik voor onbepaalde duur:

– jaarlijks bruto-inkomen: 10 000,00 EUR

– leeftijd van de vruchtgebruiker: 59 jaar

– verkoopwaarde volle eigendom: 150 000,00 EUR Belastbare waarde: 4 % van de verkoopwaarde x coëfficiënt, hetzij 150 000 x 44 % = 66 000 EUR.

Voor de registratierechten zou de waarde als volgt worden berekend: 10 000,00 x 11 = 110 000 EUR.

B. Vruchtgebruik met beperkte duur (art. 21 VII W.Succ.)

Wanneer het vruchtgebruik voor beperkte duur is toegekend, is de belastbare waarde gelijk aan de jaarinkomsten van de goederen, berekend aan 4 % van de waarde van de volle eigendom en vermenigvuldigd door de kapitalisatiecoëfficiënt van de ouderdom. Voor een tijdelijk vruchtgebruik mag de waarde niet hoger zijn dan dat van een vruchtgebruik van onbepaalde duur.

Voorbeeld

– jaarlijks inkomen: 10 000,00 EUR

– leeftijd van de vruchtgebruiker: 59 jaar

– duur van de overeenkomst: 15 jaar

– verkoopwaarde volle eigendom: 150 000,00 EUR

– kapitalisatiecoëfficiënt: 11,118387 (zie hiervoor kapitalisatietabellen)

Berekening belastbare waarde: 150 000,00 x 4 % x 11,118387 = 66 710,32 EUR.

Vergelijking met de waarde volgens methode van de registratierechten : 10 000 x 11,118387 = 111 183,87 EUR.

C. Twee benaderingen

Het Wetboek der Registratierechten bepaalt op forfaitaire wijze de minimumbasis van heffing van de overdracht van het vruchtgebruik.

Men berekent vanaf het jaarinkomen of bij gebreke daaraan, vanaf de huurwaarde. Indien de verkoopwaarde de tussen de partijen overeengekomen waarde overschrijdt, wordt de verkoopwaarde in acht genomen voor de heffing van de rechten (rechten op verkoop, op verdeling, enz.).

Het Wetboek der Successierechten kent een andere benadering.

Om de belastbare basis te bepalen, vertrekt men van de waarde van de volle eigendom. Vermits het Wetboek der Successierechten geen enkele regel voorziet voor het bepalen van de waarde van de volle eigendom, is de waardering van het vruchtgebruik, volgens dit Wetboek, in het algemeen moeilijker dan volgens het Wetboek der Registratierechten.

3. Belastingen op inkomsten

De inkomsten uit de overdracht van een vruchtgebruik vallen niet onder de toepassing van het fiscaal stelsel dat geldt voor onroerende inkomsten. Men zou kunnen denken dat deze inkomsten bedoeld zijn door art. 10 § 1 WIB 1992 in de woorden : «... of van gelijkaardige onroerende rechten ...». De Administratie heeft echter geoordeeld dat de inkomsten van een vruchtgebruik op onroerende goederen niet moeten beschouwd worden thuis te horen in de categorie gelijkaardige onroerende rechten.

Wat is dan het toepasselijk fiscaal stelsel?

Verschillende situaties moeten onderscheiden worden:

A. De eigenaar van het onroerend goed is natuurlijk persoon en handelt in het kader van een normaal beheer van zijn patrimonium.

De inkomsten verkregen uit de vestiging of overdracht van een vruchtgebruik zijn niet belastbaar, onder voorbehoud van het speciaal stelsel van belasting op de meerwaarde aan 16,5 % voorzien door:

– art. 90 – 1° alinea – 8° WIB 1992 voor de onbebouwde onroerende goederen;

– art. 91 WIB 1992 voor bebouwde gronden waarvan de verkoopwaarde lager is dan 30 % van de verkoopprijs van het geheel;

– art. 90 – 1° alinea – 10 ° WIB 1992 voor bebouwde onroerende goederen.

(6)

B. De vruchtgebruiker is een natuurlijke persoon.

De inkomsten ontvangen door de vruchtgebruiker- natuurlijk persoon op de onroerende goederen waarvan hij het vruchtgebruik heeft, worden beschouwd als onroerende inkomsten. Hij zal derhalve belast worden:

– op het kadastraal inkomen in geval van huur voor privé- gebruik;

– op het netto huurinkomen in geval van huur voor beroepsdoeleinden of aan een rechtspersoon.

Indien het vruchtgebruik deel uitmaakt van een beroepsactiviteit van de vruchtgebruiker, zullen de inkomsten van het vruchtgebruik beschouwd worden als beroepsinkomsten.

C. Vestiging of verwerving van een vruchtgebruik door een vennootschap

Deze alternatieve oplossing is, op fiscaal vlak, voordelig indien de betrokken onroerende goederen voor het beroep worden gebruikt.

Inderdaad, in geval van huur zal de natuurlijke persoon belast worden op de werkelijke huur en niet op het kadastraal inkomen.

De natuurlijke persoon blijft blote eigenaar en geniet van geen enkel belastbaar inkomen. Op het einde van de overeenkomst van vruchtgebruik verwerft de blote eigenaar terug de volle eigendom.

De vennootschap mag verder het recht op vruchtgebruik dat in de vaste activa werd geboekt, afschrijven. De natuurlijke persoon zal niet belast worden op de prijs van het vruchtgebruik indien hij reeds de volle eigendom had vóór de overdracht en dat het deel uitmaakte van zijn privé- patrimonium (behoudens stelsel van meerwaarden waarvan sprake sub A).

D. Vestiging of overdracht van vruchtgebruik door een natuurlijke persoon op een goed dat deel uitmaakt van zijn beroepspatrimonium.

Wanneer een eigenaar van een onroerend goed het vruchtgebruik toestaat op dat goed in het kader van zijn beroepsactiviteiten, worden de eventuele meerwaarden beschouwd als beroepsinkomsten (art. 24 WIB 1992). De manier van overdracht speelt hier geen rol : verkoop, ruil, inbreng, enz.

Michel vander Linden

Rubriek 03 – Ontvangen zekerheden

1. Definitie

Op deze rekening worden de zakelijke en persoonlijke zekerheden geboekt die de onderneming heeft ontvangen voor de voldoening van actuele of potentiële schulden en verplichtingen die derden jegens haar hebben aangegaan, met uitzondering van zekerheidsstellingen en borgtochten in contanten.

De zekerheidsstellingen en borgtochten ontvangen in contanten worden op het passief van de balans, op één van de rekeningen 178/488 geboekt.

550 Kredietinstellingen Balans VIII D 178 aan Borgtochten ontvangen in

contanten

488 OF Borgtochten ontvangen

in contanten Balans IX F

De derden-zekerheidsstellers zijn ofwel degenen wier verplichtingen zijn gewaarborgd, ofwel andere derden.

Waarborg- Waarborgnemer Waarborgsteller begunstigde

Onderneming Onderneming Bestuurder

Debet Credit

Houden van de Verplichting deze

garantie terug te geven in

geval niet tot uitwinning wordt

overgegaan

Rekening 030/032 Rekening 031/033

De onderneming is tegelijkertijd waarborgbegunstigde en waarborgnemer Ze bezit effecten, facturen, persoonlijke borg maar heeft ze niet in eigendom.

2. Betrokken rekeningen

030 Statutaire bewaargevingen 031 Statutaire bewaargevers 032 Ontvangen zekerheden 033 Zekerheidsstellers

3. Statutaire bewaargevingen

Statutaire bewaargeving gebeurt door een bestuurder om

(7)

030 Statutaire bewaargevingen – Effecten 031 aan Statutaire bewaargevers –

Bestuurder A

Bij deze verrichting dient de bijzondere aandacht te worden gevestigd op artikel 630 § 1 W. Venn.

4. Inpandneming van eigen aandelen

Art. 630 § 1 W. Venn. bepaalt:

Het in pand nemen van eigen aandelen of winstbewijzen of van certificaten die betrekking hebben op zodanige aandelen of winstbewijzen door de vennootschap zelf, door een dochtervennootschap die rechtstreeks wordt gecontroleerd in de zin van artikel 5, § 2, 1°, 2° en 4°, of door een persoon die handelt in eigen naam maar voor rekening van die dochtervennootschap of van de vennootschap, wordt met een verkrijging gelijkgesteld voor de toepassing van de artikelen 620, § 1, en 621, 2°, en van artikel 624.

Niettegenstaande enige andersluidende bepaling kunnen de vennootschap noch de in eigen naam maar voor rekening van de vennootschap optredende persoon het stemrecht uitoefenen dat is verbonden aan de hun in pand gegeven effecten.

Wanneer de onderneming haar eigen aandelen in pand neemt, moet ze doen alsof ze deze verwerft. Dat brengt de toepassing van de bepalingen met betrekking tot de inkoop van eigen aandelen met zich mee.

5. Aandelen in pand gegeven door bestuurders van vennootschappen

Wanneer bestuurders aandelen van de vennootschap aanwenden om de uitvoering van hun mandaat te waarborgen, is dit juridisch een inpandgeving. Derhalve is deze zekerheidsstelling onderworpen aan de artikelen 620, 621 en 624 W. Venn. en bijgevolg ook aan de nadelen en de ingewikkelde procedure van deze artikelen.

Het is dus niet uitgesloten dat de statuten in de neerlegging van effecten voorzien om het beheer van de bestuurders te

waarborgen, maar deze effecten zijn dan geen eigen aandelen van de vennootschap.

6. Ontvangen zekerheden

De (niet in contanten) van derden ontvangen zekerheden worden als volgt geboekt

032Ontvangen zekerheden 033 aan Zekerheidsstellers

De andere ontvangen zekerheden betreffen zakelijke en persoonlijke zekerheden die door derden aan de onderneming zijn verstrekt ten einde de goede afloop van hun verbintenissen of verplichtingen te waarborgen.

Door de onderneming ontvangen zekerheidsstellingen kunnen bestaan in :

– panden (effecten);

– door de onderneming, onder endossering door derden, ontvangen handelspapieren;

– aval op effecten.

Voorbeeld

Een onderneming houdt effecten in pand om een uitzonderlijk aan een klant toegestaan krediet te waarborgen De waarde van de ontvangen zekerheidsstellingen moet gelijk zijn aan de economische waarde van de gedekte goederen.

032Ontvangen zekerheden – effect X 033 aan Zekerheidsstellers – Klanten A Vorming van eventuele voorzieningen

637.0 Voorzieningen voor andere risico’s en kosten – Toevoeging 165 aan Voorzieningen voor andere

risico’s en kosten

Georges HONORÉ

Opbrengsten waarover betwisting bestaat

Krachtens artikel 19, eerste lid van het KB van 8 oktober 1976 moet rekening worden gehouden «met alle voorziene risico’s, mogelijke verliezen en ontwaarding, ontstaan tijdens het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft of tijdens voorgaande boekjaren».

worden met de kosten en de opbrengsten die betrekking hebben op het boekjaar of op voorgaande boekjaren, ongeacht de dag waarop deze kosten en opbrengsten worden betaald of geïnd, behalve indien de effectieve inning van deze opbrengst onzeker is.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info @ bibf.be, URL : http://www.bibf.be Redactie : Valérie CARLIER, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.

Met andere woorden, wanneer – op basis van de criteria van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw – de inning van een opbrengst onzeker blijkt, staat het de onderneming vrij deze opbrengst niet in resultaat te nemen zolang de effectieve inning onzeker blijft. Dezelfde opbrengst mag echter ook als resultaat worden geboekt; in dat geval moet voor de onzekerheid omtrent de inning, een waardevermindering dan wel – in voorkomend geval – een voorziening voor risico’s en kosten ten laste van de resultatenrekening worden geboekt.

Is de opbrengst geïnd maar bestaat daarover betwisting, is dit geen reden om de boeking in de resultatenrekening uit te stellen. Het hangende geschil en het risico dat hieruit voortvloeit moeten dan boekhoudkundig worden uitgedrukt door de vorming van een voorziening ten laste van de resultatenrekening. De tegenwaarde van de geïnde opbrengst mag niet «uit voorzorg» bij het opvraagbare passief worden geboekt, onder schulden of de overlopende rekeningen, als bedrag dat nog moet worden bestemd.

Voor het bedrag van de voorziening moet, op grond van voornoemde criteria van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw, rekening worden gehouden met het effectieve

risico voor de onderneming dat zij verplicht zou worden de betrokken opbrengst geheel of ten dele terug te betalen.

Wanneer een voorziening wordt gevormd, moet deze, naar gelang de evolutie van het effectieve risico, achteraf worden gehandhaafd, teruggenomen of aangepast.

In de context werd gevraagd naar de mogelijke weerslag van een rechtsvordering in verband met een geïnde opbrengst, of van een hoger beroep dan wel een voorziening in cassatie tegen een gerechtelijke beslissing omtrent een effectief geïnde opbrengst, op de vorming van een voorziening of het bedrag ervan.

Naar het oordeel van de CBN is het instellen van een gerechtelijke procedure niet doorslaggevend voor de vorming van een voorziening, maar moet hiermee rekening worden gehouden bij de inschatting van het risico. Wanneer overigens een eerste gerechtelijke beslissing is gevallen en daartegen hoger beroep wordt ingesteld, moet bij de beoordeling van het risico rekening worden gehouden met de gerechtelijke beslissing zelf, met de aanleg waarin zij is uitgesproken alsmede de waarschijnlijkheid dat deze beslissing wordt bevestigd of vernietigd.

Minister van Financiën, Didier Reynders, heeft eind vorig jaar al de fiscale drempels voor de extralegale cadeaus opgetrokken. Met een Koninklijk Besluit van 11 juli 2003 worden nu ook de sociale plafonds aangepast.

De geschenken die de meeste werkgevers met Sinterklaas, Kerst of nieuwjaar aan hun personeel uitdelen, blijven buiten de belastbare basis en buiten de sociale zekerheid als hun waarde niet hoger is dan 35 EUR per werknemer of 35 EUR per kind dat elke werknemer ten laste heeft.

Tot nu gold maar een sociale vrijstelling tot 24,79 EUR (1.000 BEF). Bij de eervolle onderscheiding van een werknemer mag het geschenk 105 EUR kosten (vroeger:

RSZ past drempelbedragen voor geschenken aan

74,37 EUR of 3 000 BEF). Als een werknemer met pensioen gaat, speelt de anciënniteit een rol. De geschenken in speciën of in de vorm van geschenkencheques die aan een werknemer worden overhandigd ter gelegenheid van zijn pensionering genieten de fiscale en sociale vrijstelling

«als ze een bedrag van 35 EUR niet overschrijden per volledig dienstjaar dat de werknemer bij de betrokken werkgever in dienst is en met een totaal bedrag van tenminste 105 EUR en maximum 875 EUR»

(art. 1,3 KB).

Het KB van 11 juli 2003 verscheen pas op 1 december in het Staatsblad, maar het treedt wel al op 1 januari 2003 in werking.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• De invoering van een minimum maatstaf van  heffing zou erop neerkomen dat belasting wordt 

[r]

Een juiste waardering van het vruchtgebruik zou, in principe, moeten voorkomen dat de administratie, voor de duur van het vruchtgebruik, een gedeelte van de door

De fiscus meent dat, aangezien eiseres niet kan bewijzen dat de verwerving van het vruchtgebruik betreffende het door de bedrijfsleiders voor bewoning gebruikt gedeelte een

A doelt op het feit dat hij door natrekking niet alleen eigenaar van het gebouw is geworden waarin zijn winkel is gevestigd, maar ook van de nog niet door hem betaalde

Hoewel de toedeling van latent aanwezig vruchtgebruik niet op één lijn gesteld kan worden met het legaat van een latent vruchtgebruik, maakt het vorenstaande duidelijk dat de vraag

3:212 lid 2 BW waarin geregeld wordt dat bij vestiging van het vruchtgebruik kan worden bepaald dat sommige of alle onder het vruchtgebruik vallende goederen door de

‘Giften, bestaande in de vervreemding van een goed door de erflater tegen verschaffing door de wederpartij van een aan het leven van de erflater gebonden recht, worden gewaardeerd