• No results found

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 22 juni 2000 *

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 22 juni 2000 *"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 22 juni 2000 *

In zaak C-147/96,

Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra en J. S. van den Oosterkamp, beiden assistent juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigden, Bezuidenhoutseweg 67, 's-Gravenhave,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. J. Kuijper en T. van Rijn, juridisch adviseurs, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

ondersteund door

Franse Republiek, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur van de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en

* Procestaal: Nederlands.

I - 4728

(2)

G. Mignot, secretaris buitenlandse zaken van diezelfde directie, als gemachtig- den, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard Joseph II 8 B,

en door

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door R. Torrent, J. Huber en G. Houttuin, leden van de juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij A. Morbilli, directeur-generaal van de directie juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Ade- nauer 100,

interveniënten,

betreffende een beroep strekkende tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie, gegeven in de vorm van een brief van 26 februari 1996 aan de minister-president van de Nederlandse Antillen, houdende weigering om de Nederlandse Antillen te plaatsen op de voorlopige lijst van derde landen, opgesteld krachtens artikel 23, lid 3, sub a, van richtlijn 92/46/EEG van de Raad van 16 juni 1992 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk (PB L 268, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: D. A. O. Edward, kamerpresident, L. Sevón (rapporteur), R J. G. Kapteyn, R Jann en H. Ragnemalm, rechters,

advocaat-generaal: A. La Pergola

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

(3)

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 28 oktober 1999, tijdens welke de Nederlandse regering werd vertegenwoordigd door M. A. Fierstra, de Franse regering door S. Seam, secretaris buitenlandse zaken bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, de Commissie door P. J. Kuijper en T. van Rijn, en de Raad door G. Houttuin,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 decem- ber 1999,

het navolgende

Arrest

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 3 mei 1996, heeft het Koninkrijk der Nederlanden krachtens artikel 173, eerste alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, eerste alinea, EG) verzocht om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie, gegeven in de vorm van een brief van 26 februari 1996 aan de minister-president van de Nederlandse Antillen (hierna:

„bestreden brief"), houdende weigering om de Nederlandse Antillen te plaatsen op de voorlopige lijst van derde landen, opgesteld krachtens artikel 23, lid 3, sub a, van richtlijn 92/46/EEG van de Raad van 16 juni 1992 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk (PB L 268, blz. 1).

I - 4730

(4)

De toepasselijke regelgeving

2 Hoofdstuk II van richtlijn 92/46 bevat voorschriften voor de communautaire producten die zijn bestemd voor de bereiding van producten op basis van melk of van warmtebehandelde consumptiemelk. Daartoe worden in artikel 3, lid 1, van die richtlijn de eisen vastgesteld waaraan rauwe melk bestemd voor de bereiding van voormelde producten moet voldoen. In artikel 3, lid 1, sub a, wordt onder meer bepaald, dat de lidstaten erop moeten toezien, dat rauwe melk alleen wordt bestemd voor de bereiding van producten op basis van melk of van warmtebe- handelde consumptiemelk, wanneer zij voldoet aan het vereiste, afkomstig te zijn van dieren en bedrijven die op gezette tijden door de bevoegde autoriteiten worden gecontroleerd.

3 Hoofdstuk III van richtlijn 92/46 bevat bepalingen die waarborgen dat dergelijke producten, wanneer zij uit derde landen worden ingevoerd, slechts op de gemeenschappelijke markt kunnen worden gebracht indien zij aan dezelfde gezondheidsvoorschriften voldoen.

4 Daartoe bepaalt artikel 22 van richtlijn 92/46, opgenomen in hoofdstuk III daarvan, het volgende: „De voorwaarden die gelden voor de invoer uit derde landen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk die onder deze richtlijn vallen moeten ten minste gelijkwaardig zijn aan de bepalingen die in hoofdstuk II zijn vastgesteld voor de communautaire produc- tie."

5 Wat de invoer uit derde landen van de in artikel 22 van richtlijn 92/46 bedoelde melkproducten betreft, bepaalt artikel 23 van de richtlijn:

„1. Met het oog op een uniforme toepassing van artikel 22 zijn de bepalingen van de volgende leden van toepassing.

(5)

2. In de Gemeenschap mogen alleen worden ingevoerd melk of producten op basis van melk:

a) die afkomstig zijn uit een derde land dat voorkomt op een lijst die overeenkomstig lid 3, onder a, zal worden opgesteld;

(...)

3. Volgens de procedure van artikel 31 worden vastgesteld:

a) een voorlopige lijst van derde landen of delen van derde landen die de lidstaten en de Commissie garanties kunnen bieden die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in hoofdstuk II alsmede de lijst van de inrichtingen waarvoor zij deze garanties kunnen bieden.

Deze voorlopige lijst wordt opgesteld aan de hand van de lijsten van de door de bevoegde autoriteiten erkende en geïnspecteerde inrichtingen nadat de Commissie zich er van tevoren van heeft vergewist dat deze inrichtingen in overeenstemming zijn met de algemene beginselen en voorschriften van deze richtlijn;

b) het bijwerken van deze lijst afhankelijk van de in lid 4 bedoelde controles;

(...)

(6)

4. Deskundigen van de Commissie en van de lidstaten verrichten controles ter plaatse om na te gaan of de door het derde land geboden garanties inzake de voorwaarden voor de productie en het in de handel brengen kunnen worden beschouwd als gelijkwaardig aan die welke in de Gemeenschap gelden.

( . . . ) "

6 De in artikel 31 van de richtlijn vastgestelde procedure voorziet in het raadplegen van het bij besluit 68/361/EEG van de Raad van 15 oktober 1968 (PB L 225, blz. 23) opgericht Permanent Veterinair Comité (hierna: „veterinair comité").

Artikel 31, leden 2 en 3, bepaalt:

„2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt (...) aan het [veterinair] comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen al naar gelang van de urgentie van het vraagstuk. Het spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. (...)

3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het

[veterinair] comité.

b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het [veterinair] comité of bij gebreke van een advies, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

(...)"

(7)

7 De in artikel 23, lid 3, sub a, van richtlijn 92/46 bedoelde voorlopige lijst is vastgesteld bij beschikking 94/70/EG van de Commissie van 31 januari 1994 tot vaststelling van een voorlopige lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk toestaan (PB L 36, blz. 5). Die beschikking is ingetrokken en vervangen door beschikking 95/340/EG van de Commissie van 27 juli 1995 (PB L 200, blz. 38).

Vaststaat, dat de Nederlandse Antillen, die met het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere relaties onderhouden en deel uitmaken van de landen en gebieden overzee (hierna: „LGO"), niet op de bij die beschikkingen vastgestelde lijsten zijn geplaatst.

8 De LGO-regeling is neergelegd in het vierde deel van het EG-Verdrag, getiteld

„Associatie van landen en gebieden overzee", dat onder meer de artikelen 131 (thans, na wijziging, artikel 182 EG), 132 (thans artikel 183 EG), 133 (thans, na wijziging, artikel 184 EG), 134 en 135 (thans de artikelen 185 EG en 186 EG) en artikel 136 (thans, na wijziging, artikel 187 EG) omvat.

9 Op basis van artikel 136, tweede alinea, van het Verdrag heeft de Raad een reeks besluiten met betrekking tot de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap genomen. Besluit 91/482/EEG van de Raad van 25 juli 1991 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap (PB L 263, blz. 1; hierna: „LGO-besluit") is van toepassing voor een periode van tien jaar, te rekenen vanaf 1 maart 1990.

10 In het derde deel van het LGO-besluit, getiteld „Instrumenten van de LGO-EEG- samenwerking", behandelt titel I de commerciële samenwerking en is de algemene handelsregeling neergelegd in hoofdstuk 1 van die titel, met name de artikelen 101 tot en met 103.

I - 4734

(8)

1 1 In het bijzonder bepaalt artikel 102, dat de Gemeenschap bij de invoer van producten van oorsprong uit de LGO geen kwantitatieve beperkingen, noch maatregelen van gelijke werking toepast.

12 Bovendien bepaalt artikel 103:

„1. Artikel 102 vormt geen beletsel voor verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer, die rechtvaardiging vinden in de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de bescherming van de gezondheid en van het leven van personen en dieren, het behoud van planten (...)

2. Deze verboden of beperkingen mogen in geen geval een middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel in het algemeen vormen.

(...)"

Het beroep

1 3 In zijn verzoekschrift stelt het Koninkrijk der Nederlanden dat, zolang de Nederlandse Antillen niet op de in artikel 23, lid 3, sub a, van richtlijn 92/46 bedoelde voorlopige lijst van derde landen zijn geplaatst, melkproducten van oorsprong uit dat gebied niet in de Gemeenschap zullen kunnen worden ingevoerd. Zij voegt daaraan toe, dat zij bijgevolg informele besprekingen met de Commissie heeft gevoerd en daarna heeft verzocht om partnerschapsoverleg in de zin van artikel 234, tweede alinea, van het LGO-besluit. Dat partnerschapsover- leg bestaat in wezen in een concertatie tussen de Commissie, de lidstaat waartoe

(9)

een overzees land of gebied behoort en de plaatselijke autoriteiten van dat land of gebied. Tijdens dat overleg, dat op 27 april 1995 plaatsvond, verzochten de Nederlandse Antillen de Commissie om een veterinaire inspectiemissie teneinde de gezondheidstoestand ter plaatse te beoordelen.

14 Vervolgens verzocht de regering van de Nederlandse Antillen de Commissie bij brief van 7 juli 1995 formeel, de Nederlandse Antillen op bedoelde voorlopige lijst te plaatsen.

15 Na een briefwisseling tussen de regering van de Nederlandse Antillen en de Commissie, vond de door eerstgenoemde verlangde inspectie omstreeks eind november 1995 plaats. Het daarvan opgestelde rapport (hierna: „inspectierap- port") werd de voornoemde regering bij brief van 29 januari. 1996 van de Commissie aangeboden met het verzoek om commentaar.

16 Na die toezending van het inspectierapport stelde de regering van de Nederlandse Antillen op 7 februari 1996 een ministeriële beschikking met algemene werking (PB 1996, nr. 34; hierna: „ministeriële beschikking") vast krachtens artikel 6 van de Landsverordening In- en Uitvoer (PB 1968, nr. 42). Naar zeggen van de Nederlandse regering werd die beschikking dezelfde dag bij brief van de minister- president van de Nederlandse Antillen ter kennis van de Commissie gebracht.

Ingevolge die beschikking, aldus de Nederlandse regering, is het verboden om zonder vergunning van de minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne melkproducten vanuit de Nederlandse Antillen naar het douanegebied van de Europese Gemeenschap uit te voeren. Overeenkomstig die beschikking wordt de vergunning enkel verleend, wanneer de productie heeft plaatsgevonden volgens de procedures en in inrichtingen die gelijkwaardig zijn aan die welke in hoofdstuk II van richtlijn 92/46 voor de communautaire productie zijn neerge- legd. Bovendien wordt de vergunning enkel verleend voor producten die zijn gemaakt uit ingrediënten afkomstig uit de Gemeenschap of uit landen die op de in artikel 23, lid 3, sub a, van richtlijn 92/46 bedoelde lijst voorkomen. Verder dienen verzoeken om een vergunning vergezeld te gaan van een certificaat van gezondheid, afgegeven door de hygiënische dienst van de Nederlandse Antillen.

Die ministeriële beschikking, aldus nog steeds de Nederlandse regering, werd met onmiddellijke ingang van kracht.

I - 4736

(10)

17 Het veterinair comité besprak het inspectierapport tijdens zijn vergadering van 13 en 14 februari 1996, bij welke gelegenheid de vertegenwoordiger van de Commissie mondeling melding maakte van de ministeriële beschikking. Vaststaat echter, dat het veterinair comité tijdens die vergadering geen advies uitbracht over het verzoek om plaatsing van de Nederlandse Antillen op de in artikel 23, lid 3, sub a, van richtlijn 92/46 bedoelde voorlopige lijst van derde landen.

18 In antwoord op de haar medegedeelde ministeriële beschikking zond de Commissie de minister-president van de Nederlandse Antillen de bestreden, door de directeur-generaal Landbouw ondertekende brief, die luidde als volgt:

„Onderwerp: Rapport met betrekking tot een veterinaire missie in de Neder- landse Antillen met het oog op eventuele toestemming voor de invoer van melkproducten in de Gemeenschap

(...)

Ik dank u voor uw brief van 7 februari 1996 over bovengenoemd onderwerp.

(11)

Uw brief geeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen:

Met betrekking tot uw verzoek om de bevindingen betreffende de gezondheid van dieren en de openbare gezondheid uit het rapport te schrappen (...) wil ik het volgende opmerken:

(...)

Er is dus geen reden om die aspecten van de bevindingen van de missie te schrappen. Aangezien uw brief mij te laat heeft bereikt, is het volledige rapport aan de lidstaten gepresenteerd (...) tijdens de vergadering van het Permanent veterinair comité van 14 februari 1996.

(...) In uw brief werd vermeld, dat een afschrift van de ministeriële beschikking (tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor melkproducten) als bijlage bij die brief was gevoegd; dat is om een onbekende reden helaas niet het geval. Het zou op prijs worden gesteld, indien een afschrift naar de Commissie werd gezonden.

Niettemin werd het noodzakelijk geacht om details te verschaffen van de middelen die zouden kunnen worden gebruikt om te verzekeren, dat genoemde beschikking volledig wordt uitgevoerd en dat er in de goedgekeurde inrichtingen geen risico bestaat voor het gebruik van producten die niet aan de Europese eisen voldoen (...)

(...) I - 4738

(12)

Daarom is het in dit stadium niet passend om te besluiten de Nederlandse Antillen op de bij de richtlijn benoemde lijst te plaatsen, tenzij de autoriteiten goede aanvullende waarborgen kunnen verschaffen.

(...)

Ik wacht met belangstelling op uw antwoord.

( . . . ) "

19 Met haar beroep komt de Nederlandse regering op tegen bovenstaande brief, die zij beschouwt als een beschikking van de Commissie, omdat daarin wordt geweigerd de Nederlandse Antillen op de in artikel 23, lid 3, sub a, van richtlijn 92/46 bedoelde lijst te plaatsen.

20 Tot staving van haar beroep voert de Nederlandse regering zeven middelen tot nietigverklaring aan, ontleend aan schending van respectievelijk de artikelen 3, lid 1, sub a, en 31 van richtlijn 92/46, en, subsidiair, artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG), de beginselen van hoor en wederhoor en van zorgvuldige voorbereiding van communautaire handelingen, artikel 2, lid 2, van de Overeen- komst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, die bijlage IA vormt van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, het evenredig- heidsbeginsel en artikel 103 van het LGO-besluit.

21 De Franse Republiek en de Raad van de Europese Unie, die hebben verzocht te mogen interveniëren ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie, zijn tot interventie toegelaten bij beschikkingen van de president van het Hof van 14 respectievelijk 19 november 1996.

(13)

De ontvankelijkheid

22 Bij afzonderlijke, op 5 juli 1996 ter griffie van het Hof neergelegde akte, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 91, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen, stellende dat de bestreden brief op geen enkele wijze kan worden beschouwd als een definitieve standpuntbepaling van de Commissie, maar een voorbereidende handeling is die een etappe vormt in de procedure die tot een beschikking moet leiden, welke handeling volgens vaste rechtspraak van het Hof geen rechtsgevolgen heeft en dus niet vatbaar is voor beroep op de grondslag van artikel 173 van het Verdrag.

23 De Nederlandse regering betoogt daarentegen, dat de bestreden brief een beschikking vormt die rechtsgevolgen heeft en dus een voor beroep vatbare handeling is die de belangen van de Nederlandse Antillen ongunstig beïnvloed, omdat daarin in de eerste plaats het verzoek van de Nederlandse Antillen om plaatsing op de in artikel 23, lid 3, sub a, van richtlijn 92/46 bedoelde lijst wordt afgewezen, en in de tweede plaats de uitvoer van melkproducten naar de lidstaten van de Gemeenschap wordt belemmerd, hoewel uit het inspectierapport volgt, dat die producten in de Nederlandse Antillen overeenkomstig de bij die richtlijn vastgestelde gezondheidsvoorschriften worden behandeld.

24 De Franse Republiek en de Raad, intervenienten, hebben geen standpunt over de ontvankelijkheid van het beroep ingenomen.

25 Voor een beslissing over de gegrondheid van de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid moet er om te beginnen aan worden herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak slechts als handelingen of besluiten die vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 173 van het Verdrag zijn te beschouwen, maatregelen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen, welke de belangen van de verzoeker kunnen aantasten (zie met name beschikkingen van 8 maart 1991, Emerald Meats/Commissie, C-66/91 en C-66/91 R, Jurispr. blz. I-1143, punt 26; 13 juni 1991, Sunzest/Commissie, I - 4740

(14)

C-50/90, Jurispr. biz. I-2917, punt 12, en arrest van 5 oktober 1999, Nederland/

Commissie, C-308/95, Jurispr. blz. I-6513, punt 26).

26 Voor het overige staat vast dat, wanneer het om handelingen gaat die in meerdere fasen tot stand komen, onder meer na afsluiting van een interne procedure, uit diezelfde rechtspraak volgt, dat in beginsel slechts sprake is van een aanvechtbare handeling in geval van maatregelen die aan het einde van die procedure het standpunt van de Commissie of van de Raad definitief vastleggen, met uitsluiting van tussentijdse maatregelen die de voorbereiding van de eindbeschikking tot doel hebben (zie arrest van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, Jurispr.

blz. 2639, punt 10). Bovendien kan volgens diezelfde rechtspraak de handeling die geen rechtsgevolgen in het leven kan roepen en evenmin beoogt dergelijke gevolgen in het leven te roepen, geen voorwerp van een beroep tot nietigverkla- ring zijn (zie onder meer arrest van 27 maart 1980, Sucrimex en Westzucker/

Commissie, 133/79, Jurispr. blz. 1299; beschikking van 17 mei 1989, Italië/

Commissie, 151/88, Jurispr. blz. 1255, punt 22, en arrest Nederland/Commissie, reeds aangehaald, punt 27).

27 Om vast te stellen of een bestreden handeling dergelijke gevolgen in het leven roept, moet dus worden gekeken naar de wezenlijke inhoud ervan (zie arrest IBM/

Commissie, reeds aangehaald, punt 9).

28 In casu volgt om te beginnen uit het eerste gedeelte van de bestreden brief, dat de Commissie antwoordt op het verzoek van de Nederlandse Antillen, bepaalde bevindingen in het inspectierapport te schrappen. Immers, de schrijver van deze brief komt na zijn commentaar op dat verzoek tot de slotsom, dat er geen aanleiding is om de betwiste elementen in het inspectierapport te schrappen, en deelt de regering van de Nederlandse Antillen mee, dat het inspectierapport, wegens te late ontvangst van haar brief van 7 februari 1996, aan het veterinair comité is voorgelegd tijdens diens vergadering van 13 en 14 februari 1996.

29 Vastgesteld moet worden, dat dit gedeelte van de bestreden brief geen deel uitmaakt van het voorwerp van het geschil, omdat dit enkel betrekking heeft op

(15)

de weigering van de Commissie, de Nederlandse Antillen op de in artikel 23, lid 3, sub a, van richtlijn 92/46 bedoelde voorlopige lijst van derde landen te plaatsen.

30 Vervolgens moet worden vastgesteld, dat de Commissie in de bestreden brief, zonder op dat punt door de Nederlandse regering te zijn weersproken, stelt dat de ministeriële beschikking die, naar zeggen van die regering, voor de uitvoer van melkproducten naar de Gemeenschap op straffe van een verbod een vergunning van de minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne voorschreef, niet bij de door de regering van de Nederlandse Antillen op 7 februari 1996 aan de Commissie gezonden brief was gevoegd. Zoals de Commissie verklaart, was zij op de datum van verzending van de bestreden brief niet in staat de inhoud van die ministeriële beschikking te beoordelen.

31 Die constatering wordt versterkt door nog drie elementen die uit de bestreden brief volgen: om te beginnen bevat deze brief een verzoek om toezending van een afschrift van de ministeriële beschikking en van inlichtingen betreffende de tenuitvoerlegging ervan; vervolgens brengt de Commissie een voorbehoud tot uitdrukking door in die brief te vermelden dat „het in dit stadium niet passend is om te beslissen de Nederlandse Antillen op de (..) lijst te plaatsen, tenzij de autoriteiten goede aanvullende waarborgen kunnen verschaffen"; ten slotte blijkt duidelijk uit de bewoordingen aan het einde van die brief, dat de ondertekenaar ervan een antwoord verwachtte. Tegen de achtergrond van die elementen verklaart de Commissie, dat zij op de datum van verzending van de bestreden brief evenmin beschikte over de gegevens die noodzakelijk waren om met volledige kennis van zaken een besluit te nemen over de plaatsing van de Nederlandse Antillen op de in artikel 23, lid 3, sub a, van richtlijn 92/46 bedoelde lijst.

32 Hieraan moet worden toegevoegd dat, zoals de Nederlandse regering zowel in haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid als in haar antwoord op een schriftelijke vraag van het Hof erkent, de regering van de Nederlandse Antillen de Commissie pas bij brief van 20 mei 1996, dus op een datum na die van de bestreden brief die de aangevochten handeling vormt, in kennis heeft gesteld van de wijze waarop de ministeriële beschikking ten uitvoer werd gelegd.

I - 4742

(16)

33 De Nederlandse regering betoogt voorts, dat de omstandigheid dat het veterinair comité tijdens zijn vergadering van 13 en 14 februari 1996 het inspectierapport ter sprake heeft gebracht, betekent, dat de Commissie zich in staat achtte een definitief standpunt in te nemen en dus op basis daarvan een beschikking te geven. Volgens de Nederlandse regering volgt immers uit richtlijn 92/46, dat het veterinair comité pas kan worden geraadpleegd, wanneer de Commissie haar standpunt met betrekking tot het aan dat comité voorgelegde probleem heeft bepaald.

34 Dienaangaande volstaat de vaststelling, dat het inspectierapport tijdens die vergadering van het veterinair comité louter ter sprake is gebracht in een fase voorafgaand aan de besluitneming. Vaststaat immers, dat dat rapport aan het veterinair comité is voorgelegd zonder dat de vertegenwoordiger van de Commissie dat comité overeenkomstig artikel 31, lid 2, van richtlijn 92/46 een ontwerp van de te nemen maatregelen had voorgelegd en zonder dat door dit comité krachtens dezelfde bepaling met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een advies werd uitgebracht. Hieruit volgt, dat het ontbreken van zowel een ontwerp van te nemen maatregelen als van een advies van het veterinair comité erop wijst, dat de Commissie op de datum van indiening van het inspectierapport bij dat comité nog geen definitief standpunt had ingenomen.

35 In die omstandigheden moet worden vastgesteld, dat de bestreden brief slechts een voorbereidende handeling is en dus geen rechtsgevolgen in het leven kan roepen noch beoogt in het leven te roepen. Zij kan dus geen definitieve beschikking vormen die vatbaar is voor beroep tot nietigverklaring, omdat een definitieve beschikking pas kan worden gegeven nadat het veterinair comité advies heeft uitgebracht.

36 Nu de bestreden brief geen bindend rechtsgevolg in het leven heeft geroepen met betrekking tot de plaatsing van de Nederlandse Antillen op de krachtens artikel 23, lid 3, sub a, van richtlijn 92/46 vastgestelde voorlopige lijst van derde landen, kan zij dus geen aanvechtbare rechtshandeling vormen in de zin van de in de punten 25 en 26 van dit arrest genoemde rechtspraak.

(17)

37 Derhalve moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

Kosten

38 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.

Aangezien het Koninkrijk der Nederlanden in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

Voor het overige zullen overeenkomstig artikel 69, lid 4, eerste alinea, van dat Reglement de lidstaten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten dragen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1) Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

I - 4744

(18)

2) Verwijst het Koninkrijk der Nederlanden in de kosten.

3) Verstaat dat de Franse Republiek en de Raad van de Europese Unie hun eigen kosten zullen dragen.

Edward Sevón Kapteyn Jann Ragnemalm

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 22 juni 2000.

De griffier

R. Grass

De president van de Vijfde kamer

D. A. O. Edward

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

de (pre)-contractuele onderhandelingen en de totstandkoming van de overeenkomst tot levering van bunkers aan het ms W.M. aan partijen mee te delen en ter griffie neer te

1408/71 voor de toepassing van de Spaanse socialezekerheids- wetgeving had gekozen (hierna: „uitoefening van het keuzerecht"), stopte de Bundesanstalt met ingang van 1

12 Mignini en de Italiaanse regering betogen in wezen dat uit controle-oogpunt de fabrikanten van diervoeders of voedingsmiddelen (hierna: „bijmengers") zich in een

I - 5905.. b) vee- of vleeshandelaren die voor eigen rekening laten slachten en die onder een afzonderlijk nummer in een openbaar register zijn vermeld. De inschrijvers nemen deel

1 Bij een op 6 juli 1995 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG- Verdrag verzocht vast

1) Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement

eenkomsten die wel en overeenkomsten die niet moeten worden aangemeld, zou immers geen zin hebben, indien geldboeten zouden kunnen worden opgelegd ter zake van overeenkomsten die

22 Ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van de krachtens de Zesde richtlijn op haar rustende verplichtingen stelt de Spaanse regering, dat de duur van de procedures die door